Regeling vervallen per 01-01-2024

Mandaatbesluit van Gedeputeerde Staten van Zeeland voor de DCMR Milieudienst Rijnmond 2014

Geldend van 13-05-2022 t/m 31-12-2023 met terugwerkende kracht vanaf 01-05-2022

Intitulé

Mandaatbesluit van Gedeputeerde Staten van Zeeland voor de DCMR Milieudienst Rijnmond 2014

Besluit van het college van Gedeputeerde Staten van Zeeland van 17 december 2013 houdende de verlening van mandaat en machtiging, ten behoeve van de uitvoering van VTH-taken voor Wabo BRZO- en RIE 4-bedrijven aan de directeur van de DCMR Milieudienst Rijnmond 2014

Het college van Gedeputeerde Staten van Zeeland;

  • -

    overwegende dat het Rijk heeft besloten voor risicovolle bedrijven gespecialiseerde regionale uitvoeringsdiensten in te richten voor het uitvoeren van VTH-taken bij de BRZO- en RIE 4-bedrijven;

  • -

    dat voor de Zeeuwse BRZO- en RIE 4-bedrijven de DCMR Milieudienst Rijnmond is aangewezen als gespecialiseerde uitvoeringsdienst voor het uitvoeren van VTH-taken;

  • -

    dat het wenselijk is een aantal bevoegdheden voor de uitvoering van genoemde VTH-taken te mandateren aan de directeur van de DCMR Milieudienst Rijnmond;

  • -

    gelet op afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht

besluit vast te stellen het navolgende

Artikelen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit en daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van gedeputeerde staten;

  • b.

    directeur DCMR: de directeur van de DCMR Milieudienst Rijnmond, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Gemeenschappelijke regeling tot instandhouding en beheer van de DCMR Milieudienst Rijnmond;

  • c.

    directeur RUD Zeeland: de directeur van de Regionale uitvoeringsdienst Zeeland, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Gemeenschappelijke Regeling Regionale uitvoeringsdienst Zeeland;

  • d.

    provincie: de provincie Zeeland;

  • e.

    mandaat: de bevoegdheid om in naam van het college van gedeputeerde staten besluiten, in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht te nemen;

  • f.

    machtiging: de bevoegdheid om in naam van het college van gedeputeerde staten handelingen te verrichten die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn;

Artikel 2 Mandaat en ondermandaat

  • 1.

    Aan de directeur DCMR wordt mandaat verleend overeenkomstig de bij dit besluit behorende mandaatlijst.

  • 2.

    Het mandaat heeft uitsluitend betrekking op taken, genoemd in de mandaatlijst behorende bij dit besluit, op het gebied van het omgevingsrecht (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de in artikel 5.1 van deze wet genoemde wetten en de Algemene wet bestuursrecht) ten aanzien van de BRZO- en RIE4-inrichtingen binnen het geografische gebied van de provincie Zeeland.

  • 3.

    De directeur DCMR kan de bevoegdheden genoemd in het eerste lid, in ondermandaat opdragen aan personen die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam zijn, tenzij dat ten aanzien van een concreet mandaat in de mandaatlijst uitdrukkelijk is uitgesloten.

  • 4.

    In geval van afwezigheid of ontstentenis van de directeur worden zijn bevoegdheden door zijn plaatsvervanger uitgeoefend.

  • 5.

    De bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, behelzen niet de bevoegdheid te beslissen op bezwaarschriften, bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 6.

    De bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, behelzen niet de bevoegdheid te besluiten tot de intrekking van een vergunning overeenkomstig artikel 5.19 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 7.

    De bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, behelzen niet de bevoegdheden die bij de bij dit besluit behorende mandaatlijst uitdrukkelijk zijn uitgezonderd.

Artikel 3 Kaders uitoefening bevoegdheden

  • 1.

    De directeur DCMR en de door hem ondergemandateerden houden bij de uitoefening van de aan hen opgedragen bevoegdheden rekening met de relevante door provinciale staten vastgestelde kaders alsmede het door het college vastgestelde beleid.

  • 2.

    De directeur DCMR en de door hem ondergemandateerden passen de algemene dan wel specifieke instructies als bedoeld in artikel 10:6 Algemene wet bestuursrecht van het college betreffende de gemandateerde bevoegdheden toe.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat de directeur DCMR over alle benodigde informatie noodzakelijk voor de uitvoering van het in het eerste lid bepaalde kan beschikken. De directeur DCMR zorgt ervoor dat de door hem/haar gemandateerden tevens kunnen beschikken over deze informatie.

  • 4.

    Het college treedt bij voorgenomen nieuw beleid of beleidswijzigingen in overleg met de directeur DCMR over uitvoeringsaspecten indien dat beleid raakt aan de taken en bevoegdheden die de DCMR Rijnmond uitvoert.

  • 5.

    De directeur DCMR treedt in overleg met het college indien hij/zij het noodzakelijk acht af te wijken van de in het eerste lid bedoelde kaders of beleid.

Artikel 4 Informatieplicht

  • 1.

    De directeur DCMR, dan wel de door hem ondergemandateerden informeert het college over alle ingekomen aanvragen en verzoekschriften, en alle door de Regionale uitvoeringsdienst Zeeland geconstateerde overtredingen die betrekking hebben op de overeenkomstig artikel 2 gemandateerde bevoegdheden.

  • 2.

    Het college maakt binnen tien dagen na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde informatie kenbaar of nader overleg over een of meerdere specifieke gevallen gewenst is.

  • 3.

    Onverminderd het eerste lid informeert de directeur DCMR, dan wel de door hem ondergemandateerden het college schriftelijk, daaronder mede wordt verstaan per e-mail en per fax, bij de toepassing van de procedures bedoeld in afdeling 3.4, artikel 4:7 en 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 4.

    Onverminderd het eerste en derde lid heeft de directeur DCMR, dan wel de door hem ondergemandateerden een voorafgaande informatieplicht en een signaleringsplicht jegens het college indien de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid voor het college gelet op de inhoud van het besluit, de geadresseerde of de politieke gevoelens in de provinciale staten of de samenleving naar verwachting politieke en maatschappelijke gevolgen zal hebben of indien een besluit tot consequentie kan hebben dat de provincie aansprakelijk zal worden gesteld of anderszins in rechte aangesproken zal worden. In de gevallen bedoeld in de vorige volzin verschaft de directeur DCMR, dan wel de door hem ondergemandateerden alle benodigde informatie en voert overleg met het college alvorens de bevoegdheden bedoeld in artikel 2 uit te oefenen.

  • 5.

    De directeur DCMR en het college overleggen regelmatig over de planning, de aantallen en de kwaliteit van de bij of krachtens dit besluit in mandaat te nemen en reeds genomen besluiten.

Artikel 5 Machtiging

Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt, voor zover van toepassing, en in verband met de activiteiten waarvoor mandaat wordt verleend, met mandaat gelijkgesteld de machtiging om handelingen te verrichten die noch een besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.

Artikel 6 Ondertekening

  • 1.

    Een besluit in mandaat dan wel ondermandaat overeenkomstig artikel 2 en artikel 3, wordt als volgt ondertekend:

    Gedeputeerde staten van Zeeland,

    namens dezen,

    gevolgd door:

    - de functieaanduiding,

    - de handtekening en

    - de naam van de (onder)gemandateerde.

  • 2.

    Indien gebruik wordt gemaakt van machtiging overeenkomstig artikel 6, luidt de ondertekening:

    De provincie Zeeland,

    Namens deze,

    gevolgd door:

    - de functieaanduiding,

    - de handtekening en

    - de naam van de (ge(vol)machtigde.

Artikel 7 Slotbepalingen

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2014.

  • 2.

    Het Mandaatbesluit van gedeputeerde staten van Zeeland voor de DCMR Milieudienst Rijnmond 2013 (Provinciaal Blad nr. 9 van 2013) wordt ingetrokken.

  • 3.

    Dit besluit wordt aangehaald als: Mandaatbesluit van gedeputeerde staten van Zeeland voor de DCMR Milieudienst Rijnmond 2014.

Mandaatlijst Provincie Zeeland voor DCMR Milieudienst Rijnmond 2014

Zie bijlage.

Bijlage A Lijst van afkortingen

  • -

    Art.: artikel

  • -

    Awb: Algemene wet bestuursrecht

  • -

    Bibob: bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur

  • -

    Bor: Besluit omgevingsrecht

  • -

    Brzo: Besluit risico's zware ongevallen 1999

  • -

    IPPC-richtlijn: Europese Richtlijn (2008/1/EG).

  • -

    MER: Milieu Effect Rapportage

  • -

    RIE: Richtlijn Industriële Emissies (2010/75/EU)

  • -

    Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

  • -

    Wm: Wet milieubeheer

Toelichting behorende bij het mandaatbesluit RUD-Zeeland

ALGEMEEN

Inleiding

Bijna dagelijks moeten er allerlei beslissingen door het college van Gedeputeerde Staten (hierna te noemen: het college) worden genomen. Het zou niet werkbaar zijn als die beslissingen steeds in de vergadering van het college moeten worden genomen. Daarom bestaat al sinds jaar en dag de mogelijkheid dat het college aan een ander de bevoegdheid toekennen om dit namens hem te doen; dit heet "mandaat". Het onderhavige besluit voorziet hierin en heeft betrekking op de verlening van mandaat, machtiging en volmacht met betrekking tot bevoegdheden van GS / BW aan de directeur van de DCMR Milieudienst Rijnmond (hierna te noemen: DCMR).

Mandaat

Onder mandaat wordt in de Algemene wet bestuursrecht verstaan: de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen. Met andere woorden de functionaris, dit is de gemandateerde, krijgt de bevoegdheid om een besluit te nemen dat geldt als een besluit van het bestuursorgaan dat het mandaat heeft verleend (mandaatgever). Het door de gemandateerde genomen besluit geldt derhalve als een besluit van het bestuursorgaan en heeft dezelfde juridische consequenties als een door het bestuursorgaan zelf genomen besluit. Er worden evenwel geen publiekrechtelijke bevoegdheden van het college overgedragen aan de directeur DCMR. Het betreft hier een vorm van publiekrechtelijke vertegenwoordiging. Bij de omschrijving van het begrip mandaat wordt uitgegaan van de bevoegdheid tot het nemen van een besluit. Met andere woorden de uitoefening van gemandateerde bevoegdheden wordt zichtbaar in het nemen van besluiten (zie ondertekening). Mandaat wordt in dit besluit niet verleend aan een persoon, maar aan een functionaris, dus aan degene die een functie bekleedt. De mandaatgever kan de gemandateerde per geval of in het algemeen instructies geven ter zake van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid. Daarnaast blijft de mandaatgever ook altijd zelf bevoegd om de gemandateerde bevoegdheid uit te oefenen.

Machtiging

Aan de directeur DCMR wordt ook een machtiging om handelingen te verrichten die noch een besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn. Voorbeelden hiervan zijn de procesvertegenwoordiging, het vaststellen van brieven zonder rechtsgevolg en het feitelijk toepassen van bestuursdwang. De bepalingen in voorliggend besluit inzake ondermandaat moeten analoog worden toegepast op machtiging. Dit is in lijn met de systematiek van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitgangspunten

  • I.

    Wettelijke beperkingen

    De Algemene wet bestuursrecht (Awb) geeft als hoofdregel dat mandaat geoorloofd is, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen mandaatverlening verzet. Deze hoofdregel is derhalve ook van toepassing op het onderhavige mandaatbesluit en geeft als zodanig, blijkens artikel 10:3 Awb, de uiterste grenzen aan waarbinnen dit besluit kan worden toegepast. Nu de wet zelf beperkingen stelt ten aanzien van de bevoegdheid om van mandaat gebruik te maken, zijn deze beperkingen niet in het mandaatbesluit opgenomen.

  • II.

    Vertrouwen

    In de praktijk hangt een effectieve toepassing van het mandaatbesluit direct samen met het vertrouwen van de mandaatgever in de gemandateerde, dat deze laatste zal handelen in de geest van dat orgaan en bij twijfel de zaak zal voorleggen aan het orgaan zelf. Slechts het bestaan van deze vertrouwensbasis, die ook impliceert dat het bestuursorgaan de gemandateerde bevoegdheid slechts in uitzonderingsgevallen aan zich trekt, maakt een wezenlijke mandatering van bevoegdheden mogelijk. Bij de toepassing van dit besluit wordt het bestaan van de vorenbedoelde vertrouwensbasis dan ook uitdrukkelijk verondersteld.

    In dit besluit is daarom gekozen voor een algemeen breed mandaat aan de directeur DCMR. Dit betekent bijvoorbeeld dat in beginsel alle vergunningen en ontheffingen of handhavingsbesluiten door hem mogen worden vastgesteld en ondertekend namens het college. Hierbij wordt aangesloten op het landelijk beleid waarin beoogd is omgevingsdiensten in het leven te roepen als professionele uitvoeringsorganisaties die met een hoge mate van zelfstandigheid moeten kunnen werken.

  • III.

    Verantwoordelijkheid

    Ondanks dat de feitelijke bevoegdheidsuitoefening komt te liggen bij degene die het mandaat heeft, blijft de mandaatgever daarvoor naar buiten toe ten volle verantwoordelijk. Deze kan uit dien hoofde dan ook te allen tijde algemene en specifieke instructies geven of het mandaat doorbreken en de bevoegdheid zelf uitoefenen; het onderhavige besluit behoeft in dat laatste geval geen voorafgaande intrekking. Naar buiten toe zal altijd duidelijk moeten zijn dat de gemandateerde de bevoegdheid uitoefent onder verantwoordelijkheid van de mandaatgever en de burger moet kunnen nagaan of de gemandateerde wel bevoegd namens het bestuursorgaan optreedt. Derhalve wordt gebruik gemaakt van een mandaatregister.

  • IV.

    Informatie en overleg

    Omdat het college, ook al hebben zij mandaat verleend, verantwoordelijk blijven voor de 'in mandaat' genomen beslissing is het van belang dat zij tijdig op de hoogte worden gesteld van die beslissingen of handelingen waarvan kennisneming door hen van belang is. In het mandaatbesluit is daarom voorzien in een regeling waarbij alvorens bepaalde bevoegdheden worden uitgeoefend, overleg moet worden gevoerd met, of informatie moet worden verstrekt aan het bestuursorgaan dat het mandaat heeft gegeven. In het specifieke geval kan dan worden beslist of de bevoegdheid in mandaat kan worden uitgeoefend, dan wel kunnen door het bestuursorgaan instructies worden gegeven.

  • V.

    Mandaat en ondertekeningsmandaat

    Het onderhavige mandaatbesluit hanteert als uitgangspunt dat de gemandateerde die het besluit neemt dit ook ondertekent. Dit geldt ook voor het ontwerp van het besluit of het voornemen tot het nemen van het besluit in die gevallen dat het ontwerp of het voornemen formeel aan een burger of een bedrijf kenbaar wordt gemaakt.

  • VI.

    Aansluiting model mandaatbesluit RUD Zeeland

    Er is zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van het Model mandaatbesluit RUD Zeeland, zoals dat in samenwerking tussen de deelnemende gemeenten, waterschap en provincie tot stand is gebracht en in de vergadering van het Algemeen bestuur van de RUD Zeeland op 28 oktober 2013 is vastgesteld.

Reikwijdte

Het mandaatbesluit heeft betrekking op alle bevoegdheden van het college die horen bij de uitvoering van de vergunningverlenende, toezichthoudende en handhavende taken voor Wabo BRZO- en RIE4 bedrijven en waarover afspraken zijn gemaakt in de samenwerkingsovereenkomst. Daarmee bepalen de grenzen van de aldus opgedragen taken, naast de wettelijke grenzen, de grenzen van het mandaat aan de directeur.

Dit besluit is een regeling van algemene aard. Als mandaatgever blijft het college echter bevoegd om voor bijzondere gevallen een specifieke regeling te treffen. Daarvoor zal dan steeds een apart collegebesluit nodig zijn. Uitgangspunt blijft echter een zo groot mogelijke uniformiteit op grond van deze regeling en een beperking van het aantal bijzondere regelingen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2 Mandaat en ondermandaat

Het eerste, tweede en derde lid regelen het mandaat aan de directeur DCMR en de mogelijkheid om zijn bevoegdheden in ondermandaat op te dragen aan binnen de dienst werkzame functionarissen.

Het invullen van ondermandaat is een aangelegenheid voor de directeur. Het ligt voor de hand dat de directeur in ieder geval ondermandaat geeft aan zijn leidinggevenden en daarbij gelet op het wettelijke vereiste van functiescheiding een duidelijke scheiding tussen handhaving en vergunningverlening hanteert.

Vanzelfsprekend zijn de uitgangspunten en regels van dit mandaatbesluit ook volledig van toepassing op het gebruik van ondermandaat, inclusief de ondertekening. De directeur behoudt bij ondermandaat volledig zijn verantwoordelijkheid tegenover het college en zal dit moeten kunnen waarmaken. Hij kan dit bereiken via toepasselijke (hiërarchische) verantwoordelijkheidsstructuren. Daartoe kan hij voorwaarden en beperkingen stellen aan het ondermandaat, dan wel een eenmaal verleend ondermandaat intrekken. Verder kan hij ook in de plaats treden van de functionaris aan wie ondermandaat is verleend.

Het tweede lid regelt de reikwijdte van het mandaatbesluit. Het mandaatbesluit beperkt zich tot de uitvoering van de VTH-taken voor Wabo BRZO- en RIE4-bedrijven.

Het vierde lid regelt de vervanging. In geval van afwezigheid van de directeur, kan de bevoegdheid worden uitgeoefend door diens formele plaatsvervanger.

Ten aanzien van het algemene mandaat zijn uitzonderingen geformuleerd, de zogenaamde negatieve lijst (in het vijfde, zesde en zevende lid). Zo geldt het mandaat niet voor de bevoegdheid tot het beslissen op bezwaarschriften. Wel mag de directeur namens het college een verweerschrift uitbrengen. De Algemene wet bestuursrecht laat niet toe dat mandaat wordt verleend tot het beslissen op een bezwaarschrift ingeval de gemandateerde zelf het besluit waartegen het bezwaar zich richt krachtens mandaat heeft genomen. Verder zijn niet gemandateerd de intrekking van een vergunning bij wege van sanctie (artikel 5.19 Wabo) en de in de mandaatlijst opgenomen uitzonderingen.

Artikel 3 Ondermandatering aan de directeur RUD-Zeeland

Het mandaatbesluit geldt voor vergunningverlening, toezicht en handhaving van de BRZO- en RIE 4-inrichtingen. Hiervoor is mandaat verleend aan de directeur van DCMR die vervolgens ondermandaat verleent aan de directeur van RUD Zeeland. De RUD Zeeland voert in ondermandaat deze taken uit, zodat voldaan wordt aan de landelijk vastgestelde kwaliteitscriteria.

Artikel 4 Kaders uitoefening bevoegdheden

Het vaststellen van beleidskaders en beleidsregels blijft voorbehouden aan de gemeentelijke en provinciale bestuursorganen. Uit het eerste lid van dit artikel volgt dat rekening moet worden gehouden met deze kaders en het beleid dat van toepassing is op de bevoegdheden die zijn gemandateerd dan wel ondergemandateerd. Aan de andere kant dienen de bestuursorganen er voor te zorgen dat de DCMR beschikking krijgt over die informatie (derde lid). Tevens geldt er een overlegplicht bij voorgenomen nieuw beleid of beleidswijzigingen als dat betrekking heeft op de taken en bevoegdheden die de DCMR/RUD Zeeland (vierde lid).

In een bijzonder geval kan het noodzakelijk zijn om van het provinciaal beleid af te wijken. Indien de directeur meent dat zich een zodanig geval voordoet, treedt hij hierover in overleg met het college, alvorens hij gebruik maakt van zijn mandaat (vijfde lid).

Overigens volstaat hierbij dat het overleg tussen ambtenaren werkzaam bij de DCMR/RUD Zeeland en ambtenaren werkzaam bij de deelnemer heeft plaatsgevonden. Die ambtenaren behoren zelf in staat te zijn om te beoordelen wanneer iets aan het bestuur dient te worden voorgelegd.

Artikel 5 Informatieplicht

Teneinde het college tijdig te informeren over gestarte procedures, is in het eerste lid voorzien in een standaard actieve informatieplicht. Van alle ingekomen aanvragen, verzoekschriften en geconstateerde overtredingen zal het college op de hoogte worden gesteld. Deze uitwisseling van informatie gaat bij voorkeur via digitale weg, bijvoorbeeld middels e-mail of het Omgevingsloket Online (OLO). Het is vervolgens aan het college om te bepalen of hij over een bepaalde procedure nader overleg wenst. Binnen 10 dagen na ontvangst van de informatie zal dat kenbaar moeten worden gemaakt (tweede lid). In beginsel vindt de informatie-uitwisseling op ambtelijk niveau plaats. Het derde lid regelt dat de directeur het college een afschrift stuurt van het ontwerpbesluit bij toepassing van de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Afdeling 3.4 Awb) en bij het horen van de aanvrager of belanghebbende (artikel 4:7 en 4:8 Awb). Dat laatste gebeurt bijvoorbeeld bij een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom. Het voornemen zal dan tevens aan het college kenbaar moeten worden gemaakt. Indien het college dat nodig acht kan het voor de uitoefening van de bevoegdheid specifieke instructies meegeven, dan wel zelf de bevoegdheid terugnemen.

Daarnaast moet het college altijd tijdig op de hoogte worden gebracht van voorgenomen besluiten of reeds genomen besluiten die naar verwachting maatschappelijke, politieke, juridische of financiële gevolgen hebben (vierde lid). Het college kan zich jegens provinciale staten, voor de rechter en naar buiten toe nimmer verschuilen achter mandaat. Dit gegeven vereist niet alleen een hoge mate van bestuurlijke sensitiviteit van de directeur, maar ook van de medewerkers binnen zijn dienst die over ondermandaat beschikken. Het vorenstaande impliceert onder meer een zeer korte communicatielijn tussen directeur DCMR dan wel de ondergemandateerde functionarissen en college, al dan niet vertegenwoordigd door de betrokken portefeuillehouder.

Het college kan, bijvoorbeeld op grond van de informatie van de directeur van de DCMR in een concreet geval, de besluitvorming naar zich toe trekken. Dit betekent dat dan de directeur geen gebruik maakt van het gegeven mandaat ofwel dat de aangewezen functionarissen geen gebruik maken van het gegeven ondermandaat. Wel blijft de directeur dan een belangrijk adviseur. Uiteraard kan ook in alle andere gevallen – om tegemoet te komen aan de vaak wisselende inzichten die het gewicht van een bepaald besluit op enig moment bepalen – door de directeur zelf worden besloten van zijn bevoegdheid geen gebruik te willen maken en derhalve aan te sturen op een besluit van het college zelf.

In het vijfde lid is voorzien in een overlegstructuur met betrekking tot de planning, de aantallen en de kwaliteit van de gemandateerde besluiten. Het initiatief hiervoor ligt gelet op de mandaatverhouding en het eerder genoemde, veronderstelde vertrouwen van het college in de gemandateerde, bij de directeur.

Artikel 6 Machtiging

Bestuursorganen verrichten naast publiekrechtelijke rechtshandelingen ook feitelijke handelingen. In die gevallen wordt bij vertegenwoordiging niet van mandaat gesproken, maar van machtiging. Om te voorkomen dat voor de verschillende vormen van vertegenwoordiging verschillende regimes zouden gelden, verklaart art. 10:12 Awb dat alle bepalingen die betrekking hebben op mandaat van overeenkomstige toepassing zijn indien een bestuursorgaan (onder)machtiging verleent aan een andere functionaris. Van deze benadering is ook bij dit mandaatbesluit uitgegaan: het gaat over mandaat, maar is ook van toepassing op machtiging.

Artikel 7 Ondertekening

Voor wat betreft de ondertekening van een besluit dat krachtens mandaat is genomen, is in de Awb slechts vastgelegd dat het besluit vermeldt namens welk bestuursorgaan het is genomen. Het is van belang dat stukken die namens het college uitgaan op een uniforme wijze worden ondertekend. Om deze reden is de standaardformulering in dit artikel vastgelegd.

Artikel 8 Slotbepalingen

Het mandaat mag worden uitgeoefend met ingang van 1 januari 2014. Om te voorkomen dat bevoegdheden dubbel zijn gemandateerd, worden per dezelfde datum de door GS bestaande mandaten ingetrokken welke betrekking hebben op de bevoegdheden die bij DCMR worden ondergebracht.

Ingevolge art. 3:40 Awb treedt een besluit pas in werking als het bekendgemaakt is. De

bekendmaking van besluiten die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze (art. 3:42 Awb). Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Provinciaal Blad.

Ondertekening

Aldus besloten door het college van Gedeputeerde Staten van Zeeland op 17 december 2013
Gedeputeerde Staten voornoemd,
drs. J.M.M. Polman, voorzitter
A.W. Smit, secretaris
Uitgegeven 18 december 2013,
De secretaris,
A.W. Smit

Mandaatlijst Provincie Zeeland voor DCMR Milieudienst Rijnmond 2014

Algemeen

 

BEVOEGDHEDEN/BESLUITEN

VOORWAARDEN EN REIKWIJDTE (INSTRUCTIES)

 OPMERKING

A01

Besluiten inzake bestuursrechtelijke procedures

 

Omvat advisering proceshandelingen in bestuursrechtelijke procedures zoals het voeren van verweer in opdracht van het college.

 

A02

Besluiten op grond van:

a. art. 4:5 en 4:6 Awb (vereenvoudigde wijze van afdoen en afdoen herhaalde aanvraag);

b. afdeling 4.1.3 Awb (opschorten beslistermijn);

c. art. 4:15, 4:17 en 4:18 Awb (besluiten over dwangsommen bij niet tijdig beslissen);

d. titel 4.4 Awb (bestuursrechtelijke geldschulden) m.u.v. afdeling 4.4.4 Awb (aanmaning en invordering bij dwangbevel);

e. art. 8:51a, 8:51b, 8:51c, 8:80a en 8:80b Awb (bestuurlijke lus en tussenuitspraak).

    

 

A03

De voorbereiding van besluiten met gebruikmaking van Afdeling 3.4 Awb, Afdeling 3.6 Awb en Titel 4.1 Awb

 

 

A04

Behandelen van correspondentie van uitsluitend uitvoerende en/of informatieve aard betrekking hebbende op de gemandateerde bevoegdheden.

 

 

A05

Machtiging om Gedeputeerde Staten door medewerkers of externe adviseurs te vertegenwoordigen in bestuursrechtelijke procedures in bezwaar en beroep.

 

 

A06

Het vragen van advies op basis van de Wet Bibob en het maken van afspraken naar aanleiding van het uitgebrachte advies (art. 9).

  

 

Wet open overheid (Woo)

A07

Aanwijzen van één of meerdere contactpersoon/ -personen ( o.g.v. artikel 4.7 Woo)

 

A08

Actieve openbaarmaking van informatie als inspanningsverplichting (o.g.v. artikel 3.1 Woo)

A09

Besluiten en/of handelingen op of naar aanleiding van een verzoek om (milieu)informatie ingevolge de Woo (o.g.v. en met in acht neming van hoofdstuk 4 (Openbaarmaking op verzoek) en hoofdstuk 5 (Uitzonderingen) van de Woo; artikel 191c Wet milieubeheer)

De bevoegdheid m.b.t. (gehele of gedeeltelijke) toewijzing verzoek impliceert ook de bevoegdheid tot (gehele of gedeeltelijke) afwijzing daarvan.

De directeur kan hiermee ook WOO besluiten gericht aan het college afhandelen

A10

Verstrekken informatie op eenvoudige verzoeken en behulpzaam zijn bij het preciseren verzoek (o.g.v. artikel 2.4, zesde lid, 2.5, 4.5 en 4.7 Woo; artikel 19.1c Wet Milieubeheer)

Indien er geen uitzonderingsgronden van toepassing zijn of derde-belanghebbenden een rol spelen

De directeur kan hiermee ook WOO besluiten gericht aan het college afhandelen

A11

Opleggen van last onder dwangsom ter handhaving van het vorderen van informatie (o.g.v. art. 8.5 en 4.2 Woo)

Een last onder dwangsom mag niet worden opgelegd als degene aan wie de last onder dwangsom is opgelegd, niet in staat is het document te verstrekken.

De directeur kan hiermee ook WOO besluiten gericht aan het college afhandelen

Vergunningen

 

BEVOEGDHEDEN/BESLUITEN

 

VOORWAARDEN EN REIKWIJDTE (INSTRUCTIES)

 

 

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht 

 

 

V01

Besluiten inzake vergunningverlening bij of krachtens de Wabo,

 

Besluiten inzake het stellen van nadere voorwaarden na een gebruiksmelding brandveilig gebruik op grond van het Bouwbesluit.

 

Besluiten inzake het stellen van nadere voorwaarden na een sloopmelding op grond van het Bouwbesluit.

 

Besluiten inzake het toestaan van een gelijkwaardige oplossing op grond van het Bouwbesluit.

Betreft:

- Procedurestappen

- Ontwerpbesluit

- Besluit 

Geldt niet voor besluiten op grond van:

- art. 3.1 Bor of indien anderszins sprake is van een provinciaal ruimtelijke belang

- art. 3 Wet Bibob

 

V02

Uitbrengen advies met het oog op de samenhang tussen de omgevingsvergunning en de vergunning o.g.v. de Waterwet (art. 6.27).

 

 

V03

Het nemen van besluiten over, op grond van vergunningvoorschriften, te overleggen meldingen, rapportages e.d.

 

 

 

Wet milieubeheer 

 

 

V04

Besluiten op grond van Hoofdstuk 8, 10, 13, 14, 16 en 19 Wet milieubeheer.

Betreft:

- procedurestappen

- ontwerpbesluit of conceptbesluit

- besluit

- uitbrengen van advies

 

V05

Besluiten in het kader van de Milieu-effectrapportage (Hoofdstuk 7 Wet Milieubeheer).

Betreft:

- procedurestappe

- advies reikwijdte en detailniveau MER

- besluit MER-beoordeling

- aanvaardbaarheidsverklaring (op grond van overgangsregels)

 

V06

Besluiten inzake maatwerkvoorschriften op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.

 

 

 

Besluit Risico's Zware Ongevallen 2015 

 

 

V07

Besluiten op grond van BRZO 2015.

Betreft:

-procedurestappen

- ontwerpbesluit/conceptbesluit

- besluit

 

Handhaving

 

BEVOEGDHEDEN/BESLUITEN

VOORWAARDEN EN REIKWIJDTE (INSTRUCTIES)

 

H01

Het aanwijzen van ambtenaren belast met het houden van toezicht op de naleving van het bij of krachtens de Wabo en de in artikel 5.1 van de Wabo genoemde wetten juncto 5.2 van deze wet

 

 

H02

Het voeren van correspondentie in het kader van toezicht en handhaving, waaronder in ieder geval begrepen:

a. een bezoekbevestigingsbrief

b. een voorwaarschuwingsbrief / formele waarschuwing

c. een vooraankondiging last onder bestuursdwang of last onder dwangsom (hoorbrief)

d. vorderingen om informatie in het kader van de controle op de naleving van regelgeving, alsmede de reacties op de in dit kader toegezonden informatie (art. 5.16 Awb)

 

 

H03

Besluiten tot het vaststellen van ontwerpgedoogbeschikkingen en definitieve gedoogbeschikkingen

 

 

H04

Het naar aanleiding van de kenbaar gemaakte zienswijze afzien van bestuurlijk optreden

 

 

H05

Besluiten op grond van Titel 5.3 en Titel 5.4, Awb, (herstelsancties en bestuurlijke boete) met uitzondering van:

a. het invorderen van dwangsommen;

b. het vaststellen van de hoogte van de verschuldigde kosten in verband met het toepassen van bestuursdwang

Omvat tevens besluiten en (feitelijke) handelingen ter voorbereiding en uitvoering van deze besluiten.

 

NB. De besluiten die in dit mandaat expliciet zijn uitgezonderd, vallen onder H07.

 

H06

Het nemen van besluiten op grond van artikel 5:27 Awb welke zijn benodigd ten behoeve van de toepassing van bestuursdwang

 

 

H07

Besluit tot het opleggen van een spoedeisende last onder bestuursdwang conform art. 5.31, Awb juncto 5.17, Wabo dan wel de schriftelijke bekrachtiging van de mondelinge aanzegging daartoe

 

 

H08

Besluit tot:

a. starten van verhaalsprocedure voor kosten bestuursdwang (inclusief conservatoir beslag) of het afzien van kostenverhaal;

b. vaststellen van de hoogte van de verschuldigde kosten in verband met het toepassen van bestuursdwang (art. 5:25, lid 6 Awb);

c. invordering dwangsom, restitutie van te veel betaalde dwangsombedragen, vermindering of het afzien van invordering van de dwangsom;

d. het treffen van een betalingsregeling in het kader van de onder a. genoemde verhaalsprocedure, of in het kader van de inning van verbeurde dwangsommen

e. beslaglegging in het kader van executie van een dwangbevel, met betrekking tot een dwangsombesluit

f. inroepen retentierecht

 

 

H09

Besluiten op verzoeken van derden om bestuursrechtelijk/handhavend op te treden

 

 

H10

Het vaststellen van een inspectieprogramma als bedoeld in art. 23, lid 7 BRZO 2015

Kan niet worden ondergemandateerd aan de directeur RUD Zeeland

 

H11

Het beoordelen van milieuverslagen, overeenkomstig de bij of krachtens titel 12.3 Wm gestelde regels

 

 

H12

Het nemen van besluiten op grond van hoofdstuk 17 Wm inzake maatregelen bij ongewoon voorval

 

 

H13

Het indienen van een aanvraag op grond van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar