Verordening persoonsgebonden budget en begeleid werken Wet sociale werkvoorziening 2008 Zeewolde

Geldend van 08-10-2008 t/m heden

Intitulé

Verordening persoonsgebonden budget en begeleid werken Wet sociale werkvoorziening 2008 Zeewolde

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeewolde;

  • b.

    Wsw: Wet sociale werkvoorziening;

  • c.

    persoonsgebonden budget (PGB): eenmalige of periodieke op grond van de Wet sociale werkvoorziening, aan de werkgever uit te betalen, subsidie voor loonkosten of structurele kosten;

  • d.

    Wsw-geïndiceerde: de belanghebbende die op grond van de Wet sociale werkvoorziening rechtmatig aanspraak maakt op een persoonsgebonden budget.

Artikel 2. Uitvoeringskosten en subsidieplafond

  • 1. Het college stelt elk jaar vóór 31 december de hoogte vast van de aan de subsidieverlening in het volgende jaar verbonden uitvoeringskosten.

  • 2. Het door de gemeente van het rijk voor het betreffende jaar ontvangen budget, verminderd met de in het vorige lid bedoelde uitvoeringskosten, wordt aangemerkt als subsidieplafond als bedoeld in de artikelen 4:24 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3. Voorwaarden

  • 1. Het college verstrekt op aanvraag aan iedere Wsw-geïndiceerde die daar recht op heeft een persoonsgebonden budget begeleid werken Wsw, indien werkgever en begeleidingsorganisatie er zorg voor dragen dat de arbeidsplaats voor de sw-geïndiceerde adequaat wordt ingevuld.

  • 2. De werkgever voldoet aan de volgende vereisten:

    • a.

      zijn onderneming staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;

    • b.

      de aangeboden arbeidsplaats en de omvang daarvan zijn, gelet op de indicatiestelling, de mogelijkheden van de sw-geïndiceerde en de hoogte van de kosten voor de aanpassing van de werkplek, als passend aan te merken;

    • c.

      de duur van het dienstverband bedraagt tenminste zes maanden, in principe gevolgd door een dienstverband voor onbepaalde tijd.

  • 3. De begeleidingsorganisatie voldoet aan de volgende vereisten:

    • a.

      de begeleidingsorganisatie is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;

    • b.

      de begeleidingsorganisatie en haar medewerkers zijn gekwalificeerd voor het begeleiden van de doelgroep en de sw-geïndiceerde voor wie het persoonsgebonden budget is bestemd;

    • c.

      de begeleidingsorganisatie heeft aantoonbare kennis en ervaring in het werkveld en beschikt over een relevant kwaliteitskeurmerk.

Artikel 4. Vaststelling periodieke subsidie

  • 1. Het college stelt op verzoek van de Wsw-geïndiceerde de hoogte van de, aan de werkgever uit te betalen, subsidie vast.

  • 2. Ingeval een voorgestelde loonkostensubsidie niet hoger is dan 50% van het bruto loon van de Wsw-geïndiceerde, wordt de loonkostensubsidie door het college ter hoogte van het voorgestelde bedrag vastgesteld.

  • 3. Bij onduidelijkheid over de loonwaarde kan het college de hoogte van de loonkostensubsidie baseren op een loonwaardeonderzoek, bij welk onderzoek door het college een externe deskundige kan worden ingeschakeld.

  • 4. Een loonwaardeonderzoek vindt in ieder geval plaats voor loonkostensubsidies hoger dan het in lid 2 genoemde percentage.

  • 5. Bij een dienstverband voor onbepaalde tijd vindt in het eerste jaar en vervolgens periodiek om de vijf jaar een loonwaardebepaling plaats.

Artikel 5. Herziening loonkostensubsidie

  • 1. Op verzoek van de Wsw-geïndiceerde of de werkgever kan het college de loonkostensubsidie worden herzien na wijziging van de arbeidsproductiviteit van de werknemer.

  • 2. Het college kan de hoogte van de loonkostensubsidie herzien indien daarvoor gegronde redenen zijn.

Artikel 6. Vergoeding begeleidingsorganisatie

  • 1. De hoogte van de vergoeding aan de begeleidingsorganisatie en de omvang van het aantal uren begeleiding wordt door het college in overleg met de begeleidingsorganisatie vastgesteld.

  • 2. De kosten van een begeleidingsorganisatie in verband met het zoeken van een begeleid werkenplaats komen voor vergoeding in aanmerking. De hoogte van de vergoeding aan de begeleidingsorganisatie bestaat uit een vast bedrag per kandidaat.

  • 3. Bij de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wordt de in het vorige lid bedoelde vergoeding verhoogd met een eenmalige bonus.

  • 4. De hoogte van de in het vorige lid bedoelde bonus wordt door het college vastgesteld.

Artikel 7. Subsidie aanpassing werkplek

  • 1. Het college kan subsidie verstrekken voor de eenmalige kosten van aanpassing van werkplek indien uit een deskundigenrapport blijkt dat de aanpassingen noodzakelijk en persoonsgerelateerd zijn en naar redelijkheid niet door de werkgever gedragen hoeven te worden.

  • 2. Kosten voor aanschaf van apparatuur, aanpassing van de werkplek of voortvloeiend uit arbowetgeving welke kosten de werkgever uit hoofde van normaal en goed werkgeverschap voor iedere werknemer zou moeten maken, komen niet voor subsidie in aanmerking.

  • 3. Een subsidie als bedoeld in het eerste lid kan slechts worden verstrekt bij een voorgenomen dienstverband van tenminste twaalf maanden.

  • 4. Aanpassingen waarvan de kosten hoger zijn dan € 2.000,- komen niet voor een subsidie in aanmerking.

Artikel 8. Indienen van de aanvraag

  • 1. De aanvraag voor een persoonsgebonden budget wordt ingediend door middel van een volledig ingevulde aanvraag. De aanvraag wordt mede-ondertekend door werkgever en de begeleidingsorganisatie.

  • 2. Het college kan ten behoeve van de aanvraag een aanvraagformulier vaststellen.

Artikel 9. Beslistermijn

  • 1. Het college besluit over de aanvraag binnen zes weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2. Het college kan dit besluit met ten hoogste zes weken verdagen. Het college stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 10. Voortzetting periodieke subsidie

  • 1. De werkgever verstrekt binnen zes weken na afloop van het kalenderjaar aan het college een schriftelijke opgave van het door hem in het voorgaande jaar betaalde bruto CAO-loon van de Wsw-geïndiceerde, vermeerderd met alle werkgeverslasten.

  • 2. Het college stelt de periodieke subsidie binnen zes weken na ontvangst van deze opgave vast.

Artikel 11. Uitbetaling subsidie

  • 1. De subsidie wordt voor het eerst binnen zes weken na de vaststelling betaald onder verrekening van de betaalde voorschotten.

  • 2. De subsidie wordt vervolgens in maandelijkse termijnen achteraf betaald.

Artikel 12. Verplichtingen van de werkgever

De werkgever doet onmiddellijk schriftelijke mededeling aan het college van alle feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de verstrekking van de subsidie.

Artikel 13. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen in deze verordening indien de onverkorte toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden.

Artikel 14. Citeertitel en inwerkingtreding

1.Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening persoonsgebonden budget en begeleid werken Wsw Zeewolde 2008.

2. Deze verordening treedt op 8 oktober 2008 in werking.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Zeewolde in zijn openbare vergadering van 25 september 2008.
de griffier, de voorzitter,
B.J. Schouten G.J. Gorter

Toelichting

Algemene toelichting

Op 1 januari 2008 is de herziene Wet sociale werkvoorziening (Wsw) in werking getreden. Deze wet bevordert dat Wsw-geïndiceerden meer in een reguliere werkomgeving gaan werken. Om deze doelstelling te verwezenlijken voert de wet enkele belangrijke wijzigingen door. Zo worden regie en sturing op de Wsw nadrukkelijker in handen gelegd van gemeenten. Gemeenten worden hiermee gestimuleerd een visie te ontwikkelen om het doel van de wet, het realiseren van aangepaste arbeid die aansluit bij de capaciteiten en mogelijkheden van de Wsw-geïndiceerde, het beste te kunnen verwezenlijken.

Een tweede verandering heeft betrekking op het geven van meer rechten en keuzemogelijkheden aan Wsw-geïndiceerden, waaronder het recht op een persoonsgebonden budget (PGB) om begeleid werken te realiseren.

De wet verplicht gemeenteraden om bij verordening nadere regels vast te stellen over de wijze waarop het college vormgeeft aan het PGB (artikel 7, tiende lid, Wsw). Gemeenteraden moeten binnen zes maanden na inwerkingtreding van de wet deze verordening hebben vastgesteld.

Twee vormen van begeleid werken

Sinds 1998 kent de Wsw de mogelijkheid van begeleid werken door Wsw-geïndiceerden bij een reguliere werkgever. Het begeleid werken was onder de oude wet geregeld in het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken. Bij deze vorm van begeleid werken worden begeleid werkenplekken tot stand gebracht door gemeente of schap. Deze wijze van tot stand brengen van begeleid werken blijft ook onder de nieuwe wet bestaan.

Naast het begeleid werken dat door gemeente of schap tot stand wordt gebracht, introduceert de nieuwe Wsw het begeleid werken via de figuur van het persoonsgebonden budget (PGB). Dit vanuit de gedachte dat de Wsw als vrijwillige voorziening voor een specifieke groep arbeidsgehandicapten zo goed mogelijk moet aansluiten bij de capaciteiten en mogelijkheden van een Wsw-geïndiceerde. Daarbij past ook dat Wsw-geïndiceerden de mogelijkheid moeten hebben om zelf te bepalen op welke manier hun arbeidsplaats wordt gerealiseerd. Door de Wsw-geïndiceerde een recht op een PGB te geven wordt hierin voorzien. Tussen beide vormen van begeleid werken (met een PGB of met behulp van gemeente of schap) bestaat een aantal verschillen. Zo is begeleid werken met een PGB als een recht voor elke Wsw-geïndiceerde geformuleerd. Deze heeft recht op begeleid werken met een PGB als de aanvraag aan de wettelijke eisen en de daarop gebaseerde gemeentelijke voorwaarden voldoet. Bovendien ligt bij begeleid werken met een PGB het initiatief bij de Wsw-geïndiceerde zelf. De Wsw-geïndiceerde, of iemand namens hem, zal een PGB bij de gemeente moeten aanvragen en om dit te kunnen doen zal hij zelf een werkgever en een begeleidingsorganisatie moeten aandragen en de wijze van werkplekaanpassing moeten regelen, dan wel daar een voorstel voor doen.

Als een Wsw-geïndiceerde (of een door hem ingeschakelde begeleidingsorganisatie) een werkgever vindt die hem een adequate werkplek aanbiedt, de begeleiding op de werkplek adequaat wordt geregeld én de kosten van begeleid werken binnen het beschikbare budget vallen, dan is de gemeente (na de aanvraag te hebben beoordeeld) verplicht de wens van de Wsw-geïndiceerde te honoreren. Iedere Wsw-geïndiceerde komt in beginsel in aanmerking voor begeleid werken met een PGB. Voor personen op de wachtlijst geldt dat zij pas van het PGB gebruik kunnen maken als zij op grond van hun plek op die wachtlijst aan de beurt zijn voor een Wsw-plek. Voor het beroep op een PGB is geen begeleid werken-indicatie van het CWI vereist. Hij of zij hoeft daarvoor dus niet een positief advies begeleid werken te hebben gekregen. Een sw-indicatie volstaat. Ook een sw-werknemer met een bestaand dienstverband kan dus een beroep doen op een PGB.

Het verschil tussen begeleid werken dat door de gemeente of schap wordt georganiseerd en begeleid werken met een PGB is in beginsel uitsluitend gelegen in de procedurele wijze waarop een begeleid werkenplek tot stand wordt gebracht. Als de begeleid werkenplek eenmaal is gerealiseerd zijn er in principe geen verschillen. Dit betekent dat gemeenten bij het stellen van regels voor begeleid werken met een PGB zoveel mogelijk kunnen aansluiten bij de wijze waarop zij het begeleid werken op dit moment is georganiseerd. Dit geldt met name voor de eisen die aan werkgevers, aan de werkplek en aan begeleidingsorganisaties worden gesteld.

Het recht op begeleid werken met een PGB

Het begeleid werken met een PGB wordt geregeld in artikel 7. De gemeente kan een verzoek van een Wsw-geïndiceerde om voor een PGB in aanmerking niet weigeren, als:

  • 1.

    de betrokkene al een Wsw-dienstbetrekking heeft of recht heeft op plaatsing vanaf de wachtlijst;

  • 2.

    de door de Wsw-geïndiceerde of de door hem aangedragen begeleidingsorganisatie voorgestelde werkplek en begeleiding op de werkplek adequaat zijn;

  • 3.

    het subsidieplafond niet is overschreden.

Het uitgangspunt van de wet is dat een Wsw-geïndiceerde recht heeft op begeleid werken met een PGB. Het college heeft de bevoegdheid om op grond van de wet en de voorwaarden in deze verordening te toetsen of het aangevraagde bedrag voor het PGB nodig is om de betreffende Wsw-geïndiceerde op een adequate wijze begeleid te laten werken, of dat zou kunnen worden volstaan met een lager bedrag.

Het PGB bestaat uit drie bestanddelen:

  • 1.

    Een periodieke subsidie aan de werkgever waar de Wsw-geïndiceerde in dienst is. Deze subsidie is primair bedoeld als een tegemoetkoming in de loonkosten in verband met de geringere arbeidsproductiviteit. Ook kan deze subsidie worden gebruikt als een vergoeding voor structurele kosten van de werkgever die verband houden met het in dienst hebben van een Wsw-geïndiceerde. Daarbij kan worden gedacht aan reiskosten of kosten voor intermediaire activiteiten ten behoeve van mensen met een visuele of auditieve handicap (zoals een voorleeshulp of een doventolk).

  • 2.

    Een periodieke vergoeding aan de begeleidingsorganisatie die de begeleiding van de Wsw-geïndiceerde verzorgt.

  • 3.

    Een vergoeding voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht (artikel 7, derde lid, Wsw). Hieronder worden bijvoorbeeld kosten verstaan die gemaakt worden voor technische aanpassingen op de werkplek.

Het PGB is geen rugzakje: de Wsw-geïndiceerde krijgt geen budget mee. In feite moet het PGB als hier bedoeld dan ook eerder worden gezien als een persoonsvolgend budget. Het PGB wordt aangevraagd door de Wsw-geïndiceerde, maar de subsidie en vergoeding worden door de gemeente verstrekt aan de werkgever respectievelijk de begeleidingsorganisatie.

De Wsw-geïndiceerde heeft echter geen recht op een bepaald budget. Het uitgangspunt van de wet is dat een Wsw-geïndiceerde recht heeft op begeleid werken met een PGB. Enerzijds bestaat er dus een recht op een PGB, anderzijds heeft het college de verantwoordelijkheid voor het zo efficiënt en effectief inzetten van publieke middelen en het realiseren van de jaarlijkse (rijks)taakstelling voor het realiseren van Wsw-plekken. Het bestaan van een PGB ontslaat het college ook niet van de zorgplicht zoals die is geformuleerd in art. 1 lid 3 van de wet.

De onderwerpen in de verordening

In artikel 7, tiende lid, Wsw staan de onderwerpen genoemd die de gemeenteraad in ieder geval bij verordening moet regelen:

  • 1.

    de wijze waarop de hoogte van de periodieke subsidie aan de werkgever wordt vastgesteld;

  • 2.

    de hoogte van de voor het college rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten, omgerekend op jaarbasis;

  • 3.

    de voorwaarden waaronder het college aan de werkgever een vergoeding verstrekt voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht, en

  • 4.

    de voorwaarden waaronder het college een begeleidingsorganisatie inschakelt die door de Wsw-geïndiceerde zelf is aangewezen.

Onderscheid subsidies en vergoedingen

De wet maakt een onderscheid tussen subsidies en vergoedingen. De periodieke betalingen door de gemeente aan een werkgever worden als een subsidie aangemerkt en de periodieke betalingen aan de begeleidingsorganisatie als een vergoeding. Ook de betalingen in verband met eenmalige kosten van aanpassing van de werkplek worden in de wet als een vergoeding aangemerkt (zie echter hierna).

Om vast te stellen of een bepaalde geldverstrekking een subsidie is (die op basis van een beschikking wordt verstrekt) of een commerciële transactie (waarvoor een overeenkomst wordt gesloten) doet de naamgeving van de geldverstrekking niet ter zake. Als tegenover de betaling door de gemeente een reële economische tegenprestatie staat (in de vorm van een concrete dienst of concreet product), is er sprake van een commerciële transactie. Staat tegenover de betaling door de gemeente geen duidelijke economische tegenprestatie, dan is er sprake van een subsidie.

Dit betekent dat de periodieke subsidie aan de werkgever en de vergoeding voor de eenmalige kosten van aanpassing van de werkplek moeten worden aangemerkt als een subsidie. Dit, ondanks de andere terminologie (vergoeding) die het rijk hier aan geeft in de wet.

De periodieke vergoeding aan een begeleidingsorganisatie moet worden opgevat als een commerciële transactie. De gemeente koopt een dienst in bij de begeleidingsorganisatie en betaalt daarvoor in principe de marktprijs.

Het verstrekken van subsidies is een publiekrechtelijke rechtshandeling: het vindt plaats op basis van een beschikking. De bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn van toepassing op de subsidies die de gemeente in het kader van het PGB verstrekt.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

In artikel 1 is een beperkt aantal begrippen opgenomen, omdat de wet voldoende duidelijk is over gehanteerde termen en begrippen.

Artikel 2. Uitvoeringskosten en subsidieplafond

Artikel 7, tiende lid, onderdeel b, Wsw bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de hoogte van de voor het college rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten omgerekend op jaarbasis. Artikel 2 van deze verordening vormt de uitwerking van deze verplichting. In dit artikel wordt bepaald dat het college elk jaar de hoogte van de gemeentelijke uitvoeringskosten van begeleid werken met een PGB vaststelt. Het college zal zelf moeten bepalen welke uitvoeringskosten het toekennen van een PGB aan een Wsw-geïndiceerde voor de gemeente met zich meebrengt. De wet geeft namelijk niet aan wat precies onder uitvoeringskosten moet worden verstaan. Het moet in ieder geval gaan om kosten die rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden zijn (artikel 7, tweede lid, onderdeel b, Wsw). Daarbij kan worden gedacht aan kosten in verband met de volgende activiteiten:

  • -

    het beoordelen van aanvragen voor een PGB;

  • -

    de administratieve handelingen in verband met het verstrekken van subsidies en vergoedingen in het kader van het PGB;

  • -

    het monitoren van het begeleid werken met een PGB;

  • -

    het tussentijds bepalen van loonwaarde;

  • -

    het voeren van (tussentijdse) gesprekken met begeleidingsorganisatie en werkgever.

De uitvoeringskosten worden afgetrokken van het bedrag dat de gemeente van het rijk ontvangt. Het bedrag dat de gemeente van het rijk ontvangt minus de uitvoeringskosten levert vervolgens het bedrag op dat de gemeente in beginsel beschikbaar heeft voor een PGB.

In lid 2 is vastgelegd dat voor het PGB een subsidieplafond geldt.

Artikel 3. Voorwaarden

Het college zal bij elke aanvraag van een PGB moeten beoordelen of de inpassing in de arbeid van betrokkene, met inbegrip van begeleiding op zijn werkplek adequaat door de werkgever wordt verzorgd (artikel 7, eerste lid, Wsw). In verband hiermee kan een gemeente eisen stellen aan de werkgever en de door hem aangeboden werkplek.

Ook aan de begeleidingsorganisatie worden voorwaarden gesteld.

Artikel 4. Vaststelling periodieke subsidie

De gemeenteraad dient bij verordening nadere regels te stellen met betrekking tot de wijze waarop de hoogte van de periodieke subsidie aan de werkgever dient te worden vastgesteld (artikel 7, tiende lid, onderdeel a, Wsw).

De periodieke subsidie bestaat uit een loonkostensubsidie en eventueel ook uit een subsidie voor structurele kosten van de werkgever die verband houden met het in dienst hebben van een Wsw-geïndiceerde (bijvoorbeeld reiskosten of terugkerende kosten voor intermediaire activiteiten).

Artikel 5. Herziening loonkostensubsidie

De productiviteit van een sw-geïndiceerde kan wijzigen, als deze persoon langer op een begeleid werkenplek werkzaam is. Als dat het geval is, kan de loonkostensubsidie worden aangepast. De werkgever kan dan, als de productiviteit, c.q. verdiencapaciteit van de werknemer minder wordt, na overleg en met instemming van de werknemer, een verzoek indienen om de loonkostensubsidie te herzien. De werkgever moet zijn verzoek om herziening met redenen omkleden.

Ook ambtshalve kan het college, als er een gerede aanleiding is voor een (tussentijds) aanpassing van het subsidie, een hernieuwde beoordeling voor de hoogte van het subsidie doen.

Artikel 6. Vergoeding begeleidingsorganisatie

Omdat de vergoedingen aan begeleidingsorganisaties op basis van een overeenkomst plaatsvinden, en in feite de uitkomst is van overleg hierover, hoeft dit artikel in principe niet in de verordening te worden opgenomen. Niettemin is het wenselijk hierover enige extra bepalingen in de verordening op te nemen om aldus enige richting te geven aan de door het college te voeren onderhandelingen.

Artikel 7. Subsidie aanpassing werkplek

De verordening dient regels te bevatten die betrekking hebben op de voorwaarden waaronder het college aan de werkgever subsidie verstrekt voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht (artikel 7, tiende lid, Wsw). Dit artikel vormt de uitwerking van deze verplichting.

In het vierde lid wordt een maximum gesteld aan de hoogte van de vergoeding. De gedachte hierachter is dat als de kosten boven dit bedrag uitgaan de aangeboden arbeidsplaats als niet passend moet worden beschouwd. In de praktijk zullen hierbij van geval tot geval kosten en baten tegen elkaar moeten worden afgewogen. Omdat hier sprake is van maatwerk kon in de model-verordening, zelfs is niet bij benadering, worden aangegeven welk maximum zou moeten gelden. Duidelijk is dat hier de criteria van redelijkheid en maatwerk van belang zijn om een verantwoorde en zorgvuldige afweging te maken. De aard van de voorziening kan immers van geval tot geval verschillen en overigens ook gerelateerd zijn aan de aard van de handicap. Bovendien hoeft er niet persé sprake te zijn van aanpassingen van bouwkundige aard. Het kan zelfs gaan om (aangepaste) apparatuur die een sw-geïndiceerde kan gebruiken bij een andere werkgever.

Ondanks deze argumenten is in de Lelystadse verordening opgenomen dat kosten hoger dan € 2000 niet voor een vergoeding in aanmerking komen. De arbeidsplaats wordt dan niet als passend beschouwd.

Artikel 8. Indiening van de aanvraag

De Wsw-geïndiceerde zal het PGB moeten aanvragen. Omdat begeleid werken met een PGB leidt tot een subsidierelatie met de werkgever (in verband met het verstrekken van een periodieke subsidie) en een contractrelatie met de begeleidingsorganisatie (in verband met het verstrekken van een periodieke vergoeding), zullen ook de werkgever en de begeleidingsorganisatie van de Wsw-geïndiceerde de aanvraag moeten ondertekenen.

Op basis van de aanvraag beslist het college vervolgens of een periodieke subsidie aan de werkgever en een periodieke vergoeding aan de begeleidingsorganisatie worden verstrekt en voor welke bedragen. Vervolgens vindt de verstrekking van de periodieke subsidie aan de werkgever plaats op basis van een beschikking en de verstrekking van een periodieke vergoeding aan de begeleidingsorganisatie op basis van een overeenkomst.

Artikel 9. Beslistermijn

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 10. Voortzetting periodieke subsidie

Overeenkomstig de regels van de Algemene wet bestuursrecht wordt de verleende subsidie na afloop van het kalenderjaar definitief vastgesteld. Om dat te kunnen doen, dient de werkgever een schriftelijke opgave te doen van het door hem in het voorgaande jaar betaalde bruto CAO-loon van de Wsw-geïndiceerde, vermeerderd met alle werkgeverslasten.

Dan kan ook worden vastgesteld welke subsidie voor het komende jaar zal worden verleend.

Artikel 11. Uitbetaling subsidie

De artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 12. Verplichtingen werkgever

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 13. Hardheidsclausule

Door dit artikel krijgt het college de vrijheid om, ten gunste van de aanvrager, van het bepaalde in deze verordening af te wijken.

Artikel 14. Citeerartikel en inwerkingtreding

De verordening moet binnen zes maanden na inwerkingtreding van de wet zijn vastgesteld.