Regeling vervallen per 01-01-2011

Reglement voor het waterschap Zeeuws-Vlaanderen

Geldend van 09-04-2008 t/m 31-12-2010 met terugwerkende kracht vanaf 31-03-2008

Intitulé

Reglement voor het waterschap Zeeuws-Vlaanderen

Provinciale Staten van Zeeland,

  • -

    overwegende dat gelet op de Wet modernisering waterschapsbestel (Stb. 2007, 208), de reglementen van de waterschappen aanpassing behoeven;

  • -

    gelezen het voorstel van het college van Gedeputeerde Staten van Zeeland d.d. 18 december 2007;

  • -

    gelet op artikel 2 van de Waterschapswet;

besluiten vast te stellen de bijgevoegde en als zodanig gewaarmerkte verordening 'Reglement voor het waterschap Zeeuws-Vlaanderen', met bijbehorende kaart.

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Dit reglement verstaat onder:

  • a.

    categorie bedrijven: de categorie waartoe behoren degenen die krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebouwde onroerende zaken in gebruik hebben als bedrijfsruimte;

  • b.

    categorie ingezetenen: de categorie waartoe behoren degenen die hun werkelijke woonplaats in het waterschap hebben als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de wet;.

  • c.

    categorie natuurterreinen: de categorie waartoe behoren degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen als bedoeld in artikel 116, onder c, van de wet;

  • d.

    categorie ongebouwd: de categorie waartoe behoren degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen;

  • e.

    gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van de provincie Zeeland, tenzij in het reglement anders is bepaald;

  • f.

    watersysteem: samenhangend geheel van één of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken;

  • g.

    wet: Waterschapswet.

Hoofdstuk 2 Gebied, zetel en taak van het waterschap

Artikel 2 Gebied van het waterschap

  • 1.

    Er is een waterschap met de naam waterschap Zeeuws-Vlaanderen, verder aan te duiden als het waterschap.

  • 2.

    Het gebied van het waterschap is aangegeven op de bij dit reglement behorende kaart.

  • 3.

    De grenzen van de in het tweede lid bedoelde gebied kunnen nader worden aangegeven op door gedeputeerde staten vast te stellen detailkaarten.

Artikel 3 Vestigingsplaats van het waterschap

Het waterschap is gevestigd in een door het algemeen bestuur te bepalen gemeente.

Artikel 4 Taak van het waterschap

  • 1.

    De taak van het waterschap is de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voorzover deze taak niet aan andere publiekrechtelijke lichamen is opgedragen.

  • 2.

    De taak, bedoeld in het eerste lid, omvat de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de wet.

  • 3.

    De taak, bedoeld in het eerste lid, omvat tevens de zorg voor de openbare wegen buiten de bebouwde kom in de zin van de Wegenwet, voor zover deze zorg niet tot de taak van anderen behoort.

Hoofdstuk 3 De samenstelling en inrichting van het waterschapsbestuur

§ 1. Benaming bestuursorganen

Artikel 5 Benaming bestuursorganen

  • 1.

    In dit reglement wordt:

    • a.

      het algemeen bestuur aangeduid als algemeen bestuur.

    • b.

      het dagelijks bestuur aangeduid als dagelijks bestuur.

    • c.

      de voorzitter aangeduid als dijkgraaf.

    • d.

      de leden van het algemeen bestuur aangeduid als leden van het algemeen bestuur.

    • e.

      de leden van het dagelijks bestuur aangeduid als leden van het dagelijks bestuur.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan besluiten of herroepen dat, in afwijking van het eerste lid:

    • a.

      het algemeen bestuur wordt aangeduid als algemene vergadering.

    • b.

      het dagelijks bestuur wordt aangeduid als dagelijks bestuur.

    • c.

      de leden van het algemeen bestuur worden aangeduid als hoofdingelanden.

    • d.

      de leden van het dagelijks bestuur worden aangeduid als gezworenen.

  • 3.

    Bij toepassing van het tweede lid is dit reglement voor de desbetreffende bestuursorganen van overeenkomstige toepassing.

§ 2. Het algemeen bestuur

Artikel 6 Omvang algemeen bestuur en zetelverdeling

Het algemeen bestuur bestaat uit 25 leden, waarvan:

  • a.

    18 leden die de categorie ingezetenen vertegenwoordigen;

  • b.

    3 leden die de categorie ongebouwd vertegenwoordigen;

  • c.

    1 lid dat de categorie natuurterreinen vertegenwoordigt;

  • d.

    3 leden die de categorie bedrijven vertegenwoordigen.

Artikel 7 Benoeming vertegenwoordigers geborgde zetels

  • 1.

    Voor de categorie ongebouwd worden door het bestuur van de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie 3 vertegenwoordigers benoemd.

  • 2.

    Voor de categorie natuurterreinen wordt door het Bosschap 1 vertegenwoordiger benoemd.

  • 3.

    Voor de categorie bedrijven worden door de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Zeeland 3 vertegenwoordigers benoemd.

Artikel 8 Reglement van orde

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast.

  • 2.

    In het reglement van orde worden in ieder geval regels gesteld ten aanzien van de wijze van oproeping tot vergadering, de openbaarheid van de vergaderingen, het vergader- en het besluitquorum, de handhaving van de orde tijdens de vergaderingen en de wijze waarop de stemmingen plaatsvinden.

§ 3. Het dagelijks bestuur

Artikel 9 Omvang dagelijks bestuur

Het dagelijks bestuur bestaat uit de dijkgraaf en een door het algemeen bestuur te bepalen aantal andere leden dat ten minste 3 en ten hoogste 5 bedraagt.

Artikel 10 Benoeming leden dagelijks bestuur

  • 1.

    De benoeming van de leden van het dagelijks bestuur met uitzondering van de dijkgraaf vindt plaats in de eerste vergadering van het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 41, tweede lid van de wet.

  • 3.

    De tot lid van het dagelijks bestuur benoemde wordt geacht de benoeming niet aan te nemen, indien op de tiende dag na kennisgeving van de benoeming door middel van een aangetekende brief nog geen mededeling van hem is ontvangen dat hij de benoeming aanvaardt.

  • 4.

    Wanneer de benoeming niet is aangenomen, geschiedt zo spoedig mogelijk een nieuwe benoeming.

  • 5.

    De benoeming ter vervulling van een plaats die tussentijds openvalt geschiedt zo spoedig mogelijk nadat de opengevallen plaats in het algemeen bestuur is vervuld, tenzij het algemeen bestuur besluit het aantal leden van het dagelijks bestuur te verminderen.

Artikel 11 Ingang benoeming leden dagelijks bestuur

  • 1.

    In het geval van artikel 10, eerste lid, gaat de benoeming van degene, die de benoeming tot lid van het dagelijks bestuur heeft aangenomen, in op het tijdstip waarop tenminste de helft van het aantal leden van het dagelijks bestuur, niet zijnde de dijkgraaf, zijn benoeming heeft aangenomen of, indien de aanneming van de benoeming op een later tijdstip plaatsvindt, op dat tijdstip.

  • 2.

    Vanaf het tijdstip van aftreden van de leden van het dagelijks bestuur tot het tijdstip waarop tenminste de helft van het aantal leden van het dagelijks bestuur, niet zijnde de dijkgraaf, de benoeming heeft aangenomen, treedt de dijkgraaf in de plaats van het dagelijks bestuur.

Artikel 12 Ontslag op eigen initiatief

  • 1.

    Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur.

  • 2.

    Het ontslag gaat in met ingang van de dag, gelegen een maand na de dag waarop hij zijn ontslag heeft genomen of zoveel eerder als zijn opvolger de benoeming heeft aangenomen.

Artikel 13 Vervanging leden dagelijks bestuur

  • 1.

    Bij langdurige afwezigheid van een lid van het dagelijks bestuur, of indien een lid van het dagelijks bestuur met de waarneming van het ambt van dijkgraaf is belast, kan hij worden vervangen door een lid van het algemeen bestuur, aan te wijzen door het algemeen bestuur.

  • 2.

    Degene die gedurende meer dan dertig dagen onafgebroken voor een lid van het dagelijks bestuur heeft waargenomen, geniet een vergoeding ten bedrage van de voor dat lid vastgestelde bezoldiging. De vergoeding wordt verminderd met hetgeen als lid van het algemeen bestuur als vergoeding wordt ontvangen.

Artikel 14 Reglement van orde

  • 1.

    Het dagelijks bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast, dat aan het algemeen bestuur wordt toegezonden.

  • 2.

    In het reglement van orde worden voor de vergaderingen in ieder geval regels gesteld ten aanzien van de wijze van oproeping tot vergadering, het vergader- en besluitquorum, de handhaving van de orde tijdens de vergaderingen en de wijze waarop de stemmingen plaatsvinden.

§ 4. De dijkgraaf

Artikel 15 Benoeming dijkgraafArtikel 15 Benoeming dijkgraaf

  • 1.

    Alvorens een aanbeveling voor de benoeming van de dijkgraaf als bedoeld in artikel 46, derde lid, van de wet, wordt opgemaakt, wordt, behalve in het geval van herbenoeming, een open sollicitatieprocedure gevolgd.

  • 2.

    Indien de aanbeveling uit meer dan één persoon bestaat, wordt over iedere plaats op de aanbeveling afzonderlijk gestemd.

  • 3.

    Voor de toepassing van artikel 46, derde en vijfde lid, van de wet wordt onder gedeputeerde staten verstaan: gedeputeerde staten van Zeeland.

  • 4.

    Samen met de aanbeveling voor de benoeming van de dijkgraaf wordt een uittreksel uit de notulen van de gehouden stemming aan gedeputeerde staten van Zeeland gezonden.

  • 5.

    De aflegging van de eed (verklaring en belofte), bedoeld in artikel 50 van de wet, vindt plaats in handen van de Commissaris van de Koning in de provincie Zeeland.

Artikel 16 Woonplaats dijkgraaf

  • 1.

    De dijkgraaf heeft zijn werkelijke woonplaats in het gebied van het waterschap.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan voor de duur van een jaar ontheffing verlenen van het woonplaatsvereiste, genoemd in het eerste lid. De ontheffing kan in bijzondere gevallen, telkens met een periode van maximaal een jaar, worden verlengd.

§ 5. De secretaris

Artikel 17 Taken en bevoegdheden

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt in een instructie nadere regels over de taak en de bevoegdheden van de secretaris.

  • 2.

    Artikel 33, eerste en tweede lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 4 De heffing ter bekostiging van het wegenbeheer

Artikel 18 Wegenheffing

Ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak ter zake van het wegenbeheer wordt onder de naam wegenheffing een heffing geheven van hen die:

  • a.

    ingezetenen zijn;

  • b.

    krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen;

  • c.

    krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen;

  • d.

    krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken.

Artikel 19 Kostentoedeling wegenbeheer

  • 1.

    Bij de toedeling van het kostendeel, bedoeld in artikel 122b, eerste lid, van de wet, zijn de artikelen 116, 118, 119, 120 en 121 van de wet van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De toedeling van het kostendeel voor de categorieën, bedoeld in artikel 18, onderdeel b tot en met d, wordt bepaald overeenkomstig het daaromtrent bepaalde in het Waterschapsbesluit.

Hoofdstuk 5 Toezicht

Artikel 20 Goedkeuring

Aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten zijn onderworpen de besluiten van het waterschapsbestuur die betrekking hebben op de regeling van de waterbeheersing.

Artikel 21 Meldingen

Het dagelijks bestuur zendt aan Gedeputeerde Staten ter kennisneming besluiten tot:

  • a.

    aanleg of verbetering van waterstaatswerken waarvan in betekenende mate een wijziging van de bestaande waterstaatkundige situatie te verwachten is, voor zover deze niet reeds aan goedkeuring zijn onderworpen;

  • b.

    oprichting of deelneming in een rechtspersoon;

  • c.

    de notulen van de vergaderingen van het algemeen bestuur.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 22 Intrekken reglement

Het Reglement voor het Waterschap Zeeuws-Vlaanderen, provinciaal blad van Zeeland nr. 39 van 1998, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 7 oktober 2005, goedgekeurd bij besluit van de minister van Verkeer en Waterstaat van 1 december 2005, nr. HDJZ/WAT/2005-2348, provinciaal blad nr. 2 van 2006, wordt ingetrokken.

Artikel 23 Overgangsrecht

  • 1.

    Onder de zorg voor het watersysteem, bedoeld in artikel 1, onder lid f van dit reglement wordt tot de inwerkingtreding van de Waterwet niet verstaan het grondwaterbeheer, voor zover dit beheer niet reeds bij het waterschap berust.

  • 2.

    Ten aanzien van de dijkgraaf die zijn functie bekleedt op de datum van inwerkingtreding van dit reglement, is tot zijn ontslag, artikel 16 niet van toepassing.

  • 3.

    Ten aanzien van de methode van kostentoedeling die betrekking heeft op de belastingtijdvakken die zijn aangevangen voor 1 januari 2009 blijven de artikelen 57 tot en met 63 van het Reglement voor Waterschap Zeeuws-Vlaanderen van toepassing zoals dit luidt voor de inwerkingtreding van dit reglement.

  • 4.

    De artikelen 6 tot en met 33 over samenstelling en inrichting van het waterschapsbestuur van het Reglement voor Waterschap Zeeuws-Vlaanderen behouden hun gelding tot 8 januari 2009 voor de op het moment van inwerkingtreden van dit reglement zitting hebbende leden van het algemeen en dagelijks bestuur;

Artikel 24 Inwerkingtreding

Dit reglement treedt in werking op 31 maart 2008.

Artikel 25 Citeertitel

Dit reglement wordt aangehaald als Reglement voor het Waterschap Zeeuws-Vlaanderen.

Toelichting op het Reglement voor het waterschap Zeeuws-Vlaanderen

Sinds de totstandkoming van de Waterschapswet in 1991 hebben zich belangrijke ontwikkelingen in het waterbeheer voorgedaan. Zo heeft het beleidsconcept integraal waterbeheer zijn intrede gedaan. Dit betekent dat het waterbeheer gericht is op alle aspecten van watersystemen in hun onderlinge samenhang. Daarnaast kenmerkt integraal waterbeheer zich door de externe samenhang met het beheer van de relevante omgeving van het watersysteem. Dit komt tot uitdrukking in de relaties met andere beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening. Het waterbeheer richt zich steeds meer van object naar functie. De afgelopen jaren heeft het waterbeheer tevens een sterke impuls gekregen door een aantal externe ontwikkelingen. In 2000 is de Europese kaderrichtlijn water in werking getreden. Deze kaderrichtlijn gaat ook uit van een watersysteembenadering, nu per (internationaal) stroomgebied. De hierboven geschetste ontwikkelingen hebben ook hun weerklank gevonden in de waterschapsorganisatie. Dit komt tot uiting in de vorming van all-in waterschappen (waarbij het kwantiteitsbeheer, de zorg voor de waterkering en het waterkwaliteitsbeheer in dezelfde hand gelegd zijn), maar vooral ook in de schaalvergroting van de waterschappen. Ten tijde van het ontstaan van de Waterschapswet waren er nog ruim 200 waterschappen. Deze waren divers van omvang en ook de taken varieerden. Er waren veel waterschappen waaraan slechts één van de waterschapstaken was toebedeeld. Sommige provincies hadden zuiveringsschappen ingesteld voor de uitvoering van de waterkwaliteitstaak, of hielden deze taak in eigen hand. Inmiddels heeft een forse stroomlijning en opschaling plaatsgevonden. Sinds 1 januari 2005 telt Nederland nog 26 all-in waterschappen. De nieuwe Waterschapswet (Stb. 2007, 208) is afgestemd op deze ontwikkelingen.

Zo worden bijvoorbeeld de taken waterkering en waterhuishouding niet meer afzonderlijk in de wet genoemd en wordt voor deze taken niet meer in separate heffingen voorzien, maar in een watersysteemheffing. Het onderscheid aan taken en heffingen is in de huidige waterschapsstructuur niet meer relevant, sterker nog, het past niet meer bij de hedendaagse praktijk van het (integrale) watersysteembeheer. Voor de taak bestaande uit de zorg voor het zuiveren van afvalwater is in de wet voorzien in een zuiveringsheffing.

Naast de voorgaande taken is aan de waterschappen in Zeeland en een aantal andere kustwaterschappen van oudsher de zorg voor de wegen buiten de bebouwde kom als neventaak opgedragen, voor zover het beheer niet bij anderen berust.

De wettelijke bevoegdheid waterschappen in te stellen en te reglementeren ligt bij Provinciale Staten. Artikel 2 van de Waterschapswet bepaalt dat de bevoegdheid tot het opheffen en het instellen van waterschappen, tot regeling van hun taken en inrichting en van de samenstelling van hun besturen en tot de verdere reglementering van waterschappen aan Provinciale Staten behoort en dat de uitoefening van deze bevoegdheid geschiedt bij provinciale verordening.

Als gevolg van de wijziging van de Waterschapswet door de Wet modernisering waterschapsbestel (Stb. 2007, 208) moeten alle provinciale waterschapsreglementen, in elk geval voor de betreffende onderdelen, worden aangepast. De belangrijkste aanpassingen die voortvloeien uit de herziene Waterschapswet richten zich op het volgende.

Ten eerste is in het reglement een uitspraak gedaan over de omvang van het algemeen bestuur. De wet maximeert de omvang van het algemeen bestuur op 30 leden. Het minimum aantal leden is 18.

Ten tweede is in het reglement een keuze gemaakt voor het aantal zetels voor de specifieke belangencategorieën. De wet onderscheidt voor de bestuurssamenstelling drie specifieke belangencategorieën te weten bedrijven, natuurterreinen en agrarisch / overig ongebouwd. De wet geeft aan dat aan deze categorieën minimaal 7 en maximaal 9 zetels moeten worden toegedeeld. Dit zijn de zogenoemde "geborgde zetels". De overige zetels zijn voor de categorie ingezetenen.

Ten derde zijn in het reglement de organisaties aangewezen die de kandidaten voor de geborgde zetels voor de drie specifieke belangencategorieën agrarisch en overig ongebouwd, natuurterreinen en bedrijven mogen benoemen, met inachtneming van de het in het reglement vastgestelde aantal geborgde zetels voor elk van deze belangencategorieën.

Ten vierde is in het reglement een keuze gemaakt voor het al dan niet instellen van de kiesdistricten. Er is voor gekozen om in het reglement geen artikel op te nemen tot het invoeren van kiesdistricten.

Voorgaande onderwerpen worden nader toegelicht bij de artikelgewijze toelichting.

Naast de wijzigingen die voortvloeien uit de wet is tevens getracht de waterschapsreglementen interprovinciaal te uniformeren. Bij het opstellen van het onderhavige reglement is dan ook gebruik gemaakt van een modelreglement dat door het IPO, in overleg met de Unie van Waterschappen, is opgesteld. De aanpassingen van het reglement hebben door alle wijzigingen een dusdanige impact dat er ten behoeve van de transparantie en de leesbaarheid voor is gekozen een geheel nieuw reglement op te stellen.

Het onderhavige reglement schept in aansluiting op de Waterschapswet en de daarbij behorende Algemene maatregel van bestuur (Waterschapsbesluit), in het bijzonder voor wat betreft de taken en bestuurssamenstelling. Het beperkt zich tot de essentiële aspecten betreffende de inrichting en het functioneren van het waterschap. De belangrijkste onderwerpen die worden geregeld, zijn het gebied, de taak, het bestuur, de verdeling van de geborgde zetels over de specifieke belangencategorieën, het aanwijzen van de organisaties die de vertegenwoordigers voor categorieën bedrijven en ongebouwd mogen benoemen en het toezicht. De kostentoedeling en het kiesrecht wordt thans uitputtender geregeld in de Waterschapswet en het daarbij behorende Waterschapsbesluit.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Op grond van artikel 1, tweede lid van de Waterschapswet kunnen als "hoofdtaken" aan de waterschappen de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van het afvalwater op de voet van artikel 15a Wet verontreiniging oppervlaktewateren worden opgedragen. In dit reglement is het begrip watersysteem nader gedefinieerd en is aansluiting gezocht bij de terminologie van de Waterwet. De Waterwet is op 28 september 2006 aan de Tweede Kamer aangeboden. Het zuiveren van het afvalwater is niet nader gedefinieerd omdat deze definitie afdoende is geregeld in de Waterschapswet en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

Hoofdstuk 2 Gebied, zetel en taak van het waterschap

Artikel 2 Gebied van het waterschap

Bij het bepalen van het gebied van het waterschap is acht geslagen op het uitgangspunt voor de bestuurlijke organisatie van de waterstaatszorg, dat bij de vorming van waterschappen zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de waterstaatkundige eenheden. Een waterstaatkundige eenheid bestaat uit een samenhangend stelsel van oppervlaktewateren en gronden (inclusief mensen en gebouwen), die belang hebben bij de instandhouding van dat stelsel. Het gebied van het waterschap is niet gewijzigd.

Het gebied van het waterschap wordt aangegeven op een kaart die deel uitmaakt van het reglement. Op de kaart zijn de grenzen van het waterschapsgebied zo eenduidig mogelijk vastgelegd.

Het beheersgebied van het waterschap ondergaat bij inwerkingtreding van dit reglement geen wijzigingen ten opzichte van het beheersgebied vóór de inwerkingtreding van dit reglement.

Er kunnen gebiedsspecifieke situaties zijn waarbij het noodzakelijk is de grens van het waterschapsgebied nauwkeuriger vast te stellen (bijvoorbeeld daar waar de grens door bebouwd gebied loopt). In het reglement is de mogelijkheid opgenomen voor de precieze aanduiding van de grenzen van het waterschapsgebied detailkaarten vast te stellen. Het vaststellen van de detailkaarten is opgedragen aan gedeputeerde staten.

Artikel 4 Taak van het waterschap

In artikel 1, eerste lid van de Waterschapswet is het functionele karakter van de waterschappen vastgelegd: hun taak is de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. Deze taak wordt vervolgens in het tweede lid nader gespecificeerd in de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater op de voet artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. In de Waterschapswet worden de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishouding dus niet meer als aparte taken onderscheiden.

In artikel 4 van het reglement is aangesloten bij de wet en de huidige situatie door aan het waterschap de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater op te dragen. De zorg voor het watersysteem omvat de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishouding, waaronder ook de zorg voor de waterkwaliteit. Onder de zorg voor de waterhuishouding moet ook het regelen van de grondwaterstanden via het peilbeheer van het oppervlaktewater worden gerekend. Het gebruik van de term "zorg voor het watersysteem" benadrukt dat de tot op heden afzonderlijk benoemde taken een nauwe onderlinge samenhang kennen en als één integrale taak moeten worden uitgevoerd. De toekenning van "de zorg voor het watersysteem" aan het waterschap impliceert overigens niet dat alle zorg voor het watersysteem of de watersystemen in het waterschapsgebied aan het waterschap wordt toegekend. Ook andere overheden oefenen taken ter zake uit. In het eerste lid van artikel 4 is daarom aangegeven dat het waterschap verantwoordelijk is voor de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voorzover deze taak niet bij andere publiekrechtelijke lichamen berust.

In artikel 4, tweede lid, is ook de zuivering van afvalwater aan het waterschap opgedragen. Sinds

2002 ligt de zorgplicht voor de zuivering van stedelijk afvalwater via artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) al wettelijk bij het waterschap.

In artikel 4, derde lid, is geregeld dat aan het waterschap als reglementaire taak ook de zorg voor de openbare wegen buiten de bebouwde kom in de zin van de Wegenwet is opgedragen, voor zover deze zorg niet tot de taak van anderen behoort, zoals bijvoorbeeld het beheer van de rijkswegen en provinciale wegen. Dit is in meerdere waterschappen in het westen van Nederland het geval en is tevens verankerd in de Wet Herverdeling Wegenbeheer. Tot de wegenzorg behoort onder meer het beheer en onderhoud, de aanleg en verbetering van de betreffende wegen, alsmede de zorg voor de verkeersveiligheid.

Hoofdstuk 3 De samenstelling en inrichting van het waterschaps-bestuur

Dit hoofdstuk geeft een aanvulling op de bepalingen in de Waterschapswet en het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen. De wet regelt onder meer de vereisten voor het lidmaatschap van het bestuur, de verkiezingen, nevenfuncties, onverenigbare betrekkingen en het afleggen van de eed (dan wel verklaring en belofte). Voorts bevat de wet bepalingen over de vergaderingen van algemeen en dagelijks bestuur. Het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen bevat regels over rechtspositionele aangelegenheden aangaande de voorzitter, zoals benoeming, schorsing, tijdelijk niet uitoefenen van zijn functie, ontslag, uitkering bij ontslag en aanspraken ingeval van ziekte.

Paragraaf 1. Benaming bestuursorganen

Artikel 5 Benaming bestuursorganen

In artikel 10 van de Waterschapswet is bepaald dat het bestuur van een waterschap bestaat uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter, onverminderd hetgeen het reglement bepaalt over de benaming van die onderscheidene bestuursorganen.

Het algemeen bestuur kan besluiten dat de bestuursorganen niet worden aangeduid met de benaming als genoemd in de Waterschapswet, maar met de benaming als genoemd in het tweede lid van deze reglementbepaling.

Paragraaf 2. Het algemeen bestuur

Artikel 6 Omvang algemeen bestuur en zetelverdeling

In de Waterschapswet is, uit oogpunt van uniformering, maar ook vanwege doelmatigheid en slagvaardigheid, de minimale en maximale omvang van het algemeen bestuur vastgelegd. Het algemeen bestuur kan bestaan uit minimaal achttien en maximaal dertig leden.

Om te garanderen dat daadwerkelijk alle belangencategorieën vertegenwoordigd zijn, dient niet alleen de omvang van het algemeen bestuur in het reglement te worden vastgesteld, maar ook het aantal zetels dat daarbinnen toegekend wordt aan ieder van de specifieke categorieën bedrijven, agrarisch / overig ongebouwd, en natuurterreinen. Op een totale bestuursomvang van minimaal achttien en maximaal dertig zetels dienen op grond van de wet zeven tot negen zetels te worden gereserveerd voor de specifieke categorieën gezamenlijk, waarbij iedere categorie minimaal één zetel toegewezen krijgt om vertegenwoordiging zeker te stellen. De overige zetels zijn voor categorie ingezetenen.

Met dit stelsel wordt verzekerd ("geborgd") dat bij de taakuitoefening door het waterschap met alle onderscheiden taakbelangen, de algemene én de specifieke, rekening wordt gehouden.

Deze benadering doet recht aan het functionele karakter van het waterschap, dat zich daarmee onderscheidt van de organen van algemene democratie.

Vóór de inwerkingtreding van dit reglement was de omvang van het algemeen bestuur van het waterschap bij reglement vastgesteld op 30 leden.

In het reglement is de bestuursomvang met 5 zetels teruggebracht tot van 25 zetels, waarvan 18 zetels beschikbaar zijn voor de categorie ingezetenen en 7 geborgde zetels voor de specifieke belangencategorieën bedrijven, agrarisch / overig ongebouwd, en natuurterreinen.

Daarmee is een substantieel aantal zetels beschikbaar voor de verkiezingen volgens het lijstenstelsel (categorie ingezetenen). Dit voorziet voldoende in maximalisatie van het aantal verkiesbare zetels ten behoeve van het democratisch gehalte van het waterschapsbestuur en draagt bij aan de transparantie en de herkenbaarheid van het waterschapsbestuur. De gekozen bestuursomvang biedt tevens voldoende mogelijkheden voor regionale spreiding en representativiteit vanuit de diverse regio's.

Doel van de geborgde zetels is het zekerstellen van de vertegenwoordiging van alle onderscheiden belangen in het waterschapsbestuur.

In samenhang met de totale bestuursomvang van 25 zetels is gekozen voor de toedeling van 7 geborgde zetels (de ondergrens van de wettelijke marge van 7 - 9 geborgde zetels) aan de specifieke belangencategorieën bedrijven, agrarisch / overig ongebouwd, en natuurterreinen.

Overwegingen gelet op de Waterschapswet en de Memorie van Toelichting

Uit de Waterschapswet en de Memorie van Toelichting (paragraaf 7) volgt het volgende:

In het waterschapsbestuur zijn zowel de belangengroepen bij het watersysteembeheer als de belanghebbenden bij de zuivering van afvalwater vertegenwoordigd. Beide groepen hebben immers belang bij de taakuitoefening.

In het bestuur worden de volgende categorieën onderscheiden:

  • -

    Ingezetenen.

    Zij vertegenwoordigen het belang van de ingezetenen van het waterschap (het kunnen wonen, werken en recreëren in het waterschapsgebied), maar ook het belang van de huiseigenaren en van de lozers van huishoudelijk afvalwater.

  • -

    Bedrijven.

    Deze categorie dekt de belangen van de eigenaren van bedrijfspanden, plus de belangen van de lozers van bedrijfsafvalwater. Hun belangen betreffen de bescherming van eigendommen tegen wateroverlast en het belang om zich op een verantwoorde manier van hun afvalwater te ontdoen via door het waterschap beheerder rioolwaterzuiveringsinrichtingen.

  • -

    Natuurterreineigenaren.

    Deze categorie representeert het te beschermen belang van de natuur(landschappelijke) waarde van natuurterreinen. Dit raakt het kwantitatief en kwalitatief watersysteembeheer.

  • -

    Agrariërs en overige eigenaren ongebouwd (zoals wegen en droge infrastructuur).

    Deze categorie heeft vanuit de dagelijkse bedrijfsvoeringsbelangen een meer dan gemiddeld belang bij peilbeheer en waterkwaliteit.

Volgens de Waterschapswet wordt voor de bepaling van het aantal zetels van elke categorie in aanmerking genomen "de aard en de omvang van het belang of de belangen die de categorie heeft bij de oefening van de taken van het waterschap".

De wet geeft hiervoor geen nadere criteria. Volgens de Memorie van Toelichting kan de provincie de mate van diversiteit van de belangen bij de bepaling van het aantal en de verdeling van de (geborgde) zetels betrekken. Volgens de toelichting is de omvang van de betaling is geen zelfstandig afwegingscriterium voor de mate van zeggenschap van een categorie. Dat wil echter niet zeggen dat deze factor buiten beschouwing zal blijven in de afweging: de omvang van de betaling is immers ook afgeleid van de mate van belang en kan nog steeds gezien worden als een (zij het globale) indicator daarvoor.

Overwegingen m.b.t. de keuze van het aantal en de verdeling van de geborgde zetelsDe verdeling van de geborgde zetels over de specifieke categorieën bedrijven, agrariërs en natuurterreinbeheerders steunt op de volgende overwegingen:

  • -

    de aard van de belangen van de specifieke categorieën is divers. Derhalve is de taakuitoefening van het waterschap divers in het behartigen van de verschillende belangen. Als zodanig biedt de aard van het belang geen concrete, direct vergelijkbare aanknopingspunten voor het bepalen van de mate van het belang van elke categorie;

  • -

    voor de omvang van het belang van de specifieke categorieën kan een aanknopingspunt worden gevonden in de economische waarde (WOZ) van onroerende zaken en, als globale indicatie, de omvang van de betaling van de categorieën (objectiveerbare gegevens);

  • -

    volgens de ijkpunten in het vorig punt komen de categorieën agrariërs en bedrijven in aanmerking voor een gelijk aantal geborgde zetels (3). De categorie natuurterreinbeheerders zou volgens deze ijkpunten niet voor een zetel in aanmerking komen;

  • -

    De wet bepaalt dat iedere categorie, dus ook de categorie natuurterreinbeheerders, met tenminste één zetel wordt geborgd om vertegenwoordiging zeker te stellen;

  • -

    onder het vóórheen geldende reglement (personenstelsel) kwam de categorie bedrijfsgebouwd meer dan 3 zetels toe (5), evenals de categorie ongebouwd (6). De Waterschapswet onderscheidde de categorie natuurterreinbeheerders niet als zelfstandige categorie.

  • -

    een vergelijking tussen de totale oppervlakte van natuurterreinen in het waterschapsgebied in verhouding tot de totale oppervlakte agrarische gronden levert geen aanknopingspunt op voor het toekennen van meer dan één zetel aan de categorie natuurterreinbeheerders;

  • -

    het staat de belangencategorieën vrij te trachten extra zetels te verwerven via de verkiezingen volgens het lijstenstelsel (en daartoe gericht campagne te voeren).

Hoewel er geen lineaire relatie is tussen zeggenschap en financiering kan worden gesteld dat, nu er een indirecte relatie tussen zeggenschap en betaling blijft bestaan, de verhouding tussen de toe te delen zeggenschap en de mate waarin de kosten door een belangencategorie worden gedragen reëel moet zijn.

Bij de gekozen verdeling van de geborgde zetels is daarvan sprake.

Artikel 7 Benoemen vertegenwoordigers geborgde zetels

Op grond van de Waterschapswet worden de vertegenwoordigers van categorie bedrijven, ter invulling van de geborgde zetels, benoemd door de Kamers van Koophandel en Fabrieken. In het waterschapsgebied is de Kamer van Koophandel en Fabrieken van Zeeland bevoegd.

Met het benoemen van de vertegenwoordigers van de categorie natuurterreinen is ingevolge de Waterschapswet het Bosschap belast.

Het voorgaande behoeft op grond van de Waterschapswet en het bijbehorende Waterschapsbesluit niet nader te worden geregeld in het reglement.

Voor categorie agrarisch / overig ongebouwd heeft de wetgever het aan de provincie overgelaten in het reglement de organisatie(s) aan te wijzen die de benoeming doet (doen).

Bij de aanwijzing van de organisatie is in de ontwerp-reglementen rekening gehouden met de verschillende binnen de categorie agrarisch / overig ongebouwd te vertegenwoordigen belangen en de organisatiegraad. Het ligt in de rede om de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO) aan te wijzen om de vertegenwoordigers te benoemen in het waterschapsbestuur. ZLTO heeft namelijk een substantiële dekkingsgraad binnen de provincie. De provincie Zeeland kent een substantieel areaal akkerbouw en fruitteelt, en in mindere mate veehouderij. Er wordt vanuit gegaan dat de ZLTO alle belangen binnen de sector (waaronder akkerbouw, fruitteelt en veehouderij) vertegenwoordigt en ook andere (regionale) organisaties met belangen op deze terreinen zoveel mogelijk bij het benoemen van de vertegenwoordigers zal betrekken.

De procedure voor het benoemen van de vertegenwoordigers is geregeld in de bij de Waterschapswet behorende Algemene maatregel van bestuur (het Waterschapsbesluit). Het staat andere in de regio belanghebbende organisaties vrij de ZLTO te benaderen om hierover tot afstemming te komen.

De selectie van de vertegenwoordigers is een verantwoordelijkheid van de benoemende organisatie.

De Waterschapswet geeft aan dat de organisaties die de vertegenwoordigers mogen benoemen, de procedure die zij hanteren voor de selectie en benoeming tijdig moeten vastleggen.

De Waterschapswet en het daarop gebaseerde Waterschapsbesluit bevatten nadere regels om te waarborgen dat het voor de leden van de belangengroeperingen (maar ook voor andere betrokkenen) duidelijk is op welke wijze de benoeming tot stand komt. De benoeming is bindend, dat wil zeggen de status van de benoemde kandidaten is gelijk aan die van gekozen kandidaten. Slechts de toetsing door het algemeen bestuur op grond van artikel 24 van de Waterschapswet kan toelating tot het algemeen bestuur verhinderen.

Artikel 8 Reglement van orde

De Waterschapswet geeft in de artikelen 35 tot en met 39 een aantal bepalingen over openbare en besloten vergaderingen en over geheimhouding. Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde voor haar vergaderingen vast. Voor de invulling van dat reglement verdient het aanbeveling zoveel mogelijk aan te sluiten bij de regelingen, die de Gemeentewet en de Provinciewet kennen omtrent onderwerpen van vergaderorde. Met name wordt hierbij gedacht aan het vergader- en het besluitquorum, de wijze van uitschrijven van een nieuwe vergadering en het opstellen van de agenda, stemrecht van de leden, stemprocedures en het bepalen van de stemuitslag.

Paragraaf 3. Het dagelijks bestuur

Artikel 9 Omvang dagelijks bestuur

Ten aanzien van de omvang van het dagelijks bestuur kan het reglement alleen bepalen hoeveel leden het dagelijks bestuur ten minste en ten hoogste telt. In verhouding tot de omvang van het algemeen bestuur en ter voorkoming van versnippering van bestuurstaken is gekozen voor maximaal 5 bestuursleden exclusief de dijkgraaf. Meer dan 6 bestuursleden wordt niet doelmatig geacht. Bij het bepalen van het minimale aantal leden van het dagelijks bestuur (exclusief de dijkgraaf) is het doelmatig en slagvaardig optreden uitgangspunt. In verband hiermee is het minimaal aantal leden bepaald op 3.

Het algemeen bestuur zal door de bandbreedte kunnen bepalen hoe men de vertegenwoordiging uit het algemeen bestuur gestalte wil geven en hoe men de werkzaamheden over de db-leden wil verdelen.

Artikel 10 Benoeming leden dagelijks bestuur

In de (eerste) vergadering van het algemeen bestuur vindt de benoeming plaats van de leden van het dagelijks bestuur niet zijnde de dijkgraaf. De tot lid van het dagelijks bestuur benoemde wordt geacht zijn benoeming niet aan te nemen, indien hij op de tiende dag nadat hij in kennis is gesteld van zijn benoeming zijn benoeming niet heeft aanvaard. Aanvaarding van de benoeming dient te geschieden door middel van een aangetekende brief. Hiermee wordt aangesloten bij het stelsel van fictieve weigering zoals ook opgenomen in de Provinciewet en de Gemeentewet.

In artikel 41, tweede lid van de Waterschapswet is bepaald dat de benoeming van de leden van het dagelijks bestuur plaatsvindt uit het algemeen bestuur. Gedeputeerde staten kunnen hiervan ontheffing verlenen indien het reglement die mogelijk biedt. In het tweede lid is deze mogelijkheid aan gedeputeerde staten gegeven. Dit maakt het mogelijk om geschikte kandidaten voor het dagelijks bestuur te vinden buiten de kring van het algemeen bestuur. Leden van het dagelijks bestuur die op deze wijze zijn benoemd maken daarmee overigens nog geen deel uit van het algemeen bestuur. Dat zou immers leiden tot een wijziging van het aantal zetels van het algemeen bestuur. Voor de leden van het dagelijks bestuur die niet tot het algemeen bestuur behoren gelden op grond van artikel 45 wel de eisen die aan de verkiesbaarheid van leden van het algemeen bestuur worden gesteld alsmede de incompatibiliteiten voor het lidmaatschap van het algemeen bestuur. Ook de verplichting tot het afleggen van de eed of de belofte is op deze leden van het dagelijks bestuur van toepassing. Wel moet worden geregeld dat deze leden van het dagelijks bestuur gelijktijdig met de andere leden af treden. Daarbij dient expliciet te worden opgemerkt dat de leden van het dagelijks bestuur die via de ontheffing van artikel 41, tweede lid, van de wet in het dagelijks bestuur zijn terecht gekomen alleen lid zijn van het dagelijks bestuur. Zij mogen dus alleen de bevoegdheden uitoefenen die horen bij het dagelijks bestuur. Ze zijn geen lid van het algemeen bestuur en kunnen dan ook geen bevoegdheden uitoefenen van het algemeen bestuur.

De invulling van een open gevallen plek in het dagelijks bestuur geschiedt zo spoedig mogelijk. Dit kan anders zijn indien het algemeen bestuur besluit het aantal leden van het dagelijks bestuur te verminderen.

Artikel 11 Ingang benoeming leden dagelijks bestuur

In dit artikel wordt het aanvangstijdstip van de benoeming van de leden van het dagelijks bestuur geregeld alsmede de opvolging van het gehele dagelijks bestuur na de verkiezingen.

Artikel 12 Ontslag op eigen initiatief

Dit artikel vormt een aanvulling op artikel 41 van de wet, waarin het ontslag van de leden van het dagelijks bestuur - met uitzondering van de voorzitter - summier wordt geregeld. De leden van het dagelijks bestuur, die hun ontslag nemen, geven hiervan, om bewijsrechtelijke redenen, schriftelijk kennis aan het algemeen bestuur. Deze bepaling komt overeen met de artikelen 42 en 43 van respectievelijk de Provinciewet en de Gemeentewet. De Waterschapswet bevat terzake geen bepalingen. Uit de aard van de rechtshandeling vloeit voort dat opzegging niet met terugwerkende kracht mogelijk is (vergelijk artikel 43 Gemeentewet en 42 Provinciewet).

Artikel 13 Vervanging leden dagelijks bestuur

Leden van het dagelijks bestuur kunnen worden vervangen door leden van het algemeen bestuur. De vervanging kan door het algemeen bestuur worden geregeld op verzoek van het dagelijks bestuur, het betreffende lid van dat bestuur, of uit eigen beweging. Bepalend is of de vervanging nodig is voor een goede taakvervulling van het betreffende bestuursorgaan. Algemene regels kunnen hiervoor niet worden gegeven. Het tweede lid regelt de vergoeding bij vervanging van een lid van het dagelijks bestuur.

Artikel 14 Reglement van orde

Het dagelijks bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast. Een verschil tussen de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur is, dat de vergaderingen van het dagelijks bestuur met gesloten deuren worden gehouden, tenzij dit bestuur anders heeft bepaald. Het reglement van orde voor de vergaderingen kan regels geven over de openbaarheid van de vergaderingen van het dagelijks bestuur (artikel 42 Waterschapswet).

Met de toevoeging van de woorden "en andere werkzaamheden" wordt aangesloten bij wat daaromtrent in de praktijk is gegroeid en hetgeen is bepaald in de Provinciewet en de Gemeentewet. In de reglementen van orde worden meer activiteiten geregeld dan alleen de vergaderingen. Andere werkzaamheden kunnen betrekking hebben op de bekendmaking van besluiten, de schriftelijke afdoening van zaken en de procedurele voorbereiding van de in het dagelijks bestuur te bespreken nota's.

Paragraaf 4. De dijkgraaf

Artikel 15 Benoeming dijkgraaf

Alvorens een aanbeveling voor de benoeming van de voorzitter als bedoeld in artikel 46, derde lid, van de wet, wordt opgemaakt, wordt, behalve in het geval van herbenoeming, een open sollicitatieprocedure gevolgd. Met een open sollicitatie wordt bedoeld een bekendmaking in de daarvoor geëigende kranten en of vakbladen.

Artikel 16 Woonplaats dijkgraaf

De provincie vindt het van belang om aan te sluiten bij regelgeving in het kader van de Provinciewet en de Gemeentewet. De voorzitter heeft een belangrijke rol bij calamiteiten en om die reden is de woonplaats binnen waterschapsgebied van belang.

Paragraaf 5. De secretaris

Artikel 17 Taken en bevoegdheden secretaris

De vervanging van de secretaris wordt geregeld door het algemeen bestuur. De secretaris zelf is geen bestuursorgaan. Hij is eerste adviseur van het algemeen en dagelijks bestuur. Het algemeen bestuur stelt nadere regels vast omtrent de taak en de bevoegdheid van de secretaris. Hierbij kan het algemeen bestuur artikel 33, eerste en tweede lid van de wet van overeenkomstige toepassing verklaren.

Een soortgelijke regeling is opgenomen in de Gemeentewet (artikel 103, tweede lid) en de Provinciewet (artikel 100, tweede lid).

Hoofdstuk 4 De heffing ter bekostiging van het wegenbeheer

In dit hoofdstuk worden - gelet op het bepaalde in Hoofdstuk XVIIA, van de wet - enkel nadere regels gesteld met betrekking tot de toedeling van kosten en heffing ter bekostiging van het wegenbeheer.

De toedeling van kosten en heffing ter bekostiging van de watersysteemheffing en de zuiveringsheffing is geregeld in de wet. De wet voorziet niet in de mogelijkheid om met betrekking tot de laatstgenoemde heffingen in het reglement nadere regels op te nemen.

Artikel 18 Wegenheffing

Op grond van artikel 122a, eerste lid, van de Waterschapswet kan ter behartiging van de wegentaak onder de naam wegenheffing een heffing worden geheven van de in artikel 122a, tweede lid, van de Waterschapswet, onder a tot en met d, genoemde belangencategorieën. Met deze reglementsbepaling is hieraan toepassing gegeven.

Artikel 19 Kostentoedeling wegenbeheer

Dit artikel regelt de systematiek voor de kostentoedeling terzake van het wegenbeheer aan de bij deze taak belanghebbende categorieën, als bedoeld in artikel 122a, tweede lid, van de Waterschapswet.

Met deze reglementsbepaling is toepassing gegeven aan artikel 122b van de Waterschapswet.

De systematiek is analoog aan de systematiek die in de Waterschapswet is opgenomen voor de watersysteemheffing.

Hoofdstuk 5 Toezicht

Artikel 20 Goedkeuring

De Waterschapswet geeft limitatief aan in welke gevallen vooraf toezicht kan worden uitgeoefend. Wel blijft het voor Gedeputeerde Staten mogelijk om alle waterschapsbesluiten die met het recht of met het algemeen belang in strijd zijn, achteraf te vernietigen (artikel 156 van de Waterschapswet). Toezicht kan worden onderscheiden in preventief toezicht (bijvoorbeeld goedkeuring en ontheffing) en repressief toezicht (administratief beroep en vernietiging). De Waterschapswet beperkt het aantal besluiten dat aan goedkeuring is onderworpen tot:

  • a.

    Kostentoedelingsverordeningen (artikel 120 van de Waterschapswet);

  • b.

    overige besluiten door de wet aangewezen (artikel 148 van de Waterschapswet). Hiertoe behoren onder meer beheerplannen.

    Daarnaast laat de wet de mogelijkheid open om bij reglement goedkeuring te eisen voor:

  • c.

    besluiten die betrekking hebben op de regeling van de waterbeheersing (peilbesluiten);

  • d.

    besluiten tot de aanleg en verbetering van waterstaatswerken.

Beleidsafstemming (tussen functioneel en algemeen belang) is voor deze beide laatstgenoemde soorten besluiten belangrijk. In het kader van de provinciale goedkeuring kan aan dit aspect de nodige aandacht

worden besteed. Het is niet nodig álle besluiten uit deze categorieën aan goedkeuring te onderwerpen. Alleen voor belangrijke werken of maatregelen, die van wezenlijke betekenis zijn voor handhaving of wijziging in de waterstaatkundige situatie in het waterschapsgebied, moet dan ook het vereiste van een afzonderlijke goedkeuring gelden. Voor de overige besluiten kan worden volstaan met een meldingsplicht.

Artikel 21 Meldingen

Voor besluiten die niet aan preventief toezicht zijn onderworpen geeft de Waterschapswet in artikel 156 de

mogelijkheid van schorsing, eventueel gevolgd door vernietiging. Gedeputeerde Staten kunnen hiertoe

spontaan overgaan, dan wel een ingediend verzoekschrift honoreren. Het spontane vernietigingsrecht strekt zich uit over alle waterschapsbesluiten. De wet noemt in artikel 153 - limitatief - de besluiten waartegen belanghebbenden beroep kunnen instellen bij Gedeputeerde Staten.

Dit zijn:

  • a.

    besluiten omtrent de regeling van de waterbeheersing of tot de aanleg of verbetering van waterstaatswerken die niet aan goedkeuring zijn onderworpen;

  • b.

    besluiten betreffende de legger;

  • c.

    besluiten betreffende de wijziging en vaststelling van de keur.

De regels die gelden voor de uitoefening van het schorsings- en vernietigingsrecht zijn in de Waterschapswet beschreven. De criteria voor vernietiging van een besluit zijn ingevolge het bepaalde in de Waterschapswet en de Algemene wet bestuursrecht: strijd met het recht of het algemeen belang.

Om spontaan repressief toezicht mogelijk te maken ten aanzien van in ieder geval de wezenlijke besluiten is een meldingsplicht vastgesteld.

Volgens de Waterschapswet moeten in ieder geval aan Gedeputeerde Staten worden toegezonden:

  • a.

    besluiten tot vaststelling of wijziging van de keur (artikel 80 van de Waterschapswet);

  • b.

    de begroting en begrotingswijzigingen (artikel 101 van de Waterschapswet);

  • c.

    de rekening (artikel 107 van de Waterschapswet);

  • d.

    de verordeningen met betrekking tot de organisatie van de administratie, het beheer en de controle van de vermogenswaarden alsmede de verordening met regels over periodiek onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde bestuur (artikel 109b van de Waterschapswet).

Ook op grond van andere wetten bestaan voor de waterschappen verplichtingen tot toezending van besluiten aan Gedeputeerde Staten. Het reglement vult de wettelijke opsomming aan met een categorie gegevens die van wezenlijk belang is en waarvan derhalve op provinciaal niveau kennis dient te bestaan.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 23 Overgangsrecht

Een complicerend punt is dat in de Waterschapswet, in samenhang met de Waterwet (in voorbereiding TK 30818), is gekozen voor het begrip "zorg voor het watersysteem" in plaats van de begrippen "zorg voor de waterkering" en "zorg voor de waterhuishouding". Dit sluit beter aan bij het integraal waterbeheer zoals dat in de waterschapspraktijk is ontstaan. In de Waterschapswet wordt de zorg voor het watersysteem in algemene zin toegekend. De nadere invulling van dit begrip vindt plaats in de bijzondere wetgeving, zoals de Wet op de waterhuishouding, de Wet op de waterkering, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Grondwaterwet. Aangezien de bijzondere wetgeving, in dit geval de Grondwaterwet, nog niet is aangepast bij de inwerkingtreding van het onderhavige reglement is van een taakverruiming vooralsnog geen sprake. Het grondwaterbeheer zoals dat in de Grondwaterwet is toegedeeld aan Gedeputeerde Staten blijft tot dat moment een verantwoordelijkheid van Gedeputeerde Staten. Dit is alleen anders indien een deel van de grondwatertaken al zijn gedelegeerd aan het waterschap.

Vanaf het tijdstip waarop de "Waterwet" in werking treedt (na 2008), wordt de integratie van de afzonderlijke medebewindstaken van de waterschappen ook in de bijzondere wetgeving doorgevoerd. Op dat moment is er sprake van een nieuwe afbakening van die taken en gaat het grondwaterbeheer over naar de waterschappen. Het overgangsrecht van artikel 23 is opgenomen om te voorkomen dat het reglement bij de inwerkingtreding van Waterwet op dit punt opnieuw moet worden aangepast.

Toedeling van taken zal na de inwerkingtreding van de Waterwet, zonder nadere regeling, ook betrekking hebben op de zorg voor de grondwaterlichamen (het grondwaterbeheer). In de praktijk zal het gaan om het grondwaterkwantiteitsbeheer, omdat het belangrijkste instrumentarium voor het grondwaterkwaliteitsbeheer, vanwege de nauwe samenhang met het instrumentarium voor bodembescherming bij de provincies en de gemeenten blijft berusten in het kader van de Wet bodembescherming. Een aantal provincies hebben het grondwaterkwantiteitsbeheer in meerdere of mindere mate al gedelegeerd aan de waterschappen. Door het toevoegen van de zinsnede "voorzover dit beheer niet reeds berust bij het waterschap" wordt hiermee rekening gehouden.

Voorts is in dit artikel overgangsrecht gecreëerd voor de zittende leden van het algemeen en dagelijks bestuur.

Dit overgangsrecht is, mede gelet op het bepaalde in artikel V en VII van de wet, opgenomen om geen discrepantie te laten ontstaan tussen de bestuurssamenstelling en de bepalingen in het reglement gedurende de periode vanaf de inwerkingtreding van dit reglement tot aan 8 januari 2009 (de datum waarop een nieuw algemeen bestuur aantreedt). En gelet op de latere inwerkingtreding van de bepalingen over de kostentoedeling in de Wet modernisering waterschapsbestel is eveneens overgangsrecht opgenomen voor de kostentoedeling in de belastingtijdvakken die zijn aangevangen voor 1 januari 2009 (de datum waarop de bepalingen over de kostentoedeling in de Wet modernisering waterschapsbestel van kracht worden).

Op grond van artikel 23, tweede lid, is de eis dat de dijkgraaf zijn woonplaats in het gebied van het waterschap heeft, niet van toepassing op zittende voorzitters.

Ondertekening

Gegeven te Middelburg, 15 februari 2008
Provinciale Staten van Zeeland,
voorzitter, mevr. drs. K.M.H. Peijs
griffier, mr. P.R.A. Katsburg
Uitgegeven 8 april 2008
De secretaris,
mr. drs. L.J.M. VERDULT

Reglement voor het waterschap Zeeuws-Vlaanderen kaart

Reglement_voor_het_waterschap_Zeeuws-Vlaanderen_-_kaart.pdf