Subsidieregeling Operationeel Programma Zuid-Nederland 2014-2020

Geldend van 05-03-2021 t/m heden

Intitulé

Subsidieregeling Operationeel Programma Zuid-Nederland 2014-2020

Gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant in de hoedanigheid van managementautoriteit voor het Operationeel Programma EFRO Zuid-Nederland 2014-2020,

  • -

    Gelet op artikel 125, derde lid, van de Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013, houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006;

  • -

    Gelet op artikel 2.2 van de Uitvoeringsregeling EFRO programmaperiode 2014-2020;

  • -

    Overwegende dat het Comité van Toezicht door middel van een schriftelijke beoordeling kennis heeft genomen van de uitgangspunten van de voorliggende regeling;

  • -

    Overwegende dat de Managementautoriteit wenst te investeren in slimme, duurzame en inclusieve groei en werkgelegenheid in de regio Zuid-Nederland en hiertoe het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling inzet;

  • -

    Overwegende dat de subsidiabele activiteiten van de paragrafen 2 en 3 breed ingevuld kunnen worden en deze ruime invulling ten behoeve van een optimaal bereik van de doelstellingen wordt beoogd, acht de Managementautoriteit, daar waar sprake is van staatssteun, in het kader van rechtvaardiging van staatssteun, de volgende steunmaatregelen van toepassing:

    • a.

      Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, Pb L 187/1 van 26 juni 2014;

    • b.

      Verordening (EG) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, Pb L 352/1 van 24 december 2013;

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

Subsidieregeling Operationeel Programma Zuid-Nederland 2014-2020

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, Pb L 187/1 van 26 juni 2014;

  • b.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • c.

    crossover: samenwerkingsverbanden tussen partijen uit verschillende technologiedomeinen, waarin innovatieve producten en diensten worden ontwikkeld;

  • d.

    de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van aanmelding als opgenomen in de de-minimisverordening;

  • e.

    de-minimisverordening: Verordening (EU) N1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, Pb EU L 352/9 van 24 december 2013;

  • f.

    Deskundigencommissie: adviescommissie ingesteld op grond van artikel 3:5 van de Awb en overeenkomstig artikel 82 van de Provinciewet;

  • g.

    EFRO: Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling;

  • h.

    experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onder 86, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • i.

    gebouwde omgeving: gebied dat door aaneengesloten bebouwing een overwegend woon-, werk-, recreatie- of verblijfsfunctie heeft en daadwerkelijk als zodanig wordt gebruikt;

  • j.

    Human Capital: arbeidskracht;

  • k.

    innovatiesysteem: samenwerking in publieke en private sector waarvan de activiteiten en de interacties hiertussen, nieuwe technologieën initiëren, importeren, veranderen en verspreiden;

  • l.

    internationale topclusters: drie in het OPZuid voor Zuid-Nederland aangewezen technologiedomeinen waarin bedrijfsleven en kennisinstellingen de potentie hebben om internationaal uit te blinken, te weten:

    • High Tech System & Materialen;

    • Chemie & Materialen;

    • Agrofood en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen;

  • m.

    kennisinstelling:

    • een onder a, b, c, g of h van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs en een onder j van de bijlage bij die wet bedoeld academisch ziekenhuis en Nyenrode Business Universiteit;

    • een andere dan onder 1º bedoelde geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;

    • een geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde:

      • a.

        openbare instelling voor hoger onderwijs of een daaraan verbonden ziekenhuis gelijkwaardig aan een instelling respectievelijk academisch ziekenhuis als bedoeld onder 1º;

      • b.

        onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

    • een rechtspersoon ten aanzien waarvan een instelling als bedoeld onder 1º, 2º of 3º direct of indirect:

      • a.

        meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft;

      • b.

        volledig aansprakelijk vennoot is; of,

      • c.

        overwegende zeggenschap heeft;

    • een onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk met eigen medewerkers in loondienst, die tot doel heeft om via het structureel doen van eigen onderzoek en het ontwikkelen en testen van technische toepassingen door haar medewerkers, de technologische kennis op een specifiek terrein te bevorderen, die geen instelling is als bedoeld onder 1º tot en met 4º;

  • n.

    Managementautoriteit: gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant aangewezen als managementautoriteit, bedoeld in artikel 123, eerste lid, van verordening 1303/2013 voor het Operationeel Programma Zuid 2014-2020;

  • m.

    vervalt

  • o.

    MKB-onderneming: kleine en middelgrote onderneming als bedoeld in artikel 1, onder 28 van Verordening 1303/2013 en bijlage I van Aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (2003/361/EG);

  • p.

    nationale topclusters: vier in het OPZuid voor Zuid-Nederland aangewezen technologiedomeinen die sterk zijn op bovenregionaal niveau en specifieke potenties op internationaal niveau hebben, te weten:

    • 1°.

      Logistiek;

    • Life Sciences & Health;

    • Biobased;

    • Maintenance;

  • q.

    onderneming: eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd;

  • r.

    open innovatie: praktijk van ondernemingen en kennisinstellingen om innovatieve ideeën op basis van samenwerking uit te wisselen en ideeën, kosten risico of capaciteit in onderzoek en ontwikkeling te delen;

  • s.

    Operationeel Programma Zuid 2014-2020: gezamenlijk programma als bedoeld in artikel 96 van verordening 1303/2013, van de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg, goedgekeurd door de Europese Commissie op 5 december 2014, voor activiteiten die in Zuid-Nederland financiering kunnen ontvangen uit het EFRO;

  • t.

    operationele omgeving: omgeving waarin door omstandigheden en condities een innovatie conform de werkelijkheid kan worden getest;

  • u.

    OPZuid: Operationeel Programma Zuid 2014-2020;

  • v.

    outputindicatoren: indicatoren als bedoeld in artikel 27, vierde lid, onder b, van verordening 1303/2013 uitgewerkt in paragraaf 2.A.6.5., tabel 5 van het OPZuid;

  • w.

    React-EU: programma van de Europese Commissie dat gericht is op crisisherstel in de context van de Covid-19-pandemie en op een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie, gebaseerd op Verordening (EU) 2020/2221 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wat betreft extra middelen en uitvoeringsregelingen om bijstand te verlenen ter bevordering van het crisisherstel in de context van de Covid-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie (PbEU 2020, L437) (React-EU).

  • x.

    REES: Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies;

  • y.

    RIS3: Regionale Innovatie Strategie voor Slimme Specialisaties, vastgesteld op 7 april 2020 door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, op 14 april 2020 door Gedeputeerde Staten van Limburg en op 21april 2020 door Gedeputeerde Staten van Zeeland.

  • z.

    slimme uitrol: testen, demonstreren en eerste toepassing in een operationele omgeving;

  • aa.

    valorisatievermogen: omzetten van bestaande en nieuwe kennis en kunde naar nieuwe producten, processen of diensten;

  • bb.

    verordening 1303/2013: Verordening (EU) Nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013, houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) Nr. 1083/2006, Pb L 347/320 van 20 december 2013;

  • cc.

    Zuid-Nederland: grondgebied van de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg.

Artikel 1.2 Subsidievorm

Subsidies op grond van deze regeling worden verstrekt in de vorm van een geldbedrag tenzij in de betreffende paragraaf anders is bepaald.

Artikel 1.3 Weigeringsgronden algemeen

Onverminderd de artikelen 4:25 en 4:35 van de Awb en artikel 5.2.5, eerste lid, onder a, d en f van de REES wordt subsidie in ieder geval geweigerd indien:

  • a.

    de subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in artikel 6 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • b.

    de aanvrager een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in artikel 2, onder 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • c.

    de aanvrager op enigerlei wijze in strijd met algemeen aanvaarde rechtsbeginselen handelt.

Artikel 1.4 Vereisten subsidieaanvraag algemeen

Een subsidieaanvraag voldoet in ieder geval aan de volgende vereisten:

  • a.

    een subsidieaanvraag wordt ingediend bij de Managementautoriteit;

  • b.

    een subsidieaanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het daartoe door de Managementautoriteit vastgestelde aanvraagformulier;

  • c.

    een subsidieaanvraag bevat ten minste het volledig ingevulde aanvraagformulier en de daarin voorgeschreven bijlagen.

Artikel 1.5 Verplichtingen algemeen

Onverminderd de artikelen 5.2.9 tot en met 5.2.12 van de REES heeft de subsidieontvanger in ieder geval de verplichting desgevraagd te rapporteren over de inhoudelijke en financiële voortgang van de subsidiabele activiteit.

Artikel 1.6 Vaststelling

  • 1. Binnen de in de beschikking tot subsidieverlening bepaalde termijn dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij de Managementautoriteit.

  • 2. Bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, toont de subsidieontvanger aan dat:

    • a.

      de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

    • b.

      aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

  • 3. Onverminderd het tweede lid, omvat de aanvraag tot vaststelling het volgende, tenzij in de subsidiebeschikking anders is bepaald:

    • a.

      een inhoudelijk eindverslag;

    • b.

      bewijsstukken ter onderbouwing van de gerapporteerde waarde of waarden voor de outputindicatoren;

    • c.

      een financieel verslag;

    • d.

      een rapport van feitelijke bevindingen, inclusief een oordeel over de rechtmatigheid, overeenkomstig het door de Managementautoriteit opgestelde controleprotocol.

Artikel 1.7 Betaling en bevoorschotting

  • 1. De Managementautoriteit verstrekt op basis van een daartoe door de subsidieontvanger ingediende betalingsaanvraag als bedoeld in artikel 132 van verordening 1303/2013, voorschotten op het verleende subsidiebedrag van ten hoogste 80% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2. De subsidieontvanger dient ten hoogste twee keer per jaar een betalingsaanvraag in.

  • 3. Een voortgangsrapportage als bedoeld in artikel 1.5 wordt aangemerkt als betalingsaanvraag.

  • 4. Een betalingsaanvraag bevat tenminste de declaratie van de gemaakte en betaalde kosten.

  • 5. Op de termijn van betaling is artikel 132 van verordening 1303/2013 van toepassing.

  • 6. Voor de toepassing van artikel 132, eerste lid, van verordening 1303/2013 gaat, ingeval van onvoldoende beschikbaarheid van middelen uit de initiële en jaarlijkse voorfinanciering en tussentijdse betalingen uit het EFRO als bedoeld in artikel 132, eerste lid, van verordening 1303/2013, bij gelijk indienen van betalingsaanvragen door subsidieontvangers, betaling aan een MKB-onderneming voor op overige subsidieontvangers.

  • 7. Onverminderd het zesde lid, gaan betalingen aan MKB-ondernemers met een hoger bedrag op de betalingsaanvraag, voor op betalingen aan MKB-ondernemingen met een lager bedrag op de betalingsaanvraag.

Artikel 1.8

Vervallen

§ 2 Versterking innovatiesysteem

Artikel 2.1 Doelgroep

  • 1. Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door:

    • a.

      natuurlijke personen;

    • b.

      rechtspersonen;

    • c.

      samenwerkingsverbanden van onder a en b bedoelde doelgroepen.

  • 2. Indien het samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, geen rechtspersoonlijkheid bezit:

    • a.

      wordt subsidie aangevraagd door een deelnemer van het samenwerkingsverband;

    • b.

      draagt het project de instemming van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.

Artikel 2.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op versterking van het innovatiesysteem, binnen de technologiedomeinen:

  • a.

    Logistiek;

  • b.

    Maintenance;

  • c.

    Biobased.

Artikel 2.3 Subsidievereisten

  • 1. Onverminderd artikel 5.2.5, eerste lid, onder b, c en e en artikel 5.2.5, tweede lid van de REES, wordt, om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.2 in aanmerking te komen, voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de aanvrager is ingeschreven in het handelsregister;

    • b.

      het project wordt uitgevoerd in Zuid-Nederland;

    • c.

      het project past binnen:

      • i.

        het Inhoudelijk kader openstelling Logistiek, zoals opgenomen in bijlage 4; of

      • ii.

        het Inhoudelijk kader openstelling Biobased, zoals opgenomen in bijlage 5; of

      • iii.

        het Inhoudelijk kader openstelling Maintenance, zoals opgenomen in bijlage 6.

    • d.

      het project is gericht op een crossover met een of meer internationale of nationale topclusters.

    • e.

      het project levert een bijdrage aan een of meer maatschappelijke uitdagingen uit de RIS3, te weten:

      • 1°.

        gezondheid, demografie en welzijn;

      • 2°.

        voedselzekerheid, duurzame landbouw, marien en maritiem onderzoek en bio-economie;

      • 3°.

        zekere, schone en efficiënte energie;

      • 4°.

        slim, groen en geïntegreerd vervoer;

      • 5°.

        klimaatactie hulpbronefficiëntie;

      • 6°.

        inclusieve, innovatieve en veilige samenlevingen;

      • 7°.

        veilige samenlevingen;

    • f.

      het project is gericht op het leveren van een bijdrage aan een of meer van de outputindicatoren als bedoeld in bijlage 1;

    • g.

      het project is gericht op:

      • 1°.

        het bevorderen van marktgerichte samenwerking tussen bedrijven onderling en tussen bedrijven, kennis- en onderzoeksinstellingen en overheden; of,

      • 2°.

        het stimuleren van open innovatie en methoden en processen die daarbij aansluiten;

    • h.

      het MKB maakt aantoonbaar onderdeel uit van het project;

    • i.

      het project voldoet aan het geheel van de volgende criteria:

      • 1°.

        het project draagt bij aan de doelstellingen van het OPZuid;

      • 2°.

        het project is innovatief;

      • 3°.

        de businesscase van het project is onderbouwd;

      • 4°.

        het projectplan heeft een voldoende kwaliteit;

      • 5°.

        het project draagt bij aan duurzame ontwikkeling.

  • 2. Onverminderd het eerste lid wordt, indien sprake is van staatssteun, om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.2 in aanmerking te komen, voldaan aan een van de volgende vereisten:

    • a.

      het project is gericht op startende ondernemingen als bedoeld in artikel 22 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • b.

      het project is grotendeels gericht op industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of haalbaarheidsstudies als bedoeld in artikel 25, tweede lid van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • c.

      het project is gericht op de bouw of het upgraden van onderzoeksinfrastructuur, bedoeld in artikel 26 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • c.

      het project is gericht op de bouw of het upgraden of de exploitatie van innovatieclusters, bedoeld in artikel 27 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • e.

      het project is gericht op innovatie en de aanvrager is een MKB-onderneming als bedoeld in artikel 28 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • f.

      het project is gericht op proces- of organisatie-innovatie als bedoeld in artikel 29 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • g.

      het project is gericht op onderzoek en ontwikkeling in de visserij- en aquacultuursector als bedoeld in artikel 30 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • h.

      het project is gericht op opleiding als bedoeld in artikel 31 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3. Onverminderd het eerste lid wordt, indien sprake is van staatssteun en het project niet voldoet aan een van de vereisten in het tweede lid, slechts subsidie verstrekt indien wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de de-minimisverordening.

  • 4. Aan het project liggen ten grondslag:

    • a.

      een projectplan waarin in ieder geval is opgenomen op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten in deze regeling;

    • b.

      een begroting en een sluitend financieringsplan van de aanvrager.

Artikel 2.4 Subsidiabele kosten

  • 1. Ten aanzien van de subsidiabele kosten zijn de artikelen 1.3 tot en met 1.5 van de REES en artikel 69 van verordening 1303/2013 van toepassing.

  • 2. Indien sprake is van staatssteun, zijn de kosten, bedoeld in het eerste lid, subsidiabel voor zover deze kosten passen binnen het betreffende artikel van de algemene groepsvrijstellingsverordening, bedoeld in artikel 2.3, tweede lid.

Artikel 2.5 Vereisten subsidieaanvraag

  • 1.

    Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.2, onder a en b, worden ingediend binnen de tenderperiode van 3 december 2018, vanaf 09.00 uur tot en met 7 juni 2019, tot 17.00 uur;

  • 2.

    Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.2, onder c, worden ingediend binnen de tenderperiode van 3 december 2018, vanaf 09.00 uur tot en met 13 maart 2019, tot 17.00 uur;

Artikel 2.6 Subsidieplafond

De Managementautoriteit stelt het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.2, voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.5, vast op:

  • a.

    € 5000.000, voor subsidies als bedoeld in artikel 2.2, onder a;

  • b.

    € 5000.000, voor subsidies als bedoeld in artikel 2.2, onder b;

  • c.

    € 5000.000, voor subsidies als bedoeld in artikel 2.2, onder c.

Artikel 2.7 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.2, bedraagt 35% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 1.000.000.

  • 2. Indien de aanvrager minder dan 35% van de subsidiabele kosten als bedoeld in het eerste lid, aanvraagt, wordt slechts het gevraagde percentage aan subsidie verstrekt.

  • 3. Het percentage, bedoeld in het eerste lid, wordt gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen die aangemerkt moeten worden als staatssteun aan subsidieontvanger niet meer bedraagt dan op grond van een van de artikelen 25 tot en met 31 van de algemene groepsvrijstellingsverordening is toegestaan.

  • 4. Onverminderd het eerste tot en met derde lid, wordt niet meer subsidie verstrekt dan op grond van artikel 69, eerste lid, onder a van verordening 1303/2013 is toegestaan.

  • 5. Onverminderd het eerste tot en met het derde lid wordt, indien sprake is van staatssteun en de activiteit voldoet aan artikel 2.3, derde lid, maximaal slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat voor het totale bedrag aan subsidies over een periode van drie belastingjaren het maximumbedrag aan de-minimissteun van € 200.000 voor rechtspersonen en € 100.000 voor ondernemingen in het wegverkeer niet wordt overschreden.

Artikel 2.8 Verdeelcriteria

  • 1. Indien de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 2.6 te boven gaan, maakt de Managementautoriteit voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de mate waarin het project bijdraagt aan de doelstellingen van het OPZuid;

    • b.

      de mate van innovativiteit van het project;

    • c.

      de kwaliteit van de businesscase;

    • d.

      de kwaliteit van het projectplan; en,

    • e.

      de mate waarin het project bijdraagt aan duurzame ontwikkeling.

  • 2. Aanvragers van subsidieaanvragen als bedoeld in het eerste lid, lichten op verzoek van de Managementautoriteit hun subsidieaanvraag mondeling toe.

  • 3. Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat aanvragen gelijk gerangschikt zijn, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen bepaald op grond van artikel 5.2.8, tweede lid, van de REES.

Artikel 2.9 Deskundigencommissie

De Managementautoriteit legt aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.2 voor advies over artikel 2.3, eerste lid, onder h, en artikel 2.8, voor aan de Deskundigencommissie.

§ 3 Valorisatievermogen MKB-ondernemingen

Artikel 3.1 Doelgroep

  • 1. Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door:

    • a.

      MKB-ondernemingen;

    • b.

      samenwerkingsverband van een of meer ondernemingen onderling of met een of meer kennisinstellingen.

  • 2. In het samenwerkingsverband als bedoeld in het eerste lid, onder a, neemt tenminste een MKB-onderneming deel.

  • 3. Indien het samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, geen rechtspersoonlijkheid bezit:

    • a.

      wordt subsidie aangevraagd door een deelnemer van het samenwerkingsverband die MKB-onderneming is;

    • b.

      draagt het project de instemming van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.

Artikel 3.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op het versterken van het valorisatievermogen van het MKB.

Artikel 3.3 Subsidievereisten

  • 1. Onverminderd artikel 5.2.5, eerste lid, onder b, c en e en artikel 5.2.5, tweede lid van de REES, wordt, om voor subsidie als bedoeld in artikel 3.2 in aanmerking te komen, voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      aanvrager is een MKB-onderneming;

    • b.

      het project wordt uitgevoerd in Zuid-Nederland;

    • c.

      het project is grotendeels gericht op experimentele ontwikkeling;

    • d.

      het project is gericht op:

      • 1°.

        crossovers tussen internationale topclusters; of

      • 2°.

        crossovers tussen een of meer internationale topclusters en een of meer nationale topclusters;

    • e.

      het project levert een bijdrage aan een of meer maatschappelijke uitdagingen uit de RIS3, te weten:

      • 1°.

        gezondheid, demografie en welzijn;

      • 2°.

        voedselzekerheid, duurzame landbouw, marien en maritiem onderzoek en bio-economie;

      • 3°.

        zekere, schone en efficiënte energie;

      • 4°.

        slim, groen en geïntegreerd vervoer;

      • 5°.

        klimaatactie hulpbronefficiëntie;

      • 6°.

        inclusieve, innovatieve en veilige samenlevingen;

      • 7°.

        veilige samenlevingen;

    • f.

      het project is gericht op het leveren van een bijdrage aan een van de outputindicatoren als bedoeld in bijlage 1;

    • g.

      het project voldoet aan het geheel van de volgende criteria:

      • 1°.

        het project draagt bij aan de doelstellingen van het OPZuid;

      • 2°.

        het project is innovatief;

      • 3°.

        de businesscase van het project is onderbouwd;

      • 4°.

        het projectplan heeft een voldoende kwaliteit;

      • 5°.

        het project draagt bij aan duurzame ontwikkeling.

  • 2. Onverminderd de voorgaande leden, wordt indien sprake is van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onder b, voldaan aan het vereiste dat samenwerkende ondernemingen geen directe of indirecte financiële of juridische relatie met elkaar hebben, waarbij:

    • a.

      geen van de samenwerkende ondernemingen meer dan 70% van de subsidiabele kosten voor hun rekening neemt; of,

    • b.

      iedere samenwerkende onderzoeksorganisatie:

      • 1°.

        tenminste 10% van de subsidiabele kosten draagt;

      • 2°.

        het recht heeft de resultaten van de onderzoeksprojecten te publiceren, voor zover deze afkomstig zijn van het door die onderzoeksorganisatie uitgevoerde onderzoek.

  • 3. Aan het project liggen ten grondslag:

    • a.

      een projectplan waarin in ieder geval is opgenomen op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten in deze regeling;

    • b.

      een begroting en een sluitend financieringsplan van de aanvrager.

Artikel 3.4 Subsidiabele kosten

  • 1. Ten aanzien van de subsidiabele kosten zijn de artikelen 1.3 tot en met 1.5 van de REES en artikel 69 van verordening 1303/2013 van toepassing voor zover de genoemde kosten passen binnen artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2. de artikelen 1.3 tot en met 1.5 van de REES is niet van toepassing op subsidies op grond van deze paragraaf.

Artikel 3.5 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de tenderperiode van 1 juni, 0900 uur tot en met 30 november 2018, tot 17.00 uur..

Artikel 3.6 Subsidieplafond

De Managementautoriteit stelt het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 3.2, voor de tenderperiode, genoemd in artikel 3.5, vast op € 6.108.618.

Artikel 3.7 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 3.2, bedraagt 25% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 250.000.

  • 2. Het percentage wordt verhoogd tot 35% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 750.000, indien subsidie wordt gevraagd door een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onder b.

  • 3. De totale subsidie wordt niet versterkt, indien de subsidie die aan het samenwerkingsverband, als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onder b, toekomt minder dan € 350.000 bedraagt.

  • 4. Indien de aanvrager minder dan 25% respectievelijk 35% van de subsidiabele kosten als bedoeld in het eerste en tweede lid, aanvraagt, wordt slechts het gevraagde percentage aan subsidie verstrekt.

  • 5. Het percentage, als bedoeld in de voorgaande leden, wordt gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen die aangemerkt moeten worden als staatssteun aan subsidieontvanger niet meer bedraagt dan volgens Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun is toegestaan.

  • 6. Onverminderd de voorgaande leden, wordt niet meer subsidie verstrekt dan op grond van artikel 69, eerste lid, onder a, van verordening 1303/2013 is toegestaan.

Artikel 3.8 Verdeelcriteria

  • 1. Indien de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 3.6, te boven gaan, maakt de Managementautoriteit voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de mate waarin het project bijdraagt aan de doelstellingen van het OPZuid;

    • b.

      de mate van innovativiteit van het project;

    • c.

      de kwaliteit van de businesscase;

    • d.

      de kwaliteit van het projectplan; en,

    • e.

      de mate waarin het project bijdraagt aan duurzame ontwikkeling.

  • 2. Aanvragers van subsidieaanvragen als bedoeld in het eerste lid, lichten op verzoek van de Managementautoriteit hun subsidieaanvraag mondeling toe.

  • 3. Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat aanvragen gelijk gerangschikt zijn, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen bepaald op grond van artikel 5.2.8, tweede lid, van de REES.

Artikel 3.9 Deskundigencommissie

De Managementautoriteit legt aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3.2, voor advies over artikel 3.3, eerste lid, onder g, en artikel 3.8 voor aan de Deskundigencommissie.

Paragraaf 4 Systeemversterking Human Capital

Artikel 4.1 Doelgroep

  • 1. Subsidie op grond van deze regeling kan worden aangevraagd door:

    • a.

      natuurlijke personen;

    • b.

      rechtspersonen;

    • c.

      samenwerkingsverbanden van onder a en b bedoelde doelgroepen.

  • 2. Indien het samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, geen rechtspersoonlijkheid bezit:

    • a.

      wordt subsidie aangevraagd door een deelnemer van het samenwerkingsverband;

    • b.

      draagt het project de instemming van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.

Artikel 4.2 Subsidiabele activiteiten 

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op duurzame versterking van het systeem waarbinnen arbeidsvraag- en aanbod op elkaar worden afgestemd.

Artikel 4.3 Subsidievereisten 

  • 1. Onverminderd artikel 5.2.5, eerste lid onder b, c en e en artikel 5.2.5, tweede lid, van de REES, wordt, om voor subsidie als bedoeld in artikel 4.2 in aanmerking te komen, voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de aanvrager is ingeschreven in het handelsregister;

    • b.

      het project wordt uitgevoerd in Zuid-Nederland;

    • c.

      het project is gericht op de nationale of internationale topclusters uit de Regionale Innovatie Strategie;

    • d.

      het project is gericht op optimaal benutten van het innovatiepotentieel binnen de nationale of internationale topclusters uit de Regionale Innovatie Strategie;

    • e.

      het project is gericht op arbeidsvraag en arbeidsaanbod op HBO- en WO- niveau;

    • f.

      het project is gericht op het leveren van een bijdrage aan een meer van de outputindicatoren als bedoeld in bijlage 2;

    • g.

      het MKB maakt aantoonbaar onderdeel uit van het project;

    • h.

      het project voldoet aan het geheel van de volgende criteria:

      • 1°.

        het project draagt bij aan de doelstellingen van het OPZuid;

      • 2°.

        het project is innovatief;

      • 3°.

        de businesscase van het project is onderbouwd;

      • 4°.

        het projectplan heeft een voldoende kwaliteit;

      • 5°.

        het project draagt bij aan duurzame ontwikkeling.

  • 2. Onverminderd het eerste lid wordt, indien sprake is van staatssteun, om voor subsidie als bedoeld in artikel 4.2 in aanmerking te komen, voldaan aan een van de volgende vereisten:

    • a.

      het project is gericht op het verkrijgen van consultancydiensten en de aanvrager is een MKB-onderneming, bedoeld in artikel 18 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • b.

      het project is gericht op het deelnemen aan beurzen en de aanvrager is een MKB-onderneming, bedoeld in artikel 19 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • c.

      het project is gericht op startende ondernemingen als bedoeld in artikel 22 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • d.

      het project is grotendeels gericht op industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of haalbaarheidsstudies als bedoeld in artikel 25, tweede lid van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • e.

      het project is gericht op de bouw of het upgraden van onderzoeksinfrastructuur, bedoeld in artikel 26 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • f.

      het project is gericht op de bouw of het upgraden of de exploitatie van innovatieclusters, bedoeld in artikel 27 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • g.

      het project is gericht op innovatie en de aanvrager is een MKB-onderneming als bedoeld in artikel 28 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • h.

      het project is gericht op proces- of organisatie-innovatie als bedoeld in artikel 29 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • i.

      het project is gericht op opleiding als bedoeld in artikel 31 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3. Onverminderd het eerste lid wordt, indien sprake is van staatssteun en het project niet voldoet aan een van de vereisten in het tweede lid, slechts subsidie verstrekt indien wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de de-minimisverordening.

  • 4. Aan het project liggen ten grondslag:

    • a.

      een projectplan waarin in ieder geval is opgenomen op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten in deze regeling;

    • b.

      een begroting en een sluitend financieringsplan van de aanvrager.

Artikel 4.4 Subsidiabele kosten 

  • 1. Ten aanzien van de subsidiabele kosten zijn de artikelen 1.3 tot en met 1.5 van de REES en artikel 69 van verordening 1303/2013 van toepassing.

  • 2. Kosten voor de aanschaf en bouw van gebouwen komen niet in aanmerking voor subsidie.

  • 3. Indien sprake is van staatssteun, zijn de kosten, bedoeld in het eerste lid, subsidiabel voor zover deze kosten passen binnen het betreffende artikel van de algemene groepsvrijstellingsverordening, bedoeld in artikel 4.3, tweede lid.

Artikel 4.5 Vereisten subsidieaanvraag 

Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de tenderperiode van 1 december 2017, 09.00 uur tot en met 1 juni 2018, 17.00 uur.

Artikel 4.6 Subsidieplafond 

De Managementautoriteit stelt het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 4.2, voor de tenderperiode, genoemd in artikel 4.5, vast op € 8.606.786.

Artikel 4.7 Subsidiehoogte 

  • 1. De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 4.2, bedraagt 35% van de subsidiabele kosten.

  • 2. Indien de aanvrager minder dan 35% van de subsidiabele kosten als bedoeld in het eerste lid, aanvraagt, wordt slechts het gevraagde percentage aan subsidie verstrekt.

  • 3. Het percentage, bedoeld in het eerste lid, wordt gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal aan overheidsbijdragen die aangemerkt moeten worden als staatssteun aan subsidieontvanger niet meer bedraagt dan op grond van de in artikel 4, tweede lid, genoemde vrijstellingen van de algemene groepsvrijstellingsverordening is toegestaan.

  • 4. Onverminderd het eerste tot en met derde lid, wordt niet meer subsidie verstrekt dan op grond van artikel 69, eerste lid, onder a van verordening 1303/2013 is toegestaan.

  • 5. Onverminderd het eerste tot en met het derde lid wordt, indien sprake is van staatssteun en de activiteit voldoet aan artikel 4.3, derde lid, maximaal slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat voor het totale bedrag aan subsidies over een periode van drie belastingjaren het maximumbedrag aan de-minimissteun van € 200.000 voor rechtspersonen en € 100.000 voor ondernemingen in het wegverkeer niet wordt overschreden.

Artikel 4.8 Verdeelcriteria 

  • 1. Indien de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 4.6 te boven gaan, maakt de Managementautoriteit voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de mate waarin het project bijdraagt aan de doelstellingen van het OPZuid;

    • b.

      de mate van innovativiteit van het project;

    • c.

      de kwaliteit van de businesscase;

    • d.

      de kwaliteit van het projectplan; en,

    • e.

      de mate waarin het project bijdraagt aan duurzame ontwikkeling.

  • 2. Aanvragers van subsidieaanvragen als bedoeld in het eerste lid, lichten op verzoek van de Managementautoriteit hun subsidieaanvraag mondeling toe.

  • 3. Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat aanvragen gelijk gerangschikt zijn, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen bepaald op grond van artikel 5.2.8, tweede lid, van de REES.

Artikel 4.9 Deskundigencommissie 

De Managementautoriteit legt aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 4.2 voor advies over artikel 4.3, eerste lid, onder h, en artikel 4.8, voor aan de Deskundigencommissie.

Paragraaf 5 Koolstafarme economie

Artikel 5.1 Doelgroep 

  • 1. Subsidie op grond van deze regeling kan worden aangevraagd door:

    • a.

      natuurlijke personen;

    • b.

      rechtspersonen;

    • c.

      samenwerkingsverbanden van onder a en b bedoelde doelgroepen.

  • 2. Indien het samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, geen rechtspersoonlijkheid bezit:

    • a.

      wordt subsidie aangevraagd door een deelnemer van het samenwerkingsverband;

    • b.

      draagt het project de instemming van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.

Artikel 5.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten waarbij het merendeel van de activiteiten gericht is op de slimme uitrol van innovatieve koolstofarme technologieën en instrumenten ten gunste van de gebouwde omgeving.

Artikel 5.3 Subsidievereisten 

  • 1. Onverminderd artikel 5.2.5, eerste lid onder b, c en e en artikel 5.2.5, tweede lid, van de REES, wordt, om voor subsidie als bedoeld in artikel 5.2 in aanmerking te komen, voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de aanvrager is ingeschreven in het handelsregister;

    • b.

      het project wordt uitgevoerd in Zuid-Nederland;

    • c.

      het project is grotendeels gericht op het testen, demonstreren of de eerste toepassing van innovaties in een operationele omgeving;

    • d.

      het project is gericht op de gebouwde omgeving;

    • e.

      het project is gericht op het aanwenden van koolstofarme technologie in een of meerdere facetten van het energiesysteem;

    • f.

      het project is gericht op verdere implementatie van het product, proces of dienst na afloop van het project;

    • g.

      het project is gericht op het leveren van een bijdrage aan een of meer van de outputindicatoren als bedoeld in bijlage 3;

    • g.

      het project voldoet aan het geheel van de volgende criteria:

      • 1°.

        het project draagt bij aan de doelstellingen van het OPZuid;

      • 2°.

        het project is innovatief;

      • 3°.

        de businesscase van het project is onderbouwd;

      • 4°.

        het projectplan heeft een voldoende kwaliteit;

      • 5°.

        het project draagt bij aan duurzame ontwikkeling.

  • 2. Onverminderd het eerste lid wordt, indien sprake is van staatssteun, om voor subsidie als bedoeld in artikel 5.2 in aanmerking te komen, voldaan aan een van de volgende vereisten:

    • a.

      het project is gericht op het verkrijgen van consultancydiensten en de aanvrager is een MKB-onderneming, bedoeld in artikel 18 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • b.

      het project is gericht op het deelnemen aan beurzen en de aanvrager is een MKB-onderneming, bedoeld in artikel 19 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • c.

      het project is gericht op startende ondernemingen als bedoeld in artikel 22 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • d.

      het project is grotendeels gericht op industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of haalbaarheidsstudies als bedoeld in artikel 25, tweede lid van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • e.

      het project is gericht op de bouw of het upgraden van onderzoeksinfrastructuur, bedoeld in artikel 26 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • f.

      het project is gericht op de bouw of het upgraden of de exploitatie van innovatieclusters, bedoeld in artikel 27 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • g.

      het project is gericht op innovatie en de aanvrager is een MKB-onderneming als bedoeld in artikel 28 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • h.

      het project is gericht op proces- of organisatie-innovatie als bedoeld in artikel 29 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • i.

      het project is gericht op onderzoek en ontwikkeling in de visserij- en aquacultuursector als bedoeld in artikel 30 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • j.

      het project is gericht op opleiding als bedoeld in artikel 31 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • k.

      het project is gericht op het verhogen van het niveau van milieubescherming of verder te gaan dan Unienormen inzake milieubescherming als bedoeld in artikel 36 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • l.

      het project is gericht op vroege aanpassing aan toekomstige Unienormen terzake milieubescherming als bedoeld in artikel 37 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • m.

      het project is gericht op het behalen van energie-efficientie als bedoeld in artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • n.

      het project is gericht op het opzetten of instand houden van een hoogrenderende warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 40 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • o.

      het project is gericht op bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen als bedoeld in artikel 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • p.

      het project is gericht op bevordering van in kleinschalige installaties uit hernieuwbare energiebronnen opgewekte energie als bedoeld in artikel 43 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • q.

      het project is gericht op energie-efficiënte stadsverwarming en -koeling als bedoeld in artikel 46 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • r.

      het project is gericht op milieustudies, met inbegrip van energieaudits, als bedoeld in artikel 49 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • s.

      het project is gericht op de bouw of het upgraden van lokale infrastructuurvoorzieningen als bedoeld in artikel 56 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3. Onverminderd het eerste lid wordt, indien sprake is van staatssteun en het project niet voldoet aan een van de vereisten in het tweede lid, slechts subsidie verstrekt indien wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de de-minimisverordening.

  • 4. Aan het project liggen ten grondslag:

    • a.

      een projectplan waarin in ieder geval is opgenomen op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten in deze regeling;

    • b.

      een begroting en een sluitend financieringsplan van de aanvrager.

Artikel 5.4 Subsidiabele kosten 

  • 1. Ten aanzien van de subsidiabele kosten zijn de artikel 1.3 tot en met 1.5 van de REES en artikel 69 van verordening 1303/2013 van toepassing.

  • 2. Indien sprake is van staatssteun, zijn de kosten, bedoeld in het eerste lid, subsidiabel voor zover deze kosten passen binnen het betreffende artikel van de algemene groepsvrijstellingsverordening, bedoeld in artikel 5.3, tweede lid.

Artikel 5.5 Vereisten subsidieaanvraag 

Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de tenderperiode van 2 december 2019, vanaf 09.00 uur tot en met 25 mei 2020, tot 17.00 uur.

Artikel 5.6 Subsidieplafond

Artikel 5.6 Subsidieplafond De Managementautoriteit stelt het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 5.2, voor de tenderperiode, genoemd in artikel 5.5, vast op € 7.781.302.

Artikel 5.7 Subsidiehoogte 

  • 1. De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 5.2, bedraagt 40% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 1.500.000.

  • 2. Indien de aanvrager minder dan 40% van de subsidiabele kosten als bedoeld in het eerste lid, aanvraagt, wordt slechts het gevraagde percentage aan subsidie verstrekt.

  • 3. Het percentage, bedoeld in het eerste lid, wordt gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen die aangemerkt moeten worden als staatssteun aan subsidieontvanger niet meer bedraagt dan op grond van een van de in artikel 5.3, tweede lid, genoemde vrijstellingen is toegestaan.

  • 4. Onverminderd het eerste tot en met derde lid, wordt niet meer subsidie verstrekt dan op grond van artikel 69, eerste lid, onder a van verordening 1303/2013 is toegestaan.

  • 5. Onverminderd het eerste tot en met het derde lid wordt, indien sprake is van staatssteun en de activiteit voldoet aan artikel 2.3, derde lid, maximaal slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat voor het totale bedrag aan subsidies over een periode van drie belastingjaren het maximumbedrag aan de-minimissteun van € 200.000 voor rechtspersonen en € 100.000 voor ondernemingen in het wegverkeer niet wordt overschreden.

Artikel 5.8 Verdeelcriteria 

  • 1. Indien de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 5.6 te boven gaan, maakt de Managementautoriteit voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de mate waarin het project bijdraagt aan de doelstellingen van het OPZuid;

    • b.

      de mate van innovativiteit van het project;

    • c.

      de kwaliteit van de businesscase;

    • d.

      de kwaliteit van het projectplan; en,

    • e.

      de mate waarin het project bijdraagt aan duurzame ontwikkeling.

  • 2. Aanvragers van subsidieaanvragen als bedoeld in het eerste lid, lichten op verzoek van de Managementautoriteit hun subsidieaanvraag mondeling toe.

  • 3. Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat aanvragen gelijk gerangschikt zijn, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen bepaald op grond van artikel 5.2.8, tweede lid, van de REES.

Artikel 5.9 Deskundigencommissie 

De Managementautoriteit legt aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 5.2 voor advies over artikel 5.3, eerste lid, onder h, en artikel 5.8, voor aan de Deskundigencommissie.

Paragraaf 6 Groen, digitaal, veerkrachtig herstel Zeeland, Noord-Brabant en Limburg

Artikel 6.1 Doelgroep

  • 1.

    Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door:

    • a.

      natuurlijke personen;

    • b.

      rechtspersonen;

    • c.

      samenwerkingsverbanden van onder a en b bedoelde doelgroepen.

  • 2.

    Indien een samenwerkingsverband als bedoeld in het eerste lid, onder c, geen rechtspersoonlijkheid bezit:

    • a.

      wordt subsidie aangevraagd door een deelnemer van het samenwerkingsverband; en

    • b.

      draagt het project de instemming van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.

Artikel 6.2 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op een groen, digitaal of veerkrachtig herstel van de economie in de provincie Zeeland door middel van:

    • a.

      de ontwikkeling van innovaties voor ondernemingen binnen het domein van het kennis en innovatienetwerk Vrijetijdseconomie, in de vrijetijdssector;

    • b.

      de ontwikkeling van innovaties voor instellingen in de cultuursector, in combinatie met binnenstedelijke innovatie;

    • c.

      de ontwikkeling en uitvoering van een MKB-innovatieregeling;

    • d.

      de ontwikkeling en uitvoering van een innovatieregeling voor de vrijetijdssector;

    • e.

      valorisatie of ontwikkeling van projecten, die worden ontsloten binnen het domein van het kennis- en innovatienetwerk Industrie en Maintenance, onderdeel Maintenance Procesindustrie, en die de realisatie van innovaties op het gebied van vergroening, digitalisering, en herstel van veerkracht versnellen;

    • f.

      valorisatie of ontwikkeling van projecten, die worden ontsloten binnen het domein van het kennis- en innovatienetwerk Industrie en Maintenance, onderdeel Smart Delta Resources, en die de realisatie van innovaties versnellen;

    • g.

      valorisatie of ontwikkeling van projecten die worden ontsloten binnen het domein van het kennis- en innovatienetwerk Agrofood en Seafood, onderdeel Agrofood, en die de realisatie van innovaties versnellen;

    • h.

      valorisatie of ontwikkeling van projecten die worden ontsloten binnen het domein van het kennis- en innovatienetwerk Agrofood en Seafood, onderdeel Seafood, en die de realisatie van innovaties versnellen;

    • i.

      valorisatie of ontwikkeling van projecten die worden ontsloten binnen het domein van het kennis- en innovatienetwerk Havens en Logistiek, en die de realisatie van innovaties versnellen;

    • j.

      valorisatie of ontwikkeling van projecten die worden ontsloten binnen het domein van het kennis- en innovatienetwerk Water en Energie, onderdeel Circulair Bouwen, en die de realisatie van innovaties versnellen;

    • k.1

      samenwerking en versterking van crossovers tussen de kennis- en innovatienetwerken, uit pijler 2 van Campus Zeeland.

  • 2.

    Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op een groen, digitaal of veerkrachtig herstel van de economie in de provincie Noord-Brabant door middel van:

    • a.

      de valorisatie of ontwikkeling van nieuwe digitale diensten door bedrijven of startups, in de domeinen zorg en smart city, die via BrabantRing worden ontsloten en die de realisatie van BrabantRing versnellen;

    • b.

      het leveren van een bijdrage aan de ontwikkeling en opschaling van digitaal platform BrabantLeert;

    • c.

      de ontwikkeling van nieuwe innovatieve digitale diensten en producten die verenigingen van eigenaren en hun beheerders faciliteren in het verduurzamen van bestaand Brabants vastgoed, als bedoeld in de uitvoeringsagenda Energie Noord-Brabant;

    • d.

      innovaties in Brabantse innovatieclusters.

  • 3.

    Subsidie kan worden versterkt voor projecten gericht op een groen, digitaal of veerkrachtig herstel van de economie in de provincie Limburg door middel van:

    • a.

      de ontwikkeling en uitvoering van een MKB-innovatieregeling;

    • b.

      het valoriseren van kennis en inzichten op het gebied van regeneratieve geneeskunde;

    • c.

      innovaties en toegepast onderzoek voor meetinstrumenten om zwaartekrachtgolven te detecteren, meten en registreren, gericht op vermindering van milieubelasting bij de bouw of op de ontwikkeling van sleuteltechnologieën uit de RIS3;

    • d.

      innovaties in de agrofoodsector die participeren in het ecosysteem van de Campus Greenport Venlo.

Artikel 6.3 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd indien voor het project reeds subsidie is verstrekt op grond van paragraaf 7 van deze regeling.

Artikel 6.4 Subsidievereisten algemeen

  • 1.

    Onverminderd artikel 5.2.5, eerste lid, onder b, c en e, en tweede lid, van de REES, wordt om voor subsidie als bedoeld in artikel 6.2 in aanmerking te komen voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt uitgevoerd in of komt ten goede aan:

      • 1°.

        de provincie Zeeland, indien het een project als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, betreft;

      • 2°.

        de provincie Noord-Brabant, indien het een project als bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, betreft;

      • 3°.

        de provincie Limburg, indien het een project als bedoeld in artikel 6.2, derde lid, betreft;

    • b.

      het project levert een bijdrage aan een of meer transities uit de RIS3, te weten:

      • 1°.

        energietransitie;

      • 2°.

        klimaattransitie;

      • 3°.

        grondstoffentransitie;

      • 4°.

        landbouw- en voedingstransitie;

      • 5°.

        gezondheidstransitie;

    • c.

      het project is gericht op het leveren van een bijdrage aan een of meer van de outputindicatoren, bedoeld in bijlage 1 bij deze regeling;

    • d.

      het project is gericht op MKB-ondernemingen;

    • e.

      het project voldoet aan het geheel van de volgende criteria:

      • 1°.

        het project draagt bij aan de doelstellingen van React-EU binnen het Operationeel Programma Zuid 2014-2020;

      • 2°.

        het project is innovatief;

      • 3°.

        het projectplan heeft een voldoende kwaliteit; en

      • 4°.

        het project draagt bij aan duurzame ontwikkeling en heeft maatschappelijke impact; en

    • f.

      het project is uitvoeringsgereed.

  • 2.

    Onverminderd het eerste wordt, indien sprake is van staatssteun, om voor subsidie als bedoeld in artikel 6.2 in aanmerking te komen, voldaan aan het bepaalde in, voor zover van toepassing, een van de artikelen 18, 19, 22, 25, 26 tot en met 31, 36 tot en met 49, 53, en 56 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3.

    Onverminderd het eerste lid wordt, indien sprake is van staatssteun en het project niet voldoet aan het tweede lid, slechts subsidie verstrekt indien wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de de-minimisverordening.

  • 4.

    Aan het project liggen ten grondslag:

    • a.

      een projectplan waarin in ieder geval is opgenomen op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten in deze paragraaf;

    • b.

      een begroting en een sluitend financieringsplan van de aanvrager.

Artikel 6.5 Aanvullende subsidievereisten Noord-Brabant

  • 1.

    Onverminderd artikel 6.4, wordt om voor subsidie als bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, onder a, in aanmerking te komen, voor zover betrekking hebbend op het domein zorg, voldaan aan het vereiste dat het project is gericht op een van de volgende onderdelen:

    • a.

      de afstemming en convergentie van regionale zorginformatiesystemen op het niveau van subregio’s;

    • b.

      het leveren van een bijdrage aan de doelstelling om ouderen, zwakkeren of herstellenden zich op afstand te laten verzorgen;

    • c.

      het voorzien van gezondheidsadvies.

  • 2.

    Onverminderd artikel 6.4, wordt om voor subsidie als bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, onder a, in aanmerking te komen, voor zover betrekking hebbend op het domein smart city, voldaan aan het vereiste dat het project is gericht op een van de volgende onderdelen:

    • a.

      het geven van inzicht in het gebruik van de openbare ruimte door inwoners of gebruikers;

    • b.

      het stimuleren van het vertonen van bepaald gedrag door personen in Brabantse binnensteden.

  • 3.

    Onverminderd artikel 6.4, wordt om voor subsidie als bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, onder b, in aanmerking te komen, voldaan aan het vereiste dat het project is gericht op:

    • a.

      hybride leer- en innovatieomgevingen die zijn of worden gevestigd op concrete fysieke locaties in Noord-Brabant;

    • b.

      samenwerking met toonaangevende partners, opleidingsinstituten en bedrijven uit de regio;

    • c.

      de bekwaming van studenten van verschillende studierichtingen en niveaus in cross-sectorale vakgerichte vaardigheden en 21st Century skills;

    • d.

      de vormgeving van hybride onderwijs, gericht op de toenemende tendens van digitalisering en data in de verschillende industriële sectoren;

    • e.

      een versterking van de aansluiting op de arbeidsmarkt van de beroepsbevolking nu en in de toekomst; en

    • f.

      het leveren van een substantiële bijdrage aan het lange termijn groeivermogen in Noord-Brabant.

  • 4.

    Onverminderd artikel 6.4 wordt om voor subsidie als bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, onder c, in aanmerking te komen, voldaan aan het vereiste dat het project is gericht op:

    • a.

      ontwikkeling door samenwerkingsverbanden als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, onder c; en

    • b.

      ontwikkeling in samenwerking met verenigingen van eigenaren uit meerdere gemeenten in Noord-Brabant.

  • 5.

    Onverminderd artikel 6.4 wordt om voor subsidie als bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, onder d, in aanmerking te komen, voldaan aan het vereiste dat het project is gericht op een van de volgende onderdelen:

    • a.

      de ontwikkeling van batterijpakketten en batterijmanagementsystemen voor toepassingen in bouwmachines, bussen, trucks en schepen, en de opschaling hiervan naar assemblage en productie;

    • b.

      de ontwikkeling van robots en datasystemen ten behoeve van verduurzaming en productiviteitsverbetering in de akkerlandbouw, waarbij een sterkere band tussen de hightech- en agrofoodsector blijvend wordt gerealiseerd;

    • c.

      roll-to-roll spatial atomic layer deposition ten behoeve van zonnecel- en batterijproductie;

    • d.

      het verhogen van de digitaliseringsgraad van de toeleveringsketen ten behoeve van verduurzaming van de logistieke sector in Noord-Brabant;

    • e.

      doorontwikkeling van pyrolyse en de uitrol daarvan;

    • f.

      de ontwikkeling van een ruimte voor proefproductie, training en experimenten voor bedrijven, waar faciliteiten voor een cleanroom, electronicaproefproductie en 3D-printen samenkomen;

    • g.

      de ontwikkeling van toepassingen van kunstmatige intelligentie, Virtual Reality en Augmented Reality voor de sector maintenance en services, ten behoeve van verduurzaming van deze sector.

Artikel 6.6 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Ten aanzien van de subsidiabele kosten zijn de artikelen 1.3 tot en met 1.5 van de REES en artikel 69 van verordening 1303/2013 van toepassing.

  • 2.

    Indien sprake is van staatssteun, zijn de kosten, bedoeld in het eerste lid, subsidiabel voor zover deze kosten passen binnen het betreffende artikel van de algemene groepsvrijstellingsverordening, bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.

Artikel 6.7 Vereisten subsidieaanvraag

Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 6.2 worden ingediend binnen de periode van 29 maart 2021, vanaf 09.00 uur tot en met 16 april 2021, tot 17.00 uur.

Artikel 6.8 Subsidieplafond De Managementautoriteit stelt het subsidieplafond voor de periode, genoemd in artikel 6.7, vast op:

  • a.

    € 625.000 voor projecten als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, onder a;

  • b.

    € 625.000 voor projecten als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, onder b;

  • c.

    € 725.000 voor projecten als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, onder c;

  • d.

    € 725.000 voor projecten als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, onder d;

  • e.

    € 625.000 voor projecten als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, onder e;

  • f.

    € 625.000 voor projecten als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, onder f;

  • g.

    € 625.000 voor projecten als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, onder g;

  • h.

    € 625.000 voor projecten als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, onder h;

  • i.

    € 625.000 voor projecten als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, onder i;

  • j.

    € 625.000 voor projecten als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, onder j;

  • k.

    € 300.000 voor projecten als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, onder k;

  • l.

    € 4.000.000 voor projecten als bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, onder a;

  • m.

    € 6.000.000 voor projecten als bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, onder b;

  • n.

    € 2.000.000 voor projecten als bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, onder c;

  • o.

    € 8.000.000 voor projecten als bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, onder d;

  • p.

    € 6.000.000 voor projecten als bedoeld in artikel 6.2, derde lid, onder a;

  • q.

    € 5.500.000 voor projecten als bedoeld in artikel 6.2, derde lid, onder b;

  • r.

    € 2.000.000 voor projecten als bedoeld in artikel 6.2, derde lid, onder c;

  • s.

    € 0 voor projecten als bedoeld in artikel 6.2, derde lid, onder d.

Artikel 6.9 Subsidiehoogte

  • 1.

    De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 6.2c, bedraagt 70% van de subsidiabele kosten.

  • 2.

    Indien de aanvrager minder dan 70% van de subsidiabele kosten, bedoeld in het eerste lid, aanvraagt, wordt slechts het gevraagde percentage aan subsidie verstrekt.

  • 3.

    Het percentage, bedoeld in het tweede lid, wordt gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen die aangemerkt moeten worden als staatssteun aan de subsidieontvanger niet meer bedraagt dan op grond van de artikelen 18, 19, 22, 25, 26 tot en met 31, 36 tot en met 49, 53, en 56 van de algemene groepsvrijstellingsverordening is toegestaan.

  • 4.

    Onverminderd het eerste tot en met het derde lid, wordt niet meer subsidie verstrekt dan op grond van artikel 69, eerste lid, onder a, van verordening 1303/2013 is toegestaan.

  • 5.

    Onverminderd het eerste tot en met derde lid wordt, indien sprake is van staatssteun en de activiteit voldoet aan artikel 6.4, derde lid, maximaal een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat voor het totale bedrag aan subsidies over een periode van drie belastingjaren het maximumbedrag aan de-minimissteun van € 200.000 voor rechtspersonen en € 100.000 voor ondernemingen in het wegverkeer niet wordt overschreden.

Artikel 6.10 Verdeelcriteria

  • 1.

    Het subsidieplafond, bedoeld in artikel 6.8, wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2.

    Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking plaats van de op die dag binnengekomen volledige aanvragen, op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de mate van innovativiteit van het project;

    • b2.

      de kwaliteit van het projectplan; en

    • c.

      de mate waarin het project bijdraagt aan een duurzame ontwikkeling en de mate waarin het maatschappelijke impact heeft.

  • 4.

    Aanvragers van subsidieaanvragen als bedoeld in het derde lid, lichten op verzoek van de Managementautoriteit hun subsidieaanvraag mondeling toe.

  • 5.

    Indien toepassing van het derde lid ertoe leidt dat aanvragen gelijk gerangschikt zijn, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen bepaald op grond van artikel 5.2.8, tweede lid, van de REES.

Artikel 6.11 Advies

De Managementautoriteit legt aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 6.2, voor advies over de artikelen 6.4, eerste lid, onder b en e, en 6.10, derde lid, voor aan de Deskundigencommissie.

Paragraaf 7 Groen, digitaal, veerkrachtig herstel Zuid-Nederland

Artikel 7.1 Doelgroep

  • 1.

    Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door:

    • a.

      natuurlijke personen;

    • b.

      rechtspersonen;

    • c.

      samenwerkingsverbanden van onder a en b bedoelde doelgroepen.

  • 2.

    Indien een samenwerkingsverband als bedoeld in het eerste lid, onder c, geen rechtspersoonlijkheid bezit:

    • a.

      wordt subsidie aangevraagd door een deelnemer van het samenwerkingsverband; en

    • b.

      draagt het project de instemming van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.

Artikel 7.2 Subsidiabele activiteiten Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op het versterken en verbreden van het Zuid-Nederlandse economisch systeem in:

  • a.

    de provincie Zeeland;

  • b.

    de provincie Noord-Brabant;

  • c.

    de provincie Limburg.

Artikel 7.3 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd indien voor het project reeds subsidie is verstrekt op grond van paragraaf 6 van deze regeling.

Artikel 7.4 Subsidievereisten

  • 1.

    Onverminderd artikel 5.2.5, eerste lid, onder b, c en e, en tweede lid, van de REES, wordt om voor subsidie als bedoeld in artikel 7.2 in aanmerking te komen voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt uitgevoerd in of komt ten goede aan:

      • 1°.

        de provincie Zeeland, indien het een project als bedoeld in artikel 7.2, onder a, betreft;

      • 2°.

        de provincie Noord-Brabant, indien het een project als bedoeld in artikel 7.2, onder b, betreft;

      • 3°.

        de provincie Limburg, indien het een project als bedoeld in artikel 7.2, onder c, betreft;

    • b.

      het project levert een bijdrage aan een of meer transities uit de RIS3, te weten:

      • 1°.

        energietransitie;

      • 2°.

        klimaattransitie;

      • 3°.

        grondstoffentransitie;

      • 4°.

        landbouw- en voedingstransitie;

      • 5°.

        gezondheidstransitie;

    • c.

      het project is gericht op het leveren van een bijdrage aan een of meer van de outputindicatoren, bedoeld in bijlage 1 bij deze regeling;

    • d.

      het project is gericht op MKB-ondernemingen;

    • e.

      het project is gericht op:

      • 1°.

        digitalisering;

      • 2°.

        vergroening;

      • 3°.

        veerkrachtig herstel van de economie;

      • 4°.

        het bevorderen van marktgerichte samenwerking tussen bedrijven onderling of tussen bedrijven, kennis- en onderzoeksinstellingen en overheden; of

      • 5°.

        het stimuleren van open innovatie en methoden en processen die daar bij aansluiten;

    • f.

      het project voldoet aan het geheel van de volgende criteria:

      • 1°.

        het project draagt bij aan de doelstellingen van React-EU binnen het Operationeel Programma Zuid 2014-2020;

      • 2°.

        het project is innovatief;

      • 3°.

        de businesscase van het project is onderbouwd;

      • 4°.

        het projectplan heeft een voldoende kwaliteit;

      • 5°.

        het project draagt bij aan duurzame ontwikkeling en heeft maatschappelijke impact.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid wordt, indien sprake is van staatssteun, om voor subsidie als bedoeld in artikel 7.2 in aanmerking te komen, voldaan aan het bepaalde in, voor zover van toepassing, een van de artikelen 18, 19, 22, 25, tweede lid, 26 tot en met 31, 36 tot en met 49, 53, en 56 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3.

    Onverminderd het eerste lid wordt, indien sprake is van staatssteun en het project niet voldoet aan in het tweede lid, slechts subsidie verstrekt indien wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de de-minimisverordening.

  • 4.

    Aan het project liggen ten grondslag:

  • 5.

    een projectplan waarin in ieder geval is opgenomen op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten in deze paragraaf;

  • 6.

    een begroting en een sluitend financieringsplan van de aanvrager.

Artikel 7.5 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Ten aanzien van de subsidiabele kosten zijn de artikelen 1.3 tot en met 1.5 van de REES en artikel 69 van verordening 1303/2013 van toepassing.

  • 2.

    Indien sprake is van staatssteun, zijn de kosten, bedoeld in het eerste lid, subsidiabel voor zover deze kosten passen binnen het betreffende artikel van de algemene groepsvrijstellingsverordening, bedoeld in artikel 7.4, tweede lid.

Artikel 7.6 Vereisten subsidieaanvraag

Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 7.2 worden ingediend binnen de periode van 26 april 2021, vanaf 09.00 uur tot en met 28 mei 2021, tot 17.00 uur.

Artikel 7.7 Subsidieplafond De Managementautoriteit stelt het subsidieplafond voor de periode, genoemd in artikel 7.6, vast op:

  • a.

    € 1.191.341 voor projecten als bedoeld in artikel 7.2, onder a;

  • b.

    € 3.574.022 voor projecten als bedoeld in artikel 7.2, onder b;

  • c.

    € 2.382.681 voor projecten als bedoeld in artikel 7.2, onder c.

Artikel 7.8 Subsidiehoogte

  • 1.

    De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 7.2 bedraagt 70% van de subsidiabele kosten.

  • 2.

    Indien de aanvrager minder dan 70% van de subsidiabele kosten, bedoeld in het eerste lid, aanvraagt, wordt slechts het gevraagde percentage aan subsidie verstrekt.

  • 3.

    Het percentage, bedoeld in het tweede lid, wordt gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen die aangemerkt moeten worden als staatssteun aan de subsidieontvanger niet meer bedraagt dan op grond van de artikelen 18, 19, 22, 25, 26 tot en met 31, 36 tot en met 49, 53, en 56 van de algemene groepsvrijstellingsverordening is toegestaan.

  • 4.

    Onverminderd het eerste tot en met het derde lid, wordt niet meer subsidie verstrekt dan op grond van artikel 69, eerste lid, onder a, van verordening 1303/2013 is toegestaan.

  • 5.

    Onverminderd het eerste tot en met derde wordt, indien sprake is van staatssteun en de activiteit voldoet aan artikel 7.4, derde lid, maximaal een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat voor het totale bedrag aan subsidies over een periode van drie belastingjaren het maximumbedrag aan de-minimissteun van € 200.000 voor rechtspersonen en € 100.000 voor ondernemingen in het wegverkeer niet wordt overschreden.

Artikel 7.9 Verdeelcriteria

  • 1.

    Het subsidieplafond, bedoeld in artikel 7.7, wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2.

    Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking plaats van de op die dag binnengekomen volledige aanvragen, op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de mate waarin het project bijdraagt aan de doelstellingen van React-EU binnen het Operationeel Programma Zuid 2014-2020;

    • b.

      de mate van innovativiteit van het project;

    • c.

      de kwaliteit van de businesscase;

    • d.

      de kwaliteit van het projectplan; en

    • e.

      de mate waarin het project bijdraagt aan een duurzame ontwikkeling en de mate waarin het maatschappelijke impact heeft.

  • 4.

    Aanvragers van subsidieaanvragen als bedoeld in het derde lid, lichten op verzoek van de Managementautoriteit hun subsidieaanvraag mondeling toe.

  • 5.

    Indien toepassing van het derde lid ertoe leidt dat aanvragen gelijk gerangschikt zijn, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen bepaald op grond van artikel 5.2.8, tweede lid, van de REES.

Artikel 7.10 Deskundigencommissie

De Managementautoriteit legt aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 7.2 voor advies over de artikelen 7.4, eerste lid, onder b en f, en artikel 7.9, derde lid, voor aan de Deskundigencommissie.

Paragraaf 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad van Noord-Brabant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 8.2 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Operationeel Programma Zuid-Nederland 2014-2020.

Ondertekening

's-Hertogenbosch, 24 februari 2015
Gedeputeerde Staten voornoemd in hun hoedanigheid als managementautoriteit voor het Operationeel Programma EFRO Zuid-Nederland 2014-2020,
De voorzitter, prof. dr. W.B.H.J. van de Donk
de secretaris, mw. ir. A.M. Burger
Kenmerk: 3782053
Uitgegeven, 27 februari 2015
De secretaris van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, mw. ir. A.M. Burger.
Uitgegeven, 27 februari 2015
De secretaris provincvie Zeeland, A.W. Smit

Bijlage 1 bij Subsidieregeling Operationeel Programma Zuid-Nederland 2014-2020

Outputindicatoren

Versterking innovatiesysteem

en

Valorisatievermogen MKB-ondernemingen 

  

 

CO01

Aantal ondernemingen dat steun ontvangt

 

CO02

Aantal ondernemingen dat subsidie ontvangt

 

CO06

De private bijdrage in de totale kosten van het subsidieproject

 

CO27

De private bijdrage in de totale kosten van het innovatie- of onderzoeks- en ontwikkelingsproject

 

CO28

Aantal ondernemingen dat steun ontvangt voor het introduceren van producten die nieuw zijn voor de markt

 

CO29

Aantal ondersteunde ondernemingen dat steun ontvangt bij het introduceren van producten die nieuw zijn voor de onderneming

 

PS1

Alleen voor Versterking innovatiesysteem:

Aantal ondersteunde nieuwe marktgerichte samenwerkingsverbanden tussen topclusters (crossovers) en tussen MKB, kennisinstellingen en grote bedrijven waarin publieke en private R&D capaciteit met elkaar wordt verbonden (bijv. in de vorm van living labs)

 

  

Bijlage 2 bij Subsidieregeling Operationeel Programma Zuid-Nederland 2014-2020

Outputindicatoren Human Capital 

  

 

CO01

Aantal ondernemingen dat steun ontvangt

 

CO02

Aantal ondernemingen dat subsidie ontvangt

 

CO06

De private bijdrage in de totale kosten van het subsidieproject

 

PS2

Aantal ondersteunde nieuw opgezette, uitgebreide of geoptimaliseerde samenwerkingsverbanden gericht op de versterking van de aansluiting van arbeidsmarkt & onderwijs

  

Bijlage 3 bij Subsidieregeling Operationeel Programma Zuid-Nederland 2014-2020

Outputindicatoren Koolstofarm 

 

 

CO01

Aantal ondernemingen dat steun ontvangt

 

CO02

Aantal ondernemingen dat subsidie ontvangt

 

CO06

De private bijdrage in de totale kosten van het subsidieproject

 

CO30

De extra capaciteit van hernieuwbare energieproductie

 

PS3

Aantal demonstraties gericht op de 'slimme uitrol' van koolstofarme technologie in de gebouwde omgeving

  

Bijlage 4 Inhoudelijk kader openstelling Logistiek

Doelstelling van de openstelling is het versterken en verbreden van het Zuid-Nederlandse open innovatiesysteem in crossovers tussen de sector logistiek met de overige sectoren uit de regionale innovatie strategie, met een grotere deelname van het MKB daarin. Zuid-Nederland heeft binnen het topcluster logistiek vijffocusgebieden geïdentificeerd (zie bijlage): Cross Chain Control Centers, Service logistiek, Customs Management, Synchromodaliteit en Regierol van knooppunten. Daarnaast zijn er andere thema’s actueel geworden zoals retourlogistiek; of supply chain finance / blockchain in logistiek; of sustainability / green logistics; etc

Binnen 1B1 streeft Zuid naar versterking van het open innovatiesysteem door verdergaande samenwerking tussen bedrijfsleven en kennisinstellingen te stimuleren. Daarbinnen wordt ingezet op het versterken van de onderlinge relaties tussen het MKB en kennisinstellingen en grote bedrijven en in de gehele keten. Zuid-Nederland heeft een goede uitgangspositie qua open innovatie en ambieert een positie in de top 3 van meest innovatieve en competitieve regio’s van Europa. Hiertoe staat Zuid voor een aantal uitdagingen, m.n.:

Om als innovatieve regio voorop te blijven lopen, dient Zuid blijvend in te zetten op het versterken van het open innovatie ecosysteem. Het versterken van de positie van het MKB in het innovatiesysteem is noodzakelijk om de basis voor innovatie te verbreden.

 

Beschrijving openstelling Logistiek

In deze onderhavige openstelling wordt gericht op specifieke toepassingsgebieden. In overleg met de sector zijn 2 innovatieve kansen geïdentificeerd:

  • Smart logistics

    • °

      toepassing van IT-technologie, als data, AI, VR, AR etc.

    • °

      toepassing van technology als robotisering etc

    • °

      toepassing van mobility concepten als platooning, etc

  • Digitalisering en toepassen ICT zijn hierbij het uitgangspunt. Er kan gedacht worden aan diverse technieken die hierin kunnen worden uitgewerkt. Technieken die in de high tech en andere sectoren al regulier in gebruik zijn maar voor de logistiek nieuwe mogelikheiden biedt. Deze inzet en toepassingen kunnen juist in de logistiek voor een grote toegevoegde waarde zorgen.

  • Sustainable en circular logistics;

  • Een andere uitdaging voor de logistieke sector is het thema duurzaamheid. Binnen de sector heeft de energietransitie een grote impact. Hierbij valt te denken aan elektrisch en schoner vervoer enerzijds maar ook betere benutting, verdergaande ketenregie, synchromodaliteit, en dergelijke anderzijds. In Zuid kan dmv inzet op 1B1 hier oplossingen voor gezocht worden.

Binnen 1B1 streeft Zuid naar versterking van het open innovatiesysteem door verdergaande samenwerking tussen bedrijfsleven en kennisinstellingen te stimuleren. Daarbinnen wordt ingezet op het versterken van de onderlinge relaties tussen het MKB en kennisinstellingen en grote bedrijven in de topclusters en in de supply chains. Een deelname van het MKB leidt, ceteris paribus, tot hogere uitgaven van onderzoek en ontwikkeling (en dus het inlopen van een deel van de achterstand op de EU2020-doelen hiervoor) en tot meer innovatie die bijdraagt aan inkomen, welzijn en milieu. De projecten die uitgevraagd worden dienen wel aan een bepaald schaalniveau te voldoen en inzicht geven in een business case die binnen afzienbare tijd rendabel is. Daarnaast biedt het project echt meerwaarde als het de gehele keten betrekt en ondersteunende onderwerpen in het systeem zoals human capital en specifiek voor de logistiek thema’s als imago, branding, marketing en acquisitie.

Om een succesvolle invulling te geven aan de beschreven uitdagingen dient (voorwaardelijk) de human capital op niveau te zijn. Ontwikkeling van slimme techniek met kennisinstellingen en bedrijven en de implementatie van deze slimme technieken in het logistieke ecosysteem eist hoog opgeleid personeel.

 

Type begunstigden: Begunstigden zijn het bedrijfsleven en kennisinstellingen in Zuid-Nederland (en daarbuiten met aantoonbare meerwaarde), mits de acties zijn gericht op crossovers. Binnen de activiteiten bij dit specifieke doel kunnen bijvoorbeeld ook gemeenten en intermediaire organisaties zoals bijvoorbeeld Campussen en ROM’s een ondersteunende rol vervullen, waarmee ook zij kunnen optreden als begunstigden.

 

Voorbeelden van acties

  • Het ondersteunen van het MKB in de topclusters bij het aangaan van nieuwe samenwerkingsverbanden met grote bedrijven en kennisinstellingen en met MKB-ondernemingen onderling.

  • Ondersteuning voor living labs, proeftuinen e.d. waarin bedrijven en kennisinstellingen samenwerken aan innovaties (co-creaties / sharing / bundeling) die bijdragen aan de geïdentificeerde maatschappelijke uitdagingen. Een ideaal project of cluster van projecten omvat een primair domein uit de hoofdlijnen, met een toepassing uit één of meer toepassingsgebieden en maakt gebruik van één of meer systeemversterkende elementen uit de supporting lines.

Bijlage 4 Aanvraagformulier Versterking innovatiesysteem

Bijlage 4 Aanvraagformulier Versterking innovatiesysteem

Bijlage 5 Inhoudelijk kader openstelling Biobased

Het versterken en verbreden van het Zuid-Nederlandse open innovatiesysteem in crossovers tussen de sector Biobased met de overige sectoren uit de regionale innovatie strategie, met een grotere deelname van het MKB daarin. Uit een consultatie van de markt is het voorstel gekomen om dit thema te verbreden naar de actualiteit. De onderwerpen zijn tot stand gekomen vanuit de sector en maakt hierbij gebruik van de consulaties gedaan nationaal en internationaal. Onderstaande figuur geeft de specifieke hoofdlijnen, toepassingsgebieden en supportlijnen weer:

Binnen 1B1 streeft Zuid naar versterking van het open innovatiesysteem door verdergaande samenwerking tussen bedrijfsleven en kennisinstellingen te stimuleren. Daarbinnen wordt ingezet op het versterken van de onderlinge relaties tussen het MKB en kennisinstellingen en grote bedrijven en in de gehele keten. Zuid-Nederland heeft een goede uitgangspositie qua open innovatie en ambieert een positie in de top 3 van meest innovatieve en competitieve regio’s van Europa. Hiertoe staat Zuid voor een aantal uitdagingen, m.n.:

Om als innovatieve regio voorop te blijven lopen, dient Zuid blijvend in te zetten op het versterken van het open innovatie ecosysteem. Het versterken van de positie van het MKB in het innovatiesysteem is noodzakelijk om de basis voor innovatie te verbreden.

Beschrijving openstelling Biobased

In deze onderhavige openstelling wordt gericht op de twee hoofdlijnen van het bovenstaande innovatieprogramma:

Hoofdlijn: Biomassa als grondstof

Voor het sluiten van kringlopen is het cruciaal dat er in de toekomst andere bronnen van koolstof dan fossiele grondstoffen worden aangewend. In een biobased economy wordt er intensief gebruik gemaakt van biomassa als grondstof voor de productie van chemicaliën en materialen. Het gebruik van biomassa, suikers, lignine maar ook agrofood reststromen zijn hierbij van groot belang. Dit betreft zowel verse biomassa als biobased reststromen. Relevante technologieën zijn worden ingezet voor de productie van bijvoorbeeld biopolymeren, bio aromaten, eiwitten, farmaceutische verbindingen en toepassing van hernieuwbare grondstoffen in de bouwsector. Dit alles moet bijdragen aan het realiseren van een circulaire economie. De projecten moeten wel heel concreet richting toepassing en/of productontwikkeling gaan.

Hoofdlijn: Koolstof circulariteit in producten

De levenscyclus van polymeren eindigt typisch met verbranding, storten of dispersie in de omgeving en natuur. Het sluiten van de materialenkringloop (circulaire economie) zal een uiterst belangrijke rol spelen in de komende jaren. Uiteindelijk zal fossiel carbon, opgesloten in materialen, in de atmosfeer terecht komen als CO2. Ook microplastics en het lekken van additieven in de natuur zijn onderdeel van de plastic footprint. De transitie naar een circulaire economie vereist een herontwerp van de huidige consumptiepatronen en waardeketen. Design voor recycle en polymeer recycle technologieën zijn hierbij cruciaal.

Binnen 1B1 streeft Zuid naar versterking van het open innovatiesysteem door verdergaande samenwerking tussen bedrijfsleven en kennisinstellingen te stimuleren. Daarbinnen wordt ingezet op het versterken van de onderlinge relaties tussen het MKB en kennisinstellingen en grote bedrijven in de topclusters en in de supply chains. Een deelname van het MKB leidt, ceteris paribus, tot hogere uitgaven van onderzoek en ontwikkeling (en dus het inlopen van een deel van de achterstand op de EU2020-doelen hiervoor) en tot meer innovatie die bijdraagt aan inkomen, welzijn en milieu. De projecten die uitgevraagd worden dienen wel aan een bepaald schaalniveau te voldoen en inzicht geven in een businessclass die binnen afzienbare tijd rendabel is. Daarnaast biedt het project echt meerwaarde als het de gehele keten betrekt. Doel van deze programmatische aanpak is om tot een transitie naar een nieuwe procesindustrie te komen en maximale synergie en meerwaarde te creëren voor betrokken bedrijven, kennisinstellingen, overheden en andere betrokken overige partijen.

Type begunstigden: Begunstigden zijn het bedrijfsleven en kennisinstellingen in Zuid-Nederland (en daarbuiten met aantoonbare meerwaarde), mits de acties zijn gericht op crossovers. Binnen de activiteiten bij dit specifieke doel kunnen gemeenten, waterschappen en intermediaire organisaties zoals bijvoorbeeld ROM’s een ondersteunende rol vervullen, waarmee ook zij kunnen optreden als begunstigden.

Voorbeelden van acties

  • Het ondersteunen van het MKB in de topclusters bij het aangaan van nieuwe samenwerkingsverbanden met grote bedrijven en kennisinstellingen en met MKB-ondernemingen onderling.

  • Ondersteuning voor living labs, proeftuinen e.d. waarin bedrijven en kennisinstellingen samenwerken aan innovaties die bijdragen aan de geïdentificeerde maatschappelijke uitdagingen. Een ideaal project of cluster van projecten omvat een primair domein uit de hoofdlijnen, met een toepassing uit één of meer toepassingsgebieden en maakt gebruik van van één of meer systeemversterkende elementen uit de supporting lines. Proeftuinen zijn het ideale condensatiepunt waarin deze laatste fysiek kunnen samenkomen. Op deze wijze worden de verschillende partners uit de waardeketens optimaal met elkaar verbonden, ontstaat er extra synergie en versnelling en wordt de bijdrage vanuit het programma aan de doelstellingen van OP-Zuid of andere stimuleringsprogramma’s vergroot.

Bijlage 6 Inhoudelijk kader openstelling Maintenance

Het versterken en verbreden van het Zuid-Nederlandse open innovatiesysteem in crossovers tussen de sector maintenance met de overige sectoren uit de regionale innovatie strategie, met een grotere deelname van het MKB daarin. Zuid-Nederland heeft binnen het topcluster Maintenance vier innovatiehoofdlijnen geïdentificeerd: Maritiem/Water, Infrastructuur & Utilities, Duurzame procesindustrie en Aerospace. Onderstaande figuur geeft de specifieke hoofdlijnen, toepassingsgebieden en supportlijnen weer:

Binnen 1B1 streeft Zuid naar versterking van het open innovatiesysteem door verdergaande samenwerking tussen bedrijfsleven en kennisinstellingen te stimuleren. Daarbinnen wordt ingezet op het versterken van de onderlinge relaties tussen het MKB en kennisinstellingen en grote bedrijven en in de gehele keten. Zuid-Nederland heeft een goede uitgangspositie qua open innovatie en ambieert een positie in de top 3 van meest innovatieve en competitieve regio’s van Europa. Hiertoe staat Zuid voor een aantal uitdagingen, m.n.:

Om als innovatieve regio voorop te blijven lopen, dient Zuid blijvend in te zetten op het versterken van het open innovatie ecosysteem. Het versterken van de positie van het MKB in het innovatiesysteem is noodzakelijk om de basis voor innovatie te verbreden.

Beschrijving openstelling Maintenance

In deze onderhavige openstelling wordt gericht op specifieke toepassingsgebieden van het bovenstaande innovatieprogramma. Er zijn 3 toepassingsgebieden geïdentificeerd:

Composiet: onderhoud en gebruik composieten;

Condition based en predictive maintenance: gebruik van IT in maintenance waardoor onderhoud van kritieke (sensorloze) hardware voorspelbaar en onder bepaalde condities kan worden gepleegd. Hierbij kan worden gebruik gemaakt van digital twin, sensoriek, big data, AI, VR en AR technieken. Dit met het oog op lagere onderhoudskosten, alsook nieuwe service business;

Simulatie en robotica: het gebruik maken van simulatie, VR, AR en robotica technieken om invulling te geven aan het onderhoud van de toekomst.

Binnen 1B1 streeft Zuid naar versterking van het open innovatiesysteem door verdergaande samenwerking tussen bedrijfsleven en kennisinstellingen te stimuleren. Daarbinnen wordt ingezet op het versterken van de onderlinge relaties tussen het MKB en kennisinstellingen en grote bedrijven in de topclusters en in de supply chains. Een hogere deelname van het MKB leidt, ceteris paribus, tot hogere uitgaven van onderzoek en ontwikkeling (en dus het inlopen van een deel van de achterstand op de EU2020-doelen hiervoor) en tot meer innovatie die bijdraagt aan inkomen, welzijn en milieu. De projecten die uitgevraagd worden dienen wel aan een bepaald schaalniveau te voldoen en inzicht geven in een businessclass die binnen afzienbare tijd rendabel is. Daarnaast biedt het project echt meerwaarde als het de gehele keten betrekt.

Type begunstigden: Begunstigden zijn het bedrijfsleven en kennisinstellingen in Zuid-Nederland (en daarbuiten met aantoonbare meerwaarde), mits de acties zijn gericht op crossovers. Binnen de activiteiten bij dit specifieke doel kunnen gemeenten, waterschappen en intermediaire organisaties zoals bijvoorbeeld ROM’s een ondersteunende rol vervullen, waarmee ook zij kunnen optreden als begunstigden.

Voorbeelden van acties

  • Het ondersteunen van het MKB in de topclusters bij het aangaan van nieuwe samenwerkingsverbanden met grote bedrijven en kennisinstellingen en met MKB-ondernemingen onderling.

  • Ondersteuning voor living labs, proeftuinen e.d. waarin bedrijven en kennisinstellingen samenwerken aan innovaties die bijdragen aan de geïdentificeerde maatschappelijke uitdagingen. Een ideaal project of cluster van projecten omvat een primair domein uit de hoofdlijnen, met een toepassing uit één of meer toepassingsgebieden en maakt gebruik van van één of meer systeemversterkende elementen uit de supporting lines.

Bijlage 7 Inhoudelijk kader openstelling Koolstofarme economie

In het kader van dit specifieke doel stimuleert OPZuid de slimme uitrol van innovatieve technologieën, instrumenten en niet-technologische aspecten, die zijn gericht op het bevorderen of aanwenden van koolstofarme technologieën. De projecten dragen bij aan duurzame energieproductie, energie-efficiëntie en energiebesparing. Zij doen dit als wegbereider en aanjager van een grootschalige toepassing in een later stadium.

OPZuid stimuleert in dit verband innovatie door de toepassing van nieuwe technieken, instrumenten en processen. Daarbij kan ook de (combinatie met) inzet van state-of-the-art technieken en benaderingen in een nieuwe context aan de orde zijn. In alle gevallen betreft het de aanwending of bevordering van de inzet van koolstofarme technologieën.

Deze prioriteit richt zich op het stimuleren van innovatie gekoppeld aan slimme uitrol van koolstofarme technologieën en instrumenten gericht op de gebouwde omgeving.

De doelgroep bestaat uit MKB-ondernemingen, bedrijven, kennisinstellingen, woningbouwcorporaties, gemeenten en energiebedrijven in Zuid Nederland, die zich richten op innovatieve oplossingen in de gebouwde omgeving. De demonstraties zullen plaats moeten vinden bij faciliterende partijen zoals bij woningcorporaties, gemeenten en bedrijven. Voorbeelden van demonstratielocaties c.q. pilotlocaties zijn woonwijken, utiliteitsgebouwen, recreatieparken, bedrijfsterreinen etc. Hierbij kan binnen projecten aandacht worden geschonken aan procesinnovatie, om de slimme uitrol te optimaliseren.

Beschrijving openstelling Koolstofarme economie

In de transitie naar een koolstofarme economie, zijn vernieuwingen van het energiesysteem noodzakelijk om de beoogde toename van duurzame energieopwekking en energie-efficiëntie en uitstootreductie van broeikasgassen te realiseren.

Focus hierbij ligt op de gebouwde omgeving, aangezien hier een groot deel van de totale energieconsumptie plaatsvindt: circa 40% van de totale energieconsumptie in Nederland. De gebouwde omgeving heeft bovendien een groot potentieel voor CO2 reductie, door de introductie van innovatieve technieken en instrumenten voor duurzame energieopwekking, opslag, distributie en besparing. Het gaat daarbij om de gebouwde omgeving in brede zin: het gebouw en de daaraan gekoppelde energiesystemen.

Type begunstigden: begunstigden zijn bedrijven en kennisinstellingen in Zuid-Nederland. Maar ook woningbouwcorporaties en energiebedrijven kunnen aanspraak maken op het budget, waarbij gemeenten partner kunnen zijn.

Voorbeelden van mogelijke acties in het kader van deze investeringsprioriteit zijn onder andere:

  • Het creëren van een living lab voor het demonstreren van technologische - en / of procesinnovaties in duurzame energievoorziening, energie-efficiency en energiebesparing bij MKB- ondernemingen die bijdragen aan de energietransitie;

  • Het uitvoeren van een pilotproject voor het testen en demonstreren van nieuwe concepten voor decentrale energieopwekking en slimme distributie van duurzame energie. De uitvoering van de pilot vindt plaats op het niveau van een wijk of betreft een demonstratieproject op een bedrijventerrein of kantoorpark dat grootschalige opvolging kan krijgen binnen de woningbouw;

  • Het opzetten van een nieuw soort organisatiestructuur ten behoeve van het organiseren en financieren van particuliere investeringen in duurzame energieopwekking en energie-efficiëntiemaatregelen;

  • Het gebruik van innovatieve concepten voor het verduurzamen van een recreatiepark waarbij innovatieve MKB-ondernemingen hand in hand met kennisinstellingen efficiency maatregelen nemen.

Toelichting behorende bij de Subsidieregeling Operationeel Programma Zuid-Nederland 2014-2020

Algemeen

In 2013 en 2014 is het ‘Operationeel Programma voor Zuid-Nederland – Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling 2014 – 2020 (hierna OPZuid) opgesteld. Het OPZuid is tot stand gekomen in samenwerking met het Rijk, de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg en verschillende andere partijen uit de regio. De Subsidieregeling operationeel programma Zuid-Nederland 2014-2020 (hierna Subsidieregeling) is opgesteld ter uitvoering van het OPZuid.

Europese Regelgeving in het kader van staatssteun

Bij subsidieverlening op grond van deze regeling kan sprake zijn van staatssteun, indien de aanvrager een onderneming is in de zin van het Europese recht en voor het overige voldoet aan de criteria van staatssteun.

Staatssteun is in beginsel verboden, maar uitzonderingen zijn mogelijk. Afhankelijk van het project wordt in deze regeling gebruik gemaakt van een van de vrijstellingen uit artikelen 26 tot en met 31 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. De Managementautoriteit beoordeelt per project of voldaan wordt aan de wet- en regelgeving omtrent staatssteun.

Indien sprake is van staatssteun, geen van de vrijstellingen uit de algemene groepsvrijstellingsverordening van toepassing is en het gevraagde subsidiebedrag onder de de-minisdrempel blijft, dan wordt gebruik gemaakt van de de-minimisverordening. Indien gebruik wordt gemaakt van de-minimisverordening, is vanuit het Europees recht geen sprake van staatssteun. Omdat de Ministeriële Regeling een minimum van kosten van € 200.000 als ondergrens voor de totale subsidiabele kosten stelt, is de verwachting dat weinig gebruik zal worden gemaakt van de de-minimisverordening.

De Europese Commissie heeft aan Zuid-Nederland extra financiële middelen toegekend onder de naam React-EU, ter bevordering van het crisisherstel in de context van de Covid-19-pandemie en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie.

Deze toekenning berust op artikel 1 van de Verordening (EU) 2020/2221 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wat betreft extra middelen en uitvoeringsregelingen om bijstand te verlenen ter bevordering van het crisisherstel in de context van de Covid-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie (React-EU).

Het React-EU budget dat beschikbaar is gesteld betreft in totaal € 49.372.963.

Binnen de lidstaat Nederland is afgesproken dat het EFRO-deel van de React-EU middelen via een extra prioriteit in de lopende landsdelige programma’s wordt ingezet. De Managementautoriteit heeft daartoe op 23 februari 2021 het Operationeel Programma Zuid-Nederland 2014-2020 gewijzigd.

Deze regeling wijzigt de Subsidieregeling Operationeel Programma Zuid-Nederland 2014-2020 in verband met de verdeling van de React-EU-middelen in Zuid-Nederland. Zij berust mede op de Regionale Innovatie Strategie voor Slimme Specialisatie in Zuid–Nederland 2021-2027 (RIS3), omdat de denklijnen inzake investeringen in groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie, die zijn ontwikkeld in de RIS3, de bestaande prioriteiten van het Operationeel Programma Zuid-Nederland 2014-2020 aanvullen.

Met deze regeling worden twee paragrafen toegevoegd aan de subsidieregeling, te weten een paragraaf 6 en een paragraaf 7.

Paragraaf 6 ziet op de openstelling van 3 zogenoemde provinciale luiken, een voor Zeeland, een voor Noord-Brabant en een voor Limburg. Binnen deze provinciale luiken zijn gerichte criteria geformuleerd voor de verstrekking van subsidie, toegespitst op de specifieke situatie in elke provincie. Dit past bij de interventie zoals bedoeld in React-EU. De crisis die vanuit de Covid-19-pandemie is ontstaan, heeft in elke provincie immers een eigen doorwerking. De provincies zijn ieder op hun eigen manier getroffen door de crisis en hebben ieder een andere aanpak om veerkrachtig uit deze crisis te komen en daarmee de economie te ondersteunen. In deze gerichte openstellingen wordt dus maatwerk geleverd.

Daarnaast wordt in paragraaf 7 de Zuid-Nederlandse samenwerking voortgezet in een landsdelige openstelling, om aandacht te geven aan economische structuurversterking in Zuid-Nederland, conform de uitgangspunten van de RIS3.

Binnen het thema React-EU wordt de bijdrage vanuit de Europese Commissie in Zuid-Nederland volledig besteed aan het onderdeel ‘een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie’. In de uitwerking richt Zuid-Nederland zich op het MKB maar ook op andere actoren zoals kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en samenwerkingsverbanden. Binnen deze focus richten we ons op vergroening, digitalisering en veerkrachtig herstel langs de lijnen van de nieuwe RIS3 2021-2027 en op toekomstgerichte vernieuwing. De doelgroep kent geen focus op specifieke sectoren zoals in het OPZuid 2014-2020 het geval was. Alle sectoren met projecten binnen de bovenstaande focusgebieden kunnen indienen. Voor de prioriteit React-EU zal het accent in lijn met de RIS3 2021-2027 liggen op de hogere TRL-niveaus (6-9). Naast technologische innovatie is er ruimte voor projecten met sociale en/of organisatorische innovatie, waarbij er aantoonbaar sprake moet zijn van een vernieuwende component.

Zuid-Nederland heeft als missie om vanuit haar specifieke kracht innovatie te stimuleren die economische impact heeft in Zuid-Nederland, én op regionale én internationale schaal tot maatschappelijke impact leidt. Vijf grote transities staan daarbij centraal, die zowel op mondiale schaal alsook specifiek in Zuid spelen en aansluiten op de thema’s van de Green Deal: de energie-, grondstoffen-, klimaat-, landbouw- en voedings- en gezondheidstransitie. Via innovatie kan Zuid-Nederland in deze transities oplossingen ontwikkelen die leiden tot maatschappelijke impact in en buiten Zuid-Nederland en die economisch perspectief hebben.

Als gevolg van de COVID-19-pandemie is het voor Zuid-Nederland de uitdaging om activiteiten te ondersteunen die bijdragen aan een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie in lijn met de missie van de nieuwe RIS3 Zuid-Nederland 2021-2027. De uitdaging bestaat eruit om via toekomstgerichte investeringen sterker uit de crisis te komen en daarbij een zo groot mogelijk deel van de zwaar getroffen sectoren te behouden in termen van activiteiten, bedrijvigheid en banen.

Wat betreft de doelgroep richt React-EU zich in Zuid-Nederland op het MKB in aansluiting op de nieuwe RIS3 2021-2027 en ook op bedrijvigheid die tot dusverre buiten beeld is geweest zoals de toeristische en culturele sector. Binnen deze doelgroep vallen ook stichtingen en samenwerkingsverbanden.

Type begunstigden zijn het bedrijfsleven, kennisinstellingen, overheden en stichtingen in Zuid-Nederland (en daarbuiten met aantoonbare meerwaarde) en in het verlengde van de RIS3 2021-2027 ook (burger)coöperaties en dergelijke, mits professionaliteit en continuïteit redelijkerwijs zijn verzekerd.

React-EU is qua geografische focus generiek inzetbaar in Zuid-Nederland en heeft daarbij bijzondere aandacht voor gebieden in Zuid-Nederland die economisch het zwaarst zijn getroffen door de COVID-19-pandemie. Binnen React-EU is aandacht voor specifieke regionale acties, het instrumentarium leent zich ervoor om in te zetten op gerichte openstellingen om zo een adequaat antwoord te hebben op de regionale behoefte.

Voorbeelden van acties:

  • (door)ontwikkeling van innovaties die oplossingen bieden voor uitdagingen binnen één of meer maatschappelijke transities. Daarbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen:

    • ondersteuning van innovatieprojecten binnen individuele MKB-bedrijven;

    • ondersteuning van innovatieprojecten tussen samenwerkende bedrijven (cluster- c.q. ecosysteemprojecten);

  • (door)ontwikkeling van vernieuwende interregionale en internationale waardeketens om tot de vermarkting van innovaties binnen de transities te komen;

  • marktgerichte samenwerking tussen MKB-er(s) en kennisinstellingen (en eventueel grote bedrijven) aan oplossingen binnen de maatschappelijke transities, waarin publieke en private R&D-capaciteit met elkaar wordt verbonden. Hieronder valt onder meer de gezamenlijke (door)ontwikkeling van living labs, van nieuwe (gedeelde) voorzieningen en instrumenten voor innovatietrajecten, en skillsontwikkeling waar dit benodigd is om innovaties te vermarkten;

  • ondersteuning voor living labs en demonstraties in de reële omgeving, waarin bedrijven, kennisinstellingen en eindgebruikers samenwerken aan innovaties die bijdragen aan de maatschappelijke uitdagingen. Hierbij hebben we ook oog voor andere vormen van samenwerkingen en consortia in breder verband dan de klassieke triple helix, bijvoorbeeld door het betrekken van maatschappelijke instellingen en het stimuleren van burgerparticipatie.

De regeling voorziet er ook in dat stapeling van subsidies wordt tegengegaan. Het is mogelijk dat voor een en hetzelfde project zowel een aanvraag wordt ingediend binnen een van de gerichte provinciale luiken als in het landsdelige luik. Er kan voor een en hetzelfde project echter niet tweemaal subsidie worden verstrekt, op grond van zowel een provinciaal gericht luik als het landsdelige luik.

Juridisch kader

Artikel 125, derde lid, van Verordening 1303/2013 bepaalt dat de Managementautoriteit ten aanzien van de selectie van concrete acties, passende selectieprocedures en –criteria opstelt. Op Europees niveau is aldus het opstellen van regels om subsidie voor de EFRO-gelden te verstrekken neergelegd bij de Managementautoriteit. Dit dient te worden ingepast in het nationale recht.

Hiertoe is in het nationale recht het volgende af te leiden:

Artikel 4:23 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat subsidieverstrekking een wettelijke grondslag dient te hebben, waarin wordt geregeld voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt. In of bij het wettelijk voorschrift dienen de essentialia van subsidieverstrekking te worden geregeld, dat zijn: een aanduiding van de activiteiten, de aanwijzing van het bevoegde orgaan, het subsidieplafond, de verdelingsmaatstaf, verplichtingen en bevoorschotting.

In de EFRO-Uitvoeringswet is vervolgens in artikel 6 bepaald dat in een Ministeriële Regeling ter zake van de aldaar genoemde essentialia, regels moeten worden gesteld. In artikel 9 is bepaald dat de Managementautoriteit beleidsregels kan stellen waarin de uitgangspunten omtrent de bevoegdheidsuitoefening rondom de subsidieverstrekking zijn geregeld. In de Ministeriële Regeling de Uitvoeringsregeling EFRO programmaperiode 2014-2020, is vervolgens in artikel 2.2. bepaald dat de Managementautoriteit een subsidieplafond vaststelt, alsmede de verdeelcriteria.

De directe grondslag om deze regeling te maken is daarmee dus te vinden in artikel 2.2. van de Ministeriële Regeling.

Een subsidieplafond is volgens heersende jurisprudentie (onder andere een uitspraak van de ABRvS van 24 september 2014, vindplaats: ECLI:NL:RVS:2014:3465 en AB 2015/5) een algemeen verbindend voorschrift vanwege het normstellende karakter. Derhalve is er voor gekozen om een regeling op te stellen. De overige onderdelen van de regeling delen, voor zover zij zelf geen zelfstandige normstelling inhouden, in het normstellende karakter van het besluit.

In de Verordening 1303/2013 en de Ministeriele Regeling zijn diverse zaken geregeld. Deze worden niet herhaald in deze regeling.

Daarnaast zijn er ook vereisten en verplichtingen die op grond van hogere wet- en regelgeving rechtstreeks gelding hebben. Ook deze vereisten en verplichtingen zijn niet expliciet in deze subsidieregeling opgenomen. De subsidieregeling staat dus niet op zichzelf, maar maakt onderdeel uit van een breder kader.

Artikelsgewijs

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In Europees recht en nationaal recht kunnen begrippen verschillend worden geïnterpreteerd. Daar waar Europees recht afwijkt en in deze regeling moet worden toegepast, wordt de betreffende begripsbepaling opgenomen. Voor de begrippen subsidieontvanger en aanvrager geldt dat de definitie uit de Awb wordt gevolgd. Deze begrippen zijn derhalve niet in de begripsbepalingen opgenomen. Overigens is in artikel 1 van Verordening 1303/2013 onderscheid gemaakt tussen de begrippen begunstigde, artikel 1, onder 10, en eindontvanger, artikel 1, onder 12. Deze begrippen omvatten meer, behalve het zijn van aanvrager en subsidieontvanger, ook een doelgroep afbakening. Voor het toepassen van de regeling is hiertoe de Awb en het nationale recht aangehouden. Daar waar verplichtingen uit de Verordening 1303/2013 rechtstreeks worden toegepast, is de begunstigde gelijk te stellen met de aanvrager en de eindontvanger met de subsidieontvanger. Voorts is het begrip concrete actie uit Verordening 1303/2013 gelijk te stellen met het begrip subsidiabele activiteit en project.

Onder c crossover

Een crossover kan een innovatie die nieuw is voor elk van de innovatiegebieden betreffen, of een bestaand product, dienst of lopende innovatie in een innovatiegebied die innovatie oplevert in een ander innovatiegebied. Dit vraagt samenwerkingsverbanden tussen partijen uit verschillende technologiedomeinen, waarin innovatieve producten en diensten worden ontwikkeld.

Onder f Deskundigencommissie

De Deskundigencommissie is een commissie van onafhankelijke experts die is ingesteld door de Managementautoriteit om de projectvoorstellen in het OPZuid te beoordelen, zowel voordat rangschikking bij overschrijding van het subsidieplafond plaatsvindt, als ook voor de rangschikking zelf.

Onder g EFRO

Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling is een van de drie Europese structuurfondsen waarmee het regionaal beleid van de Europese Unie wordt gerealiseerd ter zake convergentie, regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid en Europese territoriale samenwerking. Het fonds is bedoeld om de belangrijkste economische onevenwichtigheden tussen de Europese regio’s terug te dringen. Voor de lidstaat Nederland betekent dit specifiek dat met EFRO middelen regionale sterktes worden gefinancierd.

Onder j internationale topclusters

De Regionale Innovatie Strategie voor Slimme Specialisatie (RIS3) is op 24 september 2013 vastgesteld door gedeputeerde staten van Noord-Brabant in de hoedanigheid van beoogde managementautoriteit, voor de inzet van het Operationeel Programma Zuid-Nederland. In de RIS3 zijn de doelstellingen van Europa vertaald naar regionale en maatschappelijke uitdagingen en is focus aangebracht op drie sterke internationale clusters.

Onder k kennisinstelling

De definitie van kennisinstelling is afgeleid van de Subsidieregeling sterktes in innovatie.

Onder l Managementautoriteit

Het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant is bij besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 11 december 2014 aangewezen als managementautoriteit voor het Operationeel Programma EFRO Zuid-Nederland 2014-2020.

Onder o nationale topclusters:

De Regionale Innovatie Strategie voor Slimme Specialisatie (RIS3) is op 24 september 2013 vastgesteld door gedeputeerde staten van Noord-Brabant in de hoedanigheid van beoogde Managementautoriteit, voor de inzet van het Operationeel Programma Zuid-Nederland. In de RIS3 zijn de doelstellingen van Europa vertaald naar regionale, maatschappelijke uitdagingen en is focus aangebracht naar vier sterke nationale clusters. Deze clusters hebben een bredere reikwijdte dan de zogeheten topsectoren.

Onder Q open innovatie

De uitwisseling kan plaatsvinden in (multidisciplinaire) samenwerking. Om voorop te lopen is innovatie in ecosystemen een belangrijk onderscheidend principe, zeker waar het innovatie op basis van samenwerking betreft: open innovatie. Open innovatie wordt onder andere gedreven door de volgende factoren:

  • -

    de kosten van R&D groeien sneller dan de inkomsten van individuele bedrijven;

  • -

    de complexiteit van vraagstukken en oplossingen neemt toe en vraagt om multidisciplinaire samenwerking;

  • -

    doorbraken worden vaak gerealiseerd op het snijvlak van technologieën of door convergentie van technologieën in een toepassingsgebied;

  • -

    langere productlevenscycli en daarom is er behoefte aan een korte(re) time-to-market;

  • -

    door toenemende specialisatie van individuele organisaties ontstaat de behoefte aan het gebruik maken van interne en externe kennisbronnen;

  • -

    het delen van ideeën kosten, risico en capaciteit in R&D.

Onder t outputindicatoren

Tabel 5 van het OPZuid is als bijlage bij de regeling gevoegd. De tabel geldt zowel voor 1B1 (paragraaf 2) als voor 1B2 (paragraaf 3) onverminderd de vermelding van alleen 1B1 in het opschrift van de tabel. In deze tabel wordt uitleg gegeven over de outputindicatoren.

Onder u RIS3

De afkorting staat voor Research & Innovation strategy for smart specialisation Zuid-Nederland. De RIS3 is op 24 september 2013 vastgesteld door gedeputeerde staten van Noord-Brabant in de hoedanigheid van beoogde Managementautoriteit. In de RIS3 is de innovatiestrategie voor Zuid-Nederland voor de periode 2014-2020 uiteengezet. De RIS3 maakt integraal onderdeel uit van het OPZuid. De RIS3 is daarnaast gebaseerd op een aantal onderleggers, zoals de provinciale economische agenda’s en de agenda’s van de Triple Helix organisaties en het nationale Topsectorenbeleid.

Artikel 1.2 Subsidievorm

Subsidie wordt verleend voor projecten, een projectsubsidie in de zin van Europees recht. Op grond van verordening 1303/2013 kan de subsidie als geldbedrag, maar ook als financieringsinstrument worden verleend. Artikel 2.1 van de Ministeriële Regeling biedt deze ruimte ook. Daarom is deze ruimte ook open gehouden in de subsidieregeling.

Artikel 1.3 Weigeringsgronden algemeen

Onder a

Staatssteun aan ondernemingen kan alleen vrijgesteld of anderszins gerechtvaardigd worden verstrekt, indien sprake is van een stimulerend effect. Stimulerend effect is aanwezig als door de subsidie het gedrag van de onderneming verandert. Er wordt bijvoorbeeld een project gerealiseerd dat niet van de grond zou komen zonder subsidie. Of de omvang van een project verandert door de subsidie.

In artikel 6 van de algemene groepsvrijstellingsverordening is bepaald dat steun wordt geacht een stimulerend effect te hebben wanneer de aanvraag om subsidie is ingediend voordat de activiteit aanvangt. Indien de activiteiten eerder zijn aangevangen, dient het stimulerend effect te worden aangetoond door de aanvrager.

Omdat deze weigeringsgrond alleen betrekking heeft op staatssteun, is deze beperkt tot aanvragers die, ten minste voor de activiteit waarvoor subsidie is gevraagd, aangemerkt worden als onderneming. Het begrip onderneming wordt gebruikt op de manier zoals het in Europees recht is gedefinieerd: iedere entiteit die een economische activiteit uitoefent. Dit betekent dat publiekrechtelijke rechtspersonen die met de subsidiabele activiteit een economische activiteit uitoefenen ook onder deze bepaling vallen. Privaatrechtelijke rechtspersonen die met de subsidiabele activiteit geen economische activiteit uitoefenen vallen niet onder de werking van deze bepaling.

Onder b

In de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in financiële moeilijkheden (PbEU 2004/C244/02) is aangegeven in welke gevallen een onderneming in financiële moeilijkheden verkeert. Bij het indienen van een aanvraag, dient hiervoor een verklaring te worden gevoegd waarin wordt verklaard dat de aanvrager niet in financiële moeilijkheden verkeert.

Onder c

Algemeen aanvaarde rechtsbeginselen is een breed begrip. Hieronder worden zowel de algemene beginselen verstaan die opgenomen zijn in artikel 7 van Verordening 2013/1303, zoals bevordering van gelijkheid van mannen en vrouwen en non-discriminatie, genderperspectief en gehandicaptenbeleid, als ook het recht van de Unie en het nationale recht.

Artikel 1.4 Vereisten subsidieaanvraag algemeen

Op grond van artikel 4:2 van de Awb dient een aanvraag aan diverse vereisten te voldoen om in behandeling genomen te kunnen worden. Hiertoe stelt de Managementautoriteit een aanvraagformulier en diverse bijlagen vast.

Als sprake is van openstelling binnen een tenderperiode, is het van belang dat de aanvraag bij indienen direct volledig is. Derhalve wordt de mogelijkheid geboden voorafgaand aan het indienen bij de Managementautoriteit te informeren over de volledigheid van de aanvraag.

Onder a

De behandeling van aanvragen wordt uitgevoerd door Stimulus Programmamanagement, een afdeling van de provincie Noord-Brabant die het secretariaat namens de Managementautoriteit voert.

Onder b

Voor het indienen van een aanvraag is één landelijk elektronisch systeem ontwikkeld. Het systeem voldoet aan de eisen van verordening 1303/2013, met name de eisen in artikel 122, derde lid, dat de uitwisseling van alle informatie tussen de subsidieontvanger en de Managementautoriteit, Certificeringsautoriteit en Auditautoriteit door middel van elektronische systemen voor gegevensuitwisseling kan plaatsvinden. Deze systemen moeten er voor zorgen dat de aanvrager alle informatie slechts één keer hoeft in te dienen.

Onder c

Een aanvraag is pas volledig als zowel het aanvraagformulier als de daarin voorgeschreven bijlagen op de juiste wijze zijn ingevuld en ingediend.

Artikel 1.5 Verplichtingen algemeen

De bevoegdheid om verplichtingen te verbinden aan de subsidie volgt uit artikel 2.15 van de Ministeriële Regeling. Naast de Ministeriele Regeling bevat ook verordening 1303/2013 verplichtingen aan de subsidieontvanger, onder andere in bijlage XIII, onder 2, behorende bij artikel 115, de verplichting om te vermelden dat voor het project steun is verleend uit het EFRO.

Artikel 1.6 Vaststelling

In artikel 2.17 van de Ministeriële Regeling is bepaald dat de Managementautoriteit binnen 26 weken beslist op een aanvraag om subsidievaststelling.

Artikel 1.7 Betaling en bevoorschotting

In artikel 132 van verordening 1303/2013 is bepaald dat de Managementautoriteit uiterlijk 90 dagen na het indienen van de betalingsaanvraag van de begunstigde subsidie aan de begunstigde uitbetaalt. Dit betreft de betaling van voorschotten op het verleende subsidiebedrag op basis van de door de begunstigde gemaakte en betaalde kosten. Het voorbehoud wegens beschikbaarheid van financiering, zoals opgenomen in de aanhef van artikel 132, eerste lid, is vertaald in een beperking van het aantal betalingsaanvragen tot twee maal per jaar, een beperking van de totale bevoorschotting tot 80% en een rangorde ingeval van gelijktijdig indienen van meerdere betalingsaanvragen.

De bepaling laat onverlet de bevoegdheid van de Managementautoriteit de betalingstermijn op te schorten wegens onder andere gebrek aan gegevens om de betalingsaanvraag te beoordelen, conform artikel 132, tweede lid, van verordening 1303/2013.

Artikel 1.8 Sanctiebeleid

Artikel 1.8 vervalt gezien dit is geregeld in artikel 1:8 van de REES.

§2 Versterking innovatiesysteem

Artikel 2.1 Doelgroep

Derde lid, onder a

In het verleden en bij rijksregelingen wordt hiervoor vaak de term penvoerder gebruikt. Omdat uit de term penvoerder onvoldoende blijkt of deze de aanvrager of een gemachtigde is, is gekozen om de term penvoerder niet als zodanig in de regeling te hanteren.

Derde lid, onder b

Instemming van alle deelnemers met het project omvat onder andere instemming met de begroting en het sluitend financieringsplan, dat is opgenomen als onderdeel van de samenwerkingsovereenkomst. Voor de samenwerkingsovereenkomst is een model beschikbaar.

Artikel 2.2 Subsidiabele activiteiten

Een van de speerpunten van het OPZuid is innovatiebevordering, onder andere door het versterken van het open innovatiesysteem door in te zetten op het ondersteunen van verdergaande samenwerking in de innovatieketen tussen bedrijfsleven, overheden en kennisinstellingen. In het OPZuid is dit beschreven in paragraaf 2.A.1 van het OPZuid, onderdeel ‘Investeringsprioriteit 1.B – Specifiek doel 1.B.1’.

Artikel 2.3 Subsidievereisten

De strategie waarop het OPZuid is gebaseerd is vastgelegd in de RIS3. De vereisten waaraan de aanvrager en het project dienen te voldoen, zijn uit het OPZuid en de RIS3 afgeleid. De Managementautoriteit beoordeelt of een aanvraag voldoet aan de subsidievereisten.

Eerste lid, onder g

De wijze waarop het MKB deel uitmaakt van het project, is afhankelijk van het soort project. Derhalve is geen nadere invulling aan dit vereiste gegeven. Op welke wijze het MKB deel uitmaakt van het project, dient nader te worden beschreven in het projectplan.

Eerste lid, onder h

De beoordeling of een aanvraag aan het geheel van de genoemde criteria voldoet, wordt uitgevoerd door de Deskundigencommissie. Nadrukkelijk is gekozen voor de term ‘geheel’ omdat een mindere beoordeling van het ene criterium kan worden opgevangen door een betere beoordeling van een van de andere criteria. De Deskundigencommissie beoordeelt hierbij of een aanvraag in zijn geheel van voldoende kwaliteit is om voor subsidie in aanmerking te komen dan wel om mee te gaan in de onderlinge rangschikking bij overschrijding van het subsidieplafond. Dezelfde criteria worden vervolgens gebruikt in de tender om te beoordelen in welke mate aan de criteria wordt voldaan en aldus welke plaats het project inneemt in de rangschikking.

De afgeleide criteria die de Deskundigencommissie in de beoordeling betrekt, zijn onder andere:

1º. Bijdrage aan doelstellingen van OP

Bij het beoordelen van dit criterium wordt gevraagd om een kwalitatief en kwantitatief oordeel te vellen over het project in relatie tot het operationele programma. Onder andere op basis van de volgende onderdelen:

  • -

    bijdrage aan relevante specifieke doelstelling en resultaten van de desbetreffende prioriteit van het programma en daarmee aan resultaatindicator, waarbij onder resultaatsindicator de indicatoren uit artikel 27, vierde lid, onder c van verordening 1303/2013 uitgewerkt in paragraaf 2A.1, tabel 3 van het OPZuid;

  • -

    score op van toepassing zijnde outputindicatoren;

  • -

    onderbouwing van de bijdrage aan de relevante resultaatindicator en de score op de van toepassing zijnde outputindicatoren;

  • -

    verhouding van de bijdrage aan de specifieke doelstelling tot de gevraagde bijdrage (score op value for money);

  • -

    schaaleffect of impact van de actie op Zuid-Nederland of regionale, nationale of internationale waarde van het project;

  • -

    aansluiting en betrokkenheid van het MKB binnen het project.

2º. Innovativiteit

Het kan hierbij gaan om product-, proces-, en diensteninnovatie. Aspecten die onder andere een rol kunnen spelen:

het project is een coherent geheel van activiteiten en draagt bij aan een crossover tussen verschillende in het OPZuid benoemde sectoren;

het project is voor de sector in Nederland geheel nieuw of het project beoogt een in het buitenland ontwikkelde techniek toe te passen in een Nederlandse situatie;

de mate waarin het project bijdraagt aan de ontwikkeling van een product, proces of dienst.

3º. De uitvoerbaarheid van de businesscase

Bij het beoordelen van aanvragen kunnen de deskundigen de businesscase onder andere vanuit de volgende vier perspectieven beoordelen.

  • 1.

    Technisch perspectief;

  • 2.

    Organisatorisch perspectief;

  • 3.

    Economisch perspectief;

  • 4.

    Financieel perspectief.

Tevens zal worden beoordeeld op welke wijze omgang met resultaten na afloop van het project plaatsvindt en wat het ex-post perspectief en aanpak van het project is. Hierbij speelt het vermoedelijke investeringsvermogen van potentiële investeerders een rol. Het gaat hierbij om een aantoonbare investeringspotentie van het project voor de fase na de subsidieperiode.

4º.Kwaliteit van de aanvraag

Bij het beoordelen van de kwaliteit van het projectplan tellen met name de volgende zaken:

  • 1.

    Kwaliteit aanvrager

    • -

      Relevant en representatief consortium over het werkveld;

    • -

      Mate van samenwerking binnen het project;

    • -

      Track record;

    • -

      Breedte van keten, meerder schakels uit keten betrokken.

  • 2.

    Kwaliteit projectplan

    • -

      bijstuurbaarheid, planning en opzet;

    • -

      doelstelling objectief en meetbaar;

    • -

      begroting helder en effectief ingericht;

    • -

      hoe is de opzet van het project, in hoeverre zijn de activiteiten goed beschreven en tonen deze ambitie.

Bij de beoordeling wordt ook de mate waarin eventueel marktfalen wordt onderbouwd, meegenomen.

5º. Duurzame ontwikkeling

Het criterium duurzame ontwikkeling wordt ingegeven door artikel 8 uit verordening 1303/2013. De onderdelen waarop beoordeeld wordt, zijn aan de hand van het triple P duurzaamheidsprincipe (people, planet, profit) volgens de Telos-methode:

  • -

    de ecologische duurzaamheid (planet), hierbij valt te denken aan efficiënt gebruik van hulpbronnen, milieumaatregelen, klimaatadaptie en mitigatie herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en beheer;

  • -

    de sociale duurzaamheid (people), hierbij valt te denken aan (sociale) participatie, verrijking cultuur, veiligheid, gezondheid, onderwijs;

  • -

    de economische duurzaamheid (profit), hierbij valt te denken aan bevordering van kennis, kapitaalgoederen, vestigingsvoorwaarden of economische structuur.

Tevens zal hierbij gekeken worden naar de bijdrage aan de maatschappelijke uitdagingen zoals verwoord in de RIS3 en het OPZuid.

Tweede lid

Indien sprake is van staatssteun dan kan dit worden aangemerkt als geoorloofde staatssteun als het past binnen een van de genoemde vrijstellingen in de algemene groepsvrijstellingsverordening. De aanvullende vereisten aan een project om te passen binnen een vrijstelling zijn opgenomen in het aangehaalde artikel van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Op welke wijze een aanvrager voldoet, dient nader te worden toegelicht in het projectplan.

Derde lid

Indien sprake is van staatssteun, de subsidie niet past binnen een van de vrijstellingen van de algemene groepsvrijstellingsverordening en het totaal verstrekte subsidiebedrag onder de deminimisgrens blijft, kan subsidie aan een onderneming worden verstrekt op basis van de de-minisverordening.

Vierde lid

Zoals eerder aangegeven, dient een aanvraag volledig te zijn om in behandeling te worden genomen. Dit betekent dat een aantal bijlagen voor zowel de aanvrager, als ook voor de deelnemers van het samenwerkingsverband, dient te worden aangeleverd. In het aanvraagformulier staat duidelijk beschreven welke bijlagen dienen te worden aangeleverd. De bijlagen die niet blijken uit de regeling zelf, zijn opgesomd in het vierde lid. Als een van deze bijlagen ontbreekt, is de aanvraag niet volledig.

Onder a

In het projectplan dient onder andere te worden aangegeven of het project voldoet aan de vereisten in het eerste lid.

Onder b

Een sluitend financieringsplan betekent dat alle betrokken partijen die cofinanciering verlenen, hiervan een bewijs dienen aan te leveren, zodat uit deze stukken kan worden opgemaakt dat de financiering sluitend is met de gevraagde EFRO-bijdrage.

Artikel 2.5 Vereisten subsidieaanvraag

Op grond van de Awb is een aanvraag tijdig indien deze voor het einde van de termijn is ontvangen.

Artikel 2.7 Subsidiehoogte

Tweede lid

Uit de aanvraag blijkt voor welk percentage en bedrag subsidie wordt aangevraagd, omdat de financiering bij aanvraag sluitend dient te zijn.

Derde lid

EFRO wordt als cofinanciering aangeduid in verordening 1303/2013. Uit deze bewoording en de systematiek blijkt dat de EFRO bijdrage aanvult op de reeds verkregen bijdragen. Voorts mag de totale subsidie niet meer bedragen dan het percentage dat op grond van staatssteunregelgeving is toegestaan. Derhalve wordt de EFRO bijdrage verminderd naar gelang dit volgt uit cofinanciering en de staatssteunbepalingen.

Artikel 2.8 Verdeelcriteria

Eerste lid

Met de keuze voor rangschikking naar geschiktheid indien het subsidieplafond wordt overschreden, wordt uitvoering gegeven aan artikel 2.6, onder b, van de Ministeriële Regeling. De Deskundigencommissie geeft advies af over de beoordeling en rangschikking van projecten.

De afgeleide criteria die de Deskundigencommissie in de beoordeling betrekt, zijn onder andere:

1º. Bijdrage aan doelstellingen van OP

Bij het beoordelen van dit criterium wordt gevraagd om een kwalitatief en kwantitatief oordeel te vellen over het project in relatie tot het operationele programma. Onder andere op basis van de volgende onderdelen:

  • -

    bijdrage aan relevante specifieke doelstelling en resultaten van de desbetreffende prioriteit van het programma en daarmee aan resultaatindicator, waarbij onder resultaatsindicator de indicatoren uit artikel 27, vierde lid, onder c van verordening 1303/2013 uitgewerkt in paragraaf 2A.1, tabel 3 van het OPZuid;

  • -

    score op van toepassing zijnde outputindicatoren;

  • -

    onderbouwing van de bijdrage aan de relevante resultaatindicator en de score op de van toepassing zijnde outputindicatoren;

  • -

    verhouding van de bijdrage aan de specifieke doelstelling tot de gevraagde bijdrage (score op value for money);

  • -

    schaaleffect of impact van de actie op Zuid-Nederland of regionale, nationale of internationale waarde van het project;

  • -

    aansluiting en betrokkenheid van het MKB binnen het project.

2º. Innovativiteit

Het kan hierbij gaan om product-, proces-, en diensteninnovatie. Aspecten die onder andere een rol kunnen spelen:

  • -

    het project is een coherent geheel van activiteiten en draagt bij aan een crossover tussen verschillende in het OPZuid benoemde sectoren;

  • -

    het project is voor de sector in Nederland geheel nieuw of het project beoogt een in het buitenland ontwikkelde techniek toe te passen in een Nederlandse situatie;

  • -

    de mate waarin het project bijdraagt aan de ontwikkeling van een product, proces of dienst.

3º. De kwaliteit van de businesscase

Bij het beoordelen van aanvragen kunnen de deskundigen de businesscase onder andere vanuit de volgende vier perspectieven beoordelen.

  • 1.

    Technisch perspectief;

  • 2.

    Organisatorisch perspectief;

  • 3.

    Economisch perspectief;

  • 4.

    Financieel perspectief.

Tevens zal worden beoordeeld op welke wijze omgang met resultaten na afloop van het project plaatsvindt en wat het ex-post perspectief en aanpak van het project is. Hierbij speelt het vermoedelijke investeringsvermogen van potentiële investeerders een rol. Het gaat hierbij om een aantoonbare investeringspotentie van het project voor de fase na de subsidieperiode.

4º.Kwaliteit van de aanvraag

Bij het beoordelen van de kwaliteit van het projectplan tellen met name de volgende zaken:

  • 1.

    Kwaliteit aanvrager

    • -

      Relevant en representatief consortium over het werkveld;

    • -

      Mate van samenwerking binnen het project;

    • -

      Track record;

    • -

      Breedte van keten, meerder schakels uit keten betrokken.

  • 2.

    Kwaliteit projectplan

    • -

      bijstuurbaarheid, planning en opzet;

    • -

      doelstelling objectief en meetbaar;

    • -

      begroting helder en effectief ingericht;

    • -

      hoe is de opzet van het project, in hoeverre zijn de activiteiten goed beschreven en tonen deze ambitie.

Bij de beoordeling wordt ook de mate waarin eventueel marktfalen wordt onderbouwd, meegenomen.

5º. Duurzame ontwikkeling

Het criterium duurzame ontwikkeling wordt ingegeven door artikel 8 uit verordening 1303/2013. De onderdelen waarop beoordeeld wordt, zijn aan de hand van het triple P duurzaamheidsprincipe (people, planet, profit) volgens de Telos-methode:

  • -

    de ecologische duurzaamheid (planet), hierbij valt te denken aan efficiënt gebruik van hulpbronnen, milieumaatregelen, klimaatadaptie en mitigatie herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en beheer;

  • -

    de sociale duurzaamheid (people), hierbij valt te denken aan (sociale) participatie, verrijking cultuur, veiligheid, gezondheid, onderwijs;

  • -

    de economische duurzaamheid (profit), hierbij valt te denken aan bevordering van kennis, kapitaalgoederen, vestigingsvoorwaarden of economische structuur.

Tevens zal hierbij gekeken worden naar de bijdrage aan de maatschappelijke uitdagingen zoals verwoord in de RIS3 en het OPZuid.

Tweede lid

Alleen indien twee of meer aanvragen, na toepassing van de rangschikking, op dezelfde plaats eindigen en het plafond overschrijden, vindt loting op grond van het tweede lid plaats.

§3 Valorisatievermogen MKB-ondernemingen

Artikel 3.1 Doelgroep

Derde lid, onder a

In het verleden en bij rijksregelingen wordt hiervoor vaak de term penvoerder gebruikt. Omdat uit de term penvoerder onvoldoende blijkt of deze de aanvrager of een gemachtigde is, is gekozen om de term penvoerder niet als zodanig in de regeling te hanteren.

Derde lid, onder b

Instemming van alle deelnemers met het project omvat onder andere instemming met de begroting en het sluitend financieringsplan, dat is opgenomen als onderdeel van de samenwerkingsovereenkomst. Voor de samenwerkingsovereenkomst is een model beschikbaar.

Artikel 3.2 Subsidiabele activiteiten

Een van de speerpunten van het OPZuid is innovatiebevordering, onder andere door het versterken van het valorisatievermogen, middels het ondersteunen van innovatieve activiteiten in de vorm van de genoemde crossovers. Hiermee richten deze subsidiabele activiteiten zich op het innovatieve deel van het MKB. In het OPZuid is dit beschreven in paragraaf 2.A.1 van het OPZuid, onderdeel ‘Investeringsprioriteit 1.B – Specifiek doel 1.B.2’.

Artikel 3.3 Subsidievereisten

De strategie waarop het OPZuid is gebaseerd is vastgelegd in de RIS3. De vereisten waaraan de aanvrager en het project dienen te voldoen, zijn uit het OPZuid en de RIS3 afgeleid. De Managementautoriteit beoordeelt of een aanvraag voldoet aan de subsidievereisten.

Eerste lid, onder g

De beoordeling of een aanvraag aan het geheel van de genoemde criteria voldoet, wordt uitgevoerd door de Deskundigencommissie. Nadrukkelijk is gekozen voor de term ‘geheel’ omdat een mindere beoordeling van het ene criterium kan worden opgevangen door een betere beoordeling van een van de andere criteria. De Deskundigencommissie beoordeelt hierbij of een aanvraag in zijn geheel van voldoende kwaliteit is om voor subsidie in aanmerking te komen dan wel om mee te gaan in de onderlinge rangschikking bij overschrijding van het subsidieplafond. Dezelfde criteria worden vervolgens gebruikt in de tender om te beoordelen in welke mate aan de criteria wordt voldaan en aldus welke plaats het project inneemt in de rangschikking.

De afgeleide criteria die de Deskundigencommissie in de beoordeling betrekt, zijn onder andere:

1º. Bijdrage aan doelstellingen van OP

Bij het beoordelen van dit criterium wordt gevraagd om een kwalitatief en kwantitatief oordeel te vellen over het project in relatie tot het operationele programma. Onder andere op basis van de volgende onderdelen:

  • -

    bijdrage aan relevante specifieke doelstelling en resultaten van de desbetreffende prioriteit van het programma en daarmee aan resultaatindicator, waarbij onder resultaatsindicator de indicatoren uit artikel 27, vierde lid, onder c van verordening 1303/2013 uitgewerkt in paragraaf 2A.1, tabel 3 van het OPZuid;

  • -

    score op van toepassing zijnde outputindicatoren;

  • -

    onderbouwing van de bijdrage aan de relevante resultaatindicator en de score op de van toepassing zijnde outputindicatoren;

  • -

    verhouding van de bijdrage aan de specifieke doelstelling tot de gevraagde bijdrage (score op value for money);

  • -

    schaaleffect of impact van de actie op Zuid-Nederland of regionale, nationale of internationale waarde van het project;

  • -

    aansluiting en betrokkenheid van het MKB binnen het project.

2º. Innovativiteit

Het kan hierbij gaan om product-, proces-, en diensteninnovatie. Aspecten die onder andere een rol kunnen spelen:

  • -

    het project is een coherent geheel van activiteiten en draagt bij aan een crossover tussen verschillende in het OPZuid benoemde sectoren;

  • -

    het project is voor de sector in Nederland geheel nieuw of het project beoogt een in het buitenland ontwikkelde techniek toe te passen in een Nederlandse situatie;

  • -

    de mate waarin het project bijdraagt aan de ontwikkeling van een product, proces of dienst.

3º. De uitvoerbaarheid van de businesscase

Bij het beoordelen van aanvragen kunnen de deskundigen de businesscase onder andere vanuit de volgende vier perspectieven beoordelen.

  • 1.

    Technisch perspectief;

  • 2.

    Organisatorisch perspectief;

  • 3.

    Economisch perspectief;

  • 4.

    Financieel perspectief.

Tevens zal worden beoordeeld op welke wijze omgang met resultaten na afloop van het project plaatsvindt en wat het ex-post perspectief en aanpak van het project is. Hierbij speelt het vermoedelijke investeringsvermogen van potentiële investeerders een rol. Het gaat hierbij om een aantoonbare investeringspotentie van het project voor de fase na de subsidieperiode.

4º.Kwaliteit van de aanvraag

Bij het beoordelen van de kwaliteit van het projectplan tellen met name de volgende zaken:

  • 1.

    Kwaliteit aanvrager

  • -

    Relevant en representatief consortium over het werkveld;

  • -

    Mate van samenwerking binnen het project;

  • -

    Track record;

  • -

    Breedte van keten, meerder schakels uit keten betrokken.

  • 2.

    Kwaliteit projectplan

  • -

    bijstuurbaarheid, planning en opzet;

  • -

    doelstelling objectief en meetbaar;

  • -

    begroting helder en effectief ingericht;

  • -

    hoe is de opzet van het project, in hoeverre zijn de activiteiten goed beschreven en tonen deze ambitie.

Bij de beoordeling wordt ook de mate waarin eventueel marktfalen wordt onderbouwd, meegenomen.

5º. Duurzame ontwikkeling

Het criterium duurzame ontwikkeling wordt ingegeven door artikel 8 uit verordening 1303/2013. De onderdelen waarop beoordeeld wordt, zijn aan de hand van het triple P duurzaamheidsprincipe (people, planet, profit) volgens de Telos-methode:

  • -

    de ecologische duurzaamheid (planet), hierbij valt te denken aan efficiënt gebruik van hulpbronnen, milieumaatregelen, klimaatadaptie en mitigatie herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en beheer;

  • -

    de sociale duurzaamheid (people), hierbij valt te denken aan (sociale) participatie, verrijking cultuur, veiligheid, gezondheid, onderwijs;

  • -

    de economische duurzaamheid (profit), hierbij valt te denken aan bevordering van kennis, kapitaalgoederen, vestigingsvoorwaarden of economische structuur.

Tevens zal hierbij gekeken worden naar de bijdrage aan de maatschappelijke uitdagingen zoals verwoord in de RIS3 en het OPZuid.

Tweede lid

De vereisten opgenomen in het tweede lid zijn afkomstig uit artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Indien aan deze vereisten wordt voldaan, kan een hoger percentage subsidie worden verleend.

Indien sprake is van een samenwerkingsverband dan dient in het projectplan, met daarin de opgenomen begroting, te blijken dat wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden.

Derde lid

Onder a

In het projectplan dient onder andere te worden aangegeven of het project voldoet aan de vereisten in het eerste en tweede lid.

Onder b

Indien sprake is van een individuele aanvraag, dan dient de begroting en een sluitend financieringsplan te worden opgenomen in het model van het projectplan. Indien sprake is van een samenwerkingsverband, dient de instemming van alle deelnemers met de begroting en het sluitend financieringsplan te worden verwerkt in de samenwerkingsovereenkomst. Uit deze ingediende stukken dienen de bijdragen en instemming van de partners te blijken door middel van tekening van deze samenwerkingsovereenkomst.

Een sluitend financieringsplan betekent dat alle betrokken partijen die cofinanciering verlenen, hiervan een bewijs dienen aan te leveren, zodat uit deze stukken kan worden opgemaakt dat de financiering sluitend is met de gevraagde EFRO-bijdrage.

Artikel 3.5 Vereisten subsidieaanvraag

Op grond van de Awb is een aanvraag tijdig indien deze voor het einde van de termijn is ontvangen.

Artikel 3.7 Subsidiehoogte

Derde lid

Uit de aanvraag blijkt voor welk percentage en bedrag subsidie wordt aangevraagd, omdat de financiering bij aanvraag sluitend dient te zijn.

Vierde lid

EFRO wordt als cofinanciering aangeduid in verordening 1303/2013. Uit deze bewoording en de systematiek in het verleden blijkt dat de EFRO bijdrage aanvult op de reeds verkregen bijdragen. Voorts mag de totale subsidie niet meer bedragen dan het percentage dat op grond van staatssteunregelgeving is toegestaan. Derhalve wordt de EFRO bijdrage verminderd naar gelang dit volgt uit cofinanciering en de staatssteunbepalingen.

Vijfde lid

De publieke financiering mag niet hoger zijn dan de totale subsidiabele kosten, exclusief de kosten die worden opgevoerd voor kosten in natura.

Artikel 3.8 Verdeelcriteria

Eerste lid

Met de keuze voor rangschikking naar geschiktheid indien het subsidieplafond wordt overschreden, wordt uitvoering gegeven aan artikel 2.6, onder b, van de Ministeriële Regeling.

De afgeleide criteria die de Deskundigencommissie in de beoordeling betrekt, zijn onder andere:

1º. Bijdrage aan doelstellingen van OP

Bij het beoordelen van dit criterium wordt gevraagd om een kwalitatief en kwantitatief oordeel te vellen over het project in relatie tot het operationele programma. Onder andere op basis van de volgende onderdelen:

  • -

    bijdrage aan relevante specifieke doelstelling en resultaten van de desbetreffende prioriteit van het programma en daarmee aan resultaatindicator, waarbij onder resultaatsindicator de indicatoren uit artikel 27, vierde lid, onder c van verordening 1303/2013 uitgewerkt in paragraaf 2A.1, tabel 3 van het OPZuid;

  • -

    score op van toepassing zijnde outputindicatoren;

  • -

    onderbouwing van de bijdrage aan de relevante resultaatindicator en de score op de van toepassing zijnde outputindicatoren;

  • -

    verhouding van de bijdrage aan de specifieke doelstelling tot de gevraagde bijdrage (score op value for money);

  • -

    schaaleffect of impact van de actie op Zuid-Nederland of regionale, nationale of internationale waarde van het project;

  • -

    aansluiting en betrokkenheid van het MKB binnen het project.

2º. Innovativiteit

Het kan hierbij gaan om product-, proces-, en diensteninnovatie. Aspecten die onder andere een rol kunnen spelen:

  • -

    het project is een coherent geheel van activiteiten en draagt bij aan een crossover tussen verschillende in het OPZuid benoemde sectoren;

  • -

    het project is voor de sector in Nederland geheel nieuw of het project beoogt een in het buitenland ontwikkelde techniek toe te passen in een Nederlandse situatie;

  • -

    de mate waarin het project bijdraagt aan de ontwikkeling van een product, proces of dienst.

3º. De uitvoerbaarheid van de businesscase

Bij het beoordelen van aanvragen kunnen de deskundigen de businesscase onder andere vanuit de volgende vier perspectieven beoordelen.

  • 1.

    Technisch perspectief;

  • 2.

    Organisatorisch perspectief;

  • 3.

    Economisch perspectief;

  • 4.

    Financieel perspectief.

Tevens zal worden beoordeeld op welke wijze omgang met resultaten na afloop van het project plaatsvindt en wat het ex-post perspectief en aanpak van het project is. Hierbij speelt het vermoedelijke investeringsvermogen van potentiële investeerders een rol. Het gaat hierbij om een aantoonbare investeringspotentie van het project voor de fase na de subsidieperiode.

4º.Kwaliteit van de aanvraag

Bij het beoordelen van de kwaliteit van het projectplan tellen met name de volgende zaken:

  • 1.

    Kwaliteit aanvrager

    • -

      Relevant en representatief consortium over het werkveld;

    • -

      Mate van samenwerking binnen het project;

    • -

      Track record;

    • -

      Breedte van keten, meerder schakels uit keten betrokken

  • 2.

    Kwaliteit projectplan

    • -

      bijstuurbaarheid, planning en opzet;

    • -

      doelstelling objectief en meetbaar;

    • -

      begroting helder en effectief ingericht;

    • -

      hoe is de opzet van het project, in hoeverre zijn de activiteiten goed beschreven en tonen deze ambitie.

Bij de beoordeling wordt ook de mate waarin eventueel marktfalen wordt onderbouwd, meegenomen.

5º. Duurzame ontwikkeling

Het criterium duurzame ontwikkeling wordt ingegeven door artikel 8 uit verordening 1303/2013. De onderdelen waarop beoordeeld wordt, zijn aan de hand van het triple P duurzaamheidsprincipe (people, planet, profit) volgens de Telos-methode:

  • -

    de ecologische duurzaamheid (planet), hierbij valt te denken aan efficiënt gebruik van hulpbronnen, milieumaatregelen, klimaatadaptie en mitigatie herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en beheer;

  • -

    de sociale duurzaamheid (people), hierbij valt te denken aan (sociale) participatie, verrijking cultuur, veiligheid, gezondheid, onderwijs;

  • -

    de economische duurzaamheid (profit), hierbij valt te denken aan bevordering van kennis, kapitaalgoederen, vestigingsvoorwaarden of economische structuur.

Tevens zal hierbij gekeken worden naar de bijdrage aan de maatschappelijke uitdagingen zoals verwoord in de RIS3 en het OPZuid.

Tweede lid

Alleen indien twee of meer aanvragen, na toepassing van de rangschikking, op dezelfde plaats eindigen en het plafond overschrijden, vindt loting op grond van het tweede lid plaats.

Paragraaf 4 Systeemversterking Human Capital

Artikel 4.2 Subsidiabele activiteiten 

Het OPZuid richt zich specifiek op verbetering van de werkgelegenheid door betere aansluiting van het onderwijs op de arbeidsvraag naar technisch geschoolde mensen, door stimulering van onderwijsprogramma’s en- voorzieningen waarbij zowel bedrijfsleven als ook kennisinstellingen betrokken zijn en die inspelen op kwalitatieve eisen die het bedrijfsleven in de topclusters stelt aan technisch talent. In het OPZuid is dit beschreven in paragraaf 2.A.1 van het OPZuid, onderdeel ‘Investeringsprioriteit 1B- specifiek doel 1.B3’.

Artikel 4.3 Subsidievereisten 

De strategie waarop het OPZuid is gebaseerd is vastgelegd in de RIS3. De vereisten waaraan de aanvrager en het project dienen te voldoen, zijn uit het OPZuid en de RIS3 afgeleid. De Managementautoriteit beoordeelt of een aanvraag voldoet aan de subsidievereisten.

Eerste lid, onder g 

De wijze waarop het MKB deel uitmaakt van het project, is afhankelijk van het soort project. Derhalve is geen nadere invulling aan dit vereiste gegeven. Op welke wijze het MKB deel uitmaakt van het project, dient nader te worden beschreven in het projectplan.

Eerste lid, onder h 

De beoordeling of een aanvraag aan het geheel van de genoemde criteria voldoet, wordt beoordeeld door de Deskundigencommissie, die een advies afgeeft aan de Managementautoriteit. Nadrukkelijk is gekozen voor de term ‘geheel’ omdat een mindere beoordeling van het ene criterium kan worden opgevangen door een betere beoordeling van één van de andere criteria. De Deskundigencommissie beoordeelt hierbij of een aanvraag in zijn geheel van voldoende kwaliteit is om voor subsidie in aanmerking te komen dan wel om mee te gaan in de onderlinge rangschikking bij overschrijding van het subsidieplafond. Dezelfde criteria worden vervolgens gebruikt in de tender om te beoordelen in welke mate aan de criteria wordt voldaan en aldus welke plaats het project inneemt in de rangschikking.

De afgeleide criteria die de Deskundigencommissie in de beoordeling betrekt, zijn onder andere:

1º. Bijdrage aan doelstellingen van OP 

Bij het beoordelen van dit criterium wordt gevraagd om een kwalitatief en kwantitatief oordeel te vellen over het project in relatie tot het operationele programma. Onder andere op basis van de volgende onderdelen:

  • -

    bijdrage aan relevante specifieke doelstelling en resultaten van de desbetreffende prioriteit van het programma en daarmee aan resultaatindicator, waarbij onder resultaatsindicator de indicatoren uit artikel 27, vierde lid, onder c van verordening 1303/2013 uitgewerkt in paragraaf 2A.1, tabel 3 van het OPZuid;

  • -

    score op van toepassing zijnde outputindicatoren;

  • -

    onderbouwing van de bijdrage aan de relevante resultaatindicator en de score op de van toepassing zijnde outputindicatoren;

  • -

    verhouding van de bijdrage aan de specifieke doelstelling tot de gevraagde bijdrage (score op value for money);

  • -

    schaaleffect of impact van de actie op Zuid-Nederland of regionale, nationale of internationale waarde van het project;

  • -

    aansluiting en betrokkenheid van het MKB binnen het project.

2º. Innovativiteit 

Het kan hierbij gaan om product-, proces-, en diensteninnovatie. Aspecten die onder andere een rol kunnen spelen:

  • -

    het project is een coherent geheel van activiteiten en draagt bij aan een crossover tussen verschillende in het OPZuid benoemde sectoren;

  • -

    het project is voor de sector in Nederland geheel nieuw of het project beoogt een in het buitenland ontwikkelde techniek toe te passen in een Nederlandse situatie;

  • -

    de mate waarin het project bijdraagt aan de ontwikkeling van een product, proces of dienst.

3º. De uitvoerbaarheid van de businesscase 

Bij het beoordelen van aanvragen kunnen de deskundigen de businesscase onder andere vanuit de volgende vier perspectieven beoordelen.

  • 1.

    Technisch perspectief;

  • 2.

    Organisatorisch perspectief;

  • 3.

    Economisch perspectief;

  • 4.

    Financieel perspectief. 

Tevens zal worden beoordeeld op welke wijze omgang met resultaten na afloop van het project plaatsvindt en wat het ex-post perspectief en aanpak van het project is. Hierbij speelt het vermoedelijke investeringsvermogen van potentiële investeerders een rol. Het gaat hierbij om een aantoonbare investeringspotentie van het project voor de fase na de subsidieperiode.

4º.Kwaliteit van de aanvraag 

Bij het beoordelen van de kwaliteit van het projectplan tellen met name de volgende zaken:

  • 1.

    Kwaliteit aanvrager

    • -

      Relevant en representatief consortium over het werkveld;

    • -

      Mate van samenwerking binnen het project;

    • -

      Track record;

    • -

      Breedte van keten, meerder schakels uit keten betrokken.

  • 2.

    Kwaliteit projectplan

    • -

      bijstuurbaarheid, planning en opzet;

    • -

      doelstelling objectief en meetbaar;

    • -

      begroting helder en effectief ingericht;

    • -

      hoe is de opzet van het project, in hoeverre zijn de activiteiten goed beschreven en tonen deze ambitie.

Bij de beoordeling wordt ook de mate waarin eventueel marktfalen wordt onderbouwd, meegenomen. 

5º. Duurzame ontwikkeling 

Het criterium duurzame ontwikkeling wordt ingegeven door artikel 8 uit verordening 1303/2013. De onderdelen waarop beoordeeld wordt, zijn aan de hand van het triple P duurzaamheidsprincipe (people, planet, profit) volgens de Telos-methode:

  • -

    de ecologische duurzaamheid (planet), hierbij valt te denken aan efficiënt gebruik van hulpbronnen, milieumaatregelen, klimaatadaptie en mitigatie herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en beheer;

  • -

    de sociale duurzaamheid (people), hierbij valt te denken aan (sociale) participatie, verrijking cultuur, veiligheid, gezondheid, onderwijs;

  • -

    de economische duurzaamheid (profit), hierbij valt te denken aan bevordering van kennis, kapitaalgoederen, vestigingsvoorwaarden of economische structuur.

Tevens zal hierbij gekeken worden naar de bijdrage aan de maatschappelijke uitdagingen zoals verwoord in de RIS3 en het OPZuid.

 

Tweede lid 

Indien sprake is van staatssteun dan kan dit worden aangemerkt als geoorloofde staatssteun als het past binnen een van de genoemde vrijstellingen in de algemene groepsvrijstellingsverordening. De aanvullende vereisten aan een project om te passen binnen een vrijstelling zijn opgenomen in het aangehaalde artikel van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Op welke wijze een aanvrager voldoet, dient nader te worden toegelicht in het projectplan.

 

Derde lid 

Indien sprake is van staatssteun, de subsidie niet past binnen een van de vrijstellingen van de algemene groepsvrijstellingsverordening en het totaal verstrekte subsidiebedrag onder de deminimisgrens blijft, kan subsidie aan een onderneming worden verstrekt op basis van de de-minisverordening.

  

Vierde lid 

Zoals eerder aangegeven, dient een aanvraag volledig te zijn om in behandeling te worden genomen. Dit betekent dat een aantal bijlagen voor zowel de aanvrager, als ook voor de deelnemers van het samenwerkingsverband, dient te worden aangeleverd. In het aanvraagformulier staat duidelijk beschreven welke bijlagen dienen te worden aangeleverd. De bijlagen die niet blijken uit de regeling zelf, zijn opgesomd in het vierde lid. Als een van deze bijlagen ontbreekt, is de aanvraag niet volledig.

 

Onder a 

In het projectplan dient onder andere te worden aangegeven of het project voldoet aan de vereisten in het eerste lid.

 

Onder b 

Een sluitend financieringsplan betekent dat alle betrokken partijen die cofinanciering verlenen, hiervan een bewijs dienen aan te leveren, zodat uit deze stukken kan worden opgemaakt dat de financiering sluitend is met de gevraagde subsidiebijdrage.

 

Artikel 4.5 Vereisten subsidieaanvraag 

Op grond van de Awb is een aanvraag tijdig indien deze voor het einde van de termijn is ontvangen.

  

Artikel 4.7 Subsidiehoogte 

Tweede lid 

Uit de aanvraag blijkt voor welk percentage en bedrag subsidie wordt aangevraagd, omdat de financiering bij aanvraag sluitend dient te zijn.

  

Derde lid 

EFRO wordt als cofinanciering aangeduid in verordening 1303/2013. Uit deze bewoording en de systematiek blijkt dat de EFRO bijdrage aanvult op de reeds verkregen bijdragen. Voorts mag de totale subsidie niet meer bedragen dan het percentage dat op grond van staatssteunregelgeving is toegestaan. Derhalve wordt de subsidiebijdrage verminderd naar gelang dit volgt uit cofinanciering en de staatssteunbepalingen.

 

Artikel 4.8 Verdeelcriteria 

Eerste lid 

Met de keuze voor rangschikking naar geschiktheid indien het subsidieplafond wordt overschreden, wordt uitvoering gegeven aan artikel 5.2.6, onder b, van de REES. De Deskundigencommissie geeft advies af over de beoordeling en rangschikking van projecten. 

 

De afgeleide criteria die de Deskundigencommissie in de beoordeling betrekt, zijn onder andere:

1º. Bijdrage aan doelstellingen van OP 

Bij het beoordelen van dit criterium wordt gevraagd om een kwalitatief en kwantitatief oordeel te vellen over het project in relatie tot het operationele programma. Onder andere op basis van de volgende onderdelen:

  • -

    bijdrage aan relevante specifieke doelstelling en resultaten van de desbetreffende prioriteit van het programma en daarmee aan resultaatindicator, waarbij onder resultaatsindicator de indicatoren uit artikel 27, vierde lid, onder c van verordening 1303/2013 uitgewerkt in paragraaf 2A.1, tabel 3 van het OPZuid;

  • -

    score op van toepassing zijnde outputindicatoren;

  • -

    onderbouwing van de bijdrage aan de relevante resultaatindicator en de score op de van toepassing zijnde outputindicatoren;

  • -

    verhouding van de bijdrage aan de specifieke doelstelling tot de gevraagde bijdrage (score op value for money);

  • -

    schaaleffect of impact van de actie op Zuid-Nederland of regionale, nationale of internationale waarde van het project;

  • -

    aansluiting en betrokkenheid van het MKB binnen het project.

2º. Innovativiteit 

Het kan hierbij gaan om product-, proces-, en diensteninnovatie. Aspecten die onder andere een rol kunnen spelen:

  • -

    het project is een coherent geheel van activiteiten en draagt bij aan een crossover tussen verschillende in het OPZuid benoemde sectoren;

  • -

    het project is voor de sector in Nederland geheel nieuw of het project beoogt een in het buitenland ontwikkelde techniek toe te passen in een Nederlandse situatie;

  • -

    de mate waarin het project bijdraagt aan de ontwikkeling van een product, proces of dienst.

3º. De kwaliteit van de businesscase 

Bij het beoordelen van aanvragen kunnen de deskundigen de businesscase onder andere vanuit de volgende vier perspectieven beoordelen.

  • 1.

    Technisch perspectief;

  • 2.

    Organisatorisch perspectief;

  • 3.

    Economisch perspectief;

  • 4.

    Financieel perspectief. 

Tevens zal worden beoordeeld op welke wijze omgang met resultaten na afloop van het project plaatsvindt en wat het ex-post perspectief en aanpak van het project is. Hierbij speelt het vermoedelijke investeringsvermogen van potentiële investeerders een rol. Het gaat hierbij om een aantoonbare investeringspotentie van het project voor de fase na de subsidieperiode.

4º.Kwaliteit van de aanvraag 

Bij het beoordelen van de kwaliteit van het projectplan tellen met name de volgende zaken:

  • 1.

    Kwaliteit aanvrager

    • -

      Relevant en representatief consortium over het werkveld;

    • -

      Mate van samenwerking binnen het project;

    • -

      Track record;

    • -

      Breedte van keten, meerder schakels uit keten betrokken.

  • 2.

    Kwaliteit projectplan

    • -

      bijstuurbaarheid, planning en opzet;

    • -

      doelstelling objectief en meetbaar;

    • -

      begroting helder en effectief ingericht;

    • -

      hoe is de opzet van het project, in hoeverre zijn de activiteiten goed beschreven en tonen deze ambitie.

Bij de beoordeling wordt ook de mate waarin eventueel marktfalen wordt onderbouwd, meegenomen. 

5º. Duurzame ontwikkeling 

Het criterium duurzame ontwikkeling wordt ingegeven door artikel 8 uit verordening 1303/2013. De onderdelen waarop beoordeeld wordt, zijn aan de hand van het triple P duurzaamheidsprincipe (people, planet, profit) volgens de Telos-methode:

  • -

    de ecologische duurzaamheid (planet), hierbij valt te denken aan efficiënt gebruik van hulpbronnen, milieumaatregelen, klimaatadaptie en mitigatie herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en beheer;

  • -

    de sociale duurzaamheid (people), hierbij valt te denken aan (sociale) participatie, verrijking cultuur, veiligheid, gezondheid, onderwijs;

  • -

    de economische duurzaamheid (profit), hierbij valt te denken aan bevordering van kennis, kapitaalgoederen, vestigingsvoorwaarden of economische structuur.

Tevens zal hierbij gekeken worden naar de bijdrage aan de maatschappelijke uitdagingen zoals verwoord in de RIS3 en het OPZuid.

  

Tweede lid 

Bij de verdeelcriteria wordt de mogelijkheid toegevoegd om een zogeheten pitch van het project te vragen aan de aanvragers. Deze toelichting kan van belang zijnvoor het kunnen ranken van de aanvraag

  

Derde lid 

Alleen indien twee of meer aanvragen, na toepassing van de rangschikking, op dezelfde plaats eindigen en het plafond overschrijden, vindt loting op grond van het tweede lid plaats.

 

Paragraaf 5 Koolstofarme economie 

Artikel 5.2 Subsidiabele activiteiten 

Een van de speerpunten om de doelstellingen uit het OPZuid te bereiken is de overgang naar koolstofarme economie. De focus ligt hierbij op de gebouwde omgeving aangezien hier een groot deel van de totale energieconsumptie plaatsvindt. Een cruciale stap in de introductie van vernieuwende koolstofarme technologieën en instrumenten is het testen, demonstreren en eerste toepassing van de innovaties in hun operationele omgeving. In het OPZuid is dit beschreven in paragraaf 2.A.1 van het OPZuid, onderdeel ‘Investeringsprioriteit 4F- specifiek doel 4.F.1’.

 

Artikel 5.3 Subsidievereisten 

De strategie waarop het OPZuid is gebaseerd is vastgelegd in de RIS3. De vereisten waaraan de aanvrager en het project dienen te voldoen, zijn uit het OPZuid en de RIS3 afgeleid. De Managementautoriteit beoordeelt of een aanvraag voldoet aan de subsidievereisten.

 

Eerste lid, onder c-e 

Het project dient aan te tonen dat met sociale- of technische innovaties een reëel uitzicht bestaat op een brede uitrol van maatregelen die leiden tot een relevante daling van het gebruik van fossiele brandstoffen in de gebouwde omgeving.

 

Eerste lid, onder d 

Ongeacht de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd, dienen de resultaten van het project ten goede te komen aan de gebouwde omgeving. In geval van energieopwekking bijvoorbeeld betekent dit dat de locatie waar de energie wordt opgewekt niet is gebonden aan de gebouwde omgeving mits de levering van energie primair plaats vindt in of aan de gebouwde omgeving.

 

Eerste lid, onder f 

Het project is hiermee gericht op een brede uitrol en vergroten van het bereidheid van de markt en financiers om te participeren in de implementatie en de vergroting van de bereidheid van de eindgebruiker om de dienst of het product af te nemen.

 

Eerste lid, onder h 

De beoordeling of een aanvraag aan het geheel van de genoemde criteria voldoet, wordt uitgevoerd door de Deskundigencommissie. Nadrukkelijk is gekozen voor de term ‘geheel’ omdat een mindere beoordeling van het ene criterium kan worden opgevangen door een betere beoordeling van een van de andere criteria. De Deskundigencommissie beoordeelt hierbij of een aanvraag in zijn geheel van voldoende kwaliteit is om voor subsidie in aanmerking te komen dan wel om mee te gaan in de onderlinge rangschikking bij overschrijding van het subsidieplafond.

 

Dezelfde criteria worden vervolgens gebruikt in de tender om te beoordelen in welke mate aan de criteria wordt voldaan en aldus welke plaats het project inneemt in de rangschikking.

 

De afgeleide criteria die de Deskundigencommissie in de beoordeling betrekt, zijn onder andere:

1º. Bijdrage aan doelstellingen van OP 

Bij het beoordelen van dit criterium wordt gevraagd om een kwalitatief en kwantitatief oordeel te vellen over het project in relatie tot het operationele programma. Onder andere op basis van de volgende onderdelen:

  • -

    bijdrage aan relevante specifieke doelstelling en resultaten van de desbetreffende prioriteit van het programma en daarmee aan resultaatindicator, waarbij onder resultaatsindicator de indicatoren uit artikel 27, vierde lid, onder c van verordening 1303/2013 uitgewerkt in paragraaf 2A.1, tabel 3 van het OPZuid;

  • -

    score op van toepassing zijnde outputindicatoren;

  • -

    onderbouwing van de bijdrage aan de relevante resultaatindicator en de score op de van toepassing zijnde outputindicatoren;

  • -

    verhouding van de bijdrage aan de specifieke doelstelling tot de gevraagde bijdrage (score op value for money);

  • -

    schaaleffect of impact van de actie op Zuid-Nederland of regionale, nationale of internationale waarde van het project;

  • -

    aansluiting en betrokkenheid van het MKB binnen het project.

2º. Innovativiteit 

Het kan hierbij gaan om product-, proces-, en diensteninnovatie. Aspecten die onder andere een rol kunnen spelen:

  • -

    het project is een coherent geheel van activiteiten en draagt bij aan een crossover tussen verschillende in het OPZuid benoemde sectoren;

  • -

    het project is voor de sector in Nederland geheel nieuw of het project beoogt een in het buitenland ontwikkelde techniek toe te passen in een Nederlandse situatie;

  • -

    de mate waarin het project bijdraagt aan de ontwikkeling van een product, proces of dienst.

3º. De uitvoerbaarheid van de businesscase 

Bij het beoordelen van aanvragen kunnen de deskundigen de businesscase onder andere vanuit de volgende vier perspectieven beoordelen.

  • 1.

    Technisch perspectief;

  • 2.

    Organisatorisch perspectief;

  • 3.

    Economisch perspectief;

  • 4.

    Financieel perspectief. 

Tevens zal worden beoordeeld op welke wijze omgang met resultaten na afloop van het project plaatsvindt en wat het ex-post perspectief en aanpak van het project is. Hierbij speelt het vermoedelijke investeringsvermogen van potentiële investeerders een rol. Het gaat hierbij om een aantoonbare investeringspotentie van het project voor de fase na de subsidieperiode.

4º.Kwaliteit van de aanvraag 

Bij het beoordelen van de kwaliteit van het projectplan tellen met name de volgende zaken:

  • 1.

    Kwaliteit aanvrager

    • -

      Relevant en representatief consortium over het werkveld;

    • -

      Mate van samenwerking binnen het project;

    • -

      Track record;

    • -

      Breedte van keten, meerder schakels uit keten betrokken.

  • 2.

    Kwaliteit projectplan

    • -

      bijstuurbaarheid, planning en opzet;

    • -

      doelstelling objectief en meetbaar;

    • -

      begroting helder en effectief ingericht;

    • -

      hoe is de opzet van het project, in hoeverre zijn de activiteiten goed beschreven en tonen deze ambitie.

Bij de beoordeling wordt ook de mate waarin eventueel marktfalen wordt onderbouwd, meegenomen. 

5º. Duurzame ontwikkeling 

Het criterium duurzame ontwikkeling wordt ingegeven door artikel 8 uit verordening 1303/2013. De onderdelen waarop beoordeeld wordt, zijn aan de hand van het triple P duurzaamheidsprincipe (people, planet, profit) volgens de Telos-methode:

  • -

    de ecologische duurzaamheid (planet), hierbij valt te denken aan efficiënt gebruik van hulpbronnen, milieumaatregelen, klimaatadaptie en mitigatie herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en beheer;

  • -

    de sociale duurzaamheid (people), hierbij valt te denken aan (sociale) participatie, verrijking cultuur, veiligheid, gezondheid, onderwijs;

  • -

    de economische duurzaamheid (profit), hierbij valt te denken aan bevordering van kennis, kapitaalgoederen, vestigingsvoorwaarden of economische structuur.

Tevens zal hierbij gekeken worden naar de bijdrage aan de maatschappelijke uitdagingen zoals verwoord in de RIS3 en het OPZuid.

  

Tweede lid 

Indien sprake is van staatssteun dan kan dit worden aangemerkt als geoorloofde staatssteun als het past binnen een van de genoemde vrijstellingen in de algemene groepsvrijstellingsverordening. De aanvullende vereisten aan een project om te passen binnen een vrijstelling zijn opgenomen in het aangehaalde artikel van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Op welke wijze een aanvrager voldoet, dient nader te worden toegelicht in het projectplan.

 

Derde lid 

Indien sprake is van staatssteun, de subsidie niet past binnen een van de vrijstellingen van de algemene groepsvrijstellingsverordening en het totaal verstrekte subsidiebedrag onder de deminimisgrens blijft, kan subsidie aan een onderneming worden verstrekt op basis van de de-minisverordening.

 

Vierde lid 

Zoals eerder aangegeven, dient een aanvraag volledig te zijn om in behandeling te worden genomen. Dit betekent dat een aantal bijlagen voor zowel de aanvrager, als ook voor de deelnemers van het samenwerkingsverband, dient te worden aangeleverd. In het aanvraagformulier staat duidelijk beschreven welke bijlagen dienen te worden aangeleverd. De bijlagen die niet blijken uit de regeling zelf, zijn opgesomd in het vierde lid. Als één van deze bijlagen ontbreekt, is de aanvraag niet volledig.

 

Onder a 

In het projectplan dient onder andere te worden aangegeven of het project voldoet aan de vereisten in het eerste lid.

 

Onder b 

Een sluitend financieringsplan betekent dat alle betrokken partijen die cofinanciering verlenen, hiervan een bewijs dienen aan te leveren, zodat uit deze stukken kan worden opgemaakt dat de financiering sluitend is met de gevraagde subsidiebijdrage.

 

Artikel 5.4 Vereisten subsidieaanvraag 

Op grond van de Awb is een aanvraag tijdig indien deze voor het einde van de termijn is ontvangen.

  

Artikel 5.7 Subsidiehoogte 

Tweede lid 

Uit de aanvraag blijkt voor welk percentage en bedrag subsidie wordt aangevraagd, omdat de financiering bij aanvraag sluitend dient te zijn.

  

Derde lid 

EFRO wordt als cofinanciering aangeduid in verordening 1303/2013. Uit deze bewoording en de systematiek blijkt dat de EFRO bijdrage aanvult op de reeds verkregen bijdragen. Voorts mag de totale subsidie niet meer bedragen dan het percentage dat op grond van staatssteunregelgeving is toegestaan. Derhalve wordt de EFRO bijdrage verminderd naar gelang dit volgt uit cofinanciering en de staatssteunbepalingen.

 

Artikel 5.8 Verdeelcriteria 

Eerste lid 

Met de keuze voor rangschikking naar geschiktheid indien het subsidieplafond wordt overschreden, wordt uitvoering gegeven aan artikel 5.2.6, onder b, van de REES. De Deskundigencommissie geeft advies af over de beoordeling en rangschikking van projecten. 

  

De afgeleide criteria die de Deskundigencommissie in de beoordeling betrekt, zijn onder andere:

1º. Bijdrage aan doelstellingen van OP 

Bij het beoordelen van dit criterium wordt gevraagd om een kwalitatief en kwantitatief oordeel te vellen over het project in relatie tot het operationele programma. Onder andere op basis van de volgende onderdelen:

  • -

    bijdrage aan relevante specifieke doelstelling en resultaten van de desbetreffende prioriteit van het programma en daarmee aan resultaatindicator, waarbij onder resultaatsindicator de indicatoren uit artikel 27, vierde lid, onder c van verordening 1303/2013 uitgewerkt in paragraaf 2A.1, tabel 3 van het OPZuid;

  • -

    score op van toepassing zijnde outputindicatoren;

  • -

    onderbouwing van de bijdrage aan de relevante resultaatindicator en de score op de van toepassing zijnde outputindicatoren;

  • -

    verhouding van de bijdrage aan de specifieke doelstelling tot de gevraagde bijdrage (score op value for money);

  • -

    schaaleffect of impact van de actie op Zuid-Nederland of regionale, nationale of internationale waarde van het project;

  • -

    aansluiting en betrokkenheid van het MKB binnen het project.

2º. Innovativiteit 

Het kan hierbij gaan om product-, proces-, en diensteninnovatie. Aspecten die onder andere een rol kunnen spelen:

  • -

    het project is een coherent geheel van activiteiten en draagt bij aan een crossover tussen verschillende in het OPZuid benoemde sectoren;

  • -

    het project is voor de sector in Nederland geheel nieuw of het project beoogt een in het buitenland ontwikkelde techniek toe te passen in een Nederlandse situatie;

  • -

    de mate waarin het project bijdraagt aan de ontwikkeling van een product, proces of dienst.

3º. De kwaliteit van de businesscase 

Bij het beoordelen van aanvragen kunnen de deskundigen de businesscase onder andere vanuit de volgende vier perspectieven beoordelen.

  • 1.

    Technisch perspectief;

  • 2.

    Organisatorisch perspectief;

  • 3.

    Economisch perspectief;

  • 4.

    Financieel perspectief. 

Tevens zal worden beoordeeld op welke wijze omgang met resultaten na afloop van het project plaatsvindt en wat het ex-post perspectief en aanpak van het project is. Hierbij speelt het vermoedelijke investeringsvermogen van potentiële investeerders een rol. Het gaat hierbij om een aantoonbare investeringspotentie van het project voor de fase na de subsidieperiode.

4º.Kwaliteit van de aanvraag 

Bij het beoordelen van de kwaliteit van het projectplan tellen met name de volgende zaken:

  • 1.

    Kwaliteit aanvrager

    • -

      Relevant en representatief consortium over het werkveld;

    • -

      Mate van samenwerking binnen het project;

    • -

      Track record;

    • -

      Breedte van keten, meerder schakels uit keten betrokken.

  • 2.

    Kwaliteit projectplan

    • -

      bijstuurbaarheid, planning en opzet;

    • -

      doelstelling objectief en meetbaar;

    • -

      begroting helder en effectief ingericht;

    • -

      hoe is de opzet van het project, in hoeverre zijn de activiteiten goed beschreven en tonen deze ambitie.

Bij de beoordeling wordt ook de mate waarin eventueel marktfalen wordt onderbouwd, meegenomen. 

5º. Duurzame ontwikkeling 

Het criterium duurzame ontwikkeling wordt ingegeven door artikel 8 uit verordening 1303/2013. De onderdelen waarop beoordeeld wordt, zijn aan de hand van het triple P duurzaamheidsprincipe (people, planet, profit) volgens de Telos-methode:

  • -

    de ecologische duurzaamheid (planet), hierbij valt te denken aan efficiënt gebruik van hulpbronnen, milieumaatregelen, klimaatadaptie en mitigatie herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en beheer;

  • -

    de sociale duurzaamheid (people), hierbij valt te denken aan (sociale) participatie, verrijking cultuur, veiligheid, gezondheid, onderwijs;

  • -

    de economische duurzaamheid (profit), hierbij valt te denken aan bevordering van kennis, kapitaalgoederen, vestigingsvoorwaarden of economische structuur.

Tevens zal hierbij gekeken worden naar de bijdrage aan de maatschappelijke uitdagingen zoals verwoord in de RIS3 en het OPZuid.

  

Tweede lid 

Bij de verdeelcriteria wordt de mogelijkheid toegevoegd om een zogeheten pitch van het project te vragen aan de aanvragers. Deze toelichting kan van belang zijnvoor het kunnen ranken van de aanvraag

  

Derde lid 

Alleen indien twee of meer aanvragen, na toepassing van de rangschikking, op dezelfde plaats eindigen en het plafond overschrijden, vindt loting op grond van het tweede lid plaats.

Artikel 6.2 Subsidiabele activiteiten

In dit artikel wordt per provincie aangegeven voor welke specifieke activiteiten subsidie kan worden verkregen onder de paraplu van een groen, digitaal of veerkrachtig herstel van de economie.

Artikel 6.2, eerste lid

Een deel van de subsidiabele activiteiten, onder a tot en met d, ziet op innovaties in de door de Covid-19 pandemie zwaar getroffen sectoren in Zeeland en die leiden tot een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie in deze sectoren.

Subsidie is een van de economische beleidsinstrumenten. Bij React-EU wordt van de begunstigden een daadwerkelijke tegenprestatie verlangd: een project uitvoeren waarmee ten eerste een innovatie uitgetest wordt en ten tweede een economisch en maatschappelijk perspectief gecreëerd wordt. Dat perspectief is de bijdrage aan de langdurige ontwikkeling van Zeeland: het duurzaam groeivermogen. Dit gaat dus verder dan het perspectief voor één of een groep MKB-bedrijven.

Omdat het MKB zwaar getroffen is, wordt met de extra React-EU middelen via deze openstelling ook ruimte geboden voor projecten die zien op de ontwikkeling en uitvoering van een collectiviteitsregeling waarbij kleine innovatieprojecten, uitgevoerd door MKB-ondernemingen, gesubsidieerd kunnen worden.

Een ander deel van de subsidiabele activiteiten, e tot en met k, ziet op het versterken en uitrollen van het bestaande Zeeuwse regionaal innovatie ecosysteem. Campus Zeeland levert een grote bijdrage aan dit ecosysteem. Dit is een samenwerkingsverband van bedrijven, kennis- en onderzoeksinstellingen en overheden in Zeeland. Zij bundelen de krachten om te zorgen voor een sterke koppeling tussen onderwijs en bedrijfsleven. Dat moet de innovatiekracht van Zeeland vergroten en zorgen voor een toekomstbestendige economie waarin jonge, goed opgeleide mensen het bedrijfsleven versterken. Ook de activiteiten binnen en tussen deze netwerken hebben door de Covid-19 pandemie te maken met negatieve effecten. Met middelen vanuit React-EU kunnen de netwerken inzetten op een groener, digitaler en veerkrachtiger herstel voor de Zeeuwse economie.

Campus Zeeland bestaat uit drie pijlers. De eerste is de Bèta Campus, waar het toekomstige Delta kenniscentrum onder valt. De tweede pijler betreft de Kennis- en innovatienetwerken. Dit zijn er zes in totaal. Industrie en maintenance, dat ziet op Smart Delta Resources (SDR), Maintenance Procesindustrie (kiC/MPI) en Schelde Safety Network. Havens en logistiek, dat ziet op Zeeland Connect. Agrofood en seafood, dat ziet op Fooddelta en Biobased Delta. Water en energie, dat ziet op Energy Port Zeeland, Zeeuws Energieakkoord, Fieldlab Zephyros, Circulair bouwen en Centre of Expertise Water & Energy (CoE WE). Vrijetijdseconomie, dat ziet op de Toeristische Uitvoeringsalliantie en Toeristisch Ondernemend Zeeland (TUA/TOZ). En Zorg, dat zie op Digital Health.

En ten slotte de derde pijler Onderwijs en onderzoek. Met elkaar vormen deze drie pijlers het Ecosysteem Campus Zeeland.

De subsidiabele activiteiten, genoemd onder e tot en met j, zien op valorisatie of ontwikkeling van projecten, die worden ontsloten binnen een aantal van de bovengenoemde kennis- en innovatienetwerken, of een onderdeel daarvan, die de realisatie van innovaties op het gebied van vergroening, digitalisering en herstel van veerkracht te versnellen. Ook een samenwerking en versterking van crossovers tussen de kennis- en innovatienetwerken in pijler 2, (of onderdelen daarvan) komt op grond van onderdeel k voor subsidie in aanmerking.

Artikel 6.2, tweede lid

Voor Noord-Brabant is een viertal subsidiabele activiteiten opgenomen onder a tot en met d. Voor deze subsidiabele activiteiten, gelden naast de algemene subsidievereisten uit artikel 6.4, nog een aantal aanvullende subsidievereisten, neergelegd in artikel 6.5.

Bij de subsidiabele activiteit, bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, onder a, gaat het om projecten die zich richten op de valorisatie of ontwikkeling van nieuwe digitale diensten door bedrijven of startups, in de twee domeinen zorg en smart city, die via een speciaal daartoe aangelegde beveiligde digitale infrastructuur, de zogenaamde BrabantRing, kunnen worden aangeboden en die de realisatie van BrabantRing versnellen.

BrabantRing is een open en veilige digitale marktplaats voor schaalbare connectiviteitsoplossingen en maatschappelijke digitale diensten via bestaande glasvezelverbindingen. Het vergroot de dataverbondenheid en digitale bereikbaarheid in Brabant, met name voor maatschappelijke diensten die aansluiten bij landelijke en provinciale missies op het gebied van klimaat en gezondheid.

De coronacrisis onderstreept het belang van digitale connectiviteit en digitale verbindingen. Digitalisering kent ook een belangrijke maatschappelijke kant, die Brabant weerbaarder en inclusiever kan maken. Het biedt kansen om de wijze waarop Brabanders leren, werken, zorgen, verplaatsen en recreëren te bestendigen zodat dit bijdraagt aan het innovatief vermogen van Brabant. Om hierin een volgende stap te zetten is een robuuste en veilige digitale infrastructuur nodig die geschikt is voor maatschappelijke organisaties om digitale dienstverlening op te ontwikkelen en te verlenen.

Bij de subsidiabele activiteit, bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, onder b, gaat het om projecten die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van digitaal platform BrabantLeert. Op concrete locaties worden hybride leer- en innovatieomgevingen georganiseerd, waar ondernemers samen met onderwijsinstellingen innovatie- en onderwijsprogramma’s ontwikkelen die zowel fysiek als digitaal, via het platform BrabantLeert, aangeboden kunnen worden.

De doorontwikkeling van het digitaal platform BrabantLeert, is een belangrijk speerpunt uit het beleidskader Economie 2030, Visie op een toekomstbestendige economie voor Brabant, zoals vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Brabant op 16 oktober 2020. Hierbinnen wordt ingezet op het weerbaar maken van de arbeidsmarkt, door ervoor te zorgen dat de negatieve impact voor (potentieel) werkenden, als gevolg van de COVID-19 pandemie, wordt aangepakt door om- en bijscholing. Op deze manier zijn zij voorbereid op de uitdagingen van de toekomst. BrabantLeert biedt een digitaal scholingsaanbod gericht op het om-, bij- en opschalen van de werkende en potentieel werkende Brabander op het gebied van (digitale) werkvaardigheden, om zo de inzetbaarheid van het arbeidspotentieel op de snel veranderende arbeidsmarkt te vergroten. Ambitie van de partners betrokken bij het platform, verenigd in het PactBrabant, is om het digitaal scholingsaanbod uit te breiden, de ondersteuningsstructuur te versterken en daarbij ook speciale aandacht te hebben voor de realisatie van zogenaamde hybride leer- en innovatieomgevingen.

Bij de subsidiabele activiteit, bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, onder c, gaat het om projecten die gericht zijn op de ontwikkeling van nieuwe innovatieve digitale diensten en producten die verenigingen van eigenaren (VvE’s) en hun beheerders faciliteren in het verduurzamen van bestaand Brabants vastgoed, als bedoeld in de uitvoeringsagenda Energie Noord-Brabant, en op deze manier ondersteunend zijn aan de ambitie van de Bouwtrein Brabant. Het gaat dan om woningbouwcomplexen en andere bouwcomplexen. Traditionele vormen van diensten en producten worden vervangen door nieuwe innovatieve diensten en producten. Nieuwe innovatieve diensten kunnen ook ontstaan doordat nieuwe vormen van samenwerking tussen nieuwe partners (die voorheen niet samenwerkten) zijn gecreëerd.

De nieuwe uitvoeringsagenda Energie van de provincie, vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 9 februari 2021, zet stevig in op de verduurzaming van het bestaande vastgoed in Brabant (de bebouwde omgeving). De provincie werkt daarbij samen met de 12 gemeenten aan een planmatige en schaalbare aanpak: de Brabantse Bouwtrein. De Brabantse Bouwtrein bundelt de inzet van alle partijen betrokken bij enerzijds de bouw en anderzijds de verduurzaming. Samenwerking in de bouwtrein is gericht op de hele keten, zowel overheid (provincie, regio’s en alle Brabantse gemeenten), kennis/onderzoek als het bedrijfsleven (van productontwikkeling tot realisatie). De behoeften van de eindgebruikers staat centraal: de Brabantse inwoners. De Brabantse Bouwtrein brengt losse projecten op het gebied van verduurzaming van de gebouwde omgeving samen en schaalt deze op door het samen- en toevoegen van passende financieringsoplossingen die programmatisch worden ingezet. Binnen de aanpak is de wens om een nieuwe vorm van samenwerking en financiering te ontwikkelen voor de verduurzaming van meerdere woningen tegelijk (complexen) in het bezit van VvE’s.

Bij de subsidiabele activiteit, bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, onder d, gaat het om innovaties in bestaande innovatieclusters die betrekking hebben op een aantal specifieke terreinen, passend binnen de sleuteltechnologieën uit de RIS3 of daarnaast ook nog binnen een van de in het Beleidskader Economie 2030 beschreven innovatie-coalities.

De provincie Noord-Brabant zet met het Beleidskader Economie 2030 in op de ontwikkeling van het verdienvermogen van morgen. De focus ligt daarbij sterk op een missie gedreven innovatiebeleid, waarbij de kracht van de diverse sterke Brabantse sectoren wordt ingezet op de maatschappelijke uitdagingen, zoals ook in de RIS3 omschreven is, de transities op het terrein van landbouw en voedsel, klimaat, energie, grondstoffen en gezondheid. De provincie heeft in het Beleidskader Economie 2030 innovatiecoalities benoemd. Hiertoe zijn vijf beleidsterreinen geselecteerd, waar zij de transitie naar een nieuw economische verdienmodel wil versnellen via gericht triple-helix samenwerkingen. Deze terreinen betreffen energieconversie en opslag, slimme & groene mobiliteit, life sciences/health, AI en digitalisering en agrofood. React-EU-middelen zouden de ambitie op dit vlak verder kunnen versnellen in concrete uitvoering ten behoeve van een groener, digitaal en veerkrachtig herstel van de Brabantse economie.

Artikel 6.2, derde lid

Voor Limburg is een viertal subsidiabele activiteiten opgenomen onder a tot en met d.

Onder a vallen projecten die zich richten op de ontwikkeling en uitvoering van een MKB-innovatieregeling. De Limburgse economie wordt gekenmerkt door een veelheid van MKB-ondernemingen. De crisis als gevolg van de Covid-19 pandemie heeft vooral grote impact op deze MKB-ondernemingen. Voor veel van deze MKB-ondernemingen zijn Europese middelen niet gemakkelijk toegankelijk, onder andere vanwege de relatief complexe regelgeving. Voor Limburg is het desalniettemin van groot belang dat ook de kleinere MKB-ondernemingen aanspraak kunnen maken op de Europese middelen voor crisisherstel. Een stimuleringsregeling voor MKB-ondernemingen die uitgevoerd kan worden met middelen van React-EU is daarom voor Limburg een absolute prioriteit. Hiermee wordt geborgd dat de Limburgse MKB-ondernemingen direct kunnen meeprofiteren van de Europese herstelfinanciering. Deze regeling zal oog moeten hebben voor innovatieve investeringen binnen het brede MKB maar zeker voor ondernemers binnen de sectoren die het hardst door de crisis ten gevolge van de Covid-19 pandemie zijn geraakt, zoals toeristisch-recreatieve bedrijven, horeca, retail en dergelijke. Zij proberen middels innovatie de negatieve gevolgen van de crisis achter zich te laten.

Gedacht wordt aan een project dat wordt beheerd door een partij die ervaring heeft met MKB-investeringen en het managen van Europese financiering. Binnen de te ontwikkelen regeling zelf is het de bedoeling minstens enkele tientallen MKB-ondernemingen te koppelen, die op hun beurt een Europese subsidie ontvangen voor hun investeringen. De overhead om de regeling uit te voeren en de administratieve last voor deelnemende MKB-ondernemingen moeten zo laag mogelijk blijven.

Onder b vallen projecten gericht op het valoriseren van kennis en inzichten op het gebied van regeneratieve geneeskunde. Deze subsidiabele activiteit richt zich op de ontwikkelingen binnen de Life Sciences en de regeneratieve geneeskunde in het bijzonder. Eerdere investeringen van onder andere de Provincie Limburg hebben ertoe geleid dat Limburg een van de primaire universitaire kenniscentra heeft op het vlak van regeneratieve geneeskunde. Om hier ook economisch rendement uit te halen moet nu de stap gezet worden naar industrialisatie van het productieproces van materialen en apparatuur die kunnen worden gebruikt in de toepassing van regeneratieve geneeskunde. Het gaat dan om automatisering, grootschalige productie en vooral de (door)ontwikkeling van apparatuur die hiervoor nodig is.

Dit in afstemming op de sterkten van en in samenwerking met andere academische centra in Nederland op dit gebied.

Hiermee wordt en de positie van de Brightlands Maastricht Health Campus versterkt als ook het betreffende Brightlands ecosysteem, waarbij zo veel mogelijk aangesloten wordt op de sterkten van de verschillende Brightlands locaties.

Onder c zijn als subsidiabele activiteit opgenomen innovaties en toegepast onderzoek voor meetinstrumenten om zwaartekrachtgolven te detecteren, meten en registreren. Het kan daarbij zowel gaan om projecten die zijn gericht op de vermindering van milieubelasting in de bouw van deze meetinstrumenten, als om projecten die zien op de ontwikkeling van sleuteltechnologieën uit de RIS3 voor deze meetinstrumenten.

Een majeure ontwikkeling in Limburg is de mogelijke bouw van een instrument voor het detecteren, registreren en meten van zwaartekrachtgolven, de zogenaamde Einstein telescoop. Dit is niet alleen een ontwikkeling die relevant is voor de wetenschap. De provincie Limburg zet in op het verbinden van het innovatieve MKB aan deze ontwikkeling. Door nu te investeren in deze innovaties is mogelijk kostenreductie te behalen bij de bouw van zo’n instrument. Daarnaast is de verwachting dat innovatieve oplossingen die voor de mogelijke bouw van dit instrument ontwikkeld moeten worden ook spil-over effecten zullen hebben naar andere toepassingen. Projecten die gerelateerd zijn aan de ontwikkeling van dit instrument zijn daarom als subsidiabele activiteit opgenomen.

Onder d zijn innovaties subsidiabel gesteld in de agrofoodsector, die participeren in het ecosysteem van de Campus Greenport Venlo. Dit betreft in het bijzonder innovatieve projecten op het gebied van agrofood, die bijdragen aan de landbouw- en voedingstransities, waarbij digitalisering een belangrijke rol speelt. Deze projecten dienen een duidelijke link te hebben met het versterken van het ecosysteem van de Campus Greenport Venlo.

Artikel 6.4 Subsidievereisten algemeen

Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen geldt voor alle drie de provincies dat het project moet worden uitgevoerd in de betreffende provincie, of dat het project daaraan ten goede moet komen. Ook moet het project een bijdrage leveren aan een of meer transities uit de RIS3, moet het een bijdrage leveren aan een van de outputindicatoren, bedoeld in bijlage 1 van de regeling, moet het gericht zijn op MKB-ondernemingen en moet het uitvoeringsgereed zijn. Ten slotte geldt voor de projecten in alle drie de provincies dat het project moet voldoen aan het geheel van een viertal criteria. Het project moet bijdragen aan de React-EU-doelstellingen binnen het programma OPZuid 2014-2020, het project is innovatief, heeft een projectplan van voldoende kwaliteit en draagt bij aan een duurzame ontwikkeling en heeft maatschappelijke impact.

Artikel 6.4, eerste lid, onder a

Hier wordt aangesloten bij tekst van artikel 70, eerste en tweede lid, van verordening 1303/2013, waarin is bepaald dat de concrete actie moet plaatsvinden in het programmagebied, maar dat hiervan kan worden afgeweken indien de concrete actie ten goede komt aan het programmagebied.

Van uitvoering in de provincie Zeeland, Noord-Brabant respectievelijk Limburg, is sprake als meer dan de helft van de subsidiabele kosten door partners uit die provincie worden gemaakt. Indien dit percentage lager ligt, geldt derhalve de eis dat het project ten goede moet komen aan de betreffende provincie. Het is aan de aanvrager(s) van het project dit laatste duidelijk in hun projectplan te onderbouwen.

Artikel 6.4, eerste lid, onderdeel e, onder 4°

Met het begrip maatschappelijke impact wordt gedoeld op de indirecte betekenis van het project voor de maatschappij, doordat het een positieve bijdrage levert aan maatschappelijke opgaven die bedrijven helpen hun bedrijfsvoering te verduurzamen.

Artikel 6.4, tweede lid

In het tweede lid wordt om rechtmatig staatssteun te kunnen verlenen, aangesloten bij een groot aantal artikelen uit de algemene groepsvrijstellingsverordening. Deze artikelen zijn gekozen omdat zij naar verwachting goed aansluiten bij het type projecten dat in het kader van deze subsidieregeling wordt ingediend.

Artikel 6.5 Aanvullende subsidievereisten Noord-Brabant

Dit artikel geeft in het vijfde lid een aantal aanvullende vereisten ten opzichte van de vereisten uit artikel 6.4, op een zevental specifieke terreinen, die alleen voor projecten in Noord- Brabant gelden. Deze aanvullende vereisten vragen om een nadere toelichting.

Artikel 6.5, vijfde lid, onder a

Nederland is gecommitteerd om 100% elektrisch busvervoer in 2025 en 100% emissieloos transport te hebben in 2030. Vanuit Brabant kunnen we vooroplopen in technische innovaties voor de elektrificatie van dit zwaardere vervoerssegment om onze concurrentiepositie te behouden en de afhankelijkheid van de Aziatische batterijtoeleverketen te verkleinen. Hiervoor moet gefragmenteerde informatie en kennis meer bijeengebracht worden.

Artikel 6.5, vijfde lid, onder b

Door onder andere strengere Europese regelgeving, uitdagingen rondom arbeidskrachten en schaarste van goede landbouwgrond, is er toenemende behoefte aan technische oplossingen in de akkerlandbouw. Meer samenwerking en betere kennisdeling tussen de hightech- en landbouw- en voedselsector bieden kansen voor grotere economische en maatschappelijke impact. Hightech toeleveranciers in Brabant kunnen op vraagarticulatie vanuit de Brabantse landbouw- en voedselsector oplossingen bieden en zo kunnen de sectoren gezamenlijk nieuwe innovaties uitrollen.

Artikel 6.5, vijfde lid, onder c

Bij roll-to-roll productie worden lange, flexibele materialen afgerold, bedekt met een coating en weer opgerold (zoals in feite ook gebeurd bij het drukken van een krant). In het geval van atomic layer deposition (ALD, atoomlaagdepositie) ontstaan deze coatings atoomlaag voor atoomlaag in een reactieve gasomgeving. In spatial (spatiële) ALD wordt een depositiekop gebruikt die de laagjes direct achter elkaar aanbrengt op een snel bewegend materiaal voor een hogere productiesnelheid.

Artikel 6.5, vijfde lid, onder d

Er zijn digitale innovaties in de logistieke sector beschikbaar maar deze worden nog relatief weinig toegepast en zijn vaak niet direct toepasbaar bij MKB-ondernemingen.

Artikel 6.5, vijfde lid, onder e

Pyrolyse is de techniek waarbij met behulp van zeer hoge temperaturen en zonder zuurstof materialen worden ontleed.

Artikel 6.5, vijfde lid, onder f

Een cleanroom is een zeer zuivere werkomgeving ontworpen om contaminatie aan het productproces of aan het onderzoek dat in die omgeving gebeurt te beperken, of indien mogelijk uit te sluiten. Die contaminatie kan bestaan uit stof of vezels, in de lucht aanwezige micro-organismes, fijn stof of chemische dampen.

Artikel 6.5, vijfde lid, onder g

Kunstmatige intelligentie (Artificial Intelligence, AI) heeft betrekking op systemen of machines die onze eigen intelligentie nabootsen om taken uit te voeren en die zichzelf tijdens dat proces kunnen verbeteren op basis van de vergaarde informatie. Virtual Reality (VR) is een computertechniek waarbij het lijkt alsof je in een andere werkelijkheid bent. Bij Augmented Reality (AR) wordt er een digitale laag over de werkelijkheid gelegd.

Artikel 6.8 Subsidieplafond

Alle drie de provincies hebben een eigen subsidieplafond. Voor Zeeland is het totale plafond van € 6.750.000 opgedeeld in elf deelplafonds, gerelateerd aan de subsidiabele activiteiten, bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, onder a tot en met k. Voor de ontwikkeling van innovaties voor ondernemingen in de het kennis- en innovatienetwerk binnen de vrijetijdssector is een plafond van € 625.000 opgenomen. Voor de ontwikkeling van innovaties voor instellingen in de cultuursector, in combinatie met binnenstedelijke innovatie, bedraagt het plafond ook € 625.000. Voor projecten gericht op de ontwikkeling en uitvoering van een MKB-innovatieregeling is een plafond van € 725.000 gereserveerd. Aan projecten gericht op de ontwikkeling en uitvoering van een innovatieregeling voor de vrijetijdssector is een plafond van € 725.000 toebedeeld. Voor projecten, gerelateerd aan een zestal kennis- en innovatienetwerken, is een zestal deelplafonds van elk € 625.000 opgenomen. En voor samenwerking en cross-overs tussen deze kennis-en innovatienetwerken is ten slotte een plafond van € 300.000 opgenomen.

Voor Zeeland zullen via een wijziging van de subsidieregeling met terugwerkende kracht financiële middelen uit deelplafonds die niet zijn uitgeput, worden overgeheveld naar Zeeuwse deelplafonds waar een overschrijding heeft plaatsgevonden. Hiervoor hoeven projecten niet opnieuw ingediend te worden.

Als een Zeeuws deelplafond als bedoeld onder a tot en met k niet wordt uitgeput, wordt via een wijzigingsregeling met terugwerkende kracht het restant uit dat plafond overgeheveld naar een ander deelplafond onder a tot en met k, te beginnen met het plafond dat de grootste overschrijding heeft en te eindigen met het deelplafond dat de laagste overschrijding heeft.

Het totale plafond in Noord-Brabant bedraagt € 20.000.000. Dit bedrag is opgesplitst in vier deelplafonds, gerelateerd aan de subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, onder a, tot en met d. Het deelplafond voor de versnelling van BrabantRing bedraagt € 4.000.000. Het deelplafond voor de ontwikkeling en opschaling van BrabantLeert bedraagt € 6.000.000. Het deelplafond voor het verduurzamen van bestaand Brabants vastgoed bedraagt € 2.000.000. En het deelplafond voor innovaties in Brabantse innovatieclusters bedraagt € 8.000.000.

Ook voor Noord-Brabant zullen via een wijziging van de subsidieregeling met terugwerkende kracht financiële middelen uit deelplafonds die niet zijn uitgeput, worden overgeheveld naar Brabantse deelplafonds waar een overschrijding heeft plaatsgevonden. Ook hiervoor hoeven projecten niet opnieuw ingediend te worden.

Als een Brabants deelplafond als bedoeld onder l tot en met n niet wordt uitgeput, wordt via een wijzigingsregeling met terugwerkende kracht het restant uit dat plafond overgeheveld naar een ander deelplafond onder l tot en met n, te beginnen met het plafond dat de grootste overschrijding heeft.

Als daarna nog steeds sprake is van onderuitputting van een van de deelplafonds onder l tot en met n, wordt het restant daaruit via een wijzigingsregeling met terugwerkende kracht overgeheveld naar het plafond onder o, voor zover dit plafond is overschreden.

Als het deelplafond onder o niet volledig wordt uitgeput, wordt het restant via een wijzigingsregeling met terugwerkende kracht overgeheveld naar een of meer deelplafonds onder l tot en met n, te beginnen bij het deelplafond dat de grootste overschrijding heeft, en te eindigen met het deelplafond dat de laagste overschrijding heeft.

Voor Limburg ten slotte bedraagt het totale plafond € 13.500.000 dat is opgedeeld in vier deelplafonds, gerelateerd aan de subsidiabele activiteiten, bedoeld in artikel 6.2, derde lid, onder a tot en met d. Een plafond van € 6.000.000 voor projecten gericht op de ontwikkeling en uitvoering van een MKB-innovatieregeling. Een plafond van € 5.500.000 voor het valoriseren van kennis en inzichten op het gebied van regeneratieve geneeskunde. Een plafond van € 2.000.000 voor innovaties en toegepast onderzoek voor meetinstrumenten om zwaartekrachtgolven te detecteren, meten en registreren, gericht op vermindering van milieubelasting bij de bouw of op de ontwikkeling van sleuteltechnologieën uit de RIS3. En ten slotte een plafond van € 0 voor innovaties in de agrofoodsector die participeren in het ecosysteem van de Campus Greenport Venlo.

Dit laatste plafond van € 0 betreft een beleidsmatige keuze. Indien een of meer van de andere Limburgse deelplafonds niet volledig wordt uitgeput, zullen de hieruit resterende middelen via een wijziging van de subsidieregeling met terugwerkende kracht worden toegekend aan het Limburgse plafond voor innovaties in de agrofoodsector die participeren in het ecosysteem van de Campus Greenport Venlo. Projecten hoeven daarvoor niet opnieuw in te dienen.

Artikel 6.11 Advies

De Deskundigencommissie adviseert de Managementautoriteit allereerst over de vraag of projecten voldoen aan het vereiste dat het project een bijdrage levert aan een of meer transities uit de RIS3 en over de vraag of projecten voldoen aan het geheel van de vier criteria betrekking hebbend op de doelstellingen van React-EU, innovatie, kwaliteit projectplan en duurzame ontwikkeling en maatschappelijke impact. Dit gebeurt aan de hand van knock-out criteria. Het project voldoet wel of niet aan de onderscheidenlijke vereisten in artikel 6.4, eerste lid, onder b en e.

Bij overschrijding van het plafond brengt de Deskundigencommissie voorts op grond van artikel 6.10, derde lid, een ranking aan tussen de projecten kijkend naar de mate van innovatie van het project, de kwaliteit van het projectplan en de mate waarin het project bijdraagt aan een duurzame ontwikkeling en de mate waarin het maatschappelijke impact heeft.

Nota bene, projecten die niet passen binnen de subsidiabele activiteiten zoals beschreven in artikel 6.2, of die niet voldoen aan de aanvullende subsidievereisten voor Noord-Brabant als beschreven in artikel 6.4, komen alleen daarom al niet in aanmerking voor subsidie en worden dan ook niet aan de Deskundigencommissie ter advisering voorgelegd.

Artikel 7.4 eerste lid, onder a

Hier wordt aangesloten bij tekst van artikel 70, eerste en tweede lid, van verordening 1303/2013, waarin wordt bepaald dat de concrete actie moet plaatsvinden in het programmagebied, maar dat hiervan kan worden afgeweken indien de concrete actie ten goede komt aan het programmagebied.

Van uitvoering in de provincie Zeeland, Noord-Brabant respectievelijk Limburg, is sprake als meer dan de helft van de subsidiabele kosten door partners uit die provincie worden gemaakt. Indien dit percentage lage ligt, geldt derhalve de eis dat het project ten goede moet komen aan de betreffende provincie. Het is aan de aanvrager(s) van het project dit laatste duidelijk in hun projectplan te onderbouwen.

Artikel 7.4, eerste lid, onderdeel f, onder 5°

Met maatschappelijke impact wordt gedoeld op de indirecte betekenis van het project voor de maatschappij, doordat het een positieve bijdrage levert aan maatschappelijke opgaven die bedrijven helpen hun bedrijfsvoering te verduurzamen.

Artikel 7.4, tweede lid

In het tweede lid wordt om rechtmatig staatssteun te kunnen verlenen, aangesloten bij een groot aantal artikelen uit de algemene groepsvrijstellingsverordening. Deze artikelen zijn gekozen omdat zij naar verwachting goed aansluiten bij het type projecten dat in het kader van deze subsidieregeling wordt ingediend.

Artikel 7.7 Subsidieplafond

Binnen de landsdelige openstelling zijn drie deelplafonds opgenomen, gerelateerd aan de subsidiabele activiteiten bedoeld in artikel 7.2. Voor de provincie Zeeland is een plafond van € 1.191.341 opgenomen. Voor Noord-Brabants een plafond van € 3.574.022 en voor Limburg een plafond van € 2.382.681. Dit kan worden aangevuld met € 6.720.000 cofinanciering van het rijk dat reeds is gepubliceerd in de REES.

Indien een of meer van deze plafonds niet wordt uitgeput wordt overwogen na de zomer de betreffende plafonds opnieuw open te stellen.