Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening individuele verstrekkingen Wmo gemeente Zeewolde 2011

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening individuele verstrekkingen Wmo gemeente Zeewolde 2011

De raad van de gemeente Zeewolde,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 16 november 2010;

overwegende dat op grond van artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning regels worden gesteld met betrekking tot het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer;

gehoord de commissie Onderwijs en Welzijn d.d. 1 december 2010;

Besluit

vast te stellen de 'Verordening individuele verstrekkingen Wmo gemeente Zeewolde 2011'.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo);

    • b.

      doelgroep Wmo:

      • -

        mantelzorgers en vrijwilligers,

      • -

        mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en

      • -

        mensen met een psychosociaal probleem;

    • c.

      compensatiebeginsel: opdracht aan het college om de doelgroep Wmo door het treffen van voorzieningen een zodanige uitgangspositie te verschaffen, dat zij in aanvaardbare mate zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;

    • d.

      college: burgemeester en wethouders van Zeewolde;

    • e.

      beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten;

    • f.

      persoon met beperkingen: persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, daaronder mede begrepen een chronisch psychisch dan wel een psychosociaal probleem, aantoonbare beperkingen ondervindt bij de zelfredzaamheid of de maatschappelijke participatie;

    • g.

      mantelzorger: persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet;

    • h.

      vrijwilliger: persoon, die in enig georganiseerd verband onverplicht en onbetaald werkzaamheden verricht voor andere mensen of de samenleving, zonder van deze werkzaamheden voor zijn levensonderhoud afhankelijk te zijn;

    • i.

      zelfredzaamheid: lichamelijke, verstandelijke, geestelijke of financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die normale deelname aan het maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

    • j.

      maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden; het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

    • k.

      algemene voorziening: voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid en een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

    • l.

      individuele voorziening: voorziening die individueel, niet op basis van een beperkte toegangsbeoordeling, wordt aangeboden, indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

    • m.

      eigen bijdrage in de kosten: door het Centraal Administratiekantoor vast te stellen en te innen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget voor rekening van de aanvrager komt en waarop de bepalingen uit het Financieel Besluit van toepassing zijn;

    • n.

      eigen aandeel in de kosten: door het college vast te stellen aandeel, dat bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming voor rekening van de aanvrager komt en waarop de bepalingen uit het Financieel Besluit van toepassing zijn;

    • o.

      aanvrager: persoon die een individuele voorziening aanvraagt of namens wie een individuele voorziening wordt aangevraagd;

    • p.

      voorziening in natura: voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

    • q.

      persoonsgebonden budget: geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven, waaronder begrepen een vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid van de Wet op de loonbelasting 1964, waarop de in deze verordening, het Financieel Besluit en het Verstrekkingenboek vast te stellen regels van toepassing zijn;

    • r.

      financiële tegemoetkoming: tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;

    • s.

      algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

    • t.

      meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

    • u.

      huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont en de huishouding voert;

    • v.

      hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de aanvrager zijn of haar vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres de aanvrager in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven, dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres, indien de aanvrager met een briefadres is ingeschreven, dan wel zal staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie;

    • w.

      budgethouder: persoon aan wie als gevolg van deze verordening een persoonsgebonden budget, waaronder begrepen een vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid van de Wet op de loonbelasting 1964, is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

    • x.

      gebruikelijke zorg: hulp bij het huishouden door één of meer meerderjarige huisgenoten van de persoon met beperkingen, behorend tot diens leefeenheid, die in staat zijn het huishoudelijke werk te verrichten, omdat zij geen last ondervinden van medische, psychische en/of sociale problemen;

    • y.

      uitraasruimte: verblijfsruimte waarin een persoon met beperkingen, die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen;

    • z.

      norminkomen: bijstandsnorm die in de situatie van de persoon met beperkingen van toepassing zou zijn, indien hij een beroep zou doen op een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand;

    • aa.

      Bmo: Besluit maatschappelijke ondersteuning;

    • bb.

      AWBZ: Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

    • cc.

      Wvg: Wet voorzieningen gehandicapten;

    • dd.

      Financieel Besluit: Financieel Besluit individuele voorzieningen gemeente Zeewolde 2011;

    • ee.

      Verstrekkingenboek: Verstrekkingenboek Wmo 2011.

  • 2. Onder de overige begrippen in deze verordening dient te worden verstaan wat er in de Algemene wet bestuursrecht, de AWBZ of de Wvg onder wordt verstaan.

  • 3. Bij de bepaling van het inkomen wordt in deze verordening en de hierop gebaseerde regelgeving zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de wijze waarop de Belastingdienst het verzamelinkomen op grond van de Wet op de Inkomstenbelasting vaststelt.

Artikel 2. Voorwaarden, beperkingen en weigeringsgronden

  • 1. Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het wonen, het zich verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden, op te heffen of te verminderen;

    • b.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst-adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 2. Bij het voeren van het huishouden als bedoeld in het vorige lid, onder a, geldt het criterium van langdurige noodzaak niet.

  • 3. Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien deze voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      indien de aanvrager geen hoofdverblijf heeft in de gemeente Zeewolde;

    • c.

      voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen, waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • d.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt;

    • e.

      indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens een aan deze verordening voorafgaande verordening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning of de Wvg is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;

    • f.

      indien de aanvrager een vreemdeling is, die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l van de Vreemdelingenwet 2000;

    • g.

      indien de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van in de woning gebruikte materialen of de slechte staat van onderhoud;

    • h.

      voor zover deze betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • i.

      voor zover de aanvrager ter compensatie van zijn beperkingen gebruik kan maken van één of meer andere faciliteiten die hem een adequate oplossing bieden;

    • j.

      voor zover op grond van enige andere publiekrechtelijke regeling aanspraak op een voorziening bestaat.

  • 4. Het college maakt geen gebruik van de bevoegdheid om de gevraagde voorziening op grond van het bepaalde in het derde lid, aanhef en onder d te weigeren, indien het uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven tot het maken van deze kosten.

Hoofdstuk 2. Vorm van de te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 3. Keuzevrijheid en primaat algemene voorziening

  • 1. De door het college te verstrekken voorziening, ter compensatie van beperkingen die een persoon ondervindt, kan bestaan uit een algemene voorziening of een individuele voorziening.

  • 2. Een persoon met beperkingen heeft recht op een individuele voorziening, indien een algemene voorziening een onvoldoende oplossing biedt of niet beschikbaar is.

  • 3. Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de keuze tussen deze voorzieningen wordt geboden aan de hand van de in het Financieel Besluit neergelegde criteria.

Artikel 4. Voorziening in natura

Indien een voorziening in natura wordt verstrekt, kan aan de aanvrager de verplichting worden opgelegd om een bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst met de leverancier aan te gaan.

Artikel 5. Financiële tegemoetkoming

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Financieel Besluit in de beschikking opgenomen.

Artikel 6. Persoonsgebonden budget

  • 1. Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

    • b.

      de omvang van het persoonsgebonden budget wordt gerelateerd aan de tegenwaarde van de in de desbetreffende situatie goedkoopst-adequaat te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingskosten, zoals vastgelegd in het Financieel Besluit;

    • c.

      de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt door het college vastgelegd in het Financieel Besluit.

  • 2. De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld.

  • 3. In de beschikking wordt, al dan niet via een bijgevoegd programma van eisen, medegedeeld aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen.

  • 4. Na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget ter beschikking gesteld door storting op de rekening van de aanvrager. Het college kan omtrent de wijze van betaalbaarstelling nadere regels stellen in het Financieel Besluit.

  • 5. Het college gaat steekproefsgewijs na of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht de daarvoor noodzakelijke stukken, zoals genoemd in het Financieel Besluit, op verzoek van het college per omgaande te verstrekken.

  • 6. Na ontvangst van de in het vorige lid bedoelde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Artikel 7. Eigen bijdrage en eigen aandeel

  • 1. Bij het verstrekken van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget is de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd. Bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming wordt deze afgestemd op het inkomen door middel van een eigen aandeel.

  • 2. Het college legt in het Financieel Besluit de omvang van de eigen bijdrage vast met inachtneming van het bepaalde in het Bmo. Het college stelt in het Financieel Besluit tevens regels omtrent de wijze, waarop het eigen aandeel bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming wordt bepaald.

  • 3. Voor woonvoorzieningen als bedoeld in het vierde hoofdstuk is de aanvrager geen eigen bijdrage verschuldigd, indien de kosten van de voorziening ten hoogste € 1.000,-- bedragen.

  • 4. Voor een financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onder a is de aanvrager geen eigen aandeel verschuldigd.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden

Artikel 8. Doel van de voorziening

De voorziening inzake hulp bij het huishouden is gericht op het behoud of de bevordering van de zelfstandigheid van de persoon met beperkingen en het kunnen deelnemen aan het maatschappelijke verkeer, zodat op een normale wijze het huishouden kan worden gevoerd.

Artikel 9. Aanspraak op de voorziening

Een persoon met beperkingen kan voor de in het vorige artikel bedoelde voorziening in aanmerking komen, indien mantelzorg geen voldoende oplossing biedt bij het opheffen van de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden.

Artikel 10. Gebruikelijke zorg

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 9 komt een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, onder ten vierde, ten vijfde en ten zesde van de wet niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waarvan deze persoon deel uitmaakt één of meer huisgenoten van 18 jaar of ouder behoren die wel in staat zijn het huishoudelijke werk te verrichten.

  • 2. Voor zover tot de leefeenheid als bedoeld in het eerste lid één of meer kinderen deel uitmaken van jonger dan zes jaar wordt geen toepassing gegeven aan het bepaalde in dat lid.

Artikel 11. Soorten hulp bij het huishouden

Afhankelijk van de aard van de beperkingen en de gezinssituatie van de persoon met beperkingen zijn drie vormen van hulp bij het huishouden mogelijk:

  • a.

    huishoudelijke werkzaamheden;

  • b.

    huishoudelijke werkzaamheden, mede omvattende de aansturing daarvan;

  • c.

    respijtzorg ter tijdelijke vervanging van gebruikelijke zorg, mits deze gebruikelijke zorg wordt verleend gedurende ten minste drie maanden per jaar voor ten minste zes uur per week.

Artikel 12. Omvang van de voorziening

  • 1. De omvang van de hulp bij het huishouden wordt bepaald door de aard van de beperkingen en de thuis- en gezinssituatie van de persoon met beperkingen.

  • 2. De omvang voor de hulp bij het huishouden in natura wordt uitgedrukt in halve uren per week.

  • 3. In geval van toepasselijkheid van artikel 11, aanhef en onder c kan hulp bij het huishouden in de vorm van respijtzorg worden verleend gedurende ten hoogste zes weken per twaalf maanden. Indien de jaarlijkse periode van gebruikelijke zorg korter is dan twaalf maanden wordt de periode van respijtzorg naar evenredigheid vastgesteld.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

Artikel 13. Doel van de voorziening

De woonvoorziening is gericht op het behoud of de bevordering van de zelfstandigheid van de persoon met beperkingen en het kunnen deelnemen aan het maatschappelijke verkeer, zodat op een normale wijze gebruik kan worden gemaakt van de woning.

Artikel 14. Uitsluitingen

  • 1. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan AWBZ-instellingen en daarmee te vergelijken woonvormen, hotels en pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte, dan wel daardoor in de praktijk met name bewoonde, woongebouwen, waaronder begrepen appartementencomplexen, wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

  • 2. Het college kan, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid omtrent voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten, overgaan tot toekenning van een financiële tegemoetkoming in de kosten van dergelijke voorzieningen, voor zover het betreft toegangsdeurverbreding, automatische deuropeners, hellingbanen, extra trapleuningen, drempelhulpen of vlonders of opstelplaatsen voor een scootmobiel bij de toegangsdeur, mits zonder deze voorzieningen de woning van de aanvrager ontoegankelijk blijft.

Artikel 15. Soorten individuele woonvoorzieningen

  • 1. De in artikel 13 bedoelde voorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

    • b.

      een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

    • c.

      een niet-bouwkundige of niet-woontechnische woonvoorziening;

    • d.

      een uitraasruimte;

    • e.

      een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie;

    • f.

      een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting, gedurende maximaal zes maanden;

    • g.

      een financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving, gedurende maximaal zes maanden.

  • 2. De in het eerste lid, onder b tot en met g genoemde voorzieningen worden pas verleend, indien de aldaar onder a genoemde voorziening niet de goedkoopst-adequate oplossing biedt.

  • 3. Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning die in eigendom is van een verhuurder, die niet bereid is om deze woning blijvend ter beschikking te stellen aan personen met beperkingen, verleent het college een voorziening in de vorm van een herplaatsbare losse wooneenheid, indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan en onverminderd het bepaalde in het vorige lid.

  • 4. Aan de persoon die op verzoek van het college ten behoeve van een persoon met beperkingen een aangepaste woning ontruimt, kan een voorziening als bedoeld in het eerste lid, onder a worden verleend.

  • 5. Een persoon met beperkingen kan voor een voorziening als bedoeld in het eerste lid, onder d in aanmerking worden gebracht, wanneer sprake is van een gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie, waarin deze persoon tot rust kan komen.

Artikel 16. Geen voorziening

  • 1. Een woonvoorziening wordt niet toegekend, indien:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen hiervan het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de verlaten woning geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

    • b.

      de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • c.

      deze aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

    • d.

      de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woning die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;

    • e.

      er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de ondervonden belemmeringen en één of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de door de aanvrager bewoonde woning;

    • f.

      de belemmeringen niet in de woning zelf, waartoe ook de toegankelijkheid van de woning moet worden begrepen, worden ondervonden;

    • g.

      de ondervonden belemmeringen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de gebruikte materialen.

  • 2. Onder omstandigheden is het wel mogelijk om in de in het eerste lid, onder d, tweede onderdeel bedoelde situatie een voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onder a te verlenen.

Artikel 17. Hoofdverblijf

  • 1. Een woonvoorziening wordt slechts verleend, indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woning, indien de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

  • 3. De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente, waar de aan te passen woning staat.

  • 4. De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woning met een door het college in het Financieel Besluit vast te leggen bedrag.

  • 5. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woning zelf, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

Artikel 18. Terugbetaling bij verkoop

  • 1. De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot een waardestijging van de woning, dient bij verkoop van de woning binnen een periode van zeven jaar na gereedmelding van de voorziening deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden, teneinde het college te laten bezien in hoeverre een terugbetaling van de verstrekte woonvoorziening redelijk geacht kan worden.

  • 2. De omvang van de waardestijging dient te worden bepaald door een onafhankelijke, erkende taxateur.

Artikel 19. Onderhoud, keuring en reparatie

Het college verleent slechts een voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onder e, indien:

  • a.

    de woonvoorziening noodzakelijk is voor de compensatie van beperkingen;

  • b.

    de persoon met beperkingen ten tijde van het onderhoud, de keuring of de reparatie de woning nog zelf als zijn hoofdverblijf bewoont.

Artikel 20. Tijdelijke huisvesting

  • 1. Het college kan een voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onder f verlenen voor de huidige woning, dan wel voor de betrekken woning.

  • 2. Een voorziening als bedoeld in het vorige lid wordt uitsluitend verleend voor de periode dat de woonruimte ten gevolge van het verrichten van de woningaanpassing niet kan worden bewoond en de aanvrager als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 3. Een voorziening wordt slechts verleend, indien de aanvrager de dubbele woonlasten redelijkerwijs niet kan voorkomen.

  • 4. Het college verleent uitsluitend een voorziening, indien de kosten gemaakt worden in verband met:

    • a.

      het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte;

    • b.

      het tijdelijk betrekken van niet-zelfstandige woonruimte;

    • c.

      het langer moeten aanhouden van de te verlaten woning.

Artikel 21. Huurderving

  • 1. In geval van beëindiging van de huur van een aangepaste woning kan het college een voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onder g verlenen aan de eigenaar van de aangepaste woning in verband met derving van huurinkomsten. De eerste maand van derving van huurinkomsten komt niet voor vergoeding in aanmerking.

  • 2. De hoogte van de voorziening wordt gemaximeerd op het bedrag van de kale huurprijs van de woning, maar is nooit hoger dan de maximale huurgrens als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag.

Hoofdstuk 5. Vervoersvoorzieningen

Artikel 22. Doel van de voorziening

De vervoersvoorziening is gericht op het behoud of de bevordering van de zelfstandigheid van de persoon met beperkingen en het kunnen deelnemen aan het maatschappelijke verkeer, zodat hij in staat is zich lokaal te verplaatsen.

Artikel 23. Aanspraak op de voorziening

  • 1. Een vervoersvoorziening wordt toegekend aan de persoon met beperkingen, indien het verplaatsen met algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen, daaronder mede verstaan het openbaar vervoer, of het bereiken daarvan niet mogelijk is.

  • 2. Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde of samenwonende personen meer bedraagt dan 1,5 maal het norminkomen wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht. In deze situatie wordt geen vervoersvoorziening verstrekt ter zake van een eigen auto, een bruikleenauto, een taxi, een rolstoeltaxi of het collectief vervoer als bedoeld in artikel 25, noch een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten.

Artikel 24. Primaat van het collectief vervoer (regiotaxi)

  • 1. Indien een persoon met beperkingen in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening, wordt hij in de gelegenheid gesteld om gebruik te maken van het systeem van collectief vervoer dat bekendstaat als de Regiotaxi Flevoland.

  • 2. De persoon met beperkingen heeft recht op een andere individuele voorziening, indien een voorziening als bedoeld in het eerste lid van dit artikel een onvoldoende oplossing biedt of niet beschikbaar is.

  • 3. Een individuele voorziening voor de korte afstand kan verleen worden in aanvulling op de voorziening als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 25. Omvang in gebied en in kilometers

  • 1. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 2. De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie met een omvang van 1.500 kilometer per jaar, in geval van een individuele noodzaak oplopend tot 2.000 kilometer per jaar, mogelijk moeten maken.

Hoofdstuk 6. Rolstoelen

Artikel 26. Doel van de voorziening

De rolstoelvoorziening is gericht op het behoud of de bevordering van de zelfstandigheid van de persoon met beperkingen en het kunnen deelnemen aan het maatschappelijke verkeer, zodat verplaatsen in en rond de woning mogelijk is, waarbij het rijden de primaire functie is.

Artikel 27. Rolstoel voor AWBZ-bewoners

Een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling komt uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking, indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

Artikel 28. Sportrolstoel

Een persoon met beperkingen heeft recht op een sportrolstoel, indien sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk is.

Hoofdstuk 7. Procedures

Artikel 29. Aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor individuele voorzieningen wordt ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.

  • 2. Voor een aanvraag voor een algemene voorziening kan het college een andere procedure volgen.

Artikel 30. Termijnen

  • 1. Op elke hierna genoemde aanvraag wordt uiterlijk binnen de daarachter genoemde termijn na ontvangst van een ontvankelijke aanvraag een beslissing genomen:

    • a.

      in geval van een voorziening voor hulp bij het huishouden als bedoeld in artikel 8 uiterlijk binnen acht weken;

    • b.

      in geval van een woonvoorziening als bedoeld in de artikelen 13 en 15, eerste lid, aanhef en onder c, e, f, g en h uiterlijk binnen acht weken;

    • c.

      in geval van een woonvoorziening als bedoeld in de artikelen 13 en 15, eerste lid, aanhef en onder a uiterlijk binnen 16 weken;

    • d.

      in geval van een woonvoorziening als bedoeld in de artikelen 13 en 15, eerste lid, aanhef en onder b en d uiterlijk binnen 39 weken;

    • e.

      in geval van een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 23 uiterlijk binnen 16 weken;

    • f.

      in geval van een rolstoelvoorziening als bedoeld in artikel 27 uiterlijk binnen 16 weken.

  • 2. Indien gelijktijdig aanvragen voor verscheidene voorzieningen worden ingediend, is de langste termijn maatgevend.

  • 3. De termijnen als bedoeld in het eerste en het tweede lid kunnen worden verdaagd met ten hoogste vier weken.

Artikel 31. Afstemming met AWBZ-aanvragen

De aanvraag wordt ingediend bij het Wmo-loket van de gemeente Harderwijk dan wel de gemeente Zeewolde. AWBZ-aanvragen en gecombineerde aanvragen voor de AWBZ en de Wmo, welke bij het Wmo-loket worden ontvangen, worden door het college doorgeleid naar het CIZ.

Artikel 32. Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager verricht het college onderzoek naar de situatie van de aanvrager.

Artikel 33. Inlichtingen en onderzoek

  • 1. Een aanvrager is verplicht aan het college of de door het college aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 2. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      op een door het college te betalen plaats en tijdstip door één of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen of onderzoeken.

Artikel 34. Extern advies

  • 1. Het college vraagt een door hem aangewezen externe instantie advies indien het dit nodig acht, gelet op het vaststellen van de beperkingen van de aanvrager.

  • 2. De aanvrager kan desgewenst een zogenaamde 'second opinion' aanvragen.

  • 3. Bij de advisering wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek, zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments.

Artikel 35. Beschikking

Het besluit van het college op een aanvraag voor een verstrekking wordt vastgelegd in een beschikking. In de beschikking wordt gemotiveerd aangegeven waarom een aanvrager wel of niet voor de voorziening in aanmerking komt en, in geval van een toekennend besluit, hoe de voorziening voor de persoon met beperkingen bijdraagt aan de bevordering van de zelfstandigheid en de deelname aan het maatschappelijke verkeer.

Artikel 36. Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 37. Intrekking van een voorziening

  • 1. Een besluit tot verlening van een voorziening kan geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken, indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      is gebleken dat de gegevens, op grond waarvan eerder beschikt is, zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

    • c.

      sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 18.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kan een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget worden ingetrokken, indien bij de steekproefsgewijze controle blijkt dat de tegemoetkoming of het budget niet is aangewend ter bekostiging van de voorziening, waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 3. Indien een voorziening in het kader van deze verordening is verstrekt, terwijl met betrekking tot de aan de beperking ten grondslag liggende kwestie tevens een civielrechtelijke procedure aanhangig was, dan wel later nog geëntameerd is, kan, onverminderd het bepaalde in de vorige leden van dit artikel, tot intrekking van de voorziening worden overgegaan nadat in de desbetreffende civielrechtelijke procedure een uitspraak is gedaan, voor zover de aard van de voorziening zich daartegen niet verzet en zulks niet onevenredig nadelig is voor de persoon met beperkingen.

Artikel 38. Terugvordering

  • 1. In geval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken kunnen de huurkosten van deze voorziening worden teruggevorderd, indien de voorziening is verleend op basis van onjuist verstrekte gegevens.

  • 2. In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd, indien de voorziening is verleend op basis van onjuist verstrekte gegevens.

  • 3. Ingeval een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget is ingetrokken kan het terzake reeds uitbetaalde bedrag worden teruggevorderd.

  • 4. In alle overige gevallen, waarin de voorziening is ingetrokken, kan terugvordering plaatsvinden op de daartoe meest geëigende wijze.

Hoofdstuk 8. Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 39. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de persoon met beperkingen of de woningeigenaar afwijken van hetgeen bij of krachtens deze verordening is bepaald, indien strikte toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 40. Onvoorziene gevallen

In gevallen, die betrekking hebben op de uitvoering van deze verordening, maar waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college, voor zover dit mogelijk is binnen de door de verordening aangegeven grenzen.

Artikel 41. Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het Financieel Besluit geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek, dan wel op basis van de in het Bmo gepubliceerde bedragen.

Artikel 42. Evaluatie

Het in het kader van deze verordening gevoerde beleid wordt eenmaal per vier jaar geëvalueerd. Het college zendt van deze evaluatie een verslag aan de gemeenteraad. Indien het verslag hiertoe aanleiding geeft, wordt tegelijkertijd hiermee een voorstel tot wijziging van deze verordening aan de gemeenteraad gezonden.

Artikel 43. Intrekking bestaande verordening

Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Verordening voorzieningen voor mensen met een beperking Zeewolde 2008 ingetrokken.

Artikel 44. Citeerwijze

Deze verordening wordt aangehaald als "Verordening individuele verstrekkingen Wmo gemeenten Zeewolde en Harderwijk 2011".

Artikel 45. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2011.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Zeewolde in zijn openbare vergadering van 16 december 2010.
de griffier, de voorzitter,
B.J. Schouten G.J. Gorter

Toelichting Algemene toelichting

De kern van de Wet maatschappelijke ondersteuning wordt gevormd door de begrippen 'zelfredzaamheid', 'maatschappelijke participatie' en 'compensatiebeginsel'. In de jurisprudentie heeft inmiddels een vergaande uitwerking van de betekenis van deze kernbegrippen plaatsgevonden. Het compensatiebeginsel is bij amendement (nr. 65) in de Wmo opgenomen. Het begrip 'compensatiebeginsel' is afkomstig van de Raad voor de Volksgezondheid en de Zorg.

Uitgaande van de drie voormalige Wvg-terreinen woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen en de voormalige functie huishoudelijke verzorging uit de AWBZ worden de onderdelen uit artikel 4 van de wet in deze verordening als volgt uitgewerkt:

algemene bepalingen (hoofdstuk 1);

vorm van de te verstrekken individuele voorzieningen (hoofdstuk 2);

hulp bij het huishouden (hoofdstuk 3);

woonvoorzieningen (hoofdstuk 4);

vervoersvoorzieningen (hoofdstuk 5);

rolstoelen (hoofdstuk 6);

procedures (hoofdstuk 7);

slot- en overgangsbepalingen (hoofdstuk 8).

In artikel 4 van de wet wordt de gemeente opgedragen ter compensatie van beperkingen 'voorzieningen te treffen'. De wet stelt dus niet dat het steeds om individuele voorzieningen moet gaan. Om te voorzien in het snel en regelarm treffen van veel voorkomende eenvoudige voorzieningen is in deze verordening het begrip 'algemene voorziening' opgenomen. Dergelijke algemene voorzieningen kunnen heel divers van karakter zijn, maar elementair is in alle gevallen de directe beschikbaarheid en de beperkte toelatingsbeoordeling. Met betrekking tot hulp bij het huishouden kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een boodschappenservice en ten aanzien van vervoer aan een scootmobielpool. Het specifieke van deze voorzieningen is gelegen in het algemene aanbod. De voordelen van deze algemene voorzieningen zijn een snelle en simpele oplossing van de problemen, zonder bureaucratie en zonder eigen bijdragen.

Artikelgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Eerste lid

Ad a

Deze bepaling spreekt voor zich.

Ad b

Deze bepaling geeft een omschrijving van de personen die een beroep kunnen doen op de Wmo.

Ad c

Het compensatiebeginsel is via het amendement-Van Miltenburg c.s. (30 131, nr. 65) aan het wetsvoorstel toegevoegd. In het amendement is geen begripsomschrijving van dit begrip opgenomen. Het gevolg hiervan is dat in de wet een begripsomschrijving van het cruciale begrip 'compensatiebeginsel' ontbreekt. Daarom staat de begripsomschrijving van het compensatiebeginsel voor alle duidelijkheid in de verordening. De bestuursrechter toetst het resultaat van de geboden compensatie 'vol', zoals inmiddels uit de jurisprudentie is gebleken.

Ad d

Deze bepaling spreekt voor zich.

Ad e

De term 'beperkingen' is ontleend aan de ICF, de zogenaamde 'International Classification of Functions, Disabilities, and Impairments', opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties). Het amendement-Van Miltenburg stelt over de ICF: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF-classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.” Bij de indicatiestelling zal gebruik gemaakt moeten worden van de ICF.

Ad f

De omschrijving van het begrip 'persoon met beperkingen' is afgeleid van de begripsomschrijving van 'beperkingen' en van de verschillende terreinen waarvoor op grond van de wet voorzieningen kunnen worden verstrekt. Het uit de Wet voorzieningen gehandicapten afkomstige begrip 'aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek' is aangepast aan de Wmo-doelgroep, zoals neergelegd in de wet.

Ad g

De omschrijving van het begrip 'mantelzorger' is ontleend aan de begripsomschrijving van 'mantelzorg' in de wet (artikel 1, eerste lid, onder b, van de wet).

Ad h tot en met j

Deze bepalingen spreken voor zich.

Ad k

Het gaat bij algemene voorzieningen om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan bureaucratie kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan een scala van reeds bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen. Mogelijkheden die nog onderzocht kunnen worden zijn bijvoorbeeld scootmobielpools en algemene woonvoorzieningen. De verstrekkingsprocedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen: een beperkte toegangsbeoordeling en geen eigen bijdrage. In de regel gaat het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen. Kenmerk van algemene voorzieningen is tenslotte dat zij altijd in natura verstrekt worden, dus nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. Er wordt in beginsel ook geen beschikking afgegeven. Op verzoek gebeurt dat overigens wel, zodat rechtsbescherming gewaarborgd is.

Algemene voorzieningen hebben in het kader van deze verordening voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal een algemene voorziening worden aangeboden, waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt uiteraard helemaal af van de individuele situatie van de aanvrager. Door het college vast te stellen beleidsregels zullen afwegingscriteria geven, verder zal een op de individuele situatie afgestemd (medisch) advies vaak van groot belang zijn.

Ad l

Op zich spreekt deze bepaling voor zich. Het is echter wellicht toch van belang om op te merken dat individuele voorzieningen individueel in rechte af te dwingen voorzieningen zijn.

Ad m en n

Hoewel deze begrippen veel met elkaar te maken hebben, is gekozen voor twee verschillende definities. Dat is vanuit een juridisch verantwoorde en filosofisch logische benadering wenselijk. De eigen bijdrage heeft betrekking op voorzieningen in natura en op PGB's, het eigen aandeel op financiële tegemoetkomingen. De eigen bijdrage wordt berekend en bij beschikking opgelegd door het Centraal Administratiekantoor (CAK), het eigen aandeel door de gemeente zelf. Het gaat dus om verwante, maar onderscheiden begrippen. De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage vloeit voort uit artikel 15 van de wet, die ten aanzien van een eigen aandeel uit artikel 19. Nadere landelijke regels worden gesteld in een algemene maatregel van bestuur, te weten het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Bmo). De bepalingen uit de verordening zijn voorts nog uitgewerkt in het (lokale) Financieel Besluit en het Verstrekkingenboek (beleidsregels).

Ad o

Er is gekozen voor een definitie van het begrip 'aanvrager' die specifiek ziet op de individuele voorzieningen. Dit houdt in dat wie een algemene voorziening aanvraagt (of niet aanvraagt, maar toch krijgt ter compensatie van zijn beperking) voor deze verordening niet geldt als 'aanvrager'.

Ad p

Natura-voorzieningen zijn voorzieningen die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening. Ook het collectief vervoer is een voorziening in natura.

Ad q

Een persoonsgebonden budget (kortweg PGB) is een geldbedrag dat de aanvrager onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze, welke overigens wel dient te voldoen aan de eisen die de indicatie stelt. Ook de vergoeding voor de zogenaamde 'alfahulp' is een persoonsgebonden budget.

Ad r

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten. Het is dus in beginsel geen volledige vergoeding; dan is er sprake van een persoongebonden budget.

Ad s

Het is niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn beperking zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip 'algemeen gebruikelijk' is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Het gaat om voorzieningen:

die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

die niet speciaal voor gehandicapten/personen met beperkingen bedoeld zijn;

die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

Ad t

Het begrip 'meerkosten' hangt nauw samen met het begrip 'algemeen gebruikelijk'; deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychisch dan wel psychosociaal probleem. Een met de persoon als de aanvrager vergelijkbare persoon zonder die beperking of dat psychische dan wel psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op de bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een persoon als de aanvrager niet algemeen gebruikelijk zijn, is de wet gericht.

Ad u

Het uitgangspunt van deze begripsomschrijving ligt in het uit de AWBZ-tijd afkomstige Protocol Gebruikelijke Zorg.

Ad v

In diverse bepalingen in de verordening komt de term 'hoofdverblijf' voor, zodat het noodzakelijk is aan te geven wanneer daarvan precies sprake is.

Ad w

De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip 'budgethouder' noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en die over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen.

Ad x

Bij het begrip 'gebruikelijke zorg' wordt in geval van een aanvraag voor hulp bij het huishouden eerst onderzocht in hoeverre gezonde huisgenoten vanaf 18 jaar, volgens objectieve maatstaven, in staat zijn huishoudelijke taken over te nemen. Daarbij speelt een belangrijke rol dat het hier gaat om 'uitstelbare taken'.

Ad y

Deze bepaling spreekt voor zich.

Ad z

Voor de bepaling van een grensinkomen is het noodzakelijk een toetsingsnorm vast te stellen. Daarvoor dient de opname van dit begrip.

Ad aa tot en met dd

Deze bepalingen spreken voor zich.

Tweede lid

De overige begrippen worden uitgelegd naar hun betekenis in de regelingen waaruit ze afkomstig zijn.

Derde lid

Een inkomensdefinitie is een zodanig belangrijke term dat een omschrijving daarvan niet mag ontbreken. Er is voor gekozen om zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de fiscale terminologie die ook het Centraal Administratiekantoor hanteert. Op deze wijze wordt beoogd om eigen bijdragen en eigen aandelen (respectievelijk door het CAK en door het college berekend) zoveel mogelijk parallel te laten lopen.

Artikel 2. Voorwaarden, beperkingen en weigeringsgronden

Eerste lid

Ad a

Deze bepaling is in zijn kern ontleend aan de Wvg. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na niet al te lange tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgt, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de desbetreffende voorziening een belangrijke rol. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vaststaat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet snel voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men twee maal drie maanden een hulpmiddel gratis lenen, welke periode kan worden verlengd, zij het dat dan huur is verschuldigd. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen. Als uitgangspunt kan echter veelal worden genomen een termijn van ongeveer zes maanden.

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden.

Ad b

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als zo goedkoop mogelijk te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip 'adequaat' bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Hoewel datgene wat de aanvrager als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium 'goedkoop' (de kosten van de voorziening) een belangrijke rol spelen bij de uiteindelijke beslissing. Het gaat immers om gemeenschapsgeld. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken ('luxe'), zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan onder omstandigheden overigens wel degelijk een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk om een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst-adequate, mits de aanvrager bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen.

Ad c

De beperking van het individu dient op grond van de wet te worden gecompenseerd. Dat individuele vraagstuk staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de wet.

Tweede lid

Zie de toelichting bij het eerste lid, onder a.

Derde lid

Ad a

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een met de aanvrager vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren tijd gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, voormalige Wet Rea, Wvg). Het heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid die is vastgelegd in de definitie van dit begrip, zoals die is opgenomen in artikel 1, onder s van deze verordening. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de – financiële – situatie van de aanvrager een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name die financiële situatie van de aanvrager kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de bovengenoemde jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de aanvrager – mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking – onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken. Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende handicap/beperking moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die handicap/beperking immers ook niet gebeuren.

Ad b

In de wet is geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet wel spreekt over 'ingezetenen'. Dit artikel is derhalve noodzakelijk om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen van een aanvrager die niet in Zeewolde woonachtig is.

Ad c

In sommige gevallen hebben mensen weliswaar een beperking, maar treden er als gevolg van die beperking geen aantoonbare meerkosten op. Dan is er in het systeem van de wet geen aanleiding om compenserende maatregelen te treffen.

Ad d

In deze bepaling wordt gedoeld op de situatie dat de aanvrager een voorziening aanvraagt, nadat deze reeds door de aanvrager gerealiseerd of aangekocht is. Omdat er dan soms geen mogelijkheden meer zijn om de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch om anderszins invloed te hebben op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Bijvoorbeeld: pas nadat een beslissing over de aanvraag voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening is genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment zijn alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en is op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening, waar vroegtijdig mee is begonnen, uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als de goedkoopst-adequate voorziening beschouwt. Hierbij kunnen ook factoren meewegen die buiten de woonruimte van de aanvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

Pas nadat het college een positieve beschikking voor een verhuiskostenvergoeding heeft gegeven, komt een aanvrager hiervoor in aanmerking. Pas nadat advies is verkregen en het college de afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is, kan de aanvrager tot verhuizen overgaan. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat het college achteraf, nadat de aanvrager reeds is verhuisd, met een claim voor een verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen, omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van schriftelijke toestemming ook voldoende. Maar in alle gevallen dient de aanvrager voorafgaand aan de verhuizing schriftelijke toestemming van het college te hebben verkregen. Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop- huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te betrekken woning.

Uit de bovenstaande redenering is overigens ook af te leiden dat in de situaties, waarin achteraf duidelijk alsnog gereconstrueerd kan worden dat de aangeschafte voorziening past binnen de gemeentelijke beleidslijnen, afwijzing van de aanvraag niet aan de orde hoeft te zijn. Het is wel weer verstandig hiervoor enige randvoorwaarden te formuleren.

Ad e

De aanvraag kan geweigerd worden, als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Overigens mag deze aansprakelijkstelling volgens de jurisprudentie niet als 'voorliggend' gezien worden. De gemeente heeft dus de verplichting om tot compensatie over te gaan, wanneer een aanvraag wordt ingediend, ook als er mogelijk een civielrechtelijke route voor de aanvrager openstaat.

Ad f

Deze bepaling spreekt voor zich.

Ad g

Deze afwijzingsgrond is afkomstig uit de Wvg en is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen.

Ad h

Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit. Duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt: een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen niet onder de compensatieplicht. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan hierop een uitzondering worden gemaakt. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of luxere woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

Ad i

Hier wordt gedoeld op het primaat van bijvoorbeeld algemene voorzieningen.

Ad j

Hier gaat het om de voorliggende voorzieningen.

Vierde lid

Deze bepaling spreekt voor zich. Zie ook de toelichting bij het derde lid, onderdeel d.

Hoofdstuk 2. Vorm van de verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 3. Keuzevrijheid en primaat algemene voorziening

Ter compensatie van beperkingen kan een voorziening in de vorm van een algemene of een individuele voorziening worden verstrekt. Het primaat ligt bij de algemene voorziening. In artikel 1, onder j wordt inhoud gegeven aan het begrip 'algemene voorziening'.

De in artikel 6 van de wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een natura-verstrekking, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren tegen bestaan om over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Het college kan regels stellen om af te wegen in welke gevallen er sprake is van bezwaren van overwegende aard, die reden zijn om geen persoonsgebonden budget te verstrekken.

Daarnaast bestaat er nog een tweede vorm van keuzevrijheid: namelijk de vrijheid om bij voorzieningen in natura te kiezen uit meerdere aanbieders.

Uitwerking vindt plaats in het Financieel Besluit.

Artikel 4. Voorziening in natura

Het doel van deze bepaling is het vastleggen van de wederzijdse rechten en plichten van het college en de aanvrager. Deze bepaling ziet op de situatie waarin het college een derde inschakelt voor de verstrekking van natura-voorzieningen, terwijl deze derde eigenaar blijft van de te verstrekken voorziening, of wanneer het college een derde inschakelt voor het verlenen van zorg. Als een voorziening in eigendom wordt verstrekt is een dergelijke overeenkomst niet nodig.

Artikel 5. Financiële tegemoetkoming

Om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening, en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de wet worden beoogd, kunnen bij beschikking voorwaarden worden verbonden aan de verstrekking van een tegemoetkoming. Deze bepaling, die moet worden bezien in relatie tot de bepalingen uit hoofdstuk 7 van deze verordening, biedt daartoe de mogelijkheid.

Artikel 6. Persoonsgebonden budget

Eerste lid

Het persoonsgebonden budget (PGB) dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt.

De in het eerste lid, onder a van dit artikel genoemde bepaling spreekt dan ook voor zich en sluit aan op de bepaling in artikel 6 van de wet. Hierin is vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze voor een persoonsgebonden budget moet worden geboden. Algemene voorzieningen vallen niet onder deze eis.

Onder b is bepaald dat de hoogte van het persoonsgebonden budget is gekoppeld aan de tegenwaarde van de in de desbetreffende situatie te verstrekken goedkoopst-adequate voorziening. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd. 'Goedkoopst- adequaat' is een objectief vaststelbaar referentiepunt. Dat wil niet bij voorbaat zeggen dat bijvoorbeeld voor hulpmiddelen het referentiepunt de nieuwwaarde is. Voorts kan een aanvullend bedrag worden vastgesteld voor de instandhoudingskosten van de voorziening. De hoogten van de diverse PGB's worden vastgelegd in het Financieel Besluit, dat door het college wordt vastgesteld. Het zal immers gaan om een veelheid van verschillende persoonsgebonden budgetten voor verschillende soorten voorzieningen. Daarbij zullen, ter bevordering van de rechtsgelijkheid, eenduidige richtlijnen noodzakelijk zijn.

Tweede lid

Dit lid bepaalt dat in elk geval de belangrijkste aspecten van het persoonsgebonden budget in de toekenningsbeschikking worden vastgelegd. Het gaat om de omvang ervan, het budget, maar het kan ook gaan om de periode waarover het wordt toegekend.

Derde lid

Hierin is neergelegd dat via de beschikking een ijkpunt wordt geboden (bijvoorbeeld in de vorm van een bijgevoegd programma van eisen) voor de toetsing van de eisen waaraan de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening moet voldoen. Als niet aan de eisen wordt voldaan kan dat gevolgen hebben voor de afrekening van het toegekende budget.

Vierde lid

Dit lid regelt de feitelijke betaling van het persoonsgebonden budget. Over de wijze waarop de betaling plaatsvindt, kunnen door het college nadere regels worden gesteld in het Financieel Besluit. Gedacht kan worden aan betaling in termijnen, bijvoorbeeld bij hulp bij het huishouden of in situaties waarin er twijfels zijn over het budgetbeheer. Zo kunnen financiële risico's voor de gemeente worden beperkt en worden aanvragers minder snel geconfronteerd met hoge terugvorderingsbedragen.

Vijfde lid

In dit lid wordt aangegeven dat het college kiest voor een steekproefsgewijze controle, waarbij een bepaald gedeelte van de toegekende persoongebonden budgetten wordt gecontroleerd via het opvragen van gegevens bij de budgethouders.

Zesde lid

Mocht uit de controle blijken dat er aanleiding is om het toegekende persoonsgebonden budget van de budgethouder terug te vorderen, dan dient de in hoofdstuk 7 genoemde procedure te worden gevolgd.

Artikel 7 Eigen bijdragen en eigen aandeel

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel. De gemeente Zeewolde maakt van deze beide mogelijkheden gebruik. Voor de duidelijkheid wordt erop gewezen dat een vervanging van een voorziening om medische of technische reden, ook wordt beschouwd als een nieuwe aanvraag. Ook dan gelden de regels omtrent eigen bijdragen en eigen aandelen.

De wijze waarop een en ander precies ingericht wordt, wordt door het college in het Financieel Besluit vastgelegd. Daarbij moeten de grenzen, die gesteld zijn door het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning (Bmo), uiteraard worden gerespecteerd.

Voor kleine woningaanpassingen en voor verhuiskostenvergoedingen worden geen eigen bijdragen respectievelijk eigen aandelen geheven.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden

Algemeen

In artikel 4, eerste lid, onder a van de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden ter ondersteuning van het voeren van een huishouden. In deze verordening wordt deze opdracht opgesplitst in twee onderdelen. In hoofdstuk 3 van deze verordening gaat het om hulp bij het huishouden, in hoofdstuk 4 om woonvoorzieningen.

Onder de AWBZ werd gesproken van de functie 'huishoudelijke verzorging'. Om aan te geven dat onder de Wmo sprake is van een eigen begrip wordt in deze verordening het begrip 'hulp bij het huishouden' gebezigd.

Artikel 8. Doel van de voorziening

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 9. Aanspraak op de voorziening

In dit artikel wordt aangegeven wie in aanmerking komt voor de hulp bij het huishouden en wie niet. Uitgangspunt hierbij is dat burgers in eerste instantie verantwoordelijk zijn voor zichzelf en voor elkaar, en pas in laatste instantie een beroep doen op de (lokale) overheid. Verantwoordelijkheid van burgers voor elkaar komt onder andere tot uitdrukking in de rol van de mantelzorger. Het college wil mantelzorgers ondersteunen door, bij de vaststelling van de (soort en omvang) van de hulp aan de persoon met beperkingen, rekening te houden met de belastbaarheid van de mantelzorger.

Artikel 10. Gebruikelijke zorg

Voor de uitvoering van dit beleid wordt gebruik gemaakt van de inhoud van het Protocol gebruikelijke zorg van het CIZ.

Artikel 11. Soorten hulp bij het huishouden

De soorten hulp bij het huishouden worden bepaald door een diverse factoren, zoals:

  • -

    door de aard van de beperkingen; een hulpvrager kan bijvoorbeeld wel wassen, maar niet langdurig staan en dus niet strijken;

  • -

    door de vraag of de hulpvrager nog wel de regie op zijn huishouden kan voeren; als dat niet het geval is meer of zwaardere hulp nodig.

Nieuw in de verordening is de mogelijkheid van respijtzorg. Hiermee wordt beoogd dat ook de persoon die gebruikelijke zorg levert soms ondersteund moet worden.

Artikel 12. Omvang van de voorziening

De omvang van de hulp (in natura en als PGB) wordt bepaald door een aantal factoren:

  • -

    door de onder artikel 11 genoemde activiteiten;

  • -

    door de gezinssamenstelling;

  • -

    door de mogelijkheden in de actieve samenleving (uitgangspunt is dat de hulpvrager gebruik maakt van voorzieningen in de actieve samenleving, zoals een hondenuitlaatservice of kinderopvang; deze taken zullen alleen door de hulp van het huishouden worden verricht in afwachting van of bij gebrek aan adequate voorzieningen in de actieve samenleving);

  • -

    door de hoeveelheid mantelzorg;

Bij het vaststellen van de omvang van de hulp wordt uitgegaan van een huis van gemiddelde en gebruikelijke grootte.

Het PGB wordt nader uitgewerkt in het Financieel Besluit. Dat geeft meer mogelijkheden voor een adequate aanpassing, naar de laatste bevindingen.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

Algemeen

Woonvoorzieningen kunnen eveneens in meerdere vormen worden aangeboden. Ook hier geldt het primaat van een zogenaamde algemene voorziening, een woonvoorziening die snel en zonder administratieve rompslomp kan worden aangeboden.

Een financiële tegemoetkoming dan wel een persoonsgebonden budget kan verstrekt worden aan woningeigenaren die zelf rechtspersoon zijn. Deze mogelijkheid wordt genoemd in artikel 7, tweede lid van de wet.

Artikel 13. Doel van de voorziening

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 14. Uitsluitingen

Voorzieningen worden alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Verder worden in beginsel geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of gehandicapten of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen. De reden hiervan is gelegen in het feit dat voorzieningen op grond van de wet in hoofdzaak zijn gericht op het individu. Evenals onder de Wvg gold, zijn er uitzonderingen gemaakt voor de in de verordening expliciet genoemde voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten. De opsomming is limitatief, dat wil zeggen dat er meer niet wordt verstrekt dan er in de verordening is genoemd.

Artikel 15. Soorten individuele woonvoorzieningen

Eerste lid

Ad a

Uitgangspunt van het gemeentelijke beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente. Het college besluit dan ook bij voorkeur om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reeds bewoonde woning. Er wordt in beginsel geen verhuiskostenvergoeding verstrekt indien iemand in verband met het ouder worden moet verhuizen van een eengezinswoning naar een gelijkvloerse woning (inclusief seniorenwoningen). Een woonvoorziening, dus ook een verhuiskostenvergoeding, is volgens de Wvg-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige of woontechnische aspecten van de te verlaten woning zelf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast et cetera zijn dus niet van belang.

Ad b en c

Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking. Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard zal het in de praktijk met name gaan om een woningsanering in verband met CARA. Ook kunnen onder deze categorie worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen welke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntenliften.

Ad d

Omdat met de Wet maatschappelijke ondersteuning niet wordt beoogd om het inhoudelijke beleidsterrein ten opzichte van de vervallen Wvg te verbreden, noch om dat te versmallen, is de uitraasruimte als woonvoorziening opgenomen. Een uitraasruimte is een ruimte die kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die ten gevolge van een beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Het betreft eeet betreeft Hn zeer specifieke voorziening derhalve, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.

Ad e

Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de kosten die zijn verbonden aan een verstrekte woonvoorziening, bijvoorbeeld aan de periodieke keuringskosten voor een traplift.

Ad f

Als het ter bespoediging van een door het college gewenst geachte oplossing noodzakelijk is dat tijdelijke woonruimte wordt betrokken kan een voorziening worden verstrekt voor de daarmee gepaard gaande dubbele woonkosten.

Ad g

Deze bepaling sluit op de vorige aan. Als een woning door een verhuurder tijdelijk leeg wordt gelaten, opdat er een Wmo-gerechtigde gebruik van kan gaan maken, kan hij een vergoeding krijgen ter delging van de gederfde huurinkomsten.

Tweede lid

Hierin wordt het zogenaamde 'primaat van de verhuizing' neergelegd.

Derde lid

Zeer incidenteel komt het voor dat een woningeigenaar niet bereid is een bouwkundige aanpassing, in de vorm van een aanbouw of een aanzienlijk verbouwing aan de woning, toe te staan. Dan kan het college ervoor kiezen om een herplaatsbare losse woonunit te verstrekken. Wel moet dit dan mogelijk zijn, gelet op de voorwaarden in het bestemmingsplan en andere bouwtechnische eisen. Overigens voorziet artikel 16 van de Woningwet voor dergelijke gevallen van weigerachtigheid in een speciale bevoegdheid tot uitoefening van bestuursdwang.

Vierde lid

Onder omstandigheden is het zelfs denkbaar dat aan iemand die zijn eigen woning ten behoeve van een Wmo-gerechtigde verlaat een verhuiskostenvergoeding wordt vestrekt.

Vijfde lid

Hierin wordt aangegeven wie er voor toekenning van een zogenaamde 'uitraasruimte' in aanmerking kan komen.

Artikel 16. Geen voorziening

Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet er een duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperking die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen worden geweigerd.

Ad a

Onder dit punt wordt een verhuizing naar een inadequate woning genoemd als weigeringsgrond voor een woonvoorziening. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men 'daar zin in heeft'. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten 'belangrijke reden'. Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders.

Ad. b

Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met 'verhuizen' wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract. Zie ook artikel 17, eerste lid, waarin wordt bepaald dat het gaat om een situatie waarin men in de betreffende woning 'zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben'.

Ad c

Het uitgangspunt is dat men zoveel mogelijk verantwoordelijkheid neemt voor de eigen participatie. Dat wil zeggen dat er ook tijdig nagedacht moet worden over zaken die met de eigen situatie in het algemeen en de eigen beperkingen in het bijzonder te maken hebben.

Ad d

Ook hier wordt tot uitdrukking gebracht dat het de beperking moet zijn die rechtstreeks tot de voorziening noopt. Dus redenen die voor elke persoon op enig moment normaal zijn (en daarmee 'algemeen gebruikelijk') bieden als uitgangspunt geen aanleiding om te compenseren. De beperking is dan immers niet de directe aanleiding voor de gevraagde voorziening. Denk bijvoorbeeld aan iemand die voor het eerst zelfstandig gaat wonen vanuit het ouderlijk huis of aan senioren die gaan verhuizen naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en de kinderen reeds zelfstandig wonen. Wij verwachten dat in het kader van de levensloop initiatief wordt genomen om tijdig om te zien naar een woning die past bij de levensfase: voor beperkingen bij het traplopen betekent dat bijvoorbeeld dat op zoek gegaan wordt naar een gelijkvloerse woning op het moment dat men dat nog wél kan en de beperking dus nog te behappen is.

De andere hier genoemde situaties geven om andere redenen aanleiding om de Wmo-middelen niet aan te spreken. Het is niet de bedoeling dat men naar een recreatiewoning verhuist met behulp van een Wmo-voorziening, terwijl de bewoning daarvan in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. Evenmin is het de bedoeling dat opname in een AWBZ-inrichting wordt geregeld via de Wmo. De AWBZ en de Wmo zijn immers complementaire regelingen, nog daargelaten dat de opname in een AWBZ-inrichting de zelfredzaamheid uiteraard nu juist niet bevordert.

Ad e en f

Burenruzies en dergelijke factoren moeten niet ten laste van de publieke kas worden opgelost. Het gaat in deze bepalingen om eventuele oorzaken die niet rechtstreeks tot de woning zelf zijn te herleiden.

Ad g

Deze bepaling sluit aan bij het bepaalde in artikel 2, derde lid, onderdeel g.

Artikel 17. Hoofdverblijf

De Wmo is in beginsel bestemd voor de eigen woning. Voor AWBZ-bewoners (buiten Zeewolde) kan wel een woning in Zeewolde bezoekbaar worden gemaakt. Daardoor is het mogelijk dat een bezoek wordt gebracht aan ouders of andere familieleden. Wat het college dan voor voorziening levert, staat limitatief opgesomd in dit artikel: het bereikbaar maken van de woning zelf en enkele essentiële ruimten daarin. Het bedrag om de woning bezoekbaar te maken wordt opgenomen in het Financieel Besluit.

Artikel 18. Terugbetaling bij verkoop

Met dit artikel kan het college desgewenst optreden in geval van excessieve voordelen die worden ontleend aan de verstrekte woonvoorziening. Het ligt voor de hand restrictief met deze mogelijkheid om te gaan.

Artikel 19. Onderhoud, keuring en reparatie

Dit artikel geeft een uitwerking van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder e.

Artikel 20. Tijdelijke huisvesting

Dit artikel geeft een uitwerking van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder f.

Artikel 21. Huurderving

Dit artikel geeft een uitwerking van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder g.

Hoofdstuk 5. Vervoersvoorzieningen

Algemeen

Ook hier kan gekozen worden uit verschillende vormen van voorzieningen. Uitgaande van de beperkingen van het individu wordt maatwerk geleverd.

De meest voorkomende voorziening is in dit hoofdstuk het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV). Met deze zogenaamde 'regiotaxi' kan binnen de regio van deur tot deur gereisd worden.

Andere individuele voorzieningen in natura bestaan uit een diversiteit van vervoermiddelen. In het verstrekkingenbeleid zal uitgewerkt worden onder welke voorwaarden men voor een bepaalde voorziening in aanmerking kan komen.

De belangrijkste aanvulling ten opzichte van de Wvg is het persoonsgebonden budget. De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt door het college in het Financieel Besluit uitgewerkt.

Artikel 22. Doel van de voorziening

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 23. Aanspraak op de voorziening

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is in de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep bepaald dat het stellen van een inkomensgrens voor een forfaitaire tegemoetkoming in vervoerskosten bij een inkomen van 1,5 maal de bijstandsnorm niet in strijd was met de geldende zorgplicht (de Wvg-opdracht). Iemand met een dergelijk inkomen wordt geacht de kosten van het lokaal (collectief) vervoer of het bezit en het gebruik van een auto zelf te kunnen dragen. Er is een duidelijke relatie met het begrip 'algemeen gebruikelijk'; indirect worden de kosten van vervoer in relatie tot het inkomen algemeen gebruikelijk geacht.

Artikel 24. Primaat van het collectief vervoer (regiotaxi)

In dit artikel wordt het zogenaamde 'primaat van het collectief vervoer (CVV)' aangegeven. Men kan in beginsel pas voor andere individuele verstrekkingen in aanmerking komen, indien:

  • -

    men door de aard van de beperking geen gebruik kan maken van het collectief vervoer, of

  • -

    dit voor de persoon in kwestie niet beschikbaar is.

Als het collectief vervoer geen adequate oplossing biedt, kunnen dus wel andere oplossingen getroffen worden. Overigens is een combinatie van beide ook denkbaar. Dit is het geval wanneer het collectiefvervoerssysteem de vervoersbehoefte van de aanvrager niet volledig dekt. Dit is volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wvg van bijzonder belang bij mensen die slechts zeer beperkt mobiel zijn (mensen met een loopafstand van maximaal circa 100 meter). Alleen collectief vervoer is voor deze categorie mensen geen adequate voorziening.

Artikel 25. Omvang in gebied en in kilometers

In grote lijnen wordt met dit artikel beoogd dat de onder de Wvg gebruikelijke praktijk wordt gecontinueerd. Op jaarbasis moet men minimaal 1.500 kilometer - met een uitloop tot 2.000 kilometer op grond van een individuele noodzaak - gereisd moet kunnen worden.

Hoofdstuk 6. Rolstoelen

Algemeen

Een definitie van een rolstoel is niet te geven, daarom dient onder het begrip 'rolstoel' begrepen te worden de rolstoel zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een (elektrische) trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd en wordt niet op grond van deze wet verstrekt. De trippelstoel valt onder de door de Regeling Zorgverzekering te verstrekken voorzieningen. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken, niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet.

Voorzieningen die geen verband houden met het genoemde primaire verstrekkingsdoel, het verplaatsen, omdat ze nodig zijn in verband met therapeutische doeleinden, worden niet op grond van de Wmo verstrekt. Hierbij valt te denken aan aanpassingen voor het gebruik van zuurstofapparatuur en andere aanpassingen. Bij accessoires gaat het uiteraard alleen om medisch noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke zaken.

De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening eveneens onder het begrip rolstoel. Dit Wvg-beleid is voortgezet.

Artikel 26. Doel van de voorziening

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 27. Rolstoel voor AWBZ-bewoners

Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan AWBZ-bewoners bestaat alleen indien de AWBZ-bewoner zowel de AWBZ-functie 'verblijf', als de functie 'behandeling' geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Onduidelijkheid kan ontstaan, wanneer een instelling met alleen erkenning voor de AWBZ-functie 'verblijf' (bijvoorbeeld een verzorgingshuis) de AWBZ-functie 'behandeling' als het ware inkoopt bij een voor die functie wél erkende instelling. Het 'verzorgingshuis met verpleegafdeling' is een veelvoorkomende situatie, waarin in de instelling wél beide AWBZ-functies kunnen worden 'genoten', maar de instelling zelf geen erkenning heeft voor beide AWBZ-functies, maar alleen voor de functie 'verblijf'. Het gevolg is dat er geen recht op een AWBZ-rolstoel bestaat in een dergelijke situatie, juist omdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instelling worden verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen, waarbij de ene instelling gebruik maakt van de erkenning van de andere instelling.

Artikel 28. Sportrolstoel

Een sportrolstoel, in principe altijd te verstrekken als een persoonsgebonden budget, zal verstrekt worden als zonder de sportrolstoel sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn.

Hoofdstuk 7. Procedures

Artikel 29. Aanvraag

In artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dat betekent dat er een eerste handeling van de kant van de aanvrager noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een persoon uit de doelgroep van deze wet kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen. In dit artikel is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier. Een aanvraag die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt immers dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens.

Artikel 30. Termijnen

In dit artikel worden regels gesteld omtrent de te hanteren behandeltermijnen. Deze regeling was in de gemeente Zeewolde al in de verordening ingevoerd ter gelegenheid van de inwerkingtreding van de Wet dwangsom.

Artikel 31. Afstemming met AWBZ-aanvragen

Op basis van het amendement-Mosterd c.s. is in artikel 5, tweede lid, onder a. van de wet opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening regels moet vaststellen omtrent de wijze waarop de toegang tot individuele voorzieningen is geregeld in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Gezien de toelichting op dit amendement, waarbij is vermeld dat lid 2, onder a ertoe strekt dat “de gemeente bepaalt hoe achter één loket de samenhang van toegang tot voorzieningen krachtens deze wet met toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ of toegang tot voorzieningen op het gebied van wonen is geregeld”, wordt gedoeld op de zogenaamde éénloketgedachte. Gesteld wordt dat de klant geen last mag hebben van het feit dat het bij de beoordeling van de aanvragen gaat om twee gescheiden verantwoordelijkheden, namelijk die van de gemeente en die van het CIZ. Praktisch gezien zal de concrete uitvoering van activiteiten in het 'zorgloket' en de werking ervan een typische uitvoeringsactiviteit zijn, dus naar zijn aard vallen onder de verantwoordelijkheid van het college. Daarom beperkt de raad zich in deze verordening tot de aanwijzing van het loket, waarbij de nadere uitwerking daarvan via het college geregeld moeten worden.

Artikel 32. Samenhangende afstemming

In artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b van de wet is vastgelegd dat de raad in de verordening bepaalt op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie van de aanvrager. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntperspectief, in samenhang te bezien. Evenals bij artikel 31 van deze verordening gaat het hier naar zijn aard om uitvoering. Voor de samenhang wordt onderzoek gedaan naar de specifieke situatie van de aanvrager en worden op basis daarvan voorzieningen toegekend.

Artikel 33. Inlichtingen en onderzoek

Dit artikel bepaalt dat het college bevoegd is de aanvrager op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door één of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag.

Deze bepaling spreekt voor zich; het is duidelijk dat gegevens inzake de medische toestand, het inkomen, de woonsituatie en allerlei andere gegevens noodzakelijk kunnen zijn om een aanvraag te kunnen beoordelen. Er is een duidelijke praktische samenhang met artikel 29 van deze verordening inzake het gebruik van een door het college te verstrekken formulier. Door middel van het gebruik van een formulier kunnen de procedures inzake de gegevensverstrekking worden gestroomlijnd.

Uiteraard vragen wij niet meer dan noodzakelijk is voor het nemen van een besluit op de aanvraag, zie hieromtrent ook artikel 4:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Weigert de aanvrager echter de voor het nemen van het besluit noodzakelijke gegevens te verstrekken, dan zullen wij de aanvraag volgens de procedure van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling laten.

Ten aanzien van het omgaan met de – vaak privacygevoelige – gegevens houden wij rekening met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

Artikel 34. Extern advies

Eerste lid

Artikel 3:5, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat onder 'adviseur' verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan. In tegenstelling tot hetgeen was bepaald in de Wvg is in de Wmo niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies zal in het kader van de uitvoering van de wet echter onontbeerlijk zijn. De gemeente dient één of meer adviseurs aan te wijzen om in het kader van de wet advies uit te brengen. In de verordening wordt niet opgenomen wie de adviseur is. Men kan immers meer adviseurs in verschillende, zelfs wisselende situaties hebben, hetgeen een eenduidige vermelding onmogelijk maakt. Voor alle duidelijkheid: het is niet verbonden dat het college eigen ambtenaren indicaties laat stellen, maar dan is er uiteraard geen sprake van een 'extern advies'.

Met name wanneer de aard van de aandoening niet echt duidelijk is, is een extern advies onontbeerlijk; soms kan een op het oog eenvoudige aanvraag leiden tot een stroom van verdere aanvragen, zonder dat duidelijk is wat iemand mankeert. Dat kan bij de verstrekking van voorzieningen zelfs tot invaliderende effecten voor de aanvrager en onnodige kosten voor de gemeente leiden. Dit risico speelt in het bijzonder bij een aantal zogeheten (medisch) moeilijk objectiveerbare aandoeningen.

Tot slot vraagt het college extern advies, indien dit overigens gewenst wordt geacht. Het zal duidelijk zijn dat hier een scala aan argumenten op te voeren valt. Door deze bepaling is het echter te allen tijde mogelijk om extern advies te vragen. Het is verstandig hierbij te (kunnen) motiveren waarom advies gevraagd wordt, met het oog op een eventuele beroepsprocedure, waarin dit een rol zou kunnen spelen.

Tweede lid

Indien een aanvrager het niet eens is met het externe advies staat het hem vrij om een zogenaamde 'second opinion' aan te vragen. In Harderwijk bestond deze mogelijkheid reeds, in Zeewolde niet. Er is echter niet voor gekozen om de kosten hiervan voor rekening van het college te laten komen, zoals dat in Harderwijk het geval was.

Derde lid

Dit lid geeft aan dat bij de advisering gebruik gemaakt moet worden van de zogenaamde ICF-classificatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO). De ICF-classificatie staat voor de 'International Classification of Functions, Disabilities and Impairments'. Deze classificatie biedt een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen. Mede omdat bij de indicatiestelling van de diverse functies in de AWBZ eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt kan het gebruik van de ICF-classificatie afstemming tussen de AWBZ en de Wmo vergemakkelijken.

Artikel 35. Beschikking

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 36. Wijzigingen in de situatie

Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed (kunnen) zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen.

Artikel 37. Intrekking van een voorziening

Eerste lid

Duidelijk is dat verstrekking van voorzieningen gebonden is aan voorwaarden. Deze moeten duidelijk vermeld staan in de beschikking. Daarnaast is het belangrijk in de beschikking ook expliciet te wijzen op de verplichting om wijzigingen in de situatie aan het college door te geven. Mocht er om wat voor reden dan ook sprake zijn van een ten onrechte toegekende voorziening, dan vergemakkelijkt een duidelijke formulering in de beschikking een eventuele beëindiging, intrekking of terugvordering van (het recht op) een voorziening, omdat de betrokkene zich dan niet kan beroepen op onbekendheid met de voorwaarden en verplichtingen enerzijds en de feiten waarop de voorziening is gebaseerd anderzijds. Voorts is een intrekkingsmogelijkheid opgenomen in geval van toepasselijkheid van artikel 18.

Tweede lid

Als uit de PGB-steekproef blijkt dat het PGB niet is aangewend op de wijze zoals het was bedoeld, dan kan besloten worden tot intrekking van de voorziening.

Derde lid

Deze bepaling is opgenomen, omdat uit jurisprudentie is gebleken dat het college een eventuele civielrechtelijke procedure (in verband met aansprakelijkheid) niet als 'voorliggend' mag beschouwen en derhalve zelfstandig tot toepassing van de Wmo-regels moet overgaan, ondanks een eventuele civiele procedure. Mocht een dergelijke civiele procedure alsnog tot resultaat blijken te leiden, dan biedt dit lid de mogelijkheid om - met grote terughoudendheid - te bezien of intrekking van de voorziening dan wellicht gepast is.

Artikel 38. Terugvordering

De wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering, reden waarom hieromtrent een artikel is opgenomen in de verordening. Anders zou er geen juridische basis zijn om voorzieningen terug te vorderen. Dit artikel kan niet los worden gezien van het vorige inzake intrekking. Indien er ten onrechte is uitbetaald of geleverd (in geval van een voorziening in natura) kan het college de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Het besluit tot herziening en de daaraan gekoppelde terugvordering bieden echter geen executoriale titel. De besluiten op grond van de artikelen 37 en 38 zullen bij een niet meewerkende debiteur dan ook via de civiele rechter dienen te worden ingevorderd. Aan een dergelijke gerechtelijke procedure zijn kosten verbonden. Wij maken vooraf een inschatting van de te verwachten baten, gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijke procedure. Afhankelijk van deze uitkomst kan dus nog worden afgezien van terugvordering.

Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingsmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er aan de zijde van de aanvrager sprake is van verwijtbaarheid. Denk aan de situatie waarin deze bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen.

Voor het geval de toepasselijkheid van de andere terugvorderingsbepalingen niet zou volstaan voor de eventuele terugvordering van een 'excessief voordeel', zoals bedoeld in artikel 18, is het vierde lid opgenomen. Zie ook het bepaalde in artikel 37, eerste lid, aanhef en onder c.

Hoofdstuk 8. Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 39. Hardheidsclausule

Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening. Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Een dergelijke afwijking van de regels kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Bij de woningeigenaar, bijvoorbeeld een corporatie, kan gedacht worden aan een situatie waarin het van belang is dat een woonruimte langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een persoon met beperkingen, voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is, op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om gedurende een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder zij met nadruk gemeld dat het moet gaan om bijzondere gevallen. Toepassing van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 40. Onvoorziene gevallen

Deze restclausule biedt het college de mogelijkheid om in situaties waarin niet voorzien is in de verordening binnen de kaders van de wet en de verordening te handelen naar bevind van zaken. Omdat ook deze beslissingen onderworpen zijn aan de voorgeschreven bezwaar- en beroepsprocedures dient ook in deze gevallen de beslissing gemotiveerd genomen te worden.

Artikel 41. Indexering

Deze bepaling maakt het mogelijk om alle bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerde Financieel Besluit, te indexeren. Indexering voor de meeste van de op deze verordening gebaseerde normbedragen vindt plaats volgens het CBS-consumentenprijsindex, voor zover althans geen landelijke aanpassing van de bedragen wordt geregeld via het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 42. Evaluatie

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 43. Intrekking bestaande verordening

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 44. Citeerwijze

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 45. Inwerkingtreding

Deze bepaling spreekt voor zich.