Regeling vervallen per 01-01-2015

Subsidieverordening bureau jeugdzorg Zeeland provincie Zeeland 2004

Geldend van 01-01-2005 t/m 31-12-2014

Intitulé

Subsidieverordening bureau jeugdzorg Zeeland provincie Zeeland 2004

Gedeputeerde staten van Zeeland,

overwegende

  • -

    dat het besluit van provinciale staten van Zeeland van 3 oktober 2003, nr. WEB 63, I, houdende de “subsidieverordening Bureau Jeugdzorg Zeeland 2004” een besluit is als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a van de Tijdelijke referendumwet;

  • -

    gelet op artikel 22 van de Tijdelijke referendumwet jo. de verordening op het raadgevend correctief referendum provincie Zeeland;

besluiten:

I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Wet houdende regeling van de aanspraak op, de toegang tot en de bekostiging van jeugdzorg (Staatsblad 2004 / 306);

  • b.

    provinciaal beleidskader: het beleidskader, als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de wet;

  • c.

    uitvoeringsprogramma: het uitvoeringsprogramma jeugdzorg, als bedoeld in artikel 32, tweede lid, van de wet;

  • d.

    stichting: de stichting die een bureau jeugdzorg, als bedoeld in artikel 4 van de wet, in stand houdt;

  • e.

    doeluitkering bureau jeugdzorg: de uitkering, als bedoeld in artikel 37, eerste lid onder a, van de wet;

  • f.

    subsidieplafond: het subsidieplafond, als bedoeld in afdeling 4.2.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • g.

    tarief: het door Gedeputeerde Staten vastgestelde bedrag, bedoeld voor de financiering van het uitoefenen van een taak of een functie;

  • h.

    steunfunctie: een steunfunctie, als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder j, van de wet;

  • i.

    experiment: een experiment, als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder k, van de wet;

  • j.

    vertrouwenspersoon: een vertrouwenspersoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder w, van de wet;

  • k.

    uitvoeringsregeling: een door Gedeputeerde Staten vastgestelde Uitvoeringsregeling subsidiëring jeugdzorg;

  • l.

    activiteitenverslag: het verslag als bedoeld in artikel 4:75 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • m.

    indicatiebesluit: een besluit als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de wet;

  • n.

    Minister: de Minister van Justitie en/of de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

  • o.

    Awb: de Algemene wet bestuursrecht.

  • p.

    Gedeputeerde Staten: Het College van Gedeputeerde Staten van provincie Zeeland

II. AANVRAAG VOOR SUBSIDIE EN SUBSIDIEVERLENING

Artikel 2. Subsidiegrondslag

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen een stichting subsidie verlenen voor de financiering van de uitoefening van taken en/of functies zoals genoemd in artikel 5 en artikel 10 van de wet.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde subsidie wordt bepaald op basis van de door Gedeputeerde Staten vastgestelde tarieven.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten stellen deze tarieven vast op basis van de door de Minister vastgestelde normbedragen met een afwijking tot ten hoogste drie procent.

  • 4.

    Een subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt alleen verleend voor de taken en/of de functies, waarop de subsidie betrekking heeft, die worden uitgevoerd voor cliënten die bij aanvang van de bemoeienis van de stichting woonachtig zijn in de provincie Zeeland.

  • 5.

    Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van het in het vierde lid bepaalde, wanneer zij dit noodzakelijk achten.

  • 6.

    Afwijkingen als bedoeld in het vijfde lid worden in de beschikking tot subsidieverlening vastgelegd.

Artikel 3. Aanvraag voor subsidie

  • 1.

    De stichting dient een aanvraag voor subsidie in, voor taken en/of functies als bedoeld in artikel 2, vóór 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen voor deze aanvraag vormvoorschriften vaststellen.

  • 3.

    In de aanvraag voor subsidie wordt ten minste de volgende informatie opgenomen:

    • a.

      het bedrag van de aangevraagde subsidie en de opbouw daarvan op basis van de tarieven overeenkomstig artikel 2, tweede lid, en de onderbouwing daarvan;

    • b.

      de wettelijke taken en/of functies die de stichting zal uitvoeren;

    • c.

      de geraamde aantallen cliënten voor het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft, per taak en/of functie als bedoeld in artikel 5 en 10, eerste van de wet;

    • d.

      het aantal cliënten per taak en/of functie waarvoor de betreffende taak en/of functie is uitgevoerd in het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • e.

      de activiteiten die zullen worden uitgevoerd voor de taken als bedoeld onder artikel 10, derde lid, van de wet;

    • f.

      de locaties waar de taken en/of functies zullen worden uitgeoefend.

  • 4.

    De aanvraag voor subsidie gaat vergezeld van:

    • a.

      het vigerende meerjaren beleidsplan voor de periode waarop de aanvraag voor subsidie betrekking heeft;

    • b.

      het uitvoeringsplan voor het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • c.

      de begroting van baten en lasten voor het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 5.

    Wanneer een aanvraag voor subsidie onvolledig of niet conform het bepaalde in deze subsidieverordening is ingediend, dan zullen Gedeputeerde Staten, met in achtneming van artikel 4:5 van de Awb, aan de stichting verzoeken om aanvullende informatie.

  • 6.

    Wanneer een stichting voor de eerste keer subsidie aanvraagt gaat de aanvraag voor subsidie, onverminderd het bepaalde in het derde en vierde lid, ook vergezeld van:

    • a.

      een gewaarmerkte kopie van de akte van oprichting van de stichting, bevattende haar statuten;

    • b.

      een gewaarmerkte kopie van haar inschrijving in het Stichtingenregister, als bedoeld in artikel 2:289 van het Burgerlijk Wetboek;

    • c.

      de laatst opgestelde balans en resultatenrekening (beide met toelichting), voorzien van een accountantsverklaring;

    • d.

      het (post)bankrekeningnummer waarop de subsidie moet worden overgemaakt.

Artikel 4. Subsidieverlening

  • 1.

    De beschikking tot subsidieverlening vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de taken en/of functies waarvoor subsidie wordt verleend;

    • b.

      de omvang van de taken en/of functies waarvoor de subsidie wordt verleend;

    • c.

      de tarieven als bedoeld in artikel 2, tweede lid;

    • d.

      de maximale subsidie;

    • e.

      de manier van verantwoording van de uit te voeren taken en/of functies;

    • f.

      de manier waarop de subsidie wordt vastgesteld.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten besluiten uiterlijk 13 weken na ontvangst over de, conform de bepalingen van deze verordening, ingediende aanvraag voor subsidie.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat van de in het tweede lid genoemde termijn wordt afgeweken. De stichting wordt hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

Artikel 5. Weigeringsgrondslagen

Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie weigeren dan wel hierop een korting doorvoeren indien de stichting niet voldoet aan de eisen die bij of krachtens de wet aan haar worden gesteld.

Artikel 6. Maximale omvang subsidie

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen jaarlijks een subsidieplafond vaststellen voor de uitvoering van de bepaling in artikel 2, eerste lid.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten nemen in het uitvoeringsprogramma de maximaal voor de stichting beschikbare subsidie en de te hanteren tarieven als bedoeld in artikel 2, derde lid, op.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten verlenen in geen geval meer subsidie als het in het vastgestelde uitvoeringsprogramma opgenomen bedrag.

  • 4.

    De subsidie als bedoeld in het derde lid kan worden aangepast wanneer de doeluitkering wordt aangepast als gevolg van de ontwikkeling van de lonen en/of de prijzen of door overige maatregelen van het Rijk.

III. VERPLICHTINGEN VAN DE SUBSIDIEONTVANGER

Artikel 7. Administratie

  • 1.

    De administratie wordt zo gevoerd dat op ieder moment een betrouwbaar beeld ontstaat over het functioneren van de stichting op de volgende punten:

    • a.

      gegevens over de cliënten;

    • b.

      gegevens over de omvang van de uitgeoefende taken en/of functies;

    • c.

      financiële gegevens.

  • 2.

    Het boekjaar van de stichting is gelijk aan het kalenderjaar.

  • 3.

    Van alle financiële mutaties moeten schriftelijke bewijsstukken en onderbouwingen van berekeningen aanwezig zijn.

Artikel 8. Verzekeringen

De stichting aan wie een subsidie is verleend, zorgt voor een voldoende verzekering tegen de gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid, brand, diefstal en andere vergelijkbare risico's.

Artikel 9. Reserveringen

  • 1.

    Reserveringen kunnen onderdeel zijn van de bedrijfsvoering en kunnen plaatsvinden conform goed gebruik in het economische verkeer c.q. nadere bepalingen in de Uitvoeringsregeling.

  • 2.

    Exploitatieoverschotten worden toegevoegd aan een subsidie-egalisatiereserve.

  • 3.

    Het in een jaar gerealiseerde exploitatietekort, dat resteert na verrekening van de provinciale subsidie, wordt gedekt uit de in het tweede lid genoemde reserve. Indien deze reserve niet toereikend is dan dient het (restant) in een termijn van maximaal 5 jaren ten laste van de exploitatie te worden afgeschreven. Deze afschrijvingen leiden in beginsel niet tot extra subsidiëring.

  • 4.

    De subsidie-egalisatiereserve bedraagt maximaal 10 % van de voor dat jaar vastgestelde provinciale subsidie.

  • 5.

    Gedeputeerde Staten kunnen aanvullende regels stellen over de besteding van de subsidie-egalisatiereserve.

Artikel 10. Vermogensvorming

  • 1.

    Reserves, die met provinciale subsidie zijn opgebouwd mogen alleen worden besteed aan kosten die direct verband houden met de uitoefening van de taken en/of functies van de stichting en niet bestreden kunnen worden uit de voor dat jaar verleende subsidie.

  • 2.

    Wanneer de gesubsidieerde activiteiten worden beëindigd is de stichting verplicht het met provinciale subsidieopgebouwde vermogen onmiddellijk terug te betalen aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 11. Afschrijvingen

Afschrijvingslasten vormen een onderdeel van het exploitatieresultaat en worden berekend op basis van goed gebruik in het economische verkeer c.q. opgenomen bepalingen in de Uitvoeringsregeling.

IV. SUBSIDIEVASTSTELLING

Artikel 12. De aanvraag tot vaststelling

  • 1.

    Uiterlijk op 1 april van het jaar, volgend op het jaar waarover subsidie is verleend, dient de stichting bij Gedeputeerde Staten een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie.

  • 2.

    Deze aanvraag tot vaststelling gaat vergezeld van een inhoudelijke en financiële verantwoording over de besteding van de subsidie.

Artikel 13. De inhoudelijke verantwoording

  • 1.

    De inhoudelijke verantwoording over de besteding van de subsidie als bedoeld in artikel 12, tweede lid, wordt gegeven in een activiteitenverslag.

  • 2.

    Dit activiteitenverslag bevat ten minste gegevens over de uitvoering van de overige activiteiten als bedoeld in artikel 10, derde lid, van de wet.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen in het kader van de inhoudelijke verantwoording informatie vragen over de taken en/of functies, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, in aanvulling op de gegevens die zijn opgenomen in het Besluit beleidsinformatie jeugdzorg.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten kunnen aanvullende regels voorschrijven over de inhoudelijke verantwoording.

Artikel 14. De financiële verantwoording

  • 1.

    De financiële verantwoording bestaat uit de jaarrekening, waarin zijn opgenomen:

    • a.

      het financiële verslag van het bestuur van de stichting;

    • b.

      de balans met toelichting;

    • c.

      de resultatenrekening met toelichting, waarin ook substantiële afwijkingen ten opzichte van de begroting worden verklaard;

    • d.

      het totaal aantal jeugdigen dat zich in het begrotingsjaar bij de stichting heeft gemeld, alsmede het aantal jeugdigen waarvoor de onderscheiden taken en/of functies als bedoeld in artikel 5 en 10, eerste lid, van de wet, zijn uitgevoerd;

    • e.

      het totaal aantal van de onderscheiden zorgeenheden waarvoor in het subsidiejaar een indicatiebesluit is afgegeven;

    • f.

      het aantal te onderscheiden zorgeenheden waarvoor door de stichting een indicatiebesluit is vastgesteld, voor zover deze in het betreffende jaar zijn uitgevoerd door een zorgaanbieder die daartoe niet door de provincie Zeeland is gefinancierd, alsmede het totaal aantal cliënten waarop dit betrekking heeft;

    • g.

      de accountantsverklaring.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen in het kader van de financiële verantwoording nadere informatie vragen.

  • 3.

    In de accountantsverklaring wordt tevens een oordeel gegeven over de verantwoording van de stichting inzake de onderdelen bedoeld in het eerste lid onder d en e en de uitvoering van artikel 8 van de wet (inning ouderbijdrage);

  • 4.

    De jaarrekening moet worden ingericht in overeenstemming met de ministeriële richtlijnen;

  • 5.

    Gedeputeerde Staten kunnen aanvullende regels voorschrijven over de financiële verantwoording.

Artikel 15. Manier van vaststelling van de subsidie

  • 1.

    Gedeputeerde Staten stellen uiterlijk 13 weken na ontvangst van de volledige aanvraag de subsidie vast.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat van de in het eerste lid genoemde termijn wordt afgeweken. De stichting wordt hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten stellen op basis van de ingediende verantwoordingen als bedoeld in artikel 12, tweede lid, vast of aan de voorschriften van de subsidieverlening is voldaan.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie lager vaststellen dan het verleende bedrag wanneer:

    • a.

      het maximaal verleende subsidie voor de uitoefening van de taken en/of functies meer dan 5% hoger is dan het bedrag dat resulteert door de som van het onderscheiden aantal jeugdigen per taak, als bedoeld in artikel 5 en 6, eerste en tweede lid, van de wet, vermenigvuldigd met het voor die taak vastgestelde tarief;

    • b.

      de werkelijke omvang van de taken en/of functies vermeld in artikel 6, derde lid, van de wet, achterblijft bij de in de subsidieverlening vastgelegde omvang;

    • c.

      niet is voldaan aan bij en krachtens de wet aan de stichting gestelde eisen;

    • d.

      de subsidie aan andere activiteiten is besteed dan in de beschikking tot subsidieverlening is vermeld.

  • 5.

    Het bedrag waarmee de subsidie-egalisatie het maximum als bedoeld in artikel 9 vierde lid overschrijdt wordt op de vast te stellen subsidie in mindering gebracht. Gedeputeerde Staten stellen de subsidie vast op ten hoogste het maximaal verleende bedrag.

V. BETALING

Artikel 16. Voorschotbetalingen

Gedeputeerde Staten kunnen vooruitlopend op de vaststelling van de subsidie besluiten om de verleende subsidie als voorschot uit te betalen. In de beschikking worden vermeld:

  • a.

    het totale voorschotbedrag;

  • b.

    het aantal termijnen;

  • c.

    de diverse termijnbedragen;

  • d.

    de data waarop de voorschotten worden uitbetaald.

VI. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 17. Experimenten

Artikel 17. Experimenten

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen aan de stichting een subsidie verlenen voor de financiering van experimenten.

  • 2.

    De aanvraag van deze subsidie kan gedurende het hele jaar bij Gedeputeerde Staten worden ingediend.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten beoordelen bij het verlenen van de subsidie, zoals bedoeld in het eerste lid, of en in welke mate de experimenten bijdragen aan de uitvoering van het door Gedeputeerde Staten gevoerde beleid op het terrein van de jeugdzorg.

  • 4.

    Bij de verlening van een subsidie, als bedoeld in artikel 3, kan de hoogte van de subsidie-egalisatiereserve van de stichting worden betrokken.

  • 5.

    Op de verleende subsidie kan een voorschot worden betaald conform het gestelde in artikel 16.

  • 6.

    Voor de aanvraag tot vaststelling van de subsidie voor experimenten zijn de artikelen 12, 13 en 14 van toepassing.

Artikel 18. Steunfunctie

Gedeputeerde Staten kunnen aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid subsidie verlenen voor de uitvoering van een steunfunctie voor de stichting.

Artikel 19. Vertrouwenspersoon

Gedeputeerde Staten kunnen aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid subsidie verlenen voor de werkzaamheden van een vertrouwenspersoon, die de rechtspersoon voor de cliënten van een stichting beschikbaar stelt.

Artikel 20. Uitvoeringsregeling

Gedeputeerde Staten kunnen in een uitvoeringsregeling nadere regels stellen voor de uitvoering van deze verordening.

VII. SLOTBEPALINGEN

Artikel 22. Hardheidsclausule

Gedeputeerde Staten kunnen, indien hiervoor naar hun oordeel dringende redenen zijn, gemotiveerd afwijken van deze verordening.

Artikel 23. Slotbepalingen

  • 1.

    In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslissen Gedeputeerde Staten, met inachtneming van artikel 4.2 van de Awb.

  • 2.

    De verordening treedt inwerking bij inwerkingtreding van de Wet op de jeugdzorg en is niet van toepassing op subsidies die voor het inwerkingtreden van de verordening zijn verleend.

  • 3.

    Deze verordening kan worden aangehaald als "Subsidieverordening Bureau Jeugdzorg Zeeland 2004".

Toelichting bij model subsidieverordening bureau jeugdzorg

1.1 Algemeen

1. Inleiding

Met de inwerkingtreding van de Wet op de jeugdzorg per 1-1-2004 is het noodzakelijk gelet op de wijziging van de bekostigingssystematiek van de jeugdzorg nieuwe subsidieverordeningen vast te stellen ten behoeve van de bekostiging van het bureau jeugdzorg. Op grond van artikel 41 van de Wet op de jeugdzorg stellen Provinciale Staten bij verordening hierover regels vast. Deze regels betreffen in ieder geval de volgende onderwerpen:

  • -

    het bedrag van de subsidies, dan wel de wijze waarop de subsidies worden bepaald;

  • -

    de aanvraag van de subsidie en de subsidieverlening;

  • -

    de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend;

  • -

    de verplichtingen van de subsidieontvanger;

  • -

    de vaststelling van de subsidie;

  • -

    de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of de vaststelling van de subsidie;

  • -

    de betaling of de terugvordering van de subsidie;

  • -

    de mogelijkheid van subsidie voor de uitvoering van experimenten of van de

steunfunctie.

2. Deregulering

Uitgangspunt bij de uitwerking hiervan in deze verordening is onder meer dat de procedures en de organisatie van de subsidiëring zo eenvoudig mogelijk dienen te zijn, maar tegelijkertijd voldoende garanties geeft voor een heldere en transparante wijze van bekostigen en verantwoording hiervan, waarbij sprake is van een duidelijke vastlegging van verantwoordelijkheden van betrokken partijen. Deze verordening bevat dan ook voorschriften die gelden voor het bestuur van de stichting bureau jeugdzorg.

3. Hoofdlijnen van de bekostiging

De provincie heeft een eigen verantwoordelijkheid voor de bekostiging van het bureau jeugdzorg. Vanuit deze verantwoordelijkheid stelt de provincie de subsidie en de daarvoor te leveren prestatie vast.

Ten behoeve van de taken als bedoeld in artikel 5 en 10 van de wet.

De provincie ontvangt van het Rijk een uitkering bureau jeugdzorg. Voor de taken als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a van het Tijdelijk besluit uitkeringen jeugdzorg stelt het Rijk normprijzen per taak vast. Het betreft hier de zogenaamde justitiële taken van het bureau jeugdzorg in het kader van de uitvoering van maatregelen van kinderbescherming en jeugdreclassering. Ten behoeve van de financiering van deze taken door de provincie, wordt aan de doeluitkering bureau jeugdzorg een bedrag toegevoegd dat resulteert door vermenigvuldiging van deze landelijke normprijzen (P) met het aantal uitgevoerde justitiële taken (Q) in het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarop de doeluitkering betrekking heeft. Voor het eerste jaar na inwerkingtreding van de wet zal dit deel van de doeluitkering echter nog worden gebaseerd op basis van het eerste jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet.

Voor de overige niet justitiële taken van het bureau jeugdzorg wordt een bedrag aan de doeluitkering toegevoegd dat is gebaseerd op de middelen die hiervoor in het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet voor deze taken beschikbaar was op grond van de Wet op de jeugdhulpverlening. Voor deze taken geldt derhalve landelijk vooralsnog een gesloten budgetfinanciering van de doeluitkering bureau jeugdzorg. Met ingang van 1 januari 2007 zal voor de financiering van de doeluitkering voor deze overige taken een gelijke financieringsgrondslag worden ontwikkeld als die voor de justitiële taken van het bureau. Dit betekent dat hiervoor ook landelijke normprijzen zullen worden vastgesteld.

De provinciale subsidiesystematiek van het bureau jeugdzorg is op hoofdlijnen gelijk aan de landelijk gehanteerde PxQ-systematiek bij vaststelling van de doeluitkering voor bureau jeugdzorg. De landelijke normprijzen die het Rijk hanteert zijn in relatie tussen Rijk en provincie een vast gegeven en vormen de basis voor de vaststelling van de provinciale subsidie aan het bureau jeugdzorg. Echter, de provincie kan op basis van de regionale situatie en in het kader van haar verantwoordelijkheid voor een zo efficiënt mogelijke inzet van de doeluitkering bureau jeugdzorg, bij de subsidiëring van taken van het bureau jeugdzorg besluiten tot de vaststelling van een afwijkend taakstellend tarief per taak. Daarbij wordt een marge aangehouden van ten hoogste drie procent.

Gedurende de periode tot 2007, waarin nog geen sprake is van landelijk vastgestelde normprijzen voor de niet-justitiële taken van het bureau jeugdzorg, zullen Gedeputeerde Staten de normprijzen en daarbij te hanteren eenheden vaststellen. Deze overgangsregeling is neergelegd in artikel 21 van de verordening.

De taken als bedoeld in artikel 10, derde lid van de wet vormen een uitzondering op deze algemene financieringssystematiek (zie hieronder).

In de subsidieaanvraag geeft het bureau jeugdzorg onder meer aan ten behoeve van welke omvang van de onderscheiden taken zij subsidie aanvraagt.

Op basis van de subsidieaanvraag, het inzicht in het benodigde volume en de omvang van de doeluitkering bepaalt de provincie ten behoeve van welke omvang zij de taken van het bureau jeugdzorg wenst te subsidiëren. In de subsidiebeschikking stelt de provincie deze omvang vast, alsmede het daarbij te hanteren tarief per taak. Zoals aangegeven kan dit tarief maximaal drie procent afwijken van het bedrag dat door het rijk wordt gehanteerd bij de vaststelling van de doeluitkering bureau jeugdzorg.

De aldus tot stand gekomen maximale subsidie wordt alleen verleend voor zover de taken waarop de subsidie betrekking heeft worden uitgevoerd voor cliënten die voorafgaand aan de zorg duurzaam verblijven in de provincie Zeeland.

De subsidieaanvraag van het bureau jeugdzorg zal gebaseerd zijn op een kwantitatieve prognose van de te verwachten omvang van de onderscheiden taken van het bureau. Om het bureau zo veel mogelijk in staat te stellen bij de uitvoering van de taken aan te sluiten op de feitelijke ontwikkeling van de behoefte hieraan gedurende het jaar, vormt de kwantitatieve basis bij toekenning van de subsidie primair als middel ter bepaling van de totaal toe te kennen subsidie voor de uitvoering van de taken. Afhankelijk van de vraagontwikkeling kan de werkelijke inzet taken hiervan afwijken. Bij de vaststelling van de subsidie zal de provincie uitgaan van de werkelijke omvang van de uitgevoerde taken en de daarvoor in de toekenning vastgestelde tarieven. Uitgangspunt daarbij is dat de gerealiseerde aantallen vermenigvuldigd met de vastgestelde tarieven overeenkomen met de maximaal toegekende subsidie. Slechts indien het langs deze weg tot stand gekomen totale bedrag lager is dan de maximaal toegekende subsidie, kan een lagere subsidie worden vastgesteld. Met deze systematiek wordt maximale flexibiliteit voor het bureau jeugdzorg gerealiseerd om bij de inzet van de beschikbare middelen optimaal aan te sluiten bij de behoefte aan de onderscheiden taken. Het bureau jeugdzorg wordt daarmee uitdrukkelijk uitgenodigd de ruimte te benutten om die taken uit te voeren die gelet op de vraag noodzakelijk zijn, binnen de grenzen van de hun door de provincie maximaal toegekende subsidie.

Ten behoeve van de taken als bedoeld in artikel 10, derde lid van de wet.

Uitzondering hierop vormt de subsidiëring van de taak als bedoeld in artikel 10, lid 3, van de Wet op de jeugdzorg, waaronder advies en deskundigheidsbevordering, het onderhouden van contacten met algemene voorzieningen voor jeugdigen en het door vrijwilligers per telefoon laten adviseren van jeugdigen. Evenals dit het geval is bij de vaststelling van de doeluitkering zal door de provincie voor deze taak een subsidie worden vastgesteld op basis van een bedrag per jeugdige inwoner in de provincie.

Toelichting per artikel

Artikel 1

Dit artikel bevat de begripsbepalingen.

Artikel 2

Dit artikel bevat de grondslag/titel voor de subsidieverlening. Voor financiering komen in aanmerking de taken zoals genoemd in artikel 5 en 10 van de wet. De subsidiëring van de overige taken voortvloeiende uit de wet maakt onderdeel uit van de tarieven voor de taken als bedoeld in artikel 6 en 10 van de wet.

In het vierde lid van dit artikel wordt bepaald dat in principe alleen subsidie wordt verleend voor zover de uitvoering van taken betrekking heeft op cliënten afkomstig uit de provincie Zeeland.

Het vijfde lid maakt hierop een uitzondering mogelijk. Deze is gedurende een overgangsfase noodzakelijk in verband met de landelijke afspraken over het kader voor de decentralisatie van de voorheen landelijke werkende instellingen die taken van een bureau jeugdzorg uitvoeren. Over de inrichting van deze overgangsfase voor de afzonderlijke instellingen worden nadere afspraken gemaakt tussen de desbetreffende instellingen en provincies. In de subsidiebeschikking zullen de hieruit voortvloeiende aanvullende subsidievoorwaarden worden vastgesteld.

Artikel 3

In het eerste lid is bepaald dat de subsidie voor 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft, moet worden aangevraagd. In het tweede lid wordt geregeld dat Gedeputeerde Staten vormvoorschriften hieraan kan verbinden. In het derde en vierde lid van dit artikel is aangegeven welke gegevens de subsidieaanvraag minimaal dient te bevatten. Lid 5 handelt over onvolledigheid van de aanvraag en de daarop te nemen acties.

In lid 6 is aangegeven dat bij een eerste aanvraag aanvullende gegevens over de rechtspersoon moeten worden verstrekt.

Artikel 4

In lid 1 van dit artikel is opgenomen wat minimaal in de subsidieverlening vermeld dient te zijn en de termijn waarbinnen een besluit genomen dient te zijn.

In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten binnen 13 weken na ontvangst van de subsidieaanvraag een besluit nemen, mits voldaan is aan alle bepalingen waaraan de aanvraag dient te voldoen. In lid 3 wordt de mogelijkheid geschapen om van deze beslissingstermijn af te wijken. Hiervan dient de aanvrager op de hoogte te worden gesteld.

Artikel 5

In artikel 5 wordt geregeld dat Gedeputeerd Staten de subsidie kunnen weigeren of een korting doorvoeren als de subsidieaanvrager niet voldoet aan de eisen die bij of krachtens de Wet op de jeugdzorg aan haar worden gesteld.

Artikel 6

De provincie ontvangt een doeluitkering bureau jeugdzorg van het Rijk. De hoogte hiervan wordt jaarlijks in het Landelijk Beleidskader Jeugdzorg, dan wel de Landelijke Voortgangsrapportage vastgesteld. De doeluitkering en de eventueel door Provinciale Staten uit eigen middelen beschikbaar gestelde bedragen vormen tezamen het subsidieplafond.

Lid 2 geeft aan dat de maximaal voor bureau jeugdzorg beschikbare middelen en de tarieven voor de onderscheiden taken worden opgenomen in het provinciale uitvoeringsprogramma. In lid 3 is vermeld dat de te verlenen subsidie in geen geval meer bedraagt dan het in het uitvoeringsprogramma vastgelegde plafond. Lid 4 bepaalt dat aanpassingen van de doeluitkering in verband met loon- en prijsontwikkelingen of door maatregelen van rijkswege, kunnen resulteren in een bijstelling van de verleende subsidie.

Artikel 7

In dit artikel zijn de bepalingen opgenomen over het voeren van de administratie. Zo zal het boekjaar samen moeten vallen met het kalenderjaar en zal een betrouwbaar beeld moeten ontstaan over de gegevens van cliënten, de omvang van de uitgeoefende taken en financiële gegevens.

Artikel 8

Artikel 8 bepaalt dat de stichting/zorgaanbieder aan wie een subsidie is verleend, zorgt voor een voldoende verzekering tegen de gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid, diefstal, brand en andere vergelijkbare risico's.

Artikel 9

In lid 1 wordt bepaald dat reserveringen c.q. voorzieningen onderdeel kunnen zijn van bedrijfsvoering en plaats kunnen vinden conform goed gebruik in het economisch verkeer. Hieronder kunnen worden verstaan bijvoorbeeld accommodatiereserves/voorziening groot onderhoud, etc. Hierover kunnen in de uitvoeringsregeling nadere regels worden gesteld.

Lid 2 handelt over exploitatieoverschot. Dit kan worden toegevoegd aan een egalisatiereserve, nadat de voorwaarden van de subsidievaststelling zoals opgenomen in artikel 15 zijn toegepast.

In lid 3 wordt omschreven hoe om te gaan met een exploitatietekort, dat resteert na verrekening van de provinciale subsidie.

In lid 4 is bepaald dat deze egalisatiereserve maximaal 10% bedraagt van de voor dat jaar vastgestelde subsidie.

Lid 5 geeft Gedeputeerde Staten de mogelijkheid om aanvullende regels over de besteding van de egalisatiereserve te geven. Indien hiervan sprake is, kunnen deze in de uitvoeringsregeling worden opgenomen.

Artikel 10

In dit artikel is vastgelegd dat de reserves opgebouwd met provinciale subsidie alleen mogen worden besteed aan kosten die direct verband houden met de uitvoering van de subsidiabele werkzaamheden en welke niet kunnen worden gedekt door de voor dat jaar verleende subsidie. Voorts wordt in lid 2 geregeld dat indien de gesubsidieerde activiteiten worden beëindigd de verplichting aanwezig is om het vanuit de provinciale subsidie ontstane vermogen terug te betalen aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 11

Dit artikel bepaalt dat afschrijvingslasten een onderdeel vormen van het exploitatieresultaat en worden berekend op basis van goed gebruik in het economisch verkeer c.q. bepalingen opgenomen in de uitvoeringsregeling.

Artikel 12

De aanvraag tot vaststelling van de subsidie dient uiterlijk 1 april van het jaar, volgend op het jaar waarover subsidie is verleend, door de subsidieontvanger te zijn ingediend bij Gedeputeerde Staten. Hierbij dient te worden overlegd een inhoudelijke en financiële verantwoording over de besteding van de subsidie.

Artikel 13

Dit artikel regelt de inhoud waaraan het inhoudelijk verslag minimaal dient te voldoen.

Lid 3 bepaalt dat Gedeputeerde Staten gegevens kunnen vragen omtrent de uitgevoerde activiteiten waarvoor subsidie is verleend. Deze vragen mogen geen wezenlijke verstoring van de dagelijkse werkzaamheden teweegbrengen.

In lid 4 wordt bepaald dat Gedeputeerde Staten nog aanvullende regels kunnen vaststellen over de inhoudelijke verantwoording. Deze kunnen worden opgenomen in de uitvoeringsregeling.

Artikel 14

Artikel 14 regelt aan welke voorwaarden de financiële verantwoording minimaal dient te voldoen en uit welke onderdelen deze bestaat. Tevens wordt bepaald dat deze verantwoording moet worden voorzien van een accountantsverklaring. De jaarrekening van de subsidieontvanger moet voldoen aan de ministeriële richtlijnen.

Het aantal zorgeenheden waarvoor in het betreffende jaar een indicatiebesluit is genomen maakt onderdeel uit van de verantwoording. Dit onderdeel is opgenomen teneinde de provincie te doen beschikken over de noodzakelijke gegevens voor de aanvraag van de doeluitkering zorgaanbod bij het rijk voor de volgende jaren. In verband hiermee heeft de accountantsverklaring als bedoeld in het tweede lid en onderdeel f van het eerste lid eveneens betrekking op deze gegevens. Deze gegevens zijn tevens noodzakelijk voor het zodanig door de provincie inkopen van zorg bij zorgaanbieders dat hiermee optimaal wordt aangesloten op de afgegeven indicatiebesluiten van het bureau jeugdzorg.

In onderdeel f wordt bepaald dat het bureau jeugdzorg tevens informatie verschaft omtrent het aantal gestelde indicaties die, gedurende het verantwoordingsjaar, zijn verzilverd bij een daartoe niet door de provincie Zeeland gefinancierde zorgaanbieder. Een en ander vloeit voort uit de overgangsregeling met betrekking tot de provinciale financiering van zorgaanbieders, gedurende de periode waarin nog geen sprake is van een vraaggestuurde financiering van de provinciale uitkering zorgaanbod op basis van de pxq systematiek. Invoering van deze pxq systematiek is voorzien met ingang van 2007.

Dit betekent dat gedurende deze periode veelal nog sprake zal zijn van een voor het zorgaanbod beschikbaar budget per provincie dat nog onvoldoende is afgestemd op de behoefte per provincie. In verband hiermee is het wenselijk dat cliënten in uitzonderingsgevallen hun aanspraak op jeugdzorg ook ten gelde kunnen brengen bij een zorgaanbieder die daartoe niet door de provincie van herkomst wordt gefinancierd. In de provinciale subsidieverordeningen zorgaanbod zal daartoe een overgangsregeling worden opgenomen op grond waarvan de uitvoering van dergelijke jeugdzorg onder een aantal voorwaarden voor subsidie in aanmerking komt bij de provincies die de betreffende zorg aanbieder wel financieren. Dergelijke jeugdzorg is alleen mogelijk als:

  • -

    het bureau jeugdzorg van de provincie van herkomst hiertoe een indicatiebesluit heeft vastgesteld,

  • -

    het betreffende bureau jeugdzorg heeft vastgesteld dat:

    • a.

      de geïndiceerde jeugdzorg, alsmede het vervangend jeugdzorgaanbod als bedoeld in artikel 5 van het Besluit indicatie jeugdzorg, niet binnen dertien weken na vaststelling van het indicatiebesluit, gerealiseerd kan worden door een zorgaanbieder die daarvoor wordt gefinancierd door de provincie van herkomst van de cliënt;

    • b.

      zorgverlening door een zorgaanbieder die niet door de provincie van herkomst wordt gefinancierd het mogelijk maakt de zorg dichter bij de plaats waar de cliënt voorafgaande aan de jeugdzorg verbleef te bieden en de zorgaanbieder deze vaststelling aan kan tonen;

    • c.

      de zorgaanbieder wordt gefinancierd voor de zorgeenheid opgenomen in het betreffende indicatiebesluit;

    • d.

      hiermee niet het maximum wordt overschreden van 10% van de subsidie door de provincie Zeeland aan de zorgaanbieder is toegekend het voor het bieden van zorgeenheden.

Deze overgangsregeling vervalt met ingang van 1 januari 2007, tegelijkertijd met de inwerkingtreding van de nieuwe landelijke financieringssystematiek voor de provinciale uitkeringen jeugdzorg. Uitgangspunt daarbij is dat vanaf dat moment sprake zal zijn een vraaggestuurde financiering van het rijk aan provincies op grond waarvan de afzonderlijke provincies in staat zijn voldoende zorg in te kopen ten behoeve van de aanspraken van de cliënten afkomstig uit de eigen provincie. Teneinde de provincies hiertoe in staat te stellen, dienen zij zicht te hebben op de behoefte aan zorg waarin gedurende de overgangsperiode hier naartoe, wordt voorzien door zorgaanbieders die zij daarvoor niet financiert. Onderdeel f voorziet in de hiervoor noodzakelijke informatieverschaffing door bureau jeugdzorg.

Tenslotte kunnen Gedeputeerde Staten voorts nog aanvullende regels vaststellen over de financiële verantwoording.

Artikel 15

Binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling beslissen Gedeputeerde Staten over de aanvraag. Gedeputeerde Staten kunnen van genoemde termijn afwijken. De aanvrager wordt hiervan in kennisgesteld. Gedeputeerde Staten bepalen of de ingediende verantwoordingen aan de voorschriften voldoen.

Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie lager vaststellen dan het verleende bedrag wanneer niet is voldaan aan de bepalingen van de wet of dit besluit. Dit zal beargumenteerd geschieden.

De vaststelling van de subsidie geschiedt op ten hoogste het maximaal verleende subsidiebedrag.

In onderdeel a van het vierde lid is aangegeven de wijze van vaststelling van de subsidie zoals weergegeven in paragraaf 1.3 van het algemene deel van deze toelichting. Door deze wijze van vaststelling van de subsidie bestaat de mogelijkheid voor het bureau jeugdzorg om - binnen de kaders van de door Gedeputeerde Staten vastgestelde tarieven en de maximaal toegekende subsidie - de aanwending van subsidiemiddelen zodanig te schuiven tussen de onderscheiden taken - dat hiermee zo optimaal mogelijk wordt aangesloten op de behoefte(ontwikkeling) ten aanzien van de onderscheiden taken. Dit met uitzondering van de taak als bedoeld in artikel 6 derde lid van de wet, gericht op versterking van de voorliggende voorzieningen.

Artikel 16

In dit artikel wordt geregeld dat Gedeputeerde Staten de verleende subsidie als voorschot kunnen uitbetalen. In de beschikking tot subsidieverlening zullen de regels hierover worden vermeld.

Artikel 17

Dit artikel houdt de voorwaarden in voor subsidieverlening voor uit te voeren experimenten. Voor voorschotbetaling en subsidievaststelling wordt verwezen naar de betreffende artikelen in deze regeling.

Artikel 18

Dit artikel regelt dat Gedeputeerde Staten een subsidie kunnen verlenen aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid voor de uitvoering van een steunfunctie van de stichting of de zorgaanbieders. Deze rechtspersoon behoeft uitdrukkelijk niet de stichting of een zorgaanbieder te zijn, maar kan een andere rechtspersoon zijn, welke de steunfunctie uitvoert ten behoeve van de stichting of zorgaanbieder.

Artikel 19

Gedeputeerde Staten verlenen aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid subsidie voor de werkzaamheden van een vertrouwenspersoon. Deze voert werkzaamheden uit ten behoeve cliënten van de stichting en/of zorgaanbieder.

Deze rechtspersoon behoeft uitdrukkelijk niet de stichting zelf te zijn, maar kan een andere rechtspersoon zijn, welke de vertrouwenspersoon beschikbaar stelt ten behoeve van cliënten van de stichting. Op grond van de wet is de stichting gehouden deze vertrouwenspersonen in staat te stellen hun werkzaamheden bij de stichting uit te voeren.

Artikel 20

Gedeputeerde Staten kunnen een uitvoeringsregeling vaststellen. Hierin kan worden opgenomen een nadere uitwerking van deze regeling.

Artikel 21

Gedurende het eerste jaar na inwerkingtreding van de Wet op de jeugdzorg is nog geen sprake van door de Minister vastgestelde normbedragen voor de niet justitiële taken van het bureau jeugdzorg. Dit betekent dat in de subsidiëring van het bureau door de provincie hierop nog niet kan worden aangesloten. Het onderhavige artikel regelt het overgangsrecht dat hierdoor noodzakelijk is.

Het eerste lid bepaalt dat Gedeputeerde Staten in afwijking van het bepaalde in artikel 2, derde lid, tarieven kunnen vaststellen die aansluiten op de subsidiegrondslag zoals door hen gehanteerd in het jaar voorafgaand aan inwerkingtreding van de wet. Dit betekent eveneens dat de afbakening van de te onderscheiden taken waarop deze tarieven betrekking hebben zullen moeten aansluiten bij deze subsidiegrondslag. Uiteraard geldt daarbij dat de in de wet voor bureau jeugdzorg genoemde taken het uitgangspunt vormen. Bij de nadere afbakening van taken door Gedeputeerde Staten kan bijvoorbeeld voor de toegangstaken van het bureau uitgegaan worden van de functies en de tarieven welke worden gehanteerd in het kader van de zogenaamde KPMG-normering. Voor wat betreft de taken van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling zijn eveneens sinds enige jaren voorlopige landelijke normen overeengekomen.

Ten aanzien van de taken in het kader van de uitvoering van maatregelen van kinderbescherming en jeugdreclassering, worden wel de daarvoor door de Minister van Justitie vastgestelde normbedragen als basis genomen voor de door de provincie te hanteren tarieven.

Voor wat betreft de taken gericht op versterking van het lokale jeugdbeleid is geen sprake van een vorm van normering per taak. Gedeputeerde Staten kunnen in de wijze van vaststelling van de subsidie aansluiten op de subsidiepraktijk ter zake in het jaar voorafgaande aan de wet.

Het tweede lid bepaalt dat indien de subsidie als gevolg van de hantering van de door Gedeputeerde Staten vastgestelde tarieven voor het eerste jaar na inwerkingtreding substantieel hoger is dan de subsidie in het daarop volgende jaar op basis van de door de Minister vastgestelde tarieven, Gedeputeerde Staten de mogelijkheid hebben om ter overbrugging hiervan gedurende maximaal één jaar een overbruggingssubsidie te verstrekken teneinde het bureau jeugdzorg in staat te stellen haar bedrijfsvoering in overeenstemming te brengen met de nieuwe tarieven. Dit is geen verplichting. Gedeputeerde Staten zullen daartoe een eigen afweging dienen te maken omtrent de noodzakelijkheid hiervan, mede in relatie tot de hiervoor beschikbare middelen in de doeluitkering bureau jeugdzorg.

Artikel 22

Dit artikel geeft een algemene uitzonderingsmogelijkheid op het bepaalde in deze verordening. Gedeputeerde Staten kunnen hiervan slechts gebruik maken indien hiertoe naar haar oordeel dringende redenen aanwezig zijn.

Artikel 23

In dit artikel wordt bepaald dat Gedeputeerde Staten beslissen in gevallen waarin deze regeling niet voorziet.

De ingangsdatum en benaming van deze regeling zijn in de leden 2 en 3 opgenomen.

Ondertekening

Gegeven te Middelburg, oktober 2003
Gedeputeerde Staten voornoemd,
drs. W.T. VAN GELDER, voorzitter.
mr. drs. L.J.M. VERDULT, secretaris.
Uitgegeven 21 oktober 2003.
De secretaris,
mr. drs. L.J.M. VERDULT.