Regeling vervallen per 19-03-2018

Besluit van gedeputeerde staten van Zeeland houdende openstelling Samenwerking voor innovaties, Provincie Zeeland

Geldend van 16-03-2018 t/m 18-03-2018

Intitulé

Besluit van gedeputeerde staten van Zeeland houdende openstelling Samenwerking voor innovaties, Provincie Zeeland

Besluit van gedeputeerde staten van Zeeland, van 13 maart 2018, kenmerk 18005868 tot openstelling van de regeling als bedoeld in paragraaf 7 van hoofdstuk 2 Samenwerking voor innovaties uit de Verordening subsidies Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 (POP-3) Zeeland.

Gedeputeerde staten van Zeeland;

Gelet op artikel 1.3 van Hoofdstuk 1 en paragraaf 7 van Hoofdstuk 2 van de Verordening subsidies plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 (POP-3) Zeeland (Verordening POP-3 subsidies Zeeland).

Besluiten vast te stellen:

  • I.

    Open te stellen de regeling

  • II.

    Vast te stellen dat het subsidieplafond € 800.000,00 is en dat bedrag volledig afkomstig is uit middelen van het ELFPO.

  • III.

    Vast te stellen dat de ELFPO-middelen met eenzelfde bedrag aan nationale overheidsmiddelen aangevuld moeten worden.

  • IV.

    Vast te stellen dat de verdeling van de middelen plaatsvindt op grond van artikel 1.15 van de Verordening POP-3 op grond van een rangschikking van de aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen.

  • V.

    De volgende nadere regels vast te stellen:

Artikel 1 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor

    • a.

      een projectplan formuleren gericht op

    • b.

      een concreet innovatieproject in dit kader uitvoeren in Zeeland.

  • 2.

    De activiteiten dienen gericht te zijn op het praktijkrijp maken van kennis en innovaties op het gebied van één of meerdere van de volgende thema’s:

    • a.

      geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlakte water en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

    • b.

      klimaatadaptatie;

    • c.

      behoud en versterking van de biodiversiteit en omgevingskwaliteit.

Artikel 2 Samenwerkingsverband

Het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1 eerste lid van het openstellingsbesluit, bestaat ten minste uit twee partijen die van belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstelling van de projectvraag. Minstens één van deze partijen is landbouwer of een organisatie die één of meerdere landbouwers vertegenwoordigt.

Artikel 3 Aanvrager

Subsidie kan worden verstrekt aan de deelnemers van het samenwerkingsverband.

Artikel 4 Aanvraag

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.7 van de verordening, bevat de aanvraag:

  • 1.

    een beschrijving van het te ontwikkelen, te testen, of uit te voeren innovatieve project;

  • 2.

    een beschrijving van de verwachte resultaten en van de bijdrage aan de doelstelling om de productiviteit en het duurzame beheer van hulpbronnen te verbeteren;

  • 3.

    een uitwerking van de beoogde activiteiten voor kennisverspreiding van de resultaten met gebruik van de hiertoe geëigende netwerken;

  • 4.

    een beschrijving van de interne procedures van het samenwerkingsverband waarmee transparante werking en besluitvorming gegarandeerd wordt en waarmee belangenconflicten worden voorkomen.

Artikel 5 Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 van de verordening wordt subsidie geweigerd:

  • 1.

    indien voor dezelfde activiteit en dezelfde subsidiabele kosten reeds op grond van hoofdstuk 3 van de

  • 2.

    voor kosten gericht op de reguliere bedrijfsvoering van bestaande reguliere samenwerkingsactiviteiten;

  • 3.

    indien steun niet wordt aangevraagd voor een proefproject of de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, processen of technieken in de landbouw- de voedings- of de bosbouwsector;

  • 4.

    indien de aanvraag niet gaat om een nieuwe activiteit.

Artikel 6 Subsidiabele kosten

Subsidie kan worden verstrekt voor de volgende kosten:

  • a.

    de kosten voor het werven van deelnemers en het schrijven van een projectplan;

  • b.

    de coördinatiekosten voor het samenwerkingsverband;

  • c.

    de kosten voor het verspreiden van resultaten van het project;

  • d.

    de kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende zaken;

  • e.

    de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • f.

    de kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

  • g.

    de kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

  • h.

    haalbaarheidsstudies;

  • i.

    operationele kosten voor het testen en ontwikkelen van een innovatie in de praktijk;

  • j.

    de kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

  • k.

    de kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

  • l.

    bijdragen in natura;

  • m.

    afschrijvingskosten zoals bedoeld in artikel 69 lid 2 van Verordening (EU) Nr. 1303/2013;

  • n.

    personeelskosten.

Artikel 7 Subsidiehoogte

  • 1.

    De volgende subsidiehoogtes zijn van toepassing:

    • a.

      70% van subsidiabele kosten als bedoeld in de artikelen 6.1.b en 6.1.c en 6.1.n;

    • b.

      100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in de artikelen 6.1.d t/m 6.1.n, voor zover het kosten van niet-productieve investeringen betreft;

    • c.

      40% van de subsidiabele kosten als bedoeld in de artikelen 6.1.d t/m 6.1.n, voor zover het kosten van productieve investeringen betreft;

    • d.

      100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in de artikelen 6.1.a en 6.1.n, voor zover het kosten betreft voor de oprichting van een projectmatige samenwerking en het gezamenlijk formuleren van een projectplan.

  • 2.

    Een aanvraag komt niet voor subsidie in aanmerking indien de subsidiabele kosten minder bedragen dan € 150.000. Deze drempel wordt gehanteerd om een zekere projectomvang te garanderen.

Artikel 8 Beoordelingscriteria

Gedeputeerde staten hanteren voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1.15 van Verordening subsidies POP3 2014-2020 Zeeland de volgende criteria:

  • 1.

    Effectiviteit

    De effectiviteit wordt primair afgemeten aan de mate waarin het innovatieve project bijdraagt aan het beleidsdoel dat met de openstelling wordt beoogd, t.w. kennisontwikkeling ten behoeve van een meer robuuste zoetwatersituatie voor de landbouw. Bij de beoordeling zal meewegen in hoeverre er voorbeeldwerking van het project uitgaat en de innovatie kansen biedt voor brede toepassing.

    Score:

    • 0 punten worden toegekend indien de bijdrage aan het dominante beleidsdoel verwaarloosbaar is.

    • 1 punt wordt toegekend indien de bijdrage aan het dominante beleidsdoel bescheiden is.

    • 2 punten worden toegekend indien de bijdrage aan het dominante beleidsdoel significant is, maar de voorbeeldfunctie en/of opschalingsmogelijkheden bescheiden.

    • 3 punten worden toegekend indien de bijdrage aan het dominante beleidsdoel significant is en de voorbeeldfunctie en/of opschalingsmogelijkheden reëel.

    • 4 punten worden toegekend indien de bijdrage aan het dominante beleidsdoel groot is, maar de voorbeeldfunctie en/of opschalingsmogelijkheden bescheiden.

    • 5 punten worden toegekend indien de bijdrage aan het dominante beleidsdoel groot is en de voorbeeldfunctie en/of opschalingsmogelijkheden reëel.

  • 2.

    Efficiëntie

    De efficiëntie wordt bepaald door de redelijkheid van de projectkosten. Daarbij zal worden beoordeeld worden in hoeverre:

    • a.

      de begroting (uren en tarieven) zich reëel verhoudt tot de geplande prestatie,

    • b.

      de gevraagde bijdrage aan de juiste zaken besteed wordt,

    • c.

      efficiënt gebruik gemaakt wordt van beschikbare bronnen (kennis, kunde, middelen).

  • Score

    • 1.

      0 punten: kosten zijn ondoelmatig en beschikbare bronnen worden niet benut

    • 2.

      1 punt: kosten zijn onvoldoende doelmatig en beschikbare bronnen worden onvoldoende benut

    • 3.

      2 punten: kosten zijn matig doelmatig en beschikbare bronnen worden matig benut

    • 4.

      3 punten: kosten zijn voldoende doelmatig en beschikbare bronnen worden voldoende benut

    • 5.

      4 punten: kosten zijn goed doelmatig en beschikbare bronnen worden goed benut

    • 6.

      5 punten: kosten zijn zeer doelmatig en beschikbare bronnen worden zeer goed benut

  • 3.

    Haalbaarheid/kans op succes

    Voor bepaling van de haalbaarheid en kans op succes worden de volgende aspecten in samenhang bezien:

    • a.

      de kwaliteit van het procesplan m.b.t. samenwerking tussen de verschillende partners, waarbij met name aandacht zal zijn voor de ervaring en geschiktheid van de projectleider,

    • b.

      de betrokkenheid van relevante partijen bij de uitvoering van het project,

    • c.

      het realiteitsgehalte van de planning, opzet en begroting,

    • d.

      de technische uitvoerbaarheid van het projectplan,

    • e.

      de mate waarin het project al is voorbereid/snel in uitvoering kan worden genomen,

    • f.

      het draagvlak voor het plan.

  • Score

    • 0 punten: geen van genoemde aspecten scoort voldoende

    • 1 punt: één van genoemde aspecten scoort voldoende

    • 2 punten: twee van genoemde aspecten scoren voldoende

    • 3 punten: drie van genoemde aspecten scoren voldoende

    • 4 punten: vier van genoemde aspecten scoren voldoende

    • 5 punten: vijf of zes van genoemde aspecten scoren voldoende

  • 4.

    Innovativiteit

    Dit criterium beoordeelt zowel het innovatieve gehalte van de samenwerking als zodanig als de inhoudelijke waarde van het project. Het doet dat ten aanzien van:

    • a.

      de bijzonderheid van het idee,

    • b.

      de mate waarin het bijdraagt aan een transitie richting een meer duurzame landbouw,

    • c.

      de mate waarin het belemmeringen voor bredere toepassing vermindert.

  • Score

    • 0 punten: een voorstel is als reguliere praktijk aan te merken en dus feitelijk geen innovatie.

    • 1 punt: een voorstel is in enige mate vernieuwend, maar de transitiewaarde is bescheiden.

    • 2 punten: een voorstel is in enige mate vernieuwend en heeft een potentieel hoge transitiewaarde.

    • 3 punten: een voorstel is werkelijk vernieuwend, maar de transitiewaarde lijkt (vooralsnog) bescheiden.

    • 4 punten: een voorstel is werkelijk vernieuwend en heeft een potentieel hoge transitiewaarde.

    • 5 punten: een voorstel is spectaculair vernieuwend en heeft een potentieel hoge transitiewaarde.

Artikel 9 Wegingsfactoren

Na sluiting van de openstellingstermijn worden alle aanvragen beoordeeld op basis van de selectiecriteria uit artikel 6 gerangschikt naar score. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek:

Criterium 8.1: 0-5 punten, gewicht 4

Criterium 8.2: 0-5 punten, gewicht 1

Criterium 8.3: 0-5 punten, gewicht 3

Criterium 8.4: 0-5 punten, gewicht 2

Maximaal kunnen dus 50 punten behaald worden. Een aanvraag komt voor subsidie in aanmerking indien hij minimaal 60% van het maximaal te behalen aantal punten scoort, dus 30 punten.

Indien het beschikbare subsidieplafond ontoereikend is voor alle voor subsidie in aanmerking komendeprojecten, worden de projecten gerangschikt naar score. Ingeval van gelijke score prevaleren projecten die hoger scoren op het hoogste onderscheidende criterium, dus in de volgorde 8.1 (Effectiviteit), 8.3 (Haalbaarheid), 8.4 (Innovativiteit), 8.2. (Efficiëntie). Als ook dit geen onderscheid oplevert, vindt de keuze plaats door middel van loting.

Artikel 10 Adviescommissie

Gedeputeerde staten stellen voor de rangschikking van de subsidieaanvragen als bedoeld in artikel 9 een adviescommissie in als bedoeld in artikel 1.14 van de verordening.

Artikel 11 Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 van de verordening wordt subsidie geweigerd als:

  • a.

    de te verstrekken subsidie van het project lager is dan € 150.000;

  • b.

    het gewogen aantal behaalde punten, zoals berekend op basis van artikel 10, lager is dan 30.

Artikel 12 Citeertitel en inwerkingtreding

Dit besluit wordt aangehaald als Openstellingsbesluit Samenwerking voor innovatie Zeeland 2018 en treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het wordt geplaatst.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van Zeeland van 13 maart 2018

Drs. J.M.M. Polman, voorzitter

A.W. Smit, secretaris

Uitgegeven 15 maart 2018

De secretaris A.W. Smit

Toelichting bij het Openstellingsbesluit Samenwerking voor innovaties Zeeland

De basis van het openstellingsbesluit wordt gevormd door de Verordening subsidies Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 (POP3) Zeeland, waarin volgens artikel 1.3 Gedeputeerde Staten bevoegd zijn een openstellingsbesluit vast te stellen. Dit besluit betreft de openstelling van een subsidieregeling met betrekking tot paragraaf 2.7 van de verordening, Samenwerking voor innovaties.

Voor subsidiëring komen in aanmerking klimaatadaptieve innovatieve samenwerkingsprojecten in het landelijk gebied van Zeeland, gericht op kennisontwikkeling voor het creëren van een meer robuuste zoetwatersituatie voor de landbouw (zie toelichting artikel 1).

Artikel 1. Subsidiabele activiteiten

De vette omschrijving in bovenstaande alinea maakt duidelijk dat de regeling is gericht op samenwerking aan kennisontwikkeling rond innovaties met betrekking tot klimaatadaptatie in het waterdomein ten behoeve van de landbouw. De doelstelling is in de Zeeuwse landbouwpraktijk opschaalbare praktische innovatieve concepten te testen die de zoetwatersituatie voor de landbouwsector robuuster maken ten aanzien van klimaatverandering. Voorwaarden hierbij zijn dat deze concepten gering beslag leggen op grondstoffen en omgevingskwaliteit en biodiversiteit minstens behouden blijven.

Bewust is de term zoetwatersituatie gebruikt in plaats van zoetwatervoorziening, dit om te accentueren dat de regeling specifiek van toepassing is op de Zeeuwse deelgebieden zonder (grootschalige) aanvoer van extern zoet water. Dat zijn de gebieden die voor hun zoetwaterbehoefte hoofdzakelijk zijn aangewezen op natuurlijke neerslag. Expliciet wordt opgemerkt dat de samenwerking en investeringen niet beperkt hoeven te blijven tot technische voorzieningen, zolang zij maar bijdragen aan het bereiken van een robuuster zoetwatersituatie.

Hoewel het onderwerp robuuste zoetwatersituatie op veel verschillende manieren kan worden benaderd, verdient het aanbeveling aan onderstaande aspecten, eventueel in combinatie, aandacht te besteden:

  • 1.

    het voorkomen of beperken van waterschaarste, zonder daarbij de kans op wateroverlast zodanig te verhogen dat het voordeel op het eerste aspect dat op het tweede teniet doet;

  • 2.

    het voorkomen of beperken van verzilting van grond- en/of oppervlaktewater;

  • 3.

    verbetering van de waterkwaliteit, zowel m.b.t. zoutgehalte als verontreinigingen.

Ten aanzien van de punten 1 en 2 geldt dat zowel gekozen kan worden voor (i) vergroting van zoetwatervoorraden en daarmee de beschikbaarheid van zoet water als voor (ii) vermindering van de (piek)zoetwaterbehoefte. Punt 3 geeft aan dat, hoewel de nadruk van de regeling ligt op waterkwantiteit, ook onderzoek naar de verbetermogelijkheden van de (grond)waterkwaliteit voor subsidiëring in aanmerking komt. Zeker wanneer zulke maatregelen een positieve uitwerking hebben op de lokale biodiversiteit. Combinatie van kwalitatieve en kwantitatieve maatregelen verdient uiteraard extra aanbeveling.

 

Ten slotte geldt dat projecten een direct verband met landbouwactiviteiten moeten hebben. Dit verband dient expliciet beschreven te worden in de subsidieaanvraag.

 

Artikelen 2 en 3. Samenwerkingsverband en Aanvrager

De beschrijvingen zijn integraal overgenomen uit de verordening en spreken voor zich.

 

Artikel 4. Aanvraag

Dit artikel beschrijft de vereisten waaraan de aanvraag moet voldoen. Geadviseerd wordt de vier genoemde punten in de aanvraag expliciet te beschouwen en daarbij de beoordelingscriteria uit artikel 8 te betrekken.

 

Artikel 5. Weigeringsgronden

De punten spreken voor zich en hebben als rode draad dat geen subsidie beschikbaar is voor regulier werk of al in ander kader met POP3-geld gesubsidieerde proeven.

 

Artikel 6. Subsidiabele kosten

De vermelde kostenposten spreken voor zichzelf. Belangrijk is de aantoonbare relatie met het onderzoeksproject. Niet alle vermelde kosten zijn volledig subsidiabel, de subsidiehoogte varieert volgens de in artikel 7 vermelde systematiek.

 

Artikel 7. Subsidiehoogte

  • 1.

    Kosten van samenwerking als zodanig en kennisverspreiding zijn niet volledig subsidiabel (a). Voor deze activiteiten geldt een subsidiebijdrage van 70%.

    Onderzoek en niet-productieve investeringen zijn in principe volledig subsidiabel (b). Onder niet-productief wordt hierbij verstaan dat de investering niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het landbouwbedrijf of een andere onderneming.

    Ten slotte komen in principe ook productieve investeringen in aanmerking voor 40% subsidie, mits zij noodzakelijk zijn voor het welslagen van het project.

  • 2.

    Teneinde projecten van enige omvang te stimuleren wordt een minimum van € 150.000 aan subsidiabele kosten gehanteerd. Het is goed hierbij te benadrukken dat niet de hoogte van de aangevraagde subsidie bepalend is maar de toegekende subsidiabele kosten.

 

Artikel 8. Beoordelingscriteria

De selectie van projecten zal plaatsvinden via een tendermethode. Alle binnen de onder besluit IV in de verordening vermelde periode ingediende projecten worden, indien ze voldoen aan de subsidievoorwaarden, gescoord. Indien de score tenminste gelijk is aan het minimum aantal punten (artikel 9), komen de projecten voor subsidie in aanmerking. Is het beschikbare subsidieplafond ontoereikend, dan gaan projecten met hogere scores voor.

De subsidieaanvraag dient voldoende informatie te bevatten om de toetsing aan de subsidiecriteria te kunnen uitvoeren. Bij meerdere projecten met gelijke score prevaleren projecten die hoger scoren op het hoogste onderscheidende criterium, dus in de volgorde 8.1 (Effectiviteit), 8.3 (Haalbaarheid), 8.4 (Innovativiteit), 8.2. (Efficiëntie). Voor zover dit onvoldoende onderscheidend is, zal de ranking plaatsvinden door loting. 

 

8.1. Effectiviteit

Dit criterium beoordeelt de mate waarin de samenwerking bijdraagt aan het dominante beleidsdoel van de meer robuuste zoetwatersituatie, zoals beschreven in de toelichting op artikel 1. Bij de beoordeling worden ook de voorbeeldwerking van de innovatie en de opschaalbaarheid ervan meegenomen. Aanvragers wordt verzocht expliciet toe te lichten hoe hun innovatie bij kan dragen aan een meer robuuste zoetwatersituatie en de voorbeeldfunctie van de innovatie te beschrijven (kwalitatieve aspecten) en een indicatie te geven van de potentiële ruimtelijke toepasbaarheid (kwantitatief aspect).

 

8.2. Efficiëntie

Dit criterium scoort projecten naar hun ‘value for money’ en is daarmee te beschouwen als afgeleide naar de kosten van criterium 8.1, de effectiviteit van de activiteit. De beoordeling richt zich op de redelijkheid van de begroting in relatie tot het projectdoel. Daarbij zal in acht worden genomen of de subsidie doelmatig wordt ingezet en of er efficiënt gebruik gemaakt wordt van beschikbare bronnen.

 

8.3. Haalbaarheid / kans op succes

Dit criterium weegt de kwaliteit van het projectplan, zowel qua begrijpelijkheid van de beschrijving als de reputatie van de projectleider en beoordeelt of de logische uitvoerende partijen betrokken zijn bij de uitvoering. Voorts worden aanvragers ertoe aangezet hun projectvoorstellen zoveel mogelijk te ontdoen van "gebakken lucht" waarbij de uitvoerbaarheid, zowel inhoudelijk als qua timing, als maatstaf zal worden gehanteerd. Ten slotte wordt ook meegewogen of een project op steun in de regio kan rekenen.

 

8.4. Innovativiteit

De innovativiteit wordt afgemeten aan het vernieuwend en verfrissend karakter van het projectidee. Het gaat dus niet aan een reeds beproefde aanpak op een andere plaats en/of op een andere schaal toe te passen. Dat betekent niet dat men geen gebruik kan maken van reeds beproefde technieken, concepten of methodieken, maar wel dat een vernieuwend conceptueel karakter leidt tot een hogere score. Daarnaast wordt bij de beoordeling gekeken naar de transitiewaarde van het betreffende projectplan. Een aanvraag scoort hoger naarmate hij potentieel bijdraagt tot een fundamenteel andersoortige landbouwpraktijk en bestaande belemmeringen voor verduurzaming daarvan vermindert?

 

Artikel 9. Wegingsfactoren

In dit artikel worden de gewichten aan de verschillende criteria toegekend. Bij weging domineert criterium 8.1 (wegingsfactor 4), omdat aan de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het verwezenlijken van de beleidsdoelen (Effectiviteit), het hoogste gewicht wordt toegekend. Het criterium 8.3 (Haalbaarheid) scoort tweede met een wegingsfactor 3, om het belang van de realisatiekans te onderstrepen. Qua belang volgt criterium 8.4 (Innovativiteit) met een wegingsfactor 2, vanwege het inherente belang van innovatie binnen deze maatregel. Criterium 8.2 (Efficiëntie) ten slotte heeft het laagste gewicht (wegingsfactor 1). Het belang van dit criterium zit hem in de doelmatige besteding van beschikbaar budget.

De som van de scores voor de verschillende criteria moet minstens 30 bedragen, wat neerkomt op 60% van het maximum.

 

Artikelen 10-12

Deze artikelen spreken zodanig voor zichzelf, of zijn in het bovenstaande al aan bod gekomen, dat ze geen nadere toelichting behoeven.