Regeling vervallen per 01-01-2013

Algemene subsidieverordening Zeeland 2007

Geldend van 05-01-2011 t/m 31-12-2012

Intitulé

Algemene subsidieverordening Zeeland 2007

Provinciale staten van Zeeland

  • -

    gelezen het voorstel van gedeputeerde staten van 24 oktober 2006, nr. STA 0605003/22;

  • -

    overwegende dat het gewenst is nieuwe regels te stellen met betrekking tot subsidieverstrekking;

  • -

    gelet op artikel 143 Provinciewet jo. artikel 4:23 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 152 van de Provinciewet;

besluiten vast te stellen de navolgende Algemene subsidieverordening Zeeland 2007.

Artikelen

Artikel 1

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    SMART: Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden;

  • b.

    programmabegroting: de jaarlijks door provinciale staten vastgestelde begroting waarin de gelden per beleidsprogramma worden verdeeld;

  • c.

    beleidsdoelstelling: een door provinciale staten in de programmabegroting en beleidsnota’s vastgestelde doelstelling van het provinciaal beleid;

  • d.

    resultaatsubsidie: een subsidie voor een SMART geformuleerde activiteit;

  • e.

    budgetsubsidie: een resultaatsubsidie aan een in een beleidsnota genoemde instelling, die uitvoering geeft aan meerjarige provinciale beleidsdoelstellingen;

  • f.

    stimuleringssubsidie: een subsidie ter stimulering van een niet SMART formuleerbare activiteit;

  • g.

    actiebegroting: een door gedeputeerde staten vastgestelde begroting, waarin het bedrag per beleidsdoelstelling nader is verdeeld;

  • h.

    prestatieafspraak: een als resultaat van een te subsidiëren activiteit geformuleerd doel of subdoel;

  • i.

    prestatieverwachting: een door gedeputeerde staten opgestelde verwachting van de prestaties die een instelling die in aanmerking komt voor een budgetsubsidie gedurende de subsidieperiode kan leveren.

  • j.

    belastbaar loon: loon in de zin van artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met de eindheffingsbestanddelen bedoeld in artikel 31 van die wet;

  • k.

    gemiddeld belastbaar loon van de ministers: het als laatst in de Staatscourant gepubliceerde gemiddeld belastbaar loon van de ministers bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens.

  • l.

    externe: een persoon die niet in loondienst is bij de instelling, maar wel een formatieplaats bezet.

Artikel 2

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verstrekt voor een activiteit die bijdraagt aan de realisering van een beleidsdoelstelling.

  • 2.

    Provinciale staten kunnen besluiten dat naar aanleiding van een bijzondere gebeurtenis subsidie kan worden verleend in afwijking van het in artikel 2 eerste lid bepaalde en stellen daartoe dan de benodigde middelen beschikbaar.

  • 3.

    Ingeval van een besluit als bedoeld in het tweede lid, stellen gedeputeerde staten zonodig nadere regels terzake van het verstrekken van de subsidie.

Artikel 3

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verstrekt aan een instelling waarbij op het moment van aanvraag van de subsidie er geen bestuurder, directeur of medewerker werkzaam is waarvan de som van het belastbare loon en de voorzieningen betaalbaar op termijn het gemiddeld belastbaar loon van de ministers, te boven gaat.

  • 2.

    Subsidie wordt slechts verstrekt aan een instelling waarbij op het moment van aanvraag van de subsidie er geen externe is ingehuurd op een functie die binnen een termijn van 18 aaneengesloten maanden langer dan 12 maanden door de des betreffende externe is bezet, waarbij het gefactureerd bedrag het gemiddelde belastbare loon van de Ministers vermeerderd met een factor van 20 procent voor werkgeverslasten, vermeerderd met een factor van 30 procent van overige bureaukosten, te boven gaat.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing in geval van een dienstverband met een kleinere omvang dan het voltijds dienstverband, waarbij de som van het belastbaar loon en de voorzieningen betaalbaar op termijn meer bedraagt dan het gemiddeld belastbaar jaarloon van de ministers vermenigvuldigd met het aantal uren waarop het dienstverband betrekking heeft en gedeeld door het aantal uren van een voltijds dienstverband van de instelling.

  • 4.

    Gedeputeerde staten kunnen gemotiveerd afwijken van hetgeen bepaalt in het eerste, tweede en derde lid van dit artikel en stellen Provinciale staten jaarlijks daarvan achteraf in kennis.

Artikel 4

Een resultaatsubsidie wordt verstrekt voor de duur van de activiteit.

Een budgetsubsidie wordt verstrekt voor maximaal de geldingsduur van de desbetreffende beleidsnota.

Een stimuleringssubsidie wordt per instelling per kalenderjaar ten hoogste eenmaal verstrekt en bedraagt ten hoogste € 2.500,- .

Artikel 5

De in artikel 4 genoemde subsidies worden slechts verstrekt indien:

  • a.

    de behoefte aan de activiteit is aangetoond,

  • b.

    een zodanige werkwijze wordt toegepast dat redelijkerwijs mag worden verwacht dat de beoogde doelen kunnen worden bereikt,

  • c.

    uit de begroting blijkt, dat, met inbegrip van een subsidie van de provincie, de benodigde financiële middelen beschikbaar zijn om de gestelde doelen te realiseren,

  • d.

    uit het subsidieverzoek blijkt dat de gevraagde subsidie noodzakelijk is om de activiteit uit te voeren, en

  • e.

    wordt voldaan aan de criteria, gesteld bij of krachtens deze verordening en, ingeval er een bijzondere subsidieregeling van toepassing is, tevens aan de bepalingen in die regeling.

Artikel 6

Voorzover een subsidie wordt verleend ten laste van de provinciale begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt zij verleend onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

Artikel 7

Gedeputeerde staten zijn bevoegd tot:

  • a.

    het verstrekken van subsidie,

  • b.

    het aan de subsidieontvanger opleggen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 4:38 en 4:39 van de Algemene wet bestuursrecht,

  • c.

    het verlenen van voorschotten op het subsidiebedrag,

  • d.

    het vaststellen van subsidieplafonds, en

  • e.

    het bepalen van de wijze waarop de beschikbare bedragen worden verdeeld.

Voorzover gedeputeerde staten van de in het eerste lid, onder d, bedoelde bevoegdheid geen gebruik hebben gemaakt, gelden per beleidsdoelstelling de daarvoor in de actiebegroting opgenomen middelen als het subsidieplafond.

Artikel 8

  • 1.

    Gedeputeerde Staten nemen bij het verstrekken van resultaatsubsidies prestatieafspraken op in de beschikking.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten stellen bij budgetsubsidies:

    • a.

      boven een jaarlijks bedrag van € 100.000,- of

    • b.

      waarbij zij dit gewenst achten tijdig per instelling geactualiseerde prestatieverwachtingen op.

Artikel 9

Gedeputeerde staten stellen nadere regels terzake van het verstrekken van subsidies.

Slotbepalingen

Artikel 10

De Algemene subsidieverordening Zeeland 2002 wordt ingetrokken, met dien verstande dat:

  • a.

    zij van toepassing blijft voor subsidiebesluiten die zijn genomen op grond van de Algemene subsidieverordening Zeeland 2002, en

  • b.

    artikel 74 van toepassing blijft voor subsidiebesluiten die niet voor 1 juli 2002 zijn vastgesteld.

Artikel 11

  • 1.

    De Subsidieverordening hulp bij calamiteiten (Provinciaal Blad nr. 11 van 2005 ) wordt ingetrokken.

  • 2.

    Ingetrokken worden:

    • a.

      de Subsidieverordening riolering in kwetsbaar gebied (PB nr. 48 van 2001),

    • b.

      de Verordening provinciaal stads- en dorpsvernieuwingsfonds Zeeland (provinciaal blad nr. 47 van 1989), laatstelijk gewijzigd bij besluit van 28 april 2000 (provinciaal blad nr. 15 van 2000),

    • c.

      de Provinciale verordening reserve openbaar vervoer Zeeland (Provinciaal Blad nr 29 van 2002), en

    • d.

      de Verordening uitvoering kaderverordening plattelandsontwikkeling Zeeland (Provinciaal Blad nr. 33 van 2001),

  • 3.

    met dien verstande dat zij van toepassing blijven voor subsidiebesluiten die op grond daarvan zijn genomen.

  • 4.

    Ingetrokken worden, op een nader door gedeputeerde staten te bepalen datum, die voor elke verordening verschillend kan zijn,:

    • a.

      de Provinciale verordening voor topsportevenementen en bijzondere sportevenementen 2005-2007 (Provinciaal Blad nr. 43 van 2004),

    • b.

      de Subsidieverordening stimulering bedrijfsvervoer (Provinciaal Blad nr. 8 van 1999),

    • c.

      de Stimuleringsverordening Verkeersveiligheid Zeeland (provinciaal blad nr 22 van 2002),

    • d.

      de Verordening onderhoudssubsidies monumenten en draaipremies molens Zeeland 1998 (Provinciaal Blad nr. 4 van 1998), laatstelijk gewijzigd bij besluit van 12 maart 2004 (Provinciaal Blad nr. 10 van 2004), en

    • e.

      de Verordening onderhoudsovereenkomsten kleine landschapselementen (VOL) (provinciaal blad nr. 17 van 1995).

Artikel 12

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.

Artikel 13

Deze verordening wordt aangehaald als Algemene subsidieverordening Zeeland 2007.

Toelichting bij de Algemene subsidieverordening Zeeland 2007

Algemeen

De directe aanleiding voor het wijzigen van het subsidiebeleid en de subsidieregels vindt zijn grondslag in de financiële verordening.

Gedeputeerde staten zijn, op grond artikel 23 van die verordening, verplicht om binnen de collegeperiode te komen met een (bijgestelde) nota 'verstrekking provinciale subsidies'. De herbezinning op de subsidieverlening, een verdere implementatie van de dualisering van het provinciebestuur, een verdere deregulering (die voor de subsidieverstrekking reeds was toegezegd), de rechtmatigheidstoets en invloeden vanuit het project andere overheid/ digitalisering hebben het college doen besluiten tot een meer fundamentele herziening van de huidige subsidieverordening.

De Algemene subsidieverordening (Asv) dateert van juli 2002 en is alleen op een drietal punten in het kader van de deregulering aangepast tijdens de statenvergadering van 18 maart 2005. De subsidienota "de Zeeuwse subsidiestroom" dateert zelfs uit 1992.

Dualisme

De Provinciewet maakt een onderscheid tussen kaderstelling, monitoring en controle (door provinciale staten) en uitvoering (door gedeputeerde staten). Dit zijn de bestuurlijke rollen die de twee aparte bestuursorganen bij het dualisme toebedeeld hebben gekregen.

Provinciale staten hebben in de door hen vastgestelde Algemene subsidieverordening Zeeland 2007 de kaderstellende, monitorende en controlerende rol.

De uitvoering van de subsidieverstrekking komt, in lijn met het dualisme, in grotere mate dan voorheen bij gedeputeerde staten. In de verordening bepalen provinciale staten daartoe onder meer dat gedeputeerde staten nadere regels voor de subsidieverstrekking stellen. De subsidieverstrekking vindt - binnen de kaders van de verordening - ondubbelzinnig plaats door gedeputeerde staten.

Deze verordening bestaat uit met name delegatiebepalingen, waarin de bevoegdheidsoverdracht tot het verlenen van subsidies wordt overgedragen aan gedeputeerde staten. Naast de delegatie van de subsidieverstrekking, regelen provinciale staten ook in de ASV het kader waarbinnen gedeputeerde staten subsidies mogen verlenen.

De juridische structuur is dan als volgt:

  • 1.

    de door provinciale staten vastgestelde kaderstellende Algemene subsidieverordening (Asv) en

  • 2.

    (ter uitvoering van het door provinciale staten bepaalde) het door gedeputeerde staten vast te stellen Algemeen subsidiebesluit (Asb).

Een belangrijk deel van de voorheen in de verordening opgenomen regels is daarmee verplaatst naar het Asb, nu deze - gelet op het dualisme - moeten worden gezien als onderdeel van de uitvoering van het door provinciale staten gestelde beleid.

De flexibiliteit van de subsidieverstrekking zal daarmee zeker ook aanzienlijk worden vergroot.

In het kader van de deregulering is tevens gekozen voor een opzet waardoor zo veel mogelijk tal van bestaande separate subsidieregelingen worden ondergebracht onder het nieuwe stramien van de Asv/Asb. Deze uniformering en standaardisering leidt tot een inzichtelijker en gestroomlijnder geheel van provinciale subsidieregelgeving.

Specifieke provinciale subsidieregelingen (bv. de Draaipremieregeling en de Topsportregeling) worden, voorzover nodig, ondergebracht in bijzondere hoofdstukken van het door gedeputeerde staten vast te stellen Algemeen Subsidiebesluit.

Deze specifieke subsidieregelgeving, ter uitvoering van beleidsnota's behoort namelijk niet tot de kaderstellende rol van provinciale staten, maar tot de uitvoerende rol van gedeputeerde staten. Provinciale staten hebben beleidsdoelstellingen opgesteld en stellen daarmee een kader. Gedeputeerde staten voeren de beleidsdoelstellingen uit en hebben daar specifieke subsidieregelgeving voor nodig, waarin specifieke beleidsinhoudelijke subsidiecriteria zijn opgenomen.

Provinciale staten trekken bij invoering van deze subsidieverordening, daar waar juridisch mogelijk, alle bijzondere subsidieverordeningen in. Gedeputeerde staten hebben de bevoegdheid om, ten behoeve van de uitvoering van het provinciaal beleid, beleidsinhoudelijke subsidieregelgeving vast te stellen en te beheren.

Wellicht rijst de vraag waarom deze subsidieverordening is opgesteld, terwijl de uitvoering van de subsidieverstrekking helemaal bij gedeputeerde staten ligt. De wet stelt dat voor het verstrekken van subsidies een wettelijke grondslag moet bestaan (artikel 4:23, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht, Awb). Aangezien regelgeving van gedeputeerde staten niet kan worden gekwalificeerd als een wettelijke grondslag, is deze Asv noodzakelijk. Daarnaast zijn er een aantal specifieke zaken, zoals bijvoorbeeld subsidieplafonds, die conform de Awb bij verordening moeten worden geregeld.

Uitgangspunten

Het verstrekken van provinciale subsidies dient een tweeledig doel:

  • -

    Het provinciaal bestuur gebruikt het verstrekken van subsidie om haar beleid in volle breedte gestalte te geven;

  • -

    Organisaties en instellingen die het geld ontvangen worden in de gelegenheid gesteld activiteiten te ontplooien, ideeën of methoden te ontwikkelen of hun deskundigheid te bevorderen.

Belangrijk voor het provinciaal bestuur is dat er met het verstrekken van subsidies beleidsdoelstellingen worden gerealiseerd; het moet resultaatgericht zijn.

Belangrijk voor de instelling is dat het subsidiebeleid voorspelbaar en publieksvriendelijk is.

Met het opstellen van de nieuwe Algemene subsidieverordening is derhalve beoogd:

  • -

    resultaatgericht te zijn door het verbinden van inhoudelijke voorwaarden aan subsidieverlening door gedeputeerde staten; immers hierop zullen zij door provinciale staten worden gecontroleerd;

  • -

    voorspelbaar en publieksvriendelijk te zijn, door met name de instellingen te laten doen waar ze goed in zijn: het behalen van inhoudelijke resultaten.

Op basis van deze uitgangspunten zijn de acht verschillende subsidievormen uit de Asv 2002 komen te vervallen, en zijn er drie (nieuwe) subsidievormen voor in de plaats gekomen, te weten:

  • -

    de resultaatsubsidie,

  • -

    de budgetsubsidie, en

  • -

    de stimuleringssubsidie.

Resultaatsubsidie

In het verleden werd met subsidies veelal de input gefinancierd. Hierbij werd met name een subsidie verleend in bepaalde kosten, waarbij de link tussen de te realiseren activiteit en de kosten niet altijd kon worden gelegd. Het gevolg van deze systematiek was dat indien het inhoudelijk resultaat niet volledig werd gerealiseerd, de subsidie achteraf toch op het maximale bedrag werd vastgesteld. Een nadeel voor de provincie, want beleidsdoelstellingen konden deels niet worden gerealiseerd, terwijl er wel kosten voor werden gemaakt.

Omdat met subsidies publieke middelen worden uitgegeven, wil de provincie meer inzicht in de met deze gelden behaalde resultaten hebben. De gedachte achter de resultaatsubsidie is namelijk om in het nieuwe subsidiesysteem meer nadruk te leggen op het behalen van inhoudelijk resultaat. Hiermee beogen provinciale staten met het subsidie-instrument haar beleidsdoelstellingen beter en makkelijker te realiseren.

Met name het resultaatgerichte is in de verordening opgenomen. Aan gedeputeerde staten is de opdracht meegegeven om resultaatgericht subsidiëren te combineren met een publieksvriendelijke en transparante wijze van subsidiëren.

SMART-resultatenDe voorwaarde voor de resultaatsubsidie is dat de gesubsidieerde activiteit SMART-geformuleerd moet zijn. Dit houdt in dat de activiteit Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdsgebonden is. SMART is een acroniem dat met name wordt gebruikt bij het formuleren van doelstellingen. Het geeft nauwkeurig aan wat je wilt bereiken en geeft aan welke resultaten er moeten worden behaald. Door het SMART zijn van doelstellingen is de kans groter dat de doelstellingen ook daadwerkelijk worden gerealiseerd.

Indien een activiteit dus niet SMART-geformuleerd is of kan worden, is het niet mogelijk voor de instellingen om voor de desbetreffende activiteit in aanmerking te komen voor een resultaatsubsidie. Wel bestaat de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor een stimuleringssubsidie.

Budgetsubsidie

De budgetsubsidie is de enige subsidievorm die terugkeert uit de Asv 2002. Deze subsidie wordt namelijk als goed werkbaar beschouwd. Echter, er zit wel een verschil tussen de budgetsubsidie uit de Asv 2002 en die uit de Asv 2007. In het vervolg zal er ook aan iedere budgetsubsidie één of meerdere prestatieafspraken worden gekoppeld, opdat ook bij deze instellingen inzichtelijk wordt gemaakt welke (SMART-)resultaten zij met de subsidie leveren.

Het verschil met een resultaatsubsidie is dat de budgetsubsidie wordt verleend bij bestendige subsidierelaties, waarbij de instelling uitvoering geeft aan één of meer meerjarige provinciale beleidsdoelstellingen. De budgetsubsidie kan derhalve worden verleend voor één of meer jaren, doch maximaal voor de geldingsduur van de desbetreffende beleidsnota.

Stimuleringssubsidie

De stimuleringssubsidies is een subsidies voor kleinere activiteiten die niet SMART-geformuleerd kunnen worden, oftewel waaraan geen prestatie kan worden gekoppeld. Er is voor gekozen om de voorwaarden van de stimuleringssubsidie zoveel mogelijk gelijk te stellen met de voorwaarden die werden gesteld aan de oude lumpsumsubsidie uit de Algemene Subsidieverordening 2002. Dat houdt in dat de subsidie wordt vastgesteld bij de subsidieverlening, waardoor het subsidiebedrag niet wijzigt en dat er enkel 4 weken na afloop van de activiteit een kort inhoudelijk verslag moet worden ingediend. Omdat bij de stimuleringssubsidie het resultaat minder concreet kan worden geformuleerd, is de hoogte van deze subsidie beperkt tot een bedrag van € 2500,-.

Awb en subsidie

De dwingende bepalingen uit de wet zijn automatisch van toepassing op elke subsidierelatie. Bepalingen van de wet zijn niet herhaald in de Asv. Dit geldt derhalve ook voor het subsidiebegrip.

Dit begrip is gedefinieerd in artikel 4:21, eerste lid, als : "de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten."

De Asv is van toepassing indien gedeputeerde staten er voor kiezen om ten behoeve van het realiseren van provinciale beleidsdoelstellingen het subsidie-instrument in te zetten

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

Op grond van artikel 4:23, eerste lid, Awb mag in beginsel alleen subsidie worden verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verleend. Daaraan wordt in het eerste lid van dit artikel invulling gegeven. Er is gekozen voor een verwijzing naar de doelstellingen in de programmabegroting en specifieke beleidsnota's. Primair worden hiermee de door provinciale staten vastgestelde (meerjarige) beleidsnota's bedoeld. De reden voor deze keuze is dat hiermee de wettelijke grondslag zo flexibel mogelijk wordt ingevuld en wordt voorkomen dat bij iedere beleidswijziging ook de Algemene subsidieverordening moet worden aangepast.

Met het tweede lid van dit artikel wordt bepaald dat provinciale staten kunnen besluiten dat in afwijking van het eerste lid subsidie mag worden verleend indien er sprake is van bijzondere gebeurtenissen, zoals bijvoorbeeld ten behoeve van de wederopbouw naar aanleiding van een natuurramp. In het derde lid wordt bepaald dat gedeputeerde staten in dergelijke gevallen bevoegd zijn zonodig nadere regels te stellen.

Artikel 3

Artikel 3 houdt in dat er geen subsidie wordt verleend aan instellingen waarbij een medewerker meer loon ontvangt dan het gemiddelde belastbaar loon van de ministers. Bij deze normering wordt aangesloten bij de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens.

De vergoedingen betaalbaar op termijn houden hierbij in: de betalingen van de werkgever ten behoeve van pensioensvoorziening (inclusief het werknemersdeel dat door de werkgever op het bruto salaris in mindering wordt gebracht), maar ook voorzieningen voor een VUT-regeling, levensloop of een sabbatical.

Het loon van de medewerker wordt, overeenkomstig bovengenoemde wet, bepaald door de som van:

  • -

    het belastbaar loon (bedrag op jaaropgave)

  • -

    het werkgevers en werknemersdeel van de pensioensafdracht (onderdeel voorzieningen betaalbaar op termijn)

  • -

    overige vergoedingen betaalbaar op termijn:

    • -

      de betaling van de werkgever ten behoeve van een pensioensvoorziening (inclusief het werknemersdeel dat door de werkgever op het bruto salaris in mindering wordt gebracht)

    • -

      voorzieningen voor een VUT-regeling, levensloop of een sabbatical

  • -

    Ontslagvergoedingen voor zover deze al niet in het belastbaar loon zijn opgenomen.

De Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (WOPT) bepaalt dat het gemiddelde belastbaar loon van de ministers zes weken na afloop van het kalenderjaar waarop het betrekking heeft wordt gepubliceerd in de Staatscourant. Voor de Provincie Zeeland is steeds het meest recent gepubliceerde belastbaar loon van toepassing. Bijvoorbeeld: Het gemiddeld belastbaar loon van de ministers over het jaar 2009 was € 188.000,00. Dit is op 4 februari 2010 gepubliceerd in de Staatscourant. Dit gemiddeld belastbaar loon is voor de Provincie Zeeland van toepassing tot het moment dat de Minister van Binnenlandse Zaken en koninkrijkrelaties het gemiddeld belastbaar loon van de ministers over 2010 heeft gepubliceerd in de Staatscourant. Gedeputeerde staten bepalen in het Algemeen subsidiebesluit op welke wijze dit artikel wordt nageleefd (zie artikel 4, eerste lid, sub h).

Het tweede lid regelt dat de normering ook van toepassing is op de inhuur van een externe. In dat geval gaat de normering pas lopen op het moment dat een medewerker voor langer dan 12 maanden is ingehuurd op een functie (formatieplaats) binnen een termijn van 18 maanden. De inhuur van een derde is vaak duurder dan iemand die direct in vaste dienst is. Het bedrijf waar de ingehuurde kracht werkzaam is rekent de werkgeverslasten door en heeft daarnaast nog een opslag voor bureaukosten. Vanaf 1 januari 2011 heeft het rijk een norm voor inhuurcontracten. De provincie hanteert deze norm voor het bepalen van de norm voor topinkomens indien er sprake is van inhuur van extern personeel. De norm komt neer op het gemiddeld belastbaar loon van de ministers, vermeerderd met een factor van 20 procent voor werkgeverslasten. De uitkomst hiervan wordt vermeerderd met een factor van 30 procent bureaumarge. Uitgaande van een gemiddeld belastbaar loon van de minister van € 188.000,00 bedraagt de norm voor inhuur van een externe:

€ 188.000,00 + 20 procent werkgeverslasten = € 225.600,00

€ 225.600,00 + 30 procent bureaumarge = € 293.280,00.

In het geval van een deeltijddienstbetrekking wordt de norm bepaald aan de hand van het gemiddeld belastbaar loon van de ministers omgerekend naar een deeltijd betrekking. Dit is geregeld in artikel 3 derde lid.

Om de norm te bepalen wordt gebruik gemaakt van het bij de instelling gebruikelijke aantal uren van een voltijddienstverband.

Stel dat een bestuurder gedurende 20 uur per week werkzaam is voor een bepaalde instelling en het gebruikelijke voltijddienstverband bij de instelling 40 uur betreft. Om de norm te bepalen dient de volgende formule te worden uitgewerkt:

Gemiddeld belastbaar loon van de ministers x aantal uren waarop het dienstverband betrekking heeft gedeeld door Gebruikelijk aantal uren van een voltijddienstverband

Voor het jaar 2009 zou de norm voor bovengenoemde bestuurder als volgt worden bepaald:

€ 188.000,00 x 20 uur : 40 uur = 3.760.000,00 : 40 uur = € 94.000,00

De norm voor deze bestuurder in het jaar 2009 is € 94.000,00.

Gedeputeerde staten kunnen afwijken van de normering (lid 4). Mogelijke afwijkmogelijkheden zijn situaties waarbij het inhoudelijk belang van de te subsidiëren activiteit de salarisnormering te boven gaat, of dat gedeputeerde staten besluiten om over te gaan tot een overgangsperiode voor een bepaalde instelling. Indien wordt afgeweken van de norm door gedeputeerde staten, wordt dit achteraf kenbaar gemaakt aan provinciale staten. Dit geschiedt jaarlijks via de jaarrekening.

Artikel 5

Provinciale staten stellen in dit artikel algemene kaders die gelden voor de provinciale subsidieverstrekking.

Sub d houdt in dat er geen subsidie wordt verstrekt als uit de begroting blijkt dat er geen financiële noodzaak is voor de subsidiëring omdat de activiteit ook doorgang kan vinden zonder provinciale subsidie. Ook wordt er op basis van dit lid getoetst of de activiteit doorgang vindt indien er minder subsidie wordt verleend. Zo kunnen gedeputeerde staten zo efficiënt mogelijk de beleidsdoelstelling nastreven.

Artikel 6

Subsidies die ten laste van een begroting worden verleend die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd door provinciale staten, kunnen, vanwege het budgetrecht van provinciale staten, slechts onder voorbehoud worden verleend. In dergelijke gevallen nemen gedeputeerde staten dit voorbehoud op in de subsidieverleningbeschikking.

Artikel 7

In lid 1 a van dit artikel wordt aan gedeputeerde staten de bevoegdheid tot de subsidieverstrekking overgedragen. Gedeputeerde staten kunnen binnen de grenzen van deze verordening nader bepalen welke activiteiten wel en welke niet voor subsidie in aanmerking komen, alsmede de criteria voor subsidiëring. Bij deze bevoegdheidsoverdracht maken provinciale staten gebruik van artikel 152 Provinciewet, dat het mogelijk maakt bevoegdheden te delegeren aan gedeputeerde staten. Gedeputeerde staten zijn verantwoording schuldig aan provinciale staten over de wijze waarop zij omgaan met de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels. Hierdoor is een sterke scheiding mogelijk tussen kaderstelling, uitvoering en controle, hetgeen uit het oogpunt van dualisering gewenst is.

De Awb bepaalt in artikel 4:25, eerste lid, dat voor de vaststelling van een subsidieplafond een wettelijke grondslag is vereist. Lid 1 sub d voorziet hierin. Daarnaast bestaat de mogelijkheid het subsidieplafond te splitsen of in te delen, zodat gedeputeerde staten per subsidiesoort of -tijdvak kunnen afwegen of vaststelling van een deelplafond nodig en wenselijk is.

Lid 1 sub e geeft uitvoering aan het bepaalde in artikel 4:26, eerste lid van de Awb, inzake de bepaling van een verdelingsmaatstaf (tendersysteem, volgorde van binnenkomst, etc.).

Artikel 9

In dit artikel dragen provinciale staten gedeputeerde staten op ten behoeve van de subsidieverstrekking nadere regels te stellen. Dit geschiedt in beginsel in het Asb 2007.

Artikel 11

In het tweede lid worden enkele verordeningen ingetrokken, op basis waarvan geen subsidie meer zal worden verleend, maar die voor de subsidieafrekening nog moeten kunnen worden gehanteerd. Het artikellid voorziet in die mogelijkheid.

In het derde lid worden verordeningen ingetrokken die voorzien in subsidies die wel gecontinueerd moeten worden.

Zoals in het algemene deel van deze toelichting is aangegeven, wordt de uitvoering van het door provinciale staten bepaalde subsidiebeleid met inbegrip van voor die uitvoering noodzakelijke regelgeving opgedragen aan gedeputeerde staten. Daartoe zullen in het door gedeputeerde staten vast te stellen Asb na het algemene gedeelte voor specifieke subsidiesituaties bijzondere hoofdstukken worden opgenomen. Voor een deel van de daar te regelen materie bestaan momenteel nog separate subsidieverordeningen, zoals de Provinciale verordening voor topsportevenementen en bijzondere sportevenementen 2005-2007 en de Verordening onderhoudssubsidies monumenten en draaipremies molens Zeeland 1998. Nu die materie wordt ondergebracht in het Asb, dienen de desbetreffende verordeningen door provinciale staten te worden ingetrokken. Omdat niet alle bijzondere subsidies tegelijkertijd in het Asb zullen kunnen worden ondergebracht, is voorzien in een intrekking die zijn effect pas heeft op een nader door gedeputeerde staten te bepalen datum.

Op deze wijze behoeven provinciale staten later geen of wellicht nog een enkel separaat intrekkingbesluit te nemen.

Het intrekkingbesluit betreffende de bedoelde verordeningen wordt met vaststelling van de verordening genomen en gedeputeerde staten bepalen - desgewenst per verordening - wanneer het effectief wordt; dit zal doorgaans samenvallen met het inwerkingtreden van een wijziging van het Asb, waarbij de subsidiematerie aldaar wordt geregeld.

Deze methode biedt de noodzakelijke flexibiliteit en een naadloze aansluiting van de oude op de nieuwe situatie.

Ondertekening

Gegeven te Middelburg, 8 december 2006
Gedeputeerde Staten voornoemd,
drs. W.T. VAN GELDER, voorzitter.
mr. drs. L.J.M. VERDULT, secretaris.
Uitgegeven, 19 december 2006
De provinciesecretaris,
mr. drs. L.J.M. VERDULT