Regeling vervallen per 14-03-2013

Verstrekkingenboek maatschappelijke voorzieningen gemeente Zeist 2011

Geldend van 01-01-2011 t/m 13-03-2013

Intitulé

Verstrekkingenboek maatschappelijke voorzieningen gemeente Zeist 2011

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave 2

Verklarende woordenlijst 5

Inleiding 6

Algemeen 6

Compensatiebeginsel 7

Het Wmo verstrekkingenbeleid in Zeist 7

Zelf doen, samen doen, laten doen 7

Integrale cliëntondersteuning 7

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen 8

1.1 De aanvraag 8

1.2 Algemene voorwaarden 9

1.2.1 De ontvanger behoort tot de doelgroep 9

1.2.2 Langdurig noodzakelijk 9

1.2.3 Goedkoopst compenserend 10

1.2.4 Op het individu gericht 10

1.3 Algemene afwijzingsgronden 10

1.3.1 Aanspraak op andere, wettelijke, voorliggende voorzieningen 11

1.3.2 Algemeen gebruikelijk 11

1.3.3 Woonachtig en hoofdverblijf 12

1.3.4 Meerkosten 12

1.3.5 Voor de aanvraag aangeschaft 12

1.3.6 Aanvraag voor een al verstrekte voorziening 13

1.4 Motiveren van besluiten 13

1.5 Intrekken van een voorziening 13

Hoofdstuk 2. Manieren van verstrekkeN 15

2.1 Inleiding 15

2.2 Keuzemogelijkheid 15

2.3 In natura 15

2.4 Algemene voorziening 16

2.5 Het persoonsgebonden budget (pgb) 16

2.5.1 Pgb voor hulp bij het huishouden 16

2.5.2 Pgb voor de overige voorzieningen 16

2.5.3 Duur pgb 17

2.5.4 Beschikking 17

2.5.5 Uitbetaling 17

2.5.6 Bescherming van de cliënt 17

2.5.7 Pgb voor in bruikleen toegekende voorzieningen 17

2.5.8 Controle 19

2.6 Financiële tegemoetkoming 19

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden 20

3.1 Inleiding 20

3.2 Algemeen 20

3.2.1 Criteria voor verstrekking 21

3.2.2 Gebruikelijke zorg 21

3.2.3 Voorliggende voorzieningen 22

3.3 Indicatie 22

3.3.1 Omvang 22

3.3.2 Functieniveau 22

3.3.3 Geldigheidsduur 24

3.4 Bijzondere woonsituaties 24

3.5 Zorg in natura 24

3.5.1 Aanmelding bij zorgaanbieder 24

3.5.2 Kwaliteitseisen en prestatiecriteria 25

3.5.3 Hulp bij het huishouden na ziekenhuisopname 26

3.6 Persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden 26

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen 28

4.1 Inleiding 28

4.2 Algemeen 28

4.2.1 Hoe en wat kan er verstrekt worden 28

4.2.2 Normaal gebruik 29

4.2.3 Medebepalende factoren bij de besluitvorming 29

4.3 Voorwaarden en beperkingen voor een woonvoorziening 29

4.3.1 Hoofdverblijf 29

4.3.2 Noodzaak gevolg van verhuizing 29

4.3.3 Aard gebruikte materialen 30

4.3.4 Hoger uitrustingsniveau dan sociale woningbouw 30

4.3.5 Verhuizen naar de meest geschikte woning 30

4.3.6 Bijzondere woonvormen 30

4.3.7 Voorzienbaarheid 31

4.3.8 Verhuizing van/naar AWBZ-woning of andere niet-zelfstandige woonvorm 31

4.3.9 Maximale vergoeding voor woonwagens 31

4.4 Primaten 32

4.4.1 Primaat algemene woonvoorzieningen 32

4.4.2 Primaat verhuizen 32

4.5 Bouwkundige woonvoorziening (woningaanpassing) 34

4.5.1 Mogelijke bouwkundige woningaanpassingen 34

4.5.2 Nieuwbouw of uitbreiding van ruimten 36

4.5.3 Procedure bij aanvraag bouwkundige woningaanpassing 36

4.5.4 Mogelijk te vergoeden kosten 37

4.5.5 Opstalverzekering en anti-speculatiebeding 37

4.6 Niet bouwkundige woonvoorzieningen (roerende voorzieningen) 38

4.6.1 Mogelijke roerende woonvoorzieningen 38

4.6.2 Woningsanering in verband met longklachten 38

4.7 De uitraasruimte 39

4.8 Verhuiskostenvergoeding 40

4.8.1 Mogelijke situaties 40

4.8.2 Afwijzingsgronden verhuiskostenvergoeding 40

4.9 Bezoekbaar maken woning 41

4.10 Verwijderen van voorzieningen 41

4.11 Huurderving 41

4.12 Tijdelijke huisvesting en dubbele huur 42

4.13 Algemene woonvoorzieningen 42

Hoofdstuk 5. Vervoersvoorzieningen 44

5.1 Inleiding 44

5.2 Algemeen 44

5.2.1 Mobiliteit 44

5.2.2 Bovenregionaal vervoer 45

5.2.3 Vervoer in het leven van alledag 45

5.2.4 Vervoersbehoefte 45

5.3 Vormen van vervoersvoorzieningen 46

5.3.1 Primaat openbaar vervoer 46

5.3.2 Primaat financiële tegemoetkoming voor vervoer 47

5.4 Financiële tegemoetkoming voor vervoer 47

5.4.1 Inkomensgrens 48

5.4.2 Richtlijnen hoogte financiële vergoeding 48

5.5 Mogelijk te verstrekken vervoersvoorzieningen 49

5.5.1 Scootmobiel 49

5.5.2 Fietsen 50

5.5.3 Gesloten buitenwagen als invalidenvoertuig 51

5.5.4 Handbike 51

5.5.5 Vervoermiddelen voor kinderen 51

5.5.6 Begeleidingskosten 52

5.5.7 Autoaanpassingen 52

5.5.8 Bruikleenauto 53

5.6 Pgb bij vervoer 53

5.6.1 Verplichtingen pgb bij vervoersvoorzieningen 53

5.7 Nuances en uitzonderingen 54

5.7.1 Vervoer van kinderen van ouders met een beperking 54

5.7.2 Vervoer van goederen, dieren etc. 54

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en om de woning: rolstoelen 55

6.1 Inleiding 55

6.2 Algemeen 55

6.2.1 Algemene criteria 55

6.2.2 Soorten rolstoelen 56

6.2.3 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen door AWBZ-bewoners 56

6.2.4 Tweede rolstoel 57

6.3 Vormen van rolstoelvoorzieningen 57

6.3.1 De algemene rolstoelvoorziening 57

6.3.2 Natura en pgb 57

6.3.3 Sportrolstoel 58

6.4 Aanpassingen aan rolstoelen 58

6.4.1 Zitorthesen 58

6.4.2 Anti-decubituskussen 58

6.5 Rolstoelen in een AWBZ-instelling 59

6.6 Overige vergoedingen 59

6.6.1 Onderhoud en reparatie 59

6.6.2 Verzekering van de rolstoel 59

6.6.3 Rolstoeltraining 59

6.6.4 Accessoires 60

6.7 Kindervoorzieningen 60

6.7.1 Aangepaste zitvoorzieningen voor kinderen 60

6.7.2 Autozitjes en fietszitjes 60

6.7.3 Aangepaste box en aankleedtafels voor kinderen 60

Hoofdstuk 7. Het medisch advies 61

7.1 Inleiding 61

7.2 ICF 61

7.3 Onderzoek 62

Hoofdstuk 8. Financiële paragraaf Wmo 63

8.1 Inleiding 63

8.2 Inkomensgrens 63

8.3 Eigen bijdrage 63

8.3.1 Inkomen 64

8.3.2 Opbouw maximale eigen bijdrage 64

8.3.3 Duur en hoogte eigen bijdrage 64

8.3.4 Voorbeeld eigen bijdrage 65

8.3.5 Geen eigen bijdrage 66

Bijlage 1 - handreiking normering Hulp bij het Huishouden 67

Bijlage 2 - Toewijzingssysteem huishoudelijke hulp 69

Bijlage 3 - Op gehandicapten en/of ouderen gerichte woningen 71

Bijlage 4 - De ICF-functies 72

Bijlage 5 - De ICF: Activiteiten en participatie 75

Bijlage 6 - Toegelaten zorginstellingen 78

Bijlage 7 - Ondersteuning voor mantelzorgers 79

Verklarende woordenlijst

AWBZ Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

Besluit Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Zeist

Bouwbesluit 2003 Bouwtechnische voorschriften waaraan alle bouwwerken, zoals woningen, minimaal moeten voldoen

CAK Centraal Administratie Kantoor (orgaan dat de eigen bijdragen voor de Wmo en AWBZ berekent en int)

CRvB Centrale Raad van Beroep

ERB Erkenningsregeling Revalidatietechnisch Bedrijf

ICF International Classification of Functions, Disabilities and Impairments

NIBUD Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting

Pgb Persoonsgebonden budget

Revakeur keurmerk voor bedrijven voor hulpmiddelen die voldoen aan de ERB-eisen

TNO Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek

Verordening Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Zeist

De in dit boek vermelde artikelnummers verwijzen naar deze verordening, tenzij anders vermeld.

Wmo Wet maatschappelijke ondersteuning

Wvg Wet voorzieningen gehandicapten

Inleiding

De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) vervangt sinds 1 januari 2007 de Welzijnswet, de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) en delen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De gemeenten voeren de Wmo uit. Binnen de Wmo zijn negen prestatievelden benoemd, te weten:

  • 1.

    het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten

  • 2.

    op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden

  • 3.

    het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning

  • 4.

    het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers

  • 5.

    het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem

  • 6.

    het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer

  • 7.

    het bieden van maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang

  • 8.

    het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen

  • 9.

    het bevorderen van verslavingsbeleid

Dit verstrekkingenboek gaat over het verstrekken van voorzieningen die binnen prestatieveld 6 vallen.

De gemeente Zeist heeft de regels rondom de verstrekking van deze voorzieningen vastgelegd in de “Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010” en het “Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011”. Dit verstrekkingenboek bevat een uitwerking en een toelichting van deze regels. Dit verstrekkingenboek bevat een uitwerking van, en een toelichting op deze regels. Het verstrekkingenboek heeft een beleidsstatus. Dat betekent dat de regels die erin staan, kunnen worden toegepast door de gemeente bij haar besluiten.

De andere prestatievelden van de Wmo worden in dit verstrekkingenboek in principe buiten beschouwing gelaten, hoewel de prestatievelden drie “het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning“, vier “het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers” en vijf “het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem” zeker raakvlakken hebben met het in dit boek beschreven verstrekkingenbeleid.

Algemeen

De Wmo is een zogenaamde participatiewet en geen zorgwet. Dit betekent dat de Wmo zich richt op de maatschappelijke ondersteuning van de burgers. Centraal hierbij staan zelfredzaamheid en deelname. Iedere burger, ongeacht beperkingen, moet mee kunnen doen in de samenleving. Meedoen kan op veel verschillende manieren, zoals via betaald werk, onderwijs en vrijwilligerswerk. Maar ook deelnemen aan het leven van alledag valt hieronder.

De Wmo stelt dat een gemeente haar burgers moet compenseren in de beperkingen die zij ondervinden bij:

  • ·

    het voeren van een huishouden;

  • ·

    het verplaatsen in en om de woning;

  • ·

    het verplaatsen per vervoermiddel en/of;

  • ·

    het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan.

Dit compenseren in de beperkingen is vastgelegd in artikel 4 van de Wmo. Aanvullend hierop wordt door de wetgever gesteld dat de gemeente bij het afhandelen van een aanvraag rekening moet houden met de persoonskenmerken en behoefte van de aanvrager. Maar de aanvrager heeft ook een eigen (financiële) verantwoordelijkheid.

Compensatiebeginsel

Belangrijke eigenschap van de Wmo is dat de Wmo het compensatiebeginsel kent. Dit beginsel, zoals beschreven in artikel 4 van de Wmo, is in essentie de basis van de Wmo. Dit zijn de belangrijkste kenmerken van de compensatieplicht:

  • ·

    Allereerst gaat het bij het compensatiebeginsel niet over handicaps maar over beperkingen. Het gaat er niet om wat de cliënt mankeert, bijvoorbeeld hartklachten, maar om wat de cliënt daardoor niet meer kan, bijvoorbeeld zware fysieke inspanning leveren;

  • ·

    Daarnaast gaat het over maatwerk: de gemeente krijgt de opdracht om rekening te houden met enerzijds de persoonlijke situatie, waarbij afstemming noodzakelijk is. Anderzijds mag de gemeente kijken wat de cliënt zelf kan oplossen, al dan niet met de omgeving. Door het compensatiebeginsel krijgt de gemeente meer vrijheid om maatwerk te leveren. Hierdoor kunnen voorzieningen worden afgestemd op de persoonlijke situatie.

Voor welke compensatie wordt gekozen, hangt van verschillende zaken af. Het is mogelijk dat de wens van de cliënt een rol speelt, maar die wens geeft niet de doorslag. Objectieve criteria zijn van belang, bijvoorbeeld leeftijd, de ernst van de beperking, of deze erger gaat worden en of de cliënt in zijn omgeving mensen heeft die hem kunnen helpen. Tegelijkertijd worden de kosten van de voorziening vergeleken met die van eventuele andere mogelijkheden. Alle punten samen bepalen het besluit over de toekenning.

Het Wmo verstrekkingenbeleid in Zeist

De gemeente Zeist wil een leefbare en levendige samenleving met goede voorzieningen stimuleren. Het niveau van voorzieningen zoals die onder de vroegere Wvg gold, moet minimaal gehandhaafd blijven. Dit betekent dat het type voorzieningen, de werking en de reikwijdte van de oude Wvg-voorzieningen behouden blijven binnen het verstrekkingenbeleid. Ook blijft de jurisprudentie gelden zoals die onder de Wvg is gevormd. De wetgever heeft met de Wmo namelijk niet beoogd om de werking van de Wvg te verruimen of te verarmen.

Zelf doen, samen doen, laten doen

De gemeente Zeist gaat bij de verstrekking van Wmo-voorzieningen uit van het principe zelf doen, samen doen, laten doen. Dat betekent dat eerst bekeken wordt wat iemand zelf nog kan, eventueel met hulpmiddelen. Vervolgens wordt in kaart gebracht wat de samenleving de persoon in kwestie kan bieden. Zijn er mantelzorgers of vrijwilligers die ondersteuning kunnen bieden? Is er een maatschappelijke organisatie waar de persoon in kwestie terecht kan voor hulp? Zijn er diensten die ingekocht kunnen worden tegen niet al te veel meerkosten?

Blijven er daarna nog problemen over die onder de compensatieplicht van de Wmo vallen, dan komt de gemeente in beeld.

Integrale cliëntondersteuning

Bij de gemeente Zeist staat niet de vraag van de aanvrager op de eerste plaats, maar de oplossing voor zijn probleem. Dat betekent dat de Wmo-consulenten de taak hebben om goed in kaart te brengen welke beperkingen de cliënt heeft en wat dat voor deze persoon betekent. Vervolgens moet er gezocht worden naar oplossingen volgens het principe “zelf doen, samen doen, laten doen” (zie hierboven). Dat betekent dat de consulent behalve kennis van de eigen Wmo-producten, ook moeten weten wat er op maatschappelijk gebied in Zeist beschikbaar is. De nieuwe digitale sociale kaart die medio 2010 is gelanceerd, helpt de consulenten daarbij. Ook burgers kunnen op deze website (www.socialekaartzeist.nl) zoeken naar informatie.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

1.1De aanvraag

Voor een voorziening die onder de Wmo valt, moet een aanvraag worden gedaan. Hiervoor is een aanvraagformulier opgesteld. Dit formulier is op te halen en op te vragen bij de gemeente Zeist. Ook kan het gedownload worden vanaf de website van de gemeente Zeist.

Het ingevulde en ondertekende formulier moet worden ingediend bij de gemeente. De aanvraag wordt in behandeling genomen als alle benodigde informatie aanwezig is. De behandeling van de aanvraag neemt in eerste instantie maximaal acht weken in beslag. Wanneer het niet lukt om in die periode tot een besluit te komen, dan is de gemeente verplicht om de aanvrager hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. Dit moet gebeuren vóór de eerste acht weken om zijn. De aanvrager krijgt dan ook te horen binnen welk tijdsbestek hij het besluit wel kan verwachten.

Doorzendplicht

Als de aanvraag niet onder de Wmo, maar onder een andere wettelijke regeling (zoals de AWBZ) valt, dan stuurt de gemeente de aanvraag door naar de juiste instantie. Ook als de aanvraag naar de verkeerde gemeente is gestuurd, dan wordt deze doorgezonden.

Eigen bijdrage

Voor sommige voorzieningen die via de Wmo worden verstrekt, wordt een eigen bijdrage gevraagd. De aanvrager doet er goed aan om zich van te voren te informeren hierover. Dat kan via het Wmo-loket van de gemeente en via het CAK, die de eigen bedragen int. Op de website van het CAK (www.hetcak.nl) staat informatie over de eigen bijdrage en kan de maximale eigen bijdrage worden berekend. Meer over de eigen bijdrage staat in hoofdstuk 8 “Financiële paragraaf Wmo” van dit verstrekkingenboek.

Inspelen op signalen

De gemeente heeft de mogelijkheid om naar aanleiding van een signaal uit de samenleving of een mondelinge aanvraag, acties in gang te zetten. Er zal nadien aan de cliënt gevraagd worden om alsnog een aanvraagformulier in te vullen en te ondertekenen. Dit is juridisch noodzakelijk om te voorkomen dat de gemeente een voorziening verstrekt waarvan de cliënt zegt deze niet aangevraagd te hebben. Bijvoorbeeld bij de inning van de eigen bijdrage kan dat voor problemen zorgen.

1.2 Algemene voorwaarden

Bij de behandeling van de aanvraag van voorzieningen spelen enkele algemene criteria een rol. in de verordening zijn de volgende algemene criteria vastgelegd:

  • ·

    de ontvanger behoort tot de doelgroep van de verordening, te weten: personen met beperkingen;

  • ·

    de voorziening is langdurig noodzakelijk;

  • ·

    de voorziening is het goedkoopst compenserend;

  • ·

    de voorziening is in overwegende mate op het individu gericht.

    1.2.1 De ontvanger behoort tot de doelgroep

    Bij de behandeling van een aanvraag wordt eerst gekeken of de aanvrager tot de doelgroep van de verordening behoort, oftewel een persoon is met één of meer beperkingen. In de artikelen 2 en 4 van de Wmo is dit nader uitgeschreven:

    • ·

      mensen met een beperking, chronisch psychisch probleem of psychosociaal probleem dat hen belemmert in het maatschappelijke leven en bij het zelfstandig functioneren;

    • ·

      mensen met een beperking, chronisch psychisch probleem of psychosociaal probleem die hun zelfstandigheid kunnen houden en verbeteren en deel kunnen nemen aan het maatschappelijke leven met behulp van voorzieningen.

    Ook mantelzorgers en vrijwilligers behoren volgens bovengenoemde artikelen tot de doelgroep van de Wmo. Mantelzorgers en vrijwilligers komen alleen in aanmerking voor voorzieningen wanneer zij die zelf nodig hebben. Als de mantelzorg te zwaar wordt, kan de mantelzorger een indicatie aanvragen voor hulp bij het huishouden. Als de voorziening is bedoeld voor degene die zij verzorgen, dan moet de voorziening op de naam van die persoon worden aangevraagd en niet op die van de mantelzorger.

    In de verordening wordt duidelijk gemaakt dat er sprake moet zijn van aantoonbare beperkingen als gevolg van een ziekte of gebrek. Voor de Wmo moet het verstrekken van een voorziening medisch gezien noodzakelijk zijn.

    1.2.2 Langdurig noodzakelijk

    Wat langdurig noodzakelijk is, wordt bepaald door de vraag of het probleem overgaat of blijvend is. Een tijdslimiet is pas in tweede instantie relevant. Als iemand met een probleem kampt dat bijvoorbeeld acht tot tien maanden in beslag neemt, maar wat daarna weer over is, dan is er geen sprake van langdurige noodzaak. Als de aanvrager op sterven ligt en de doktoren denken dat dit nog hooguit vier maanden duurt, dan is dit geen tijdelijk probleem. In dat geval wordt er gesproken van langdurige noodzaak.

    Een belangrijke vraag is wat de grens is tussen voorzieningen die relatief een korte periode noodzakelijk zijn en voorzieningen die langdurig noodzakelijk zijn. Hiervoor moet een onderscheid gemaakt worden tussen situaties die van ernstig progressieve aard zijn en situaties van tijdelijke medische aard. In het eerste geval betreft het voorzieningen in het kader van de Wmo en in het tweede geval gaat het om voorzieningen in het kader van de AWBZ. Voor bijvoorbeeld een voorziening in de vorm van een rolstoel naar aanleiding van een complexe beenbreuk (tijdelijk nodig) kan een beroep worden gedaan op de AWBZ. Is een rolstoel permanent nodig, dan is er sprake van een Wmo-voorziening.

    Als de grens tussen tijdelijk en langdurig niet duidelijk is, dan wordt over het algemeen een grens van zes maanden aangehouden. Is de verwachting dat de voorziening langer dan zes maanden nodig is, dan wordt deze als Wmo-voorziening aangemerkt.

    Het criterium “langdurig noodzakelijk” is niet van toepassing op de huishoudelijke hulp. Ook als er voor korte tijd hulp nodig is, bijvoorbeeld na ontslag uit het ziekenhuis, dan kan deze via de Wmo worden verstrekt.

    1.2.3 Goedkoopst compenserend

    Het criterium “goedkoopst compenserend” betekent dat een voorziening op de eerste plaats geschikt moet zijn voor het doel waarvoor het wordt verstrekt (compenserend). Als er meer dan één voorziening geschikt is, dan wordt er gekozen voor de goedkoopste.

    Een voorziening of een combinatie van voorzieningen is compenserend als het de belemmeringen van de persoon in kwestie wegneemt of zoveel mogelijk vermindert.

    Compenserende voorziening

    Als het over een voorziening gaat, gaat het altijd over een compenserende voorziening. Compenserende voorzieningen zijn voorzieningen die doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht worden verleend. Dit is het geval wanneer:

    • ·

      de voorziening zorgt dat de cliënt geen last meer heeft van de belemmering of in elk geval zo min mogelijk, zodat hij weer kan deelnemen aan het maatschappelijke leven of;

    • ·

      de voorziening op maat is gemaakt voor de individuele cliënt, op zijn belemmeringen en zijn omgeving of;

    • ·

      de voorziening ervoor zorgt dat de cliënt normaal van zijn woning gebruik kan maken of;

    • ·

      de voorziening de cliënt in staat stelt om op een redelijke manier zijn dagelijkse leven te kunnen leiden of;

    • ·

      de voorziening een bijdrage levert aan het versterken van de zelfstandigheid van de cliënt en de mogelijkheid om zelf vorm aan zijn leven te geven of;

    • ·

      de voorziening de cliënt in staat stelt om zijn sociale rollen als bijvoorbeeld partner of ouder zoveel mogelijk te vervullen of;

    • ·

      de voorziening zo veilig mogelijk kan worden gebruikt of;

    • ·

      de kwaliteit van de voorziening een verantwoord niveau heeft.

    Goedkoopst

    De goedkoopste voorziening is de voorziening die voor de gemeente het goedkoopst is. Dit hangt af van meer zaken dan alleen de prijs. Ook het gemeentelijke beleid en de consequenties daarvan kunnen medebepalend zijn bij het beantwoorden van de vraag of een voorziening de goedkoopste is. Wat de cliënt als voorkeur aangeeft, wordt meegewogen bij de keuze van een voorziening maar is niet van doorslaggevende betekenis.

    1.2.4 Op het individu gericht

    Het verstrekken van een voorziening heeft het doel om de belemmeringen die de cliënt ondervindt op te heffen of te verminderen. In principe wordt er geen rekening gehouden met de belemmeringen die door mensen uit de omgeving van cliënt worden ondervonden. Het gaat om de vraag of de te verstrekken voorziening voor de cliënt zelf een adequate voorziening is. Deze bepaling houdt echter niet in dat er geen rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de cliënt en de afstemming met andere algemene en voorliggende voorzieningen. Het gaat hierbij puur om het feit dat iemand geen gemeenschappelijke voorziening kan aanvragen.

    • 1.

      3 Algemene afwijzingsgronden

In artikel 2 lid 2 zijn de volgende algemene afwijzingsgronden genoemd:

  • ·

    er kan aanspraak gemaakt kan worden op een andere, wettelijke, voorliggende voorziening.

  • ·

    de gevraagde voorziening is algemeen gebruikelijk;

  • ·

    de aanvrager woont niet in de gemeente Zeist;

  • ·

    er is geen sprake van meerkosten;

  • ·

    de voorziening is al aangeschaft, voordat er een beschikking was;

  • ·

    het gaat om een voorziening die al eerder is aangevraagd en waarvan de afschrijvingstermijn nog niet is verlopen. Behalve als deze voorziening verloren is gegaan buiten de schuld van de aanvrager om.

Naast de algemene afwijzingsgronden zijn er per soort voorziening ook afwijzingsgronden geformuleerd.

1.3.1 Aanspraak op andere, wettelijke, voorliggende voorzieningen

Er bestaat geen recht op een voorziening in het kader van de Wmo als er een andere, voorliggende regeling bestaat waarop aanspraak kan worden gemaakt.

AWBZ: Woon- en rolvoorzieningen

Voor bewoners van AWBZ-instellingen (zie bijlage 6 van dit verstrekkingenboek en de website http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/wet-toelating-zorginstellingen) valt de verstrekking van woonvoorzieningen onder de verantwoordelijkheid van de AWBZ.

Voor rolstoelen geldt dat als verblijf en behandeling op dezelfde locatie plaatsvinden, deze rolstoelen eveneens onder de verantwoordelijkheid van de AWBZ vallen. Ook kunnen rolstoelen die voor algemeen gebruik in de instelling aanwezig zijn, als voorliggend worden beschouwd.

Een uitzondering hierop geldt voor bewoners van instellingen waar de behandeling primair is gericht op niet fysieke beperkingen. Dit kunnen bijvoorbeeld instellingen voor beschermd wonen of gezinsvervangende tehuizen zijn, die als AWBZ-instellingen gelden. Deze bewoners kunnen dus wel in aanmerking komen voor rolstoelen in het kader van de Wmo. Voorbeelden zijn personen die vanwege een visuele handicap worden behandeld in Bartiméus en kinderen die in een gezinsvervangend tehuis wonen en behandeld worden omdat ze geen ouders hebben.

Regelingen voor vervoer

Voorliggend zijn:

  • ·

    Valys (bovenregionaal vervoer);

  • ·

    NS-begeleiderskaart (begeleiding in openbaar vervoer);

  • ·

    Arbo-regelingen (woon/werkverkeer);

  • ·

    Regeling leerlingenvervoer (schoolvervoer);

  • ·

    UWV (woon/werkverkeer).

1.3.2 Algemeen gebruikelijk

Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die niet voor vergoeding in aanmerking komt. Iemand krijgt geen voorziening vanuit de Wmo als deze voorziening voor de cliënt algemeen gebruikelijk is. Wat algemeen gebruikelijk is, wordt regelmatig getoetst aan algemeen maatschappelijke normen. Algemeen gebruikelijk is een voorziening waarvan kan worden verwacht dat ook iemand zonder beperking deze voorziening kan hebben. Het gaat dan wel om een vergelijk tussen de aanvrager met een beperking en een persoon zonder beperking die in soortgelijke omstandigheden verkeert wat betreft inkomen, leeftijd, et cetera. Dit wordt door de gemeente op individuele basis beoordeeld.

De hoogte van het inkomen van de aanvrager kan daarbij van belang zijn. Een aantal voorzieningen

wordt als algemeen gebruikelijk gezien als de aanvrager een inkomen heeft dat boven een bepaalde grens uitkomt. Bijvoorbeeld het bezit en onderhoud van een auto.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn vaak voorliggend op voorzieningen die verstrekt worden via de Wmo omdat ze over het algemeen de goedkoopst compenserend zijn.

Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen:

  • ·

    aangepaste box

  • ·

    aankleedtafel voor kinderen en volwassenen

  • ·

    bepaalde autoaanpassingen (zie verder onder vervoersvoorzieningen)

  • ·

    bromfiets of brommobiel

  • ·

    centrale verwarming

  • ·

    douchekop op glijstang

  • ·

    éénhendelmengkraan

  • ·

    fiets/ligfiets/fiets met hulpmotor of fiets met lage instap

  • ·

    aanpassen van de hobbyruimte

  • ·

    keramische kookplaat

  • ·

    mobiele telefoon

  • ·

    sokkels voor het plaatsen van een wasmachine of koelkast.

  • ·

    thermosstatische mengkraan (douche- of badkranen)

  • ·

    aanpassen van de vakantiewoning

  • ·

    vervangen van lavet door douche

  • ·

    verhoogd toilet

  • ·

    wandbeugels

  • ·

    wasdroger

  • ·

    waterbed

Voor hulp bij het huishouden zijn ook diverse algemeen gebruikelijke voorzieningen te onderscheiden, namelijk:

  • ·

    kinderopvang (crèche, kinderdagverblijf, overblijfmogelijkheden op school, voor- of naschoolse opvang);

  • ·

    oppascentrales;

  • ·

    maaltijddiensten;

  • ·

    hondenuitlaatservice;

  • ·

    boodschappendiensten;

  • ·

    alarmering;

  • ·

    tuinman.

De algemeen gebruikelijke voorziening moet ter plaatse wel beschikbaar zijn om voorliggend te kunnen zijn op een Wmo-voorziening. Niet relevant is of men gebruik wil maken van een voorliggende voorziening. Ook is in principe niet relevant welke kosten aan de voorliggende voorziening zijn verbonden, tenzij sprake is van een zogenaamd extreem laag inkomen. Dit is een inkomen dat door kosten op grond van de medische beperkingen onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen. In bijzondere situaties kan van de regels worden afgeweken op basis van de hardheidsclausule.

1.3.3 Woonachtig en hoofdverblijf

Woonachtig

Het kan voorkomen dat er twijfel is over waar betrokkene woonachtig is. Voor het begrip “woonachtig”, zijn er de volgende criteria:

  • ·

    Het adres waar betrokkene woont volgens de gemeentelijke basisadministratie (GBA) en;

  • ·

    Het adres waar betrokkene voor meer dan de helft van het jaar feitelijk woont.

Hoofdverblijf

De gemeente Zeist neemt alleen aanvragen in behandeling van inwoners van de gemeente Zeist. Dat betekent dat de aanvrager zijn hoofdverblijf in de gemeente Zeist moet hebben. Het hoofdverblijf is een verblijfplaats die voor permanente bewoning geschikt is en de plaats is die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene. Een voor permanente bewoning geschikte verblijfplaats bevat in ieder geval een keuken, en wasgelegenheid en een slaapgelegenheid.

Het verschil tussen de begrippen “woonachtig” en “hoofdverblijf” is alleen relevant wanneer iemand twee adressen heeft binnen de gemeente Zeist. Anders is het hoofdverblijf leidend.

1.3.4 Meerkosten

Als er geen sprake is van meerkosten, dan wordt er geen voorziening vanuit de Wmo toegekend. Er valt namelijk niets te compenseren en de Wmo kent nu eenmaal het compensatiebeginsel.

Iemand met een inkomen dat hoog genoeg is om een auto te kunnen aanschaffen, komt niet in een andere situatie terecht als hij een auto moet hebben vanwege een handicap. Het kan ook zijn dat als iemand een zeer geringe vervoersbehoefte heeft de meerkosten van het vervoer ten opzichte van een niet gehandicapte zeer gering zijn. Dan is er niet voldoende reden om iemand te compenseren. Als er twijfel bestaat over de noodzaak van een voorziening, is een onderzoek naar meerkosten belangrijk.

1.3.5 Voor de aanvraag aangeschaft

Als iemand een voorziening aanschaft voordat hij een aanvraag doet bij de gemeente, dan stelt hij de gemeente voor een voldongen feit. De gemeente kan dan meestal de situatie voorafgaand aan de aanpassing niet goed meer beoordelen en heeft geen invloed meer op de aanschaf van de voorziening.

Als achteraf niet meer is vast te stellen of de voorziening noodzakelijk was, dan wordt de aanvraag afgewezen. De bewijslast ligt hierbij vooral bij de aanvrager. Alleen als achteraf objectiveerbaar is vast te stellen dat de voorziening noodzakelijk is, dan kan de aanvraag worden toegekend. De hoogte van de vergoeding wordt echter bepaald op de goedkoopste en meest compenserende voorziening, ook wanneer de cliënt een duurdere voorziening heeft aangeschaft.

Een uitzondering op deze afwijzingsgrond is de spoedeisende hulp bij het huishouden. Het komt voor dat iemand zo snel mogelijk hulp bij het huishouden nodig heeft. Het wordt dan toegelaten dat deze hulp ingezet wordt voordat deze officieel is toegekend. Het risico dat er een afwijzing komt terwijl er wel kosten zijn gemaakt, ligt in een dergelijk geval bij de cliënt.

1.3.6 Aanvraag voor een al verstrekte voorziening

Hier gaat het om een voorziening die eerder door de gemeente is verstrekt en waarvan de afschrijvingstermijn nog niet voorbij is. In dat geval wordt er geen nieuwe voorziening verstrekt. Behalve wanneer de voorziening waar het om gaat, buiten de schuld van de aanvrager om niet meer functioneert (lees: niet meer adequaat te gebruiken is).

De gemeente houdt de volgende afschrijvingstermijnen aan voor de verstrekte voorzieningen:

·Vervoermiddelen en roerende woonvoorzieningen: tot 1 juli 2011 is de afschrijvingstermijn 5 jaar, daarna wordt deze verhoogd naar 7 jaar

Bijvoorbeeld een scootmobiel, een rolstoel, een tillift of een toiletverhoger.

·Niet-roerende woningaanpassingen en autoaanpassingen: 10 jaar

Bijvoorbeeld een onderrijdbare keuken, een traplift of aangepaste autostoelen

Voorzieningen waarvan de afschrijvingstermijn is verstreken, maar die nog goed functioneren, worden uiteraard niet vervangen.

De afschrijvingstermijnen worden zowel bij voorzieningen in natura als bij voorzieningen die in de vorm van een pgb zijn verstrekt toegepast. Dat betekent dat van cliënten die een pgb krijgen om een voorziening aan te schaffen, verwacht wordt dat ze een voorziening kopen die in ieder geval 5 respectievelijk 10 jaar mee gaat.

Onzorgvuldig gebruik en misbruik

Soms blijken reparaties nodig aan voorzieningen die door onzorgvuldig gebruik of zelfs misbruik kapot zijn gegaan. Als dit zich vaker voordoet bij dezelfde cliënt, dan wordt er een aangetekende waarschuwing gestuurd waarin staat dat de voorziening wordt ingenomen als het weer gebeurt. Bij grove nalatigheid geldt hetzelfde. Zolang de afschrijvingstermijn niet is verlopen, hoeft de gemeente geen nieuwe voorziening te verstrekken. Ook als iemand een pgb heeft, kan de gemeente op deze manier ingrijpen.

1.4Motiveren van besluiten

Op grond van artikel 26, 1e lid Wmo, wordt in de beschikking aan de cliënt vermeld hoe de voorziening hem helpt zelfstandig te functioneren deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer.

Toekenning

Bij een toekenning van de aangevraagde voorziening is het genoeg als er staat welke mogelijkheden de cliënt dankzij de voorziening krijgt.

Gedeeltelijke toekenning

De compensatieplicht kan ook leiden tot het toekennen van een andere voorziening dan de voorziening die de cliënt heeft aangevraagd. In dat geval moet de keuze van de te verstrekken voorziening duidelijk worden gemotiveerd.

Afwijzing

Als de gemeente de aanvraag afwijst, dan moet dit gemotiveerd gebeuren. Aangegeven moet worden waarom een voorziening niet noodzakelijk is. Zijn er voorliggende (wettelijke en niet-wettelijke) voorzieningen? Dan is het netjes om dit niet alleen te noemen, maar de cliënt informatie te geven over deze voorzieningen

1.5Intrekken van een voorziening

Volgens artikel 36 kan de gemeente een toegekende voorziening in bepaalde situaties terughalen of intrekken. Hierbij gaat het primair om het feit dat iemand, om welke reden dan ook, geen recht meer heeft op deze voorziening of deze voorziening niet meer gebruikt. Dit geldt bijvoorbeeld in het geval van verhuizen of overlijden.

Het artikel geldt ook als grondslag voor het intrekken of het terugvorderen van een geldbedrag dat als financiële tegemoetkoming is verstrekt. Als iemand de financiële tegemoetkoming of pgb niet binnen zes maanden heeft gebruikt waarvoor het uiteindelijk toegekend is, dan heeft de gemeente het recht om het toegekende bedrag terug te vorderen.

Overlijden

Als de ontvanger van de voorziening overlijdt, dan wordt de voorziening ingetrokken. Hulpmiddelen die zijn toegekend in natura, laat de gemeente innemen door haar leverancier. Een voorziening die in de vorm van een pgb of financiële tegemoetkoming is toegekend, wordt ook teruggevorderd. Als het om een hulpmiddel gaat, dan wordt dat alleen gedaan als er redelijkerwijs vanuit gegaan kan worden dat de cliënt de voorziening nog te gelde kan maken zodat de gemeente terugbetaald kan worden. Ook hiervoor wordt een afschrijvingstabel gehanteerd.

Voor huishoudelijke hulp geldt dat de levering na het overlijden wordt stopgezet. Blijft er een huisgenoot achter, dan wordt de hulp nog 6 weken doorgeleverd. De achterblijvende partner heeft dan de gelegenheid om huishoudelijke hulp voor zichzelf aan te vragen.

Verhuizen

Als de cliënt verhuist naar buiten de gemeente, dan wordt er voor de in natura verstrekte hulpmiddelen een overnamevoorstel neergelegd bij de gemeente waar de cliënt naartoe verhuist. Voorzieningen die in de vorm van een pgb of een financiële tegemoetkoming zijn verstrekt, worden bij de cliënt teruggevorderd. De cliënt kan vervolgens weer een aanvraag doen bij zijn nieuwe gemeente.

Noodzaak vervallen

Als een vervoerskostenvergoeding of een pgb voor hulp bij het huishouden wordt ingetrokken omdat de gemeente vaststelt dat de noodzaak van de voorziening is vervallen, wordt de vergoeding beëindigd. Wel heeft de cliënt nog gedurende een periode van drie maanden respectievelijk drie keer vier weken, recht op 50% van het bedrag behorende bij de voorziening. Dit kan gezien worden als een overgangstermijn. Deze overgangstermijn is niet van toepassing als de cliënt (moedwillig) onjuist gebruik heeft gemaakt van de voorziening. De uitbetaling wordt dan per direct stopgezet.

Hoofdstuk 2. Manieren van verstrekken

2.1Inleiding

Er zijn drie vormen van verstrekking van individuele voorzieningen mogelijk:

  • ·

    in natura (waaronder als algemene voorziening);

  • ·

    als pgb

  • ·

    via een financiële tegemoetkoming.

  • 2.2Keuzemogelijkheid

Cliënten kunnen voor sommige voorzieningen kiezen hoe zij deze wensen te ontvangen, in natura of als pgb. Om een zo goed mogelijke keuze te kunnen maken, wordt de cliënt geïnformeerd over de voor- en nadelen van de keuze. Tot aan het moment van beschikken heeft de cliënt de mogelijkheid om zijn keuze bij te stellen. Bij de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn op deze bepaling. Bijvoorbeeld als het gaat om personen van wie kan worden verwacht dat zij niet met het beschikbare pgb-geld kunnen omgaan.

Als de cliënt liever een duurdere uitvoering van de voorziening wil dan de gemeente op basis van goedkoopst compenserend zal verstrekken, dan kan dat via het pgb. De cliënt krijgt het pgb op basis van de goedkoopst compenserende voorziening en betaalt de rest zelf bij. De risico’s die deze keuze met zich mee brengt, zijn voor de cliënt.

2.3In natura

“In natura” betekent dat de gemeente een materiële voorziening aan de cliënt levert. In principe wordt deze voorziening in bruikleen verstrekt. De gemeente blijft eigenaar en kan de voorziening herverstrekken als deze bij de oorspronkelijke gebruiker is ingenomen. Bij uitzondering kan een voorziening in eigendom worden verstrekt. Het gaat hierbij vooral om goedkope voorzieningen die moeilijk kunnen worden herverstrekt (zoals een douche- of toiletstoel).

2.4Algemene voorziening

Er bestaat de mogelijkheid om een algemene voorziening te verstrekken met als doel om de procedure te versnellen en te vereenvoudigen. Hiermee wordt afgeweken van het criterium “op het individu gericht”, dat beschreven staat in paragraaf 1.2.4 van dit verstrekkingenboek.

Het is aan de gemeente om te bepalen welke voorzieningen hieronder vallen. Over het algemeen valt te zeggen dat het om een voorziening gaat:

  • ·

    die in tijd een korte duur heeft;

  • ·

    die betrekking heeft op lichte, niet complexe zorg;

  • ·

    ten behoeve van een incidentele zorgbehoefte.

Voorbeelden hiervan zijn inzet van sociale stagiaires en scootmobiel- en/of rolstoelpools en gemeenschappelijke (woon)voorzieningen. Voor een algemene voorziening hoeft door de gebruiker geen eigen bijdrage betaald te worden.

2.5Het persoonsgebonden budget (pgb)

Als de gemeente een pgb verstrekt, dan betekent dat dat de gemeente een geldbedrag aan de cliënt ter beschikking stelt, waarmee de cliënt zelf de benodigde voorziening kan inkopen. Het pgb kan alleen bij individuele voorzieningen worden toegekend en dus niet bij algemene voorzieningen. Algemene voorzieningen zijn namelijk voorzieningen die alleen worden ingezet voor lichte zorg of bij een onregelmatig voorkomende zorgbehoefte.

De gemeente Zeist verstrekt in principe geen pgb aan personen van wie verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan. Het beheer van een pgb neemt immers een administratieve last met zich mee. Deze cliënten kunnen alleen een pgb krijgen als er een familielid, vriend of iemand anders is die met instemming van de cliënt de administratie rondom het pgb kan bijhouden. De gemeente zal hier een schriftelijke bevestiging van opvragen. Als de gemeente signalen krijgt dat het beheer van het pgb niet goed gebeurt of zal gebeuren, dan is er de mogelijkheid om het pgb alsnog om te zetten in een voorziening in natura.

2.5.1 Pgb voor hulp bij het huishouden

De gemeente Zeist indiceert de hulp bij het huishouden voor haar cliënten in benodigde uren hulp. Als een cliënt ervoor kiest om een pgb te ontvangen, dan ontvangt deze cliënt 75% van de maximumprijs die de gemeente aan de thuiszorgorganisatie zou uitbetalen als er sprake was geweest van zorg in natura. Van pgb-cliënten wordt verondersteld dat ze de zorg goedkoper kunnen inkopen, omdat er, als de zorg bijvoorbeeld uitgevoerd wordt door een kennis, bespaard wordt op de overheadkosten.

2.5.2 Pgb voor de overige voorzieningen

Voor de voorzieningen die in de vorm van een pgb worden verstrekt, moet per toekenning een berekening worden gemaakt. Hierbij wordt uitgegaan van de kosten van de voorziening als deze in natura zou zijn verstrekt. Dat kan worden afgeleid uit bijvoorbeeld een offerte of van de prijzen uit het kernassortiment die de gemeente met haar leveranciers heeft afgesproken. Het bedrag voor de aanschaf van de voorziening kan zonodig worden verhoogd met een bedrag voor onderhoud, verzekering, keuring en reparatie van de voorziening of een bedrag van 5% voor instandhoudingskosten.

Bij het bepalen van het bedrag van de voorziening wordt uitgegaan van het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten. Nadrukkelijk gaat hier dus niet om een voorziening die op dat moment in depot staat en bij in natura als compenserende voorziening zou worden verstrekt. De hoogte van het pgb wordt gerelateerd aan de reguliere inkoopprijs van de gemeente, al of niet via het kernassortiment. Daarbij is veelal sprake van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het pgb. Het is immers niet de bedoeling dat een pgb de gemeente meer geld kost dan een verstrekking in natura. Over het algemeen kan er van uitgegaan worden dat ook met een pgb een voorziening met korting kan worden aangeschaft. De cliënt kan ook kiezen voor een tweedehands exemplaar. Een verstrekking in natura is immers ook niet altijd nieuw. Voor de cliënt is dit misschien een punt van aandacht bij de afweging voor welke voorzieningsvorm wordt gekozen.

2.5.3 Duur pgb

Het pgb voor huishoudelijke hulp wordt voor een periode van maximaal drie jaar verstrekt. Voor andere voorzieningen hangt de duur van het pgb af van de afschrijvingstermijn van de betreffende voorziening.

2.5.4 Beschikking

In de beschikking wordt vermeld wat de omvang van het pgb is en voor hoeveel jaar het bedoeld is.

Om te voorkomen dat een verkeerde voorziening wordt aangeschaft wordt zo nauwkeurig mogelijk beschreven aan welke eisen de voorziening moet voldoen (het programma van eisen).

In het geval dat er een eigen bijdrage verschuldigd is, dan moet dat in de beschikking aan cliënt worden meegedeeld. Omdat de eigen bijdrage vastgesteld en geïnd wordt door het Centraal Administratie Kantoor (CAK), zal niet de hoogte van de eigen bijdrage in de beschikking worden opgenomen. Hiervoor wordt verwezen naar het CAK.

De cliënt moet in de beschikking ook worden gewezen op het feit dat het pgb binnen een periode van zes maanden moet worden aangewend.

2.5.5 Uitbetaling

Een pgb kan in één keer of in termijnen beschikbaar worden gesteld. Een aan te schaffen voorziening moet in één keer betaald worden. Bij hulp bij het huishouden vindt de betaling vierwekelijks plaats. Hiervoor is het niet noodzakelijk dat er vooraf een factuur wordt overgelegd.

2.5.6 Bescherming van de cliënt

Het pgb wordt in principe op het rekeningnummer van degene die recht heeft op de voorziening (de ontvanger), overgemaakt. Het pgb kan alleen naar een ander rekeningnummer worden overgemaakt als de ontvanger hier schriftelijk toestemming voor geeft via een machtiging. Op deze manier kan de ontvanger van de voorziening altijd kennis hebben van het feit dat er pgb voor hem of haar wordt uitbetaald, waarmee hulp voor hem/haar ingekocht moet worden.

Daarnaast is de gemeente Zeist kritisch met het uitbetalen van pgb’s aan personen die recht hebben op huishoudelijke hulp op niveau 2 en 3. Deze mensen hebben immers problemen met het voeren van de regie over hun huishouden en het beheer van een pgb is voor hen waarschijnlijk te ingewikkeld. Zie voor een uitgebreidere toelichting op deze regel paragraaf 3.6 van dit verstrekkingenboek.

2.5.7 Pgb voor in bruikleen toegekende voorzieningen

Als een cliënt een Wmo-indicatie heeft gekregen voor een hulpmiddel, dan kan hij ervoor kiezen om dit middel in natura of in de vorm van een pgb te krijgen. Bij hulpmiddelen in natura geldt dat als ze, om wat voor reden dan ook, niet meer gebruikt worden, de gemeente de indicatie voor het hulpmiddel intrekt en het betreffende hulpmiddel laat ophalen. Het middel kan dan eventueel herverstrekt worden aan een andere cliënt.

Terugvordering pgb voor hulpmiddelen in geld

Hulpmiddelen die via een pgb zijn aangeschaft, wijken meestal af van het assortiment van de vaste leveranciers van de gemeente. Daarom is het voor de gemeente lastig om het middel in te nemen en her te verstrekken. Daarom wordt, als de cliënt het met het pgb aangeschafte hulpmiddel niet meer gebruikt en de toegekende voorziening wordt ingetrokken, een deel van het verstrekte pgb (dus een geldbedrag) van de cliënt teruggevraagd. De gemeente verwacht daarbij dat de cliënt het hulpmiddel zelf te gelde maakt. De gemeente houdt daarbij rekening met een realistische afschrijving en met het feit dat zeer specifieke, persoonlijke aanpassingen aan het hulpmiddel bij verkoop weinig tot niets opleveren.

Afschrijvingstabellen

De gemeente hanteert de volgende afschrijvingstabellen:

Tabel 1

Voorzieningen:

Sportrolstoelen

Vanaf:

0,5 jaar

1 jaar

1,5 jaar

2 jaar

2,5 jaar

3 jaar

Percentages:

20%

40%

60%

75%

90%

100%

Tabel 2

(geldt tot 1-7-2011, daarna geldt tabel 3 voor onderstaande voorzieningen)

Voorzieningen:

Vervoermiddelen en roerende woonvoorzieningen Bijvoorbeeld scootmobielen, rolstoelen, tilliften, douchestoelen, en kindervoorzieningen.

Vanaf:

0,5 jaar

1 jaar

2 jaar

3 jaar

4 jaar

5 jaar

Percentages:

15%

25%

40%

60%

80%

100%

Tabel 3

(geldt vanaf 1-7-2011)

Voorzieningen:

Vervoermiddelen en roerende woonvoorzieningen

Bijvoorbeeld scootmobielen, rolstoelen, tilliften,

douchestoelen, en kindervoorzieningen.

Vanaf:

0,5 jaar

1 jaar

2 jaar

3 jaar

4 jaar

5 jaar

6 jaar

7 jaar

Percentages:

10%

20%

35%

50%

65%

80%

90%

100%

Tabel 4

Voorzieningen:

Niet-roerende woningaanpassingen en autoaanpassingen

Bijvoorbeeld trapliften, onderrijdbare keukens en

autoaanpassingen

Vanaf:

0,5 jaar

1 jaar

2 jaar

3 jaar

4 jaar

5 jaar

6 jaar

7 jaar

Percentages:

10%

15%

27,5%

40%

52,5%

65%

75%

85%

Vanaf:

8 jaar

9 jaar

10 jaar

Percentages:

92,5%

97,5%

100%

De vaststelling van de afschrijvingstermijn gebeurt op basis van de periode tussen de datum van de toekenning van het pgb en de datum van de intrekking van de indicatie voor het betreffende hulpmiddel.

Wat hoeft niet terugbetaald te worden

In een aantal gevallen hoeft (een deel van) het pgb niet terugbetaald te worden:

  • ·

    Als het oorspronkelijke pgb lager is dan € 500,- dan wordt er niet teruggevorderd;

  • ·

    Als het terug te betalen bedrag lager is dan € 50,- dan wordt er niet teruggevorderd;

  • ·

    Een pgb dat is besteed aan niet-standaard aanpassingen van een hulpmiddel wordt niet teruggevorderd. Van bijvoorbeeld een op maat gemaakte zitorthese in een rolstoel, verwachten wij niet dat een cliënt die later nog te gelde kan maken.

Gebruikte rekenformule

Het terug te betalen bedrag wordt als volgt berekend:

Hoe te gelde maken (omzetten in geld)

De cliënt kan het hulpmiddel te gelde maken door:

  • ·

    Het particulier te verkopen,

  • ·

    Het terug te verkopen aan de leverancier. Het is dan wel verstandig om daar van te voren afspraken over te maken.

Verhuizing en overlijden

Als de cliënt verhuist voordat de afschrijvingstermijn van het hulpmiddel is verstreken, dan zal ook een deel van het pgb worden teruggevraagd. De cliënt kan hiervoor bij zijn of haar nieuwe gemeente een nieuw pgb aanvragen. Op die manier betaalt de nieuwe gemeente voor de restwaarde van de voorziening. Immers, de nieuwe gemeente heeft dan zorgplicht voor de cliënt.

Als de cliënt is overleden, dan eindigt de indicatie voor het hulpmiddel automatisch. Ook dan moet er een deel van het pgb worden terugbetaald.

Procedure

Als een indicatie voor een hulpmiddel dat in pgb-vorm is verstrekt, wordt beëindigd, dan wordt in de beëindigingsbeschikking meegedeeld of er sprake is van terugvordering, hoe hoog het terug te betalen bedrag is en binnen welke termijn dit bedrag betaald moet worden. Over het algemeen is deze termijn 2 maanden. Bij terugvordering naar aanleiding van overlijden, houdt de gemeente 4 maanden aan om de terugbetaling te regelen. Dit om de nabestaanden van de overledene wat respijt te bieden.

2.5.8 Controle

Wat betreft de pgb-controle wordt er onderscheid gemaakt tussen pgb dat bestemd is voor hulp bij het huishouden en pgb dat bedoeld is voor hulpmiddelen en woonvoorzieningen.

Pgb voor hulp bij het huishouden

Er vindt geen controle achteraf plaats met betrekking tot de besteding van het pgb voor hulp bij het huishouden. Wel moet de budgethouder binnen drie maanden na de uitbetaling van het eerste pgb, een overeenkomst tussen hem (of haar) en de persoon die de huishoudelijke hulp gaat leveren, aan de gemeente toesturen.

Als er minder wordt uitgegeven dan het volledige pgb, dan vindt er geen terugvordering plaats van het niet uitgegeven bedrag. Voorwaarde is wel dat de ingehuurde hulp de taken doet waarop de indicatie voor het pgb gebaseerd is, zodat het huishouden van de budgethouder adequaat gerund wordt.

Is de overeenkomst tussen budgethouder en hulp niet binnen 3 maanden aan de gemeente toegestuurd, dan heeft de gemeente het recht om het pgb op te schorten totdat de betreffende overeenkomst alsnog is ontvangen.

Pgb voor hulpmiddelen en woonvoorzieningen

Het pgb voor hulpmiddelen en woonvoorzieningen wordt pas uitbetaald op het moment dat de ontvanger de nota voor het middel of de werkzaamheden bij de gemeente indient. Controle van het pgb is dus niet nodig binnen deze constructie.

2.6Financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is onder andere bedoeld voor bouwkundige aanpassingen aan een woning. De gemeente heeft de plicht om bij bouwkundige woonvoorzieningen de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming te geven. De eigenaar van de woning is niet altijd degene voor wie de voorziening is bedoeld. Om die reden gaat het om een tegemoetkoming en niet om een pgb. Bij een financiële tegemoetkoming in de kosten voor een woningaanpassing, kan aan de cliënt een eigen bijdrage worden opgelegd, ook als de tegemoetkoming bijvoorbeeld aan de woningbouwvereniging uitbetaald wordt om de voorziening te realiseren.

De term financiële tegemoetkoming komt ook terug bij een taxi- of rolstoeltaxivergoeding. Aangezien het een tegemoetkoming is in de kosten van vervoer, kan ook dit geen pgb genoemd worden. Het betreft hier namelijk een tegemoetkoming en niet het vergoeden van een “totale voorziening”. Dit is bij een pgb wel het geval.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden

De hulp bij het huishouden komt voort uit de AWBZ. De AWBZ kende zeven zogenaamde functies. De functie Huishoudelijke Verzorging (HV) was er daar één van. Sinds de inwerkingtreding van de Wmo in 2007 is de functie HV opgenomen in de Wmo.

In artikel 4 van de wet wordt gesproken over “een huishouden te voeren”. Hieronder wordt zowel de hulp bij het huishouden verstaan, als de woonvoorzieningen uit de Wvg. Als bijlage bij dit verstrekkingenboek is een handreiking voor de normering van hulp bij het huishouden gevoegd.

3.1Algemeen

Iemand die beperkingen ondervindt bij het voeren van het huishouden, kan de volgende individuele voorzieningen aanvragen.

  • ·

    hulp in het huishouden in natura (door middel van persoonlijke dienstverlening die een thuiszorgorganisatie levert);

  • ·

    een pgb dat de cliënt aan hulp bij het huishouden kan besteden.

Hulp van alfahulpen wordt vanaf 1 juli 2009 niet meer als zorg in natura aangeboden via de thuiszorgorganisaties. Dit is wettelijk ook niet meer toegestaan. Het is cliënten wel toegestaan om met het pgb zelf een alfahulp in te schakelen. De cliënt moet voor zichzelf dan wel de afweging maken of hij het werkgeverschap wat hierbij komt kijken, aankan.

Eigen bijdrage

Voor huishoudelijke hulp wordt een eigen bijdrage gevraagd. Hiervoor worden de benodigde gegevens doorgegeven aan het CAK. Het CAK zorgt voor het opleggen en het innen van de eigen bijdrage.

3.1.1Criteria voor verstrekking

Bij een verstrekking van de hulp bij het huishouden, in natura of via een pgb, moet er sprake zijn van:

  • ·

    aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek of;

  • ·

    problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg.

Er wordt rekening gehouden met de mogelijkheden van huisgenoten, oftewel gebruikelijke zorg.

Beperkingen op grond van ziekte of gebrek moeten op objectieve wijze worden vastgesteld, bijvoorbeeld door middel van een medische beoordeling. Is er inderdaad sprake van deze beperkingen, dan kan men in principe in aanmerking komen voor hulp bij het huishouden.

Mantelzorg

De definitie van mantelzorg is: ”De zorg voor chronisch zieken, gehandicapten en hulpbehoevenden door naasten: familieleden, vrienden, kennissen en buren. Kenmerkend is de al bestaande persoonlijke band tussen de mantelzorger en zijn of haar naaste. Daarnaast gaat het om langdurige zorg die onbetaald is. Mantelzorg kan niet afgedwongen worden, tenzij de mantelzorger ook huisgenoot is. Wel wordt met mantelzorg rekening gehouden bij het bepalen van de mate van compenseren door de gemeente.

3.1.2Gebruikelijke zorg

In artikel 8 lid 1 staat: “…niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt één of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten. Dit wordt beschouwd als gebruikelijke zorg”.

Hiermee wordt bedoeld dat als de hulpvrager huisgenoten heeft die het huishoudelijke werk kunnen overnemen, zij verondersteld worden dit, eventueel door een herverdeling van taken, te doen. Dit principe is gebaseerd op de gedachte dat een leefeenheid samen verantwoordelijk is voor het huishoudelijke werk. Er mag daarbij echter geen sprake zijn van (dreigende) overbelasting van de huisgeno(o)t(en). Overbelasting of dreigende overbelasting moet objectief worden vastgesteld, bijvoorbeeld door medisch onderzoek.

Wie valt buiten de leefeenheid?

Personen die een (pension)kamer huren, niet in enige familiebetrekking staan tot de aanvrager en een huurcontract hebben, worden niet gezien als onderdeel van de leefeenheid.

Leeftijdseisen

Gebruikelijke zorg heeft een verplichtendkarakter en betreft alle huisgenoten:

  • ·

    Van kinderen onder de 18 jaar wordt verwacht dat ze hun eigen kamer bijhouden en meehelpen met eenvoudige huishoudelijke klusjes zoals tafeldekken en afwassen. Van jonge kinderen wordt uiteraard niets of zeer weinig verwacht, terwijl kinderen van 16 en 17 jaar geacht worden om een behoorlijke bijdrage te leveren;

  • ·

    Van jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar wordt verwacht dat ze een eenpersoonshuishouden kunnen voeren;

  • ·

    Van volwassenen vanaf 23 jaar wordt verwacht dat ze een volledig huishouden kunnen voeren.

Niet willen of niet gewend

Bij de indicatie wordt geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat huisgenoten aangeven dat ze het huishoudelijke werk niet willen doen, of niet gewend zijn om te doen. In situaties dat personen uit de leefeenheid nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan en dit niet kunnen, kan via een tijdelijke indicatie hulp worden geboden bij het aanleren van huishoudelijke taken. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies aangeleerd.

Andere verplichtingen: studie en werk

Ook studie of werkzaamheden vormen in principe geen reden om van de gebruikelijke zorg af te zien.

Immers, iedereen die werkt moet naast zijn werk het huishouden doen of hier eigen oplossingen voor zoeken, zoals het inhuren van particuliere hulp. Dat geldt ook voor tweeverdieners.

Ouderen

Ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk vallen ook onder de gebruikelijke zorg. Een (zeer) hoge leeftijd kan in omstandigheden aanleiding te zijn om niet te vragen het huishoudelijke werk aan te leren. Vanaf 75 jaar wordt van een huisgenoot niet meer verwacht dat hij het huishoudelijke werk gaat aanleren.

Ver en lang van huis

Bij werkende huisgenoten wordt geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden en zeer lange werkweken. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Daardoor zijn zij immers niet in staat het huishoudelijke werk over te nemen. Maar in alle situaties waarbij sprake is van een eigen keuze, wordt hier geen rekening mee gehouden. De afwezigheid moet dus een verplichtend karakter hebben. Voorbeelden hiervan zijn:

  • ·

    chauffeurs die op het buitenland reizen;

  • ·

    medewerkers in de offshore;

  • ·

    marinemensen en militairen die maanden achtereen van huis zijn.

Het gaat te ver om deze mensen te dwingen om ander werk te zoeken.

3.2.3 Voorliggende voorzieningen

Ook voor bepaalde taken binnen het huishouden zijn er voorliggende voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn. Als deze voorzieningen voor de cliënt compenserend zijn, dan hoeft de gemeente voor de betreffende taken geen huishoudelijke hulp in te zetten. In paragraaf 1.3.2 “Algemeen gebruikelijk” van dit verstrekkingboek staat een opsomming van algemeen gebruikelijke voorzieningen die voorliggend kunnen zijn op de huishoudelijke hulp via de Wmo.

3.2Indicatie

Is er geen sprake van gebruikelijke zorg? Dan moet de omvang en het niveau van de hulp bij het huishouden worden vastgesteld: de indicatie.

3.2.1Omvang

Bij het stellen van een indicatie moet worden bepaald welke activiteiten de hulpvrager zelf niet kan uitvoeren. Er is, in navolging tot de AWBZ, gekozen voor normtijden. Dit om een uitgangspunt te hebben voor de omvang van de verschillende huishoudelijke taken. Deze normtijden zijn afkomstig uit het “Protocol huishoudelijke verzorging” van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) Ze zijn samengesteld in overleg met de landelijke koepel van thuiszorginstellingen. De normtijden voor de benodigde taken worden per week opgeteld en afgerond op halve uren.

3.2.2Functieniveau

De hulp in de huishouding is onderverdeeld in drie niveaus, te weten HH1, HH2 en HH3. Op basis van de indicatie bepaalt de gemeente welk niveau wordt ingezet.

HH1: huishoudelijke werkzaamheden

Bij de inzet van HH1 is gebleken dat de cliënt hulp in de huishouding nodig heeft. Er is sprake van een stabiele (gezins-)situatie. De cliënt is in staat tot zelfregie over de planning van activiteiten.

De volgende activiteiten vallen onder de functie HH1:

  • ·

    lichte en zware huishoudelijke werkzaamheden; kamers opruimen;

  • ·

    zwaardere schoonmaakwerkzaamheden: stofzuigen, wc of badkamer reinigen;

  • ·

    verzorging van kleding en linnengoed (inclusief het doen van de was);

  • ·

    boodschappen doen voor het dagelijkse leven;

  • ·

    de verzorging van een broodmaaltijd;

  • ·

    de verzorging van een warme maaltijd;

  • ·

    het op orde houden van huishoudelijke spullen; kleding, apparaten, et cetera.

Hierbij moet worden opgemerkt dat er voor het doen van de boodschappen en het bereiden van de warme maaltijd vaak verwezen wordt naar algemeen gebruikelijke, voorliggende, voorzieningen zoals de bezorgservice voor de boodschappen en de maaltijdservice. Voor deze taken wordt dan geen indicatie voor huishoudelijke hulp afgegeven.

HH2: organisatie van het huishouden en anderen helpen bij de zelfverzorging

De functie HH2 omvat naast de genoemde activiteiten onder HH1, ook hulp bij de organisatie van het huishouden. Het gaat daarbij om cliënten die vanwege geestelijke beperkingen en/of psychosociale problematiek een verminderd regievermogen hebben en om die reden ondersteuning bij het huishouden nodig hebben. Als het gaat om verzorgen van kinderen dan ligt hier vaak een lichamelijke beperking van de ouder of verzorger aan ten grondslag.

De volgende activiteiten vallen onder de functie HH2:

  • ·

    dagelijkse organisatie van het huishouden; bijvoorbeeld het plannen van huishoudelijke zorg (wie doet wat en wanneer moet iets gebeuren); beheer van levensmiddelenvoorraad, houdbaarheid in koelkast;

  • ·

    aandacht voor hygiëne in huis in algemene zin;

  • ·

    anderen in de huishouding helpen met zelfverzorging (kinderen bijvoorbeeld);

HH3: Specifieke begeleiding bij het huishouden

De functie HH3 omvat activiteiten gericht op het bieden van ondersteuning en begeleiding bij een ontregelde huishouding vanwege een psychische stoornis. Het gaat hierbij om begeleiding die gerelateerd is aan het huishouden, bijvoorbeeld het bevorderen van zelfvertrouwen, zelfstandigheid in het uitvoeren van huishoudelijk werk en het aanleren van het structureren van werkzaamheden. Het gaat om activiteiten die veelal niet door mantelzorg kunnen worden overgenomen. Ze vragen een hoger deskundigheidsniveau van de hulpverlener vanwege de aard van de problematiek.

De volgende activiteiten vallen onder de functie HH3:

  • ·

    schoonmaakwerkzaamheden met ondersteuning binnen een ontregelde huishouding;

  • ·

    psychosociale begeleiding gericht op huishoudelijke activiteiten;

  • ·

    observeren;

  • ·

    advies, instructie, voorlichting gericht op het voeren van een huishouding.

Indicatiecriteria

HH1

  • ·

    de cliënt is vanwege lichamelijke beperkingen niet in staat om (één van) de genoemde huishoudelijke werkzaamheden uit te voeren;

  • ·

    de hulp kan niet worden geboden door andere voorliggende voorzieningen, zoals boodschappendienst of kinderopvang;

  • ·

    er kan geen aanspraak worden gemaakt op gebruikelijke zorg.

HH2

  • ·

    de cliënt is vanwege lichamelijke en/of geestelijke beperkingen niet in staat om de activiteiten genoemd onder de organisatie van het huishouden uit te voeren;

  • ·

    de cliënt heeft een verminderd regievermogen, mist het vermogen om de zaken te overzien en te plannen en organiseren (behalve bij de verzorging van kinderen).

HH3

  • ·

    de omstandigheden van cliënt zijn van dien aard dat psychosociale ondersteuning, sturing of stimulering op het terrein van het huishouden nodig is;

  • ·

    de cliënt heeft behoefte aan advies, instructie en voorlichting op het terrein van huishouden.

Over het algemeen wordt er één hulp ingezet, van op het hoogste niveau dat nodig is. Is er bijvoorbeeld hulp bij het schoonmaken en hulp bij de regie nodig, dan wordt er een hulp ingezet van het niveau HH2 voor beide taken. Hierop zijn uitzonderingen mogelijk als de cliënt voor een scala aan taken veel hulp nodig heeft en het voor de cliënt niet erg is om twee hulpen te hebben.

3.2.3Geldigheidsduur

De geldigheidsduur is de duur waarvoor de indicatie wordt afgegeven. Deze is afhankelijk van de geconstateerde situatie. In een stabiele situatie geldt in de regel een geldigheidsduur van vijf jaar omdat de noodzaak voor ondersteuning in het huishouden langdurig bestaat. Als er onzekerheid is over de duur van de noodzaak, dan wordt er een kortere geldigheidsduur gehanteerd.

Personen die ouder zijn dan 75 jaar en chronische beperkingen hebben waardoor ze hulp bij het huishouden nodig hebben, kunnen een indicatie voor onbepaalde tijd krijgen. Deze cliënten blijven wel verplicht om wijzigingen in hun situatie die van invloed kunnen zijn op de indicatie, aan de gemeente te melden.

3.3Bijzondere woonsituaties

In sommige woonsituaties gelden aangepaste regels voor de toekenning van hulp bij het huishouden.

Begeleid wonen

Mensen die in een begeleide woonvorm leven, wonen semi-zelfstandig. Om die reden komen zij niet in aanmerking voor woningaanpassingen zoals die voor de Wmo gelden. Wel kunnen deze mensen in aanmerking komen voor hulp in het huishouden. Op grond van het compensatiebeginsel is toekenning van hulp in het huishouden gerechtvaardigd als deze bijdraagt aan de bevordering van de zelfstandigheid van de cliënt. Hierbij moet goed worden gekeken naar welke taken onder de verantwoordelijkheid van de begeleiding van de instelling vallen en welke eventueel onder de verantwoordelijkheid van de Wmo.

Hospice

Een hospice is een zorgunit met een huiselijke sfeer, waar men zich in terminale zorg heeft gespecialiseerd. Patiënten die ongeneeslijk ziek zijn, kunnen hier tot hun dood worden verzorgd. Door de huiselijke sfeer wordt dit beter ervaren dan een ziekenhuisomgeving. Binnen de hospice wordt zogenaamde palliatieve zorg gegeven. Deze zorg richt zich op verzachting of verlichting. Dit in tegenstelling tot curatieve zorg, medisch en verzorgend handelen met genezing als doel.

Als iemand palliatieve terminale zorg in een hospice ontvangt, kan de hulp bij het huishouden als volgt worden geïndiceerd:

  • ·

    er kan een indicatie voor de functie HH3 worden afgegeven, met een geldigheidsduur van één jaar;

  • ·

    als er ook ondersteunende begeleiding vanuit de AWBZ is geïndiceerd, dan is een indicatie voor functie HH2 voldoende;

De cliënt kan kiezen tussen de hulp bij het huishouden in natura of pgb. Zie hierover ook paragraaf 2.4, “Persoonsgebonden budget” van dit verstrekkingenboek.

3.4Zorg in natura

Als de cliënt kiest voor zorg in natura kan hij een voorkeur en anti-voorkeur uitspreken voor één van de zorgaanbieders waarmee de gemeente voor de hulp bij het huishouden contracten heeft afgesloten.

3.5.1 Aanmelding bij zorgaanbieder

Cliënten die in aanmerking komen voor zorg in natura krijgen hierover een beschikking van de gemeente. Vervolgens worden ze via het toewijzingsysteem Stipter individueel toegewezen aan een zorgaanbieder. Daarbij wordt rekening gehouden met:

  • ·

    de voorkeur van de cliënt (welke aanbieder heeft men het liefst);

  • ·

    de anti-voorkeur van de cliënt (welke aanbieder wil men beslist niet);

  • ·

    de kwaliteit van de zorgaanbieder (dit cijfer wordt verkregen uit een klanttevredenheids-onderzoek);

  • ·

    de prijs die de zorgaanbieder vraagt voor de hulp aan de individuele cliënt.

Na de geautomatiseerde toewijzing krijgt de cliënt een brief met daarin vermeld welke aanbieder de hulp gaat leveren.

De zorgaanbieder krijgt de opdracht tot levering voor de betreffende cliënt. Deze opdracht bevat informatie over de indicatie en de benodigde gegevens van de cliënt. Als de zorg voor een individuele cliënt aan een zorgaanbieder is toegewezen, is deze zorgaanbieder verplicht om de geïndiceerde zorg ook daadwerkelijk te leveren.

Zorgplan

De zorgaanbieder en de cliënt stellen vervolgens samen een zorgplan op. In het zorgplan staat precies beschreven welke taken op welke dagen worden uitgevoerd. Deze actie is contractueel vastgelegd als inspanning van de zorgaanbieder.

3.5.2 Kwaliteitseisen en prestatiecriteria

De zorgaanbieders moeten voldoen aan de volgende eisen:

Doorlooptijden

  • ·

    de dienstverlening voor HH1, HH2 en HH3 wordt gegarandeerd binnen tien werkdagen nadat de hulp is toegewezen via aan de thuiszorgaanbieder;

  • ·

    bij spoedgevallen moet de dienstverlening binnen 3 werkdagen starten nadat de hulp is toegewezen aan de thuiszorgorganisatie.

Bereikbaarheid

·de thuiszorgorganisatie is op werkdagen tijdens kantooruren bereikbaar voor informatie en voorlichting en draagt zorg voor de bereikbaarheid voor lichamelijk, visueel en/of auditief gehandicapten.

Communicatie en vastlegging

  • ·

    de thuiszorgorganisatie draagt zorg voor een goede afstemming met de aanbieder(s) die AWBZ-producten aan een cliënt leveren;

  • ·

    de thuiszorgorganisatie legt de afspraken met de cliënt schriftelijk vast.

Kwaliteit van de hulp

  • ·

    de thuiszorgorganisatie verleent huishoudelijke hulp van kwalitatief verantwoord niveau volgens de algemeen aanvaarde standaard. Hieronder wordt verstaan: hulp die doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend;

  • ·

    HH1 kan alleen uitgevoerd worden door medewerkers waar een arbeidsovereenkomst in de zin van het BW gesloten is of een overeenkomst van opdracht waarbij de hulpverlener een ‘verklaring arbeidsrelatie’ heeft;

  • ·

    HH2 en HH3 kan alleen uitgevoerd worden door medewerkers waar een arbeidsovereenkomst in de zin van het BW gesloten is of een overeenkomst van opdracht waarbij de hulpverlener een ‘verklaring arbeidsrelatie’ heeft. Deze medewerkers moeten daarnaast in het bezit zijn van een certificaat medewerker Thuiszorg A, diploma helpende niveau 2 of diploma verzorgingshulp B;

  • ·

    de thuiszorgorganisatie draagt er zorg voor dat zijn personeel beschikt over actuele kennis en kunde die voor kwalitatief verantwoorde huishoudelijke hulp noodzakelijk zijn;

  • ·

    de thuiszorgorganisatie draagt er zorg voor dat zijn personeel professioneel en cliëntgericht is;

  • ·

    de thuiszorgorganisatie verleent de gemeente desgewenst inzage in het door de thuiszorgorganisatie gevoerde kwaliteitsbeleid.

Vervanging bij ziekte en vakantie

  • ·

    de aanbieder garandeert dat een onderbreking door ziekte, vakantie of vergelijkbare gevallen, niet langer duurt dan 10 dagen;

  • ·

    de thuiszorgorganisatie draagt zorg voor de continuïteit van de eenmaal bij de cliënt aangevangen huishoudelijke hulp.

Klachten

  • ·

    de thuiszorgorganisatie hanteert een adequate klachtenprocedure en analyseert haar klachten eens per kwartaal om zo nodig tijdig te kunnen bijsturen;

  • ·

    de thuiszorgorganisatie stuurt (minimaal) eens per jaar een overzicht van het aantal klachten en de aard van de klachten aan de gemeente, voor zover het om cliënten van de gemeente gaat.

Overig

  • ·

    de aanbieder kan weigeren de huishoudelijke hulp uit te voeren of de aangevangen huishoudelijke hulp voortijdig beëindigen, indien er redenen bestaan op grond waarvan het verlenen of verder verlenen van de huishoudelijke hulp of de gevraagde omvang daarvan in redelijkheid niet van de aanbieder kan worden verlangd;

  • ·

    van de weigering of beëindiging doet de aanbieder mededeling aan de cliënt en de gemeente. Er vindt overleg plaats tussen aanbieder en gemeente over de continuïteit van de huishoudelijke hulp aan de cliënt;

  • ·

    in uitzonderlijke situaties is de thuiszorgorganisatie bevoegd om een deel van de geaccepteerde opdrachten door andere derden uit te laten voeren. Dit kan echter alleen na toestemming van de gemeente.

De gemeente stuurt aan de cliënten enquêtes om de kwaliteit van de hulp te toetsen Op basis van de resultaten van deze enquêtes krijgen de thuiszorgorganisaties een cijfer. Dit cijfer is openbaar en weegt mee in de toewijzing.

3.5.3 Hulp bij het huishouden na ziekenhuisopname

Het is mogelijk om kortdurende hulp (maximaal drie maanden) na een ziekenhuisopname met spoed te verstrekken. Door de bijbehorende snelle en eenvoudige procedure kan de noodzakelijke hulp snel worden verleend. Met het transferpunt in het ziekenhuis zijn hierover afspraken gemaakt. Er geldt voor algemene voorzieningen geen eigen bijdrage.

3.5Persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

De hoogte van het pgb wordt bepaald door het aantal geïndiceerde uren hulp in het huishouden te vermenigvuldigen met 75% van het maximum uurtarief dat bij het benodigde niveau van de hulp hoort. Voor 2011 gelden de volgende pgb-bedragen per uur:

HH1 € 15,64

HH2 € 19,50

HH3 € 21,22

Het pgb is bruto. Dit houdt in dat bij de vaststelling van de hoogte geen rekening wordt gehouden met een eventuele eigen bijdrage. Het CAK stelt de eigen bijdrage formeel vast en zorgt voor het innen ervan.

Op grond van artikel 6 lid 1 Wmo heeft de klant de keuzevrijheid tussen de voorziening in natura of in de vorm van een pgb, tenzij er overwegende bezwaren bestaan tegen deze keuzevrijheid. Het is aan de gemeente om te beoordelen of er dergelijke overwegende bezwaren zijn. De gemeente mag niet lichtvaardig besluiten tot het achterwege laten van de keuzemogelijkheid. De overweging behoort op grond van de jurisprudentie op individueel niveau plaats te vinden.

Van overwegende bezwaren kan bijvoorbeeld sprake zijn in gevallen dat het zeer twijfelachtig is dat de belanghebbende een persoonsgebonden budget besteedt aan datgene waar het voor gegeven is. Daarbij kan worden gedacht aan mensen met bijvoorbeeld manische buien of verslavingsproblema-tiek. Als deze mensen echter een goed netwerk hebben dat voor hen het beheer kan verzorgen, kan een persoonsgebonden budget als keuze beschikbaar blijven. In het geval van schulden bij de belanghebbende kan ook worden gesproken van overwegende bezwaren, wanneer het risico bestaat dat beslag wordt gelegd op het verstrekte budget.

De gemeente Zeist is kritisch met het verstrekken van pgb’s aan cliënten die recht hebben op HH2 of HH3. Het beheer van een pgb neemt een administratieve last met zich mee. Van mensen die recht hebben op HH2 of HH3 wordt verondersteld dat ze regieproblemen hebben. Het voeren van een administratie is daarom over het algemeen ingewikkeld voor hen. HH2- en HH3-cliënten komen alleen in aanmerking voor een pgb als er een familielid, vriend of iemand anders is die met instemming van de cliënt (machtiging) de administratie rondom het pgb kan bijhouden. De gemeente zal hier een schriftelijke bevestiging van opvragen. Daarbij blijft van belang op individueel niveau te toetsen of het pgb toegekend mag worden. Vooral in de situatie van schuldhulpverlening met de mogelijkheid dat er beslag gelegd kan worden op het pgb, ongeacht een machtiging en betaling aan derden, is voldoende zwaarwegend om ervan af te zien.

Als de gemeente signalen krijgt dat het beheer van het pbg niet goed gebeurt of zal gebeuren, dan is er de mogelijkheid om het pgb alsnog om te zetten in zorg in natura.

Het beheer van een pgb (zie ook paragraaf 2.5.8)

De cliënt moet zich goed laten informeren voordat hij kiest voor een pgb voor hulp bij het huishouden. Er zijn namelijk veel taken en verantwoordelijkheden waar rekening mee gehouden moet worden:

  • ·

    verzekering voor wettelijke aansprakelijkheid;

  • ·

    rechtsbijstandsverzekering in geval van arbeidsrechtelijke conflicten;

  • ·

    eerste dagmelding: elke inhoudingsplichtige werk- of opdrachtgever is verplicht nieuwe werknemers

uiterlijk één dag voor het begin van de werkzaamheden bij de belastingdienst aan te melden;

  • ·

    doorbetaling bij ziekte en zwangerschap;

  • ·

    voldoen aan de verplichtingen als volledig werkgever. Een budgethouder is volledig werkgever als hij een zorgovereenkomst heeft gesloten met een zorgverlener die op meer dan drie dagen per week voor hem werkt, ook al werkt de zorgverlener slechts enkele uren per dag.

  • ·

    het betalen van salaris aan de zorgverlener;

  • ·

    het afdragen van loonbelasting, premie volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet aan de Belastingdienst;

  • ·

    alle overige correspondentie met de Belastingdienst;

  • ·

    het opstellen en verzenden van loonstrookjes en jaaropgaven;

  • ·

    het regelen en betalen van andere vergoedingen zoals spaarloon en pensioenbijdragen.

De gemeente heeft met de Sociale Verzekeringsbank een contract gesloten voor het ondersteunen van budgethouders. Deze kunnen daar onder andere een modelovereenkomst opvragen en vragen beantwoord krijgen over het werkgeverschap.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

4.1Inleiding

Een woonvoorziening kan worden verstrekt als de aanvrager aantoonbare beperkingen ondervindt in het normale gebruik van zijn woning. Het verstrekken van een woonvoorziening moet dan leiden tot meer zelfstandig functioneren. De zelfredzaamheid in en rondom de woning wordt door het verstrekken van de voorziening bevorderd. Daarnaast kan het mogelijk maken van sociale contacten in bepaalde omstandigheden een rol spelen.

Voor het verstrekken van een woonvoorziening geldt een aantal voorwaarden. Deze worden later in dit hoofdstuk toegelicht. Voor een woonvoorziening geldt een inkomensafhankelijke eigen bijdrage.

4.2Algemeen

4.24.2.1 Hoe en wat kan er verstrekt worden

4.2De gemeente kan een woonvoorziening op vier manieren verstrekken:

  • ·

    in natura (waaronder als algemene voorziening);

  • ·

    als pgb;

  • ·

    als financiële tegemoetkoming.

4.2Lees hierover meer in hoofdstuk 2 “Manieren van verstrekken” van dit verstrekkingenboek.

4.2Via de Wmo kunnen de volgende woonvoorzieningen worden verstrekt:

  • ·

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • ·

    een niet bouwkundige of niet-woontechnische woonvoorziening;

  • ·

    een uitraasruimte;

  • ·

    onderhoud, keuring en reparatie aan de woonvoorziening;

  • ·

    een verhuiskostenvergoeding;

  • ·

    een financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken woning;

  • ·

    verwijdering van een in bruikleen verstrekte woonvoorziening;

  • ·

    een financiële tegemoetkoming voor huurderving;

  • ·

    een financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting en dubbele huur;

  • ·

    algemene woonvoorzieningen.

4.24.2.2 Normaal gebruik

4.2Het normale gebruik van de woning is het uitgangspunt voor een woonvoorziening. Dit is wat de gemiddelde Nederlander in elk geval in zijn woning doet. Voorbeelden hiervan zijn slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, koken, eten, zich verplaatsen, et cetera. Als er kinderen bij betrokken zijn, moeten zij ook veilig kunnen spelen. Ook aanpassingen voor een ouder met een beperking om zijn of haar baby te verzorgen, vallen hieronder.

4.2Buiten het normale gebruik van de woning vallen:

  • ·

    aanpassingen met een therapeutisch doel zoals een dialyseruimte of een speciaal bad;

  • ·

    aanpassingen voor problemen die zich maar een enkele keer voordoen (bijvoorbeeld een vluchtweg of een branddeur);

  • ·

    aanpassingen voor het gebruik van ruimtes die geen basiswoonfunctie hebben (bijvoorbeeld een hobbykamer of een studeerkamer).

4.2De enige voorziening die buiten het normale gebruik van de woning valt, maar wel kan worden verstrekt, is de uitraaskamer.

4.24.2.3 Medebepalende factoren bij de besluitvorming

4.2Bij de indicatie van woonvoorzieningen wordt ook gekeken of hulp bij het huishouden en AWBZ-functies de problemen bij het gebruik van de woning kunnen verminderen of zelfs oplossen. AWBZ-functies zijn bijvoorbeeld hulp bij de persoonlijke verzorging, verpleging, verblijf en behandeling. Volgens de CRvB moet ook beoordeeld worden of de problemen op te lossen zijn door de hulp van huisgenoten in te roepen, inclusief oppasmaatregelen voor kinderen. Dit alles vanzelfsprekend binnen redelijke grenzen.

4.2Verder wordt gekeken naar de eventueel meer algemene oplossingen, zoals:

  • ·

    reorganisatie van taken;

  • ·

    andere indeling van de woning;

  • ·

    andere opstelling van de meubels en overige inrichtingselementen in de woning.

4.3 Voorwaarden en beperkingen voor een woonvoorziening

Voor het toegekend krijgen van een woonvoorziening geldt dat de woonvoorziening alleen wordt verleend voor de woonruimte waar de cliënt hoofdverblijf heeft of zal hebben. (Uitzondering hierop is het bezoekbaar maken). In de volgende paragrafen staat beschreven in welke gevallen geen woonvoorziening verstrekt wordt.

4.3.1 Hoofdverblijf

Een woonvoorziening kan alleen worden aangevraagd ten behoeve van het hoofdverblijf van de cliënt.

In een enkel geval is er sprake van twee hoofdverblijven. Dat kan bijvoorbeeld wanneer het om een gehandicapt kind van gescheiden ouders gaat, dat in co-ouderschap wordt opgevoed. Co-ouderschap moet dan ook echt inhouden dat het kind de helft van de tijd bij de ene en de andere helft van de tijd bij de andere ouder woont. Alleen dan kunnen in allebei de huizen woonvoorzieningen worden toegepast. Zie over het begrip “hoofdverblijf” ook paragraaf 1.3.3 van dit verstrekkingenboek.

Bezoekbaar maken

Als de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling, kan voor een woonruimte een voorziening worden getroffen om deze ruimte bezoekbaar te maken. Zie paragraaf 4.9 van dit verstrekkingenboek.

4.3.2 Noodzaak gevolg van verhuizing

Er zijn situaties waarbij de cliënt verhuist van een aangepaste en/of geschikte woning naar een woning die minder of helemaal niet is aangepast. Dit is een verhuizing van een adequate naar een inadequate woning. De cliënt komt dan alleen in aanmerking voor aanpassingen als voor deze verhuizing een belangrijke reden bestaat. Een belangrijke reden kan bijvoorbeeld zijn dat de cliënt een baan heeft gekregen op grote afstand van zijn woning, waardoor verhuizen noodzakelijk is. Maar ook een echtscheiding kan een reden zijn dat de cliënt moet verhuizen. In al dit soort gevallen verwacht de gemeente wel dat de cliënt van tevoren contact opneemt, zodat de gemeente kan meedenken over de goedkoopst compenserende oplossing.

4.3.3 Aard gebruikte materialen

Als de problemen voortkomen uit de gebruikte materialen, dan verstrekt de Wmo geen voorziening. Of iemand beperkingen heeft of niet: als men bepaalde materialen gebruikt, ontstaan er mogelijk problemen. Deze hebben dus niets te maken met de beperkingen op zich. Vaak gaat het dan om aanpassingen aan een woning, dit is bijvoorbeeld het geval bij:

  • ·

    het gebruik van spaanplaat waarin deformaldehydegas zit;

  • ·

    halfsteense muren op het westen die veel waterdoorslag geven, waardoor het binnen vochtig wordt.

4.3.4 Hoger uitrustingsniveau dan sociale woningbouw

Iedereen woont naar zijn inkomen. Iemand met een hoog inkomen kan in een groter huis wonen dan iemand met een laag inkomen. Bij de toekenning van voorzieningen is het niet mogelijk hier rekening mee te houden. Daarom wordt bij de toekenning uitgegaan van het niveau van sociale woningbouw. Het hiervoor geldende niveau is vastgelegd in het “Bouwbesluit 2003”.

Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit. Duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Als iemand een zwembad in de kelder van zijn huis heeft laten aanleggen, dan krijgt hij hier geen hulp bij het huishouden voor. Heeft iemand aanpassingen in zijn garage nodig, dan zal hij dit in principe zelf moeten oplossen. Behalve wanneer de garage bijvoorbeeld dienst doet als stalling voor een scootmobiel (zie hierover paragraaf 5.5.1 van dit verstrekkingenboek)

4.3.5 Verhuizen naar de meest geschikte woning

Van iemand die een voorziening in het kader van de Wmo aanvraagt, verwacht de gemeente dat hij ook zelf maatregelen neemt om problemen die hij ervaart door zijn beperkingen, zo veel mogelijk te voorkomen en verminderen. Vooral bij een verhuizing is dit een belangrijk punt om rekening mee te houden. Verwacht wordt dat de betrokkene, als hij om wat voor reden dan ook gaat verhuizen, deze gelegenheid aangrijpt om naar een zo geschikt mogelijk woning te verhuizen, waar hij zo min mogelijk hinder van zijn beperkingen heeft bij het wonen.

Natuurlijk staat het iedereen vrij om zijn eigen nieuwe woning uit te kiezen. De gemeente zal bij de aanvraag van woonvoorzieningen via de Wmo echter altijd overwegen in hoeverre de aanvrager met de ontstane problemen rekening had kunnen houden op het moment dat hij naar de huidige woning is verhuisd. Dus in welke mate waren de nu ontstane problemen toen voorzienbaar. Had de aanvrager op dat moment bijvoorbeeld al kunnen weten dat de trap over enkele jaren een onneembaar obstakel zou zijn? Dan is er geen compensatieplicht vanuit de Wmo. De aanvrager heeft zelf immers het risico genomen dat zijn woning (in de toekomst) niet geschikt zou zijn.

4.3.6 Bijzondere woonvormen

Er zijn diverse woonvormen waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt:

  • ·

    Hotels

  • ·

    Pensions

  • ·

    Trekkerswoonwagens

  • ·

    Kloosters’

  • ·

    Tweede woningen

  • ·

    Vakantiewoningen

  • ·

    Recreatiewoningen

  • ·

    Kamerverhuur

Deze uitsluitingen betreffen woonvormen die niet als hoofdwoning dienst doen en die niet permanent bewoond worden.

Voor specifiek op gehandicapten en/of ouderen gerichte woongebouwen wordt geen woonvoorziening verstrekt. Van de eigenaar van het gebouw mag verwacht worden dat als hij een gebouw aanduidt als geschikt voor gehandicapten of ouderen, hij daar ook de voorzieningen voor heeft getroffen. Voorzieningen en aanpassingen in deze woningen kunnen worden gezien als algemeen gebruikelijk. en standaard aanwezig. Reguliere woningen die via de Wmo zijn aangepast, worden niet gezien als op gehandicapten en/of ouderen gericht. De woningen zijn immers in eerste instantie niet als zodanig gebouwd.

Voor wooncomplexen die niet specifiek op ouderen zijn gericht, maar waar meer dan 60% van de woningen door één of meer 55+-ers bewoond worden, is de eigenaar (of de vereniging van eigenaren) verantwoordelijk voor wat betreft aanpassingen in de gemeenschappelijke ruimtes van het gebouw. Ook hier geldt weer dat deze voorzieningen als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt.

Wanneer een aanvraag over één van bovengenoemde woonvormen gaat, is een afwijzing van deze aanvraag al bij voorbaat mogelijk.

4.3.7Voorzienbaarheid

Als de cliënt weet dat zijn beperkingen of de beperkingen waar hij in de toekomst mee te maken krijgt woningaanpassingen vereisen, dan moet hij daar vooraf rekening mee houden. Van de cliënt wordt verwacht dat hij of zij zelf alvast maatregelen treft om toekomstige woonproblemen op te lossen. Deze maatregelen kunnen bestaan uit het sparen van geld voor een toekomstige verhuizing.

Voorbeelden van situaties waarbij er sprake is van voorzienbaarheid, zijn:

  • ·

    cliënt heeft een progressieve aandoening waarbij redelijkerwijs te verwachten is dat hij of zij op termijn niet meer in zijn of haar woning kan blijven wonen.

  • ·

    cliënt is 75 jaar en het traplopen gaat door ouderdomsklachten steeds slechter. Te verwachten is dat het trapopen op termijn helemaal niet meer gaat.

Bij het toetsen van het begrip “voorzienbaarheid” gaat de gemeente uit van de vraag of de cliënt circa vijf jaar voordat de woonproblemen ontstaan, logischerwijs had kunnen weten of vermoeden dat de woonproblemen zouden kunnen gaan ontstaan en daar dus rekening mee had kunnen houden.

4.3.8 Verhuizing van/naar AWBZ-woning of andere niet-zelfstandige woonvorm

Personen met beperkingen die verhuizen van of naar een AWBZ-woning waarbij de functie “verblijf” is verzilverd, of die verhuizen van of naar een andere niet-zelfstandige woning, hebben in principe geen recht op woningaanpassingen.

4.3.9 Maximale vergoeding voor woonwagens

Als de technische levensduur van een woonwagen minder dan vijf jaar is, of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt, bedraagt de vergoeding voor bouwkundige en niet-bouwkundige woonvoorzieningen, uitraasruimten en verwijdering van in bruikleen verstrekte voorzieningen maximaal € 1.000,-.

4.4 Primaten

In de verordening zijn twee primaatschappen opgenomen, te weten die voor de algemene woonvoorziening en het primaat verhuizen. Dit betekent dat deze primaten voorrang krijgen boven een andere oplossing van het woonprobleem.

4.4.1 Primaat algemene woonvoorzieningen

De algemene woonvoorziening is net als alle algemene voorzieningen in de verordening, bedoeld voor situaties die van korte duur zijn, die lichte, niet complexe zorg betreffen of die betrekking hebben op incidentele (zorg)behoeften.

Vormen (of ideeën) van algemene woonvoorzieningen zijn klussendiensten, tuinhulpen en tijdelijke woonvoorzieningen die geleend kunnen worden bij bijvoorbeeld een thuiszorgwinkel. In sommige gevallen kan de gemeente meewerken aan de totstandkoming van een algemene voorziening, bijvoorbeeld voor drempelhulpen of een elektrische deuropener in een appartementencomplex. Een belangrijke overwegingsfactor hierbij is waar de verantwoordelijkheid van de eigenaar van het betreffende gebouw ophoudt en waar die van de gemeente begint.

Zodra blijkt dat een algemene voorziening niet compenserend is of niet voldoende de ondervonden beperkingen compenseert, kan een individuele woonvoorziening een oplossing bieden.

4.4.2 Primaat verhuizen

Artikel 14 lid 4 van de verordening regelt het primaat van de verhuizing. Dit betekent dat als een dure aanpassing in of aan de woning noodzakelijk is, de gemeente eerst kijkt of het een oplossing is om te verhuizen naar een al aangepaste woning of naar een goedkoper en makkelijker aan te passen woning.

De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft het primaat verhuizen onder de Wvg geaccepteerd. Voor de Wmo wordt ook van deze mogelijkheid gebruikgemaakt. Het primaat verhuizen wordt daarbij gezien als compensatie voor woonproblemen. Bij het primaat verhuizen wordt uitgegaan van de regel goedkoopst compenserend, die eerder in dit boek is besproken. Het primaat kan niet altijd worden gebruikt. Belangrijke factoren spelen bij de besluitvorming een rol. Deze worden in de volgende paragrafen gehandeld.

Het uiteindelijke besluit moet de gemeente goed motiveren. Bij de besluitvorming spelen zowel de belangen van de gemeente als de belangen van de cliënt mee. Het voert te ver om een volledig overzicht te geven van alles wat bij de besluitvorming van belang is. Elke situatie is nu eenmaal anders. In de volgende subparagrafen volgt in grote lijnen een overzicht van veel voorkomende factoren die, afhankelijk van de situatie, van invloed zijn op het besluit.

Voor de gemeente Zeist geldt in elk geval dat als de kosten van een noodzakelijke woonvoorziening of binnen vijf jaar meerdere woningaanpassingen te verwachten zijn die een grens van € 7000,- overstijgen (prijspeil 2011), getoetst moet worden of het beter is dat de cliënt gaat verhuizen.

Dit betekent dus dat de (verwachte) kosten hoger liggen dan die 7000 euro het primaat verhuizen meegenomen moet worden. Toetsen van het primaat verhuizen geldt in ieder geval als de woning in zijn geheel niet geschikt te maken gezien de gestelde prognose van het ziektebeeld van de cliënt

Afweging: verhuizen of aanpassen

De gemeente moet bij aanvragen voor een woningaanpassing de afweging maken tussen verhuizen of aanpassen. Uit ontwikkelde jurisprudentie blijkt dat men rekening moet houden met de volgende factoren:

  • ·

    snelle compensatie;

  • ·

    sociale factoren;

  • ·

    draagkracht van de cliënt;

  • ·

    kosten.

Er zit geen rangorde in de wegingsfactoren. Iedere factor is belangrijk. De mate van belangrijkheid wordt door de gemeente afwogen in de persoonlijke situatie van de cliënt. Hier moet dus optimaal maatwerk worden geleverd.

Snelle compensatie

Meegewogen wordt hoe snel het probleem van de cliënt moet worden opgelost. Soms kan verhuizen een probleem sneller verhelpen dan wachten op een aanpassing aan de huidige woning. Dit gaat natuurlijk alleen op als er zo snel een aangepaste of eenvoudig aan te passen woning beschikbaar is. Andersom werkt het ook zo. Als een cliënt lang moet wachten tot er geschikte woonruimte is, kan hij eerder van het probleem af zijn door aanpassing van de bestaande woning.

Wat een acceptabele termijn is, moet in de indicatie dan wel beoordeling naar voren komen. Ook moet het in het indicatieadvies staan. Verhuizen naar een woning die aan de eisen voldoet, binnen een redelijk tijdsbestek, valt niet altijd mee. Het is bijvoorbeeld niet gemakkelijk om snel een gelijkvloerse woning te vinden met vijf slaapkamers. Ook is het aantal rolstoelvriendelijke woningen niet groot. In die situaties moeten aanvragers mogelijk te lang wachten op een geschikte woning, zodat een woningaanpassing een betere oplossing is dan een verhuizing.

Sociale factoren

Sociale omstandigheden waarmee de gemeente rekening houdt, zijn bijvoorbeeld de voorkeur van de aanvrager, de binding die hij heeft met zijn huidige woonomgeving en de nabijheid van voor hem belangrijke voorzieningen. Ook wanneer vrienden, familie en kennissen in de buurt van de aanvrager wonen, kan dit een belangrijke factor zijn bij de besluitvorming. En al helemaal wanneer deze mensen ook mantelzorg verlenen aan de aanvrager.

Toch moeten deze factoren bij de besluitvorming zo objectief mogelijk worden bekeken. Als er in de buurt van het huis van de cliënt een woning is die al geschikt is of die makkelijker aan te passen is dan de huidige woning, dan weegt de sociale factor minder zwaar. Dit kan ook het geval zijn als er een woning wordt gevonden die juist dichter bij voorzieningen ligt, zoals winkels, werk en openbaar vervoer.

Verhuizing naar een geschikte woning wordt als niet-adequaat beschouwd wanneer als gevolg van de verhuizing de reeds aanwezige mantelzorg komt te vervallen. Met andere woorden: de mantelzorg moet onomstotelijk verbonden zijn aan de huidige woonsituatie. Hiervan is sprake als:

  • ·

    de cliënt afhankelijk is van mantelzorg. Relevante zorg bestaat onder andere uit hulp bij transfers, aankleden, wassen, voeden, enzovoort. Koken en het doen van boodschappen vallen niet onder relevante mantelzorg. De cliënt kan hiervoor een beroep doen op diverse hulporganisaties en diensten die niet gebonden zijn aan de huidige woonsituatie;

  • ·

    de noodzakelijke mantelzorg wordt geleverd door personen die geen deel uitmaken van het huishouden van de cliënt. De echtgenoot en/of inwonende kinderen van de cliënt verhuizen immers met cliënt mee naar een nieuwe woning;

  • ·

    de noodzakelijke mantelzorg wordt geleverd door personen uit de directe woonomgeving van de cliënt. Als de verzorgende personen in de oude woonsituatie al een reisafstand moeten afleggen die bij verhuizing niet significant toeneemt, is de mantelzorg niet onomstotelijk verbonden aan de oude woonsituatie;

  • ·

    de mantelzorg op het moment van de aanvraag al aanwezig is. Er wordt geen rekening gehouden met het feit dat de cliënt wellicht in de toekomst afhankelijk wordt van mantelzorg.

Draagkracht

Alle belangrijke woonlasten worden in de besluitvorming meegenomen. De huidige woonlasten worden dus vergeleken met die van de mogelijk andere woning. Verhuizing uit een koopwoning heeft andere gevolgen dan verhuizing uit een huurwoning, bijvoorbeeld financiële consequenties. Hierbij kan worden gedacht aan de renteaftrek en de totale hypotheeklasten, in vergelijking met alleen de huurkosten.

De gemeente maakt ook een vergelijking tussen de kosten die de aanpassing van de huidige woonruimte met zich meebrengt en de kosten van een nieuwe woning. Hierbij worden ook eventuele aanpassingskosten voor de nieuwe woning meegerekend. De kosten die in elk geval een rol spelen zijn:

  • ·

    de kosten van de aanpassingen, nu en in de toekomst, van de huidige woning:

  • ·

    de kosten van de financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten;

  • ·

    de kosten van eventuele aanpassingen van de nieuwe woning;

  • ·

    de kosten van het eventueel vrijmaken van de woning;

  • ·

    een eventuele financiële vergoeding van het verlies aan huur ingeval dat de aanvrager om medische redenen tijdens de noodzakelijke bouwwerkzaamheden niet in de woning kan verblijven.

Eigen verantwoordelijkheid cliënt

De cliënt heeft zelf ook een verantwoordelijkheid als het gaat om het vinden van een passende woonruimte. Van de cliënt wordt in ieder geval verwacht dat hij of zij:

  • ·

    zich inschrijft als woningzoekende;

  • ·

    reageert op zoveel mogelijk geschikte of relatief eenvoudig geschikt te maken vrijgekomen woningen;

  • ·

    zich ook oriënteert op de woningmarkt buiten de sociale huursector en zomogelijk daar reageert op geschikte of relatief eenvoudig geschikt te maken.

In de zoektocht naar een nieuwe woning kan cliënt de gemeente benaderen om te bespreken of de woning die de cliënt op het oog heeft, geschikt of eenvoudig geschikt voor hem te maken is.

Mocht het de cliënt en de gemeente niet lukken om geschikte nieuwe woonruimte te vinden voor de cliënt, dan kan de gemeente ervoor kiezen om de beperkingen van cliënt te compenseren door toch de huidige woning aan te passen. Verhuizen bleek in de praktijk immers geen haalbare oplossing.

De gemeente gaat echter niet tot deze maatregel over als de cliënt in kwestie zelf te weinig inspanningen heeft gedaan om een andere geschikte woonruimte te vinden. De cliënt heeft dan zelf immers onvoldoende meegewerkt om tot een oplossing te komen en de compensatieplicht van de gemeente vervalt dan. Voor de cliënt is het daarom belangrijk om zijn inspanningen voor het zoeken van een nieuwe woning bij te houden, zodat deze aantoonbaar kunnen worden gemaakt aan de gemeente.

Ook als de cliënt voor de tweede keer een door de gemeente aan hem aangeboden geschikte woning weigert, vervalt de compensatieplicht van de gemeente. Uiteraard geldt dit niet als de woningen die de gemeente aan heeft geboden bij bezichtiging medisch gezien ongeschikt bleken te zijn voor cliënt.

Toepassing van het primaat verhuizen

Toepassing van het primaat verhuizen laat onverlet dat een cliënt ervoor kan kiezen om zelf de eigen woning conform het vastgestelde programma van eisen aan te passen. De gemeentelijke vergoeding kan dan bestaan uit de kosten die de gemeente normaal gesproken in geval van verhuizen kwijt zou zijn geweest. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een verhuiskostenvergoeding en de kosten voor eenvoudige woningaanpassingen die in de nieuwe woning nodig zijn (zoals een douchezitje). Voorwaarde is dat de woning geschikt moet worden gemaakt conform het programma van eisen.

Hierbij wordt opgemerkt dat als de situatie van de cliënt in de toekomst (binnen zeven jaar na de datum van de betreffende beschikking) verandert, er geen verhuiskostenvergoeding of woningaanpassing meer wordt toegekend. Een verhuizing naar een andere woning had deze ontstane situatie wellicht kunnen voorkomen. Cliënt is toen echter op eigen verantwoordelijkheid in zijn eigen woning blijven wonen. Dit wordt in de beslissing van de gemeente specifiek aan cliënt vermeld.

4.5 Bouwkundige woonvoorziening (woningaanpassing)

Als blijkt dat het aanpassen van de woning of woonruimte de goedkoopst compenserende oplossing is, moet worden aangegeven hoe hieraan invulling wordt gegeven.

4.5.1 Mogelijke bouwkundige woningaanpassingen

In deze paragraaf wordt een aantal voorbeelden van bouwkundige aanpassingen genoemd.

In de keuken

Aanpassingen in de keuken zijn mogelijk als er sprake is van beperkingen bij het uitvoeren van keukenactiviteiten waarvoor belanghebbende grotendeels verantwoordelijk is. Verder worden de volgende criteria gehanteerd:

  • ·

    er wordt vanuit gegaan dat aanvrager, indien van toepassing, een adequate zitvoorziening in de keuken heeft, zoals een kruk of trippelstoel;

  • ·

    de aanvrager moet in staat zijn de activiteiten te verrichten waarvoor compensatie wordt gevraagd;

  • ·

    de aanpassingskosten moeten in redelijke verhouding staan met de activiteiten die de aanvrager in de keuken verricht;

  • ·

    er wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van andere voorzieningen, zoals hulp bij het huishouden.

Mogelijke aanpassingen in de keuken zijn:

  • ·

    een onderrijdbaar aanrechtblad;

  • ·

    het aanpassen van het werkblad (hoog laag, mechanisch of elektrisch, behandeling oppervlakte);

  • ·

    aanpassen van opbergruimten, werklicht, et cetera. Uitgegaan wordt van een standaard keuken met vijf kastjes.

Aan de trap

Als iemand vraagt om zijn beperkingen in het traplopen te compenseren, dan wordt gekeken naar de mate van normaal gebruik van de woning, zoals in dit verstrekkingenboek besproken. Aanpassingen aan de trap bestaan in de regel uit het aanbrengen van een tweede trapleuning of traplift. Tweede leuningen worden gezien als algemeen gebruikelijk en niet via de Wmo vergoed. Trapliften worden in bruikleen verstrekt. Elementen die hierbij betrokken worden, zijn:

  • ·

    de mate van veilig gebruik van de trap;

  • ·

    het aantal malen dat de trap per dag (noodzakelijk) gebruikt wordt;

  • ·

    de bouwkundige mogelijkheden voor het aanpassen van de trap.

Van het toilet

Het aanpassen van het toilet bestaat voornamelijk uit het compenseren van beperkingen in gebruik en toegankelijkheid van het toilet. Algemeen gebruikelijk en dus niet vergoed worden wandbeugels en een verhoogd toilet.

Een zogenaamde spoel/föhn installatie, bedoeld voor mensen die niet in staat zijn zichzelf te reinigen na de toiletgang, kan worden verstrekt.

Een tweede toilet, bijvoorbeeld op de bovenverdieping, wordt in principe niet verstrekt. Er is een uitzondering hierop mogelijk in het geval dat:

·een losse toiletstoel of chemisch toilet niet geleegd en/of schoongemaakt kan worden door de cliënt, een huisgenoot of hulpverlener;

en

·de gang naar beneden, voornamelijk in de nacht, niet of niet op tijd mogelijk is.

Aan de natte cel

Met de natte cel wordt bedoeld de ruimte in de woning waar iemand zich wast, douchet en eventueel naar het toilet kan: de badkamer. Ook hier worden aanpassingen aangebracht om eventuele beperkingen in het gebruik en de toegankelijkheid te compenseren. Hierbij kan gedacht worden aan:

  • ·

    opklapbare douchezit;

  • ·

    anti-slipvloer;

  • ·

    aanpassingen aan de wastafel bij rolstoelafhankelijkheid;

  • ·

    verrijdbare douchestoel;

  • ·

    douchestretcher of -brancard;

  • ·

    badplank;

  • ·

    toiletstoel.

Bereikbaarheid/toegankelijkheid woning

Mogelijke aanpassingen zijn:

  • ·

    verbreden van toegangsdeuren en -paden;

  • ·

    aanbrengen van automatische deuropeners;

  • ·

    aanbrengen van drempelhulpen;

  • ·

    verwijderen van drempels;

  • ·

    bereikbaar maken van tuin of balkon.

Verlichting

Als er een medische noodzaak is voor niet algemeen gebruikelijke verlichting, kunnen de extra kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Het gaat dan alleen om de ruimtes die door de cliënt veelvuldig worden gebruikt, zoals de woonkamer, keuken, slaapkamer en badkamer.

4.5.2 Nieuwbouw of uitbreiding van ruimten

Bij een noodzakelijke uitbreiding van ruimten worden de volgende maximale aantallen vierkante meters aangehouden, tenzij medische noodzaak een ander maximum vergt:

Soort vertrek

Aantal m2 aanbouw nieuw vertrek

Aantal m2 uitbreiding bestaand

vertrek

Woonkamer

30 m2

6 m2

Keuken

10 m2

4 m2

Eenpersoons slaapkamer

10 m2

4 m2

Tweepersoons slaapkamer

18 m2

4 m2

Toiletruimte

2 m2

1 m2

Badkamer wastafelruimte

2 m2

1 m2

Badkamer doucheruimte

3 m2

2 m2

Entree/gang/hal

5 m2

2 m2

Berging

6 m2

4 m2

Als de aanleg van een verhard terras, direct aansluitend aan de woonruimte, of de aanpassing van een bestaand terras noodzakelijk is, dan geldt hiervoor een maximum oppervlakte van 6 m2.Als de aanleg van een verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, of tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort noodzakelijk is, geldt een maximum oppervlakte van 20 m2.

4.5.3 Procedure bij aanvraag bouwkundige woningaanpassing

Als er een woonvoorziening wordt aangevraagd, dan wordt allereerst door de Wmo-consulent beoordeeld of er inderdaad een woonprobleem is met een medische oorzaak. Mogelijk wint de consulent hierover advies in bij een arts of ergotherapeut.

Vervolgens wordt er gekeken welke oplossingen er mogelijk zijn om het probleem op te lossen. Gekeken wordt naar de mogelijkheden van verhuizen en van niet-bouwkundige (meestal goedkopere) voorzieningen. In alle gevallen wordt er een programma van eisen opgesteld.

Als een bouwkundige woonvoorziening de beste oplossing is het woonprobleem, dan verzoekt de gemeente de woningeigenaar om minimaal 2 offertes bij aannemers op te vragen voor de betreffende werkzaamheden. Uitzondering hierop is de traplift, hiervoor gelden andere afspraken.

Offerte

De gemeente beoordeelt welke offerte de goedkoopst compenserende oplossing biedt en in aanmerking komt voor het verlenen van een financiële tegemoetkoming. Het kwaliteitsniveau van de opgevoerde voorzieningen en producten in de offerte moet zoveel mogelijk aansluiten bij de eisen zoals neergelegd in het geldende bouwbesluit. Aan de hand van dit niveau wordt de financiële tegemoetkoming vastgesteld. Kiest de aanvrager voor een hoger niveau, dan komen deze kosten voor zijn eigen rekening.

Medewerking woningeigenaar

Bij het aanpassen van de woonruimte is de medewerking van de woningeigenaar nodig. Bij eigenaar-bewoners is dit meestal geen probleem, aangezien de aanpassing noodzakelijk is voor een lid van het huishouden. Bij verhuurders kan de situatie anders zijn. Hierbij moet onderscheid worden gemaakt te tussen particuliere en sociale verhuurders. De woningeigenaar is verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningaanpassing conform het programma van eisen.

Toestemming gemeente

Als een verzoek goedkoop en compenserend blijkt en de woningeigenaar werkt mee, dan geeft de gemeente toestemming voor de woningaanpassing. Dit doet ze op voorwaarde dat niet al zonder toestemming een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming of het pgb betrekking heeft.

Toestemming van de gemeente betekent niet automatisch dat ook de eventueel benodigde bouwvergunning is verleend. Voor het aanvragen van de bouwvergunning is de woningeigenaar zelf verantwoordelijk.

Gereedmelding

Zodra de woningaanpassing is uitgevoerd, meldt de woningeigenaar dit aan de gemeente door het daarvoor bestemde formulier en de factuur toe te sturen. De gemeente controleert na ontvangst van de gereedmelding of de woningaanpassing volgens het programma van eisen is aangebracht.

4.5.4 Mogelijk te vergoeden kosten

De kosten voor woningaanpassingen die meewegen bij de vaststelling van de financiële tegemoetkoming, zijn:

  • a.

    de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening. Als de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, dan vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten als subsidiabel aangemerkt;

  • b.

    de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling Woning- en Utiliteitsbouw (RWU 1991). De offerte moet minimaal 3 maanden van kracht te zijn;

  • c.

    het architectenhonorarium van de architect. Dit mag maximaal tien procent bedragen van de aanneemsom. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld, worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpendere woningaanpassingen;

  • d.

    de kosten voor het toezicht op de uitvoering, als dit noodzakelijk is, tot een maximum van twee procent van de aanneemsom;

  • e.

    de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • f.

    de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • g.

    renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald. Dit alleen voor zover dit verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • h.

    de prijs van bouwrijpe grond als niet binnen de oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden;

  • i.

    de door de gemeente (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet waren te voorzien;

  • j.

    de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • k.

    de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

  • l.

    de administratiekosten die de verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte: tien procent van die kosten (inclusief BTW) met een maximum van € 500,- inclusief BTW. Deze kosten kunnen worden gezien als onderhandelingsfactor waarmee de medewerking van de verhuurder eerder kan worden verkregen.

De offertes kunnen worden getoetst door het team Gebouwen van de gemeente. Als er een bouwvergunning noodzakelijk is, dan moet vooraf een onderzoek worden ingesteld.

4.5.5 Opstalverzekering en anti-speculatiebeding

Opstalverzekering

De gemeente gaat ervan uit dat de eigenaar van de woning bij het vergroten van de woning zelf zorgt voor de aanpassing van de opstalverzekering.

Anti-speculatiebeding

Bij het verstrekken van woningaanpassingen en in het bijzonder dure woningaanpassingen in de vorm van een aanbouw, is vaak sprake van een waardestijging van de woning. Voor dure woningaan-passingen is een anti-speculatiebeding van toepassing. Op grond van de verordening en het besluit wordt voor woonvoorzieningen een terugbetalingsverplichting gehanteerd. De terugbetaling bedraagt in het eerste jaar na definitieve toekenning van de woonvoorziening honderd procent en wordt vervolgens jaarlijks verminderd met een afschrijvingspercentage van tien procent van de vastgestelde meerwaarde.

De meerwaarde wordt bepaald door de WOZ-waarde ten tijde van de verstrekking van de woningaanpassing te vergelijken met de WOZ-waarde ten tijde van de verkoop van het pand. Als de cliënt zelf aanpassingen aan de woning heeft laten verrichten die tot waardestijging hebben geleid, dan wordt daarmee rekening gehouden.

4.6 Niet bouwkundige woonvoorzieningen (roerende voorzieningen)

Of de cliënt in aanmerking komt voor een losse of vaste woonvoorziening, hangt af van de bouwkundige situatie van de woning en de ondervonden beperkingen en belemmeringen. Losse woonvoorzieningen worden ook wel roerende voorzieningen genoemd. Vaste woonvoorzieningen worden wel onroerende voorzieningen genoemd.

4.6.1 Mogelijke roerende woonvoorzieningen

Bij losse woonvoorzieningen kan worden gedacht aan tilliften, douche- en toiletstoelen, douchestretchers en badplanken. Vanwege de mogelijkheid van hergebruik wordt zomogelijk gekozen voor de verstrekking van losse woonvoorzieningen. Het gaat hier overigens niet om inrichtingselementen. De losse woonvoorziening moet een oplossing bieden voor het probleem dat de cliënt heeft met een basiswoonfunctie, die eventueel ook via een bouwkundige voorziening kan worden geboden. Als er voor de losse voorziening wordt gekozen, komt dit veelal omdat de losse voorziening het goedkoopst compenserende alternatief biedt. Zo kan in plaats van een plafondlift als transferhulpmiddel ook een losse tillift of een transferplank gebruikt worden.

Roerende woonvoorzieningen die minder kosten dan € 250,- worden in eigendom verstrekt.

Wanneer de cliënt wacht op een opname in een zorginstelling, wordt bij voorkeur met losse voorzieningen gewerkt. Dit geldt tevens voor die situaties waarin de voorziening wel langdurig noodzakelijk is, maar waarbij een vaste woonvoorziening het risico heeft dat de voorziening niet efficiënt is. Dit kan zijn bij een terminale patiënt bij wie de voorziening wel onder langdurig noodzakelijk valt, maar waarbij de feitelijke duur van het gebruik beperkt is. Deze situatie doet zich ook voor als de cliënt bijvoorbeeld in een pand woont dat op de nominatie staat om gesloopt te worden.

4.6.2 Woningsanering in verband met longklachten

Financiële tegemoetkoming voor woningsanering

De cliënten met allergie of astma kunnen in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor woningsanering als dat noodzakelijk is. Dit is alleen mogelijk wanneer een arts een duidelijke diagnose heeft gesteld. Of een voorziening noodzakelijk is, wordt mede beoordeeld aan de hand van het levenspatroon, de gehele woninginrichting, de ventilatiemogelijkheden en het ventilatiegedrag. De gemeente kan hierover advies inwinnen, bijvoorbeeld door het inschakelen van een gespecialiseerde astma/COPD-verpleegkundige. De cliënt moet zich bij de aanschaf van nieuwe materialen voortaan wel aan het programma van eisen voor de wooninrichting houden. Van de cliënt wordt verwacht dat hij zelf ook maatregelen neemt om klachten te voorkomen.

In de regel krijgt de cliënt een vergoeding als:

  • ·

    de aanvrager bij de aanschaf van de oude materialen niet had kunnen weten dat hij astma klachten zou krijgen of dat deze erger zouden worden;

  • ·

    de vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.

Er wordt geen vergoeding verstrekt als:

  • ·

    de voorziening niet tot verbetering van de situatie van de cliënt leidt;

  • ·

    de cliënt bij aanschaf van de oude materialen redelijkerwijs had kunnen weten dat hij overgevoelig is voor bepaalde stoffen.

In principe gaat het bij woningsanering om het vervangen van de vloerbedekking in de slaapkamer. De woonkamer kan ook worden gesaneerd, maar alleen als de aanvrager jonger dan vier jaar is. Voor het vervangen van gordijnen of behang in de slaap- of woonkamer worden geen saneringskosten verstrekt. Het nut hiervan is volgens het Astmafonds nauwelijks aantoonbaar.

Afschrijvingstermijn

De cliënt komt alleen in aanmerking voor een vergoeding voor woningsanering als de te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. Als het artikel ouder dan acht jaar is, dan krijgt de cliënt geen vergoeding. Binnen de acht jaar worden de volgende afschrijvingen gehanteerd.

  • ·

    0% als het te vervangen artikel nieuwer is dan twee jaar;

  • ·

    25% als het te vervangen artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

  • ·

    50% als het te vervangen artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

  • ·

    75% als het te vervangen artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor zeil of linoleum is € 50,- per meter, uitgaande van een gemiddelde breedte van 4 meter en inclusief legkosten en egalisatie.

Bij verhuizing komt de cliënt niet in aanmerking voor een vergoeding. Bij een verhuizing is het immers gebruikelijk dat iemand zijn woning opnieuw inricht en stoffeert. Hierbij kan de cliënt alvast rekening houden met zijn klachten.

4.7 De uitraasruimte

Een uitraasruimte is een kamer zonder prikkels van buitenaf waar de cliënt tot rust kan komen zonder dat hij een gevaar is voor zichzelf. De uitraaskamer is niet bedoeld als mogelijkheid voor naasten, buren en verdere omgeving om geen hinder van de cliënt te ondervinden. Vandaar dat geluidsisolatie niet onder de noodzakelijke elementen van een uitraaskamer valt.

Voor de verstrekking van een uitraaskamer geldt een aantal voorwaarden:

  • 1.

    de cliënt valt onder de Wmo-doelgroep of is iemand die als gevolg van een ziekte of gebrek aantoonbare belemmeringen heeft in zijn woonsituatie;

  • 2.

    de cliënt heeft een gedragsstoornis, waardoor hij ongeremd gedrag vertoont. Het gaat hierbij over stoornissen die bij voorkeur objectief moeten worden beoordeeld door een psychiatrisch of psychologisch expert;

  • 3.

    om tot rust te komen moet de cliënt zich kunnen terugtrekken in een ruimte zonder prikkels van buitenaf waar hij zonder lichamelijk gevaar tot rust kan komen.

Als de cliënt in het bijzijn van een toezichthouder geen ongeremd gedrag vertoont, dan is er voor de

Wmo geen sprake van ernstig ontremd gedrag. Van de ouders of begeleiders van de cliënt kan worden verwacht dat zij continu toezicht houden op de cliënt. Dit betekent zeven dagen per week, 24 uur per dag.

In veel gevallen kan de slaapkamer van de cliënt voldoen als ruimte zonder prikkels van buitenaf en is er geen speciale uitraaskamer nodig. Een cliënt kan soms zo gewelddadig zijn dat hij het risico loopt zichzelf wat aan te doen. Een uitraaskamer moet dan aan bepaalde veiligheidseisen voldoen. Alle woningaanpassingen die nodig zijn om een ruimte veilig genoeg te maken om als uitraaskamer te dienen, vallen binnen de verstrekkingmogelijkheden. Te denken valt aan:

  • ·

    een verankerd bed;

  • ·

    veiligheidsglas of tralies voor de ramen;

  • ·

    afsluitbare deuren;

  • ·

    een zachte wand en vloerbedekking.

Buiten de verstrekkingen voor uitraaskamers vallen:

  • ·

    meubels;

  • ·

    rustgevende muziek en muziekinstallaties

  • ·

    spreek- en luisterverbindingen;

  • ·

    videobewakingssystemen;

  • ·

    inrichtingselementen zoals ballenbaden, knuffelmuren, lichtprojectors en mobielen.

4.8 Verhuiskostenvergoeding

Iemand die vanwege zijn beperkingen niet meer in zijn eigen woning kan wonen en daarom moet verhuizen, kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming: de verhuiskostenvergoeding. Deze wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming en bedraagt maximaal € 3.000,- (prijspeil 2011).

4.8.1 Mogelijke situaties

Te denken valt vooral aan de volgende drie situaties:

  • a.

    de cliënt gaat naar een nieuwe geschikte woning, omdat hij in zijn oude woning niet meer op een normale manier kan functioneren;

  • b.

    de cliënt vraagt om een woningaanpassing, maar na onderzoek blijkt dat een verhuizing de goedkoopste en meest compenserende oplossing is voor zijn probleem. Het kan ook zijn dat de huidige woning van de cliënt zich niet leent voor een aanpassing. Ook dan is verhuizing de meest voor de hand liggende oplossing;

  • c.

    iemand zonder beperkingen die in een aangepaste woning woont, maakt deze op verzoek van de gemeente vrij.

Een financiële tegemoetkoming als verhuiskostenvergoeding dient als alternatief voor een woningaanpassing als dit de goedkoopste en meeste compenserende oplossing is voor het woonprobleem van de cliënt.

Activiteiten van het Dagelijks Leven-woning

De voorwaarde voor een tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten omdat een verhuizing de goedkoopste en meeste compenserende oplossing is, geldt niet als het om een ADL-woning gaat. ADL staat voor Activiteiten van het Dagelijks Leven. Het gaat hierbij om woningen die zijn aangepast voor mensen met een bepaalde handicap.

Vrijmaken van een woning

Als een woning wordt vrijgemaakt door iemand die buiten de Wmo-doelgroep valt, gaat de eis niet op dat het om de goedkoopste en meest compenserende oplossing gaat. In dit laatste geval heeft die persoon recht op een financiële tegemoetkoming wanneer hij de woning vrijmaakt op verzoek van de gemeente.

4.8.2 Afwijzingsgronden verhuiskostenvergoeding

Er zijn vier mogelijke afwijzingsgronden:

  • ·

    algemeen gebruikelijk;

  • ·

    geen onverwacht optredende noodzaak;

  • ·

    verhuizing naar een AWBZ-instelling of andere zorginstelling;

  • ·

    verhuizing heeft al plaatsgevonden.

Algemeen gebruikelijk

Een verhuiskostenvergoeding wordt alleen toegekend als de verhuizing voor de cliënt in kwestie niet algemeen gebruikelijk is. Een verhuizing is algemeen gebruikelijk voor bijvoorbeeld:

  • ·

    jongeren die op zichzelf gaan wonen;

  • ·

    jonge gezinnen die groter gaan wonen;

  • ·

    ouderen die naar een kleinere woning of seniorenwoning verhuizen;

  • ·

    bewoners van een AWBZ-instelling die op een zeker moment zelfstandig gaan wonen.

Geen onverwacht optredende noodzaak

Mensen met een beperking dit al geruime tijd weten dat ze op enig moment zouden moeten verhuizen, komen ook niet in aanmerking voor een verhuiskostenvergoeding. Als de cliënt weet dat hij bijvoorbeeld moeilijk trap loopt en hij dat binnen vijf jaar misschien helemaal niet meer zou kunnen, dan moet hij hiermee rekening houden. De cliënt moet op tijd op zoek naar een andere woning. Eén van de voorwaarden voor de verhuiskostenvergoeding, is namelijk de onverwacht optredende noodzaak. Hiervan is sprake zodra er een situatie ontstaat die niet te voorzien was, waardoor iemand moet verhuizen. Hierbij moet het gaan om een medisch objectiveerbare aandoening waardoor de huidige woning niet meer adequaat is. Zie over het begrip “voorzienbaarheid” ook paragraaf 4.3.7 van dit verstrekkingenboek.

Verhuizing naar een AWBZ-instelling of andere zorginstelling

Als het gaat om een verhuizing naar een AWBZ-instelling of een andere zorginstelling, wordt er over het algemeen geen financiële tegemoetkoming verstrekt. De ruimte die de betrokkene in de instelling zal betrekken, is immers over het algemeen al gestoffeerd en ingericht.

Ook voor verhuizing naar een woning die niet voor permanente bewoning is bedoeld, is geen financiële tegemoetkoming beschikbaar.

Verhuizing heeft al plaatsgevonden

Wanneer de cliënt al is verhuisd en dan pas de aanvraag indient, komt hij in principe niet meer in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming voor verhuizing en inrichting. Alleen als de gemeente achteraf nog kan vaststellen dat de cliënt in de oude woning belemmeringen ondervond in het gebruik ervan, behoort een toewijzing tot de mogelijkheden. Deze aanvraag moet wel binnen een redelijke termijn en met vermelding van redenen worden ingediend.

4.9 Bezoekbaar maken woning

Als de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling, kan voor een woonruimte een voorziening worden getroffen om deze ruimte bezoekbaar te maken. Daarbij gaat het alleen om de volgende zaken:

  • ·

    het kunnen bereiken en gebruiken van de woonruimte;

  • ·

    het kunnen bereiken en gebruiken van de woonkamer;

  • ·

    het kunnen bereiken en gebruiken van het toilet.

Hierbij gaat het dus alleen om op bezoek gaan en niet over logeren, De hoogte van de financiële vergoeding om een woning bezoekbaar te maken bedraagt maximaal € 3.000,- (prijspeil 2011).

De aanpassingen kunnen bestaan uit:

  • ·

    het verbreden van toegangsdeuren en toegangspaden;

  • ·

    het aanbrengen van drempelhulpen en vlonders;

  • ·

    het aanbrengen van sanitaire aanpassingen om toilet te kunnen gebruiken.

4.10 Verwijderen van voorzieningen

Voorzieningen worden zo min mogelijk verwijderd. In uitzonderingsgevallen is het echter mogelijk om het verwijderen van voorzieningen te vergoeden. Woonvoorzieningen die in bruikleen zijn verstrekt, blijven eigendom van de gemeente. De kosten voor het verwijderen dan wel innemen, komen dan ook voor rekening van de gemeente. De verwijderingkosten van voorzieningen, die in eigendom zijn verstrekt aan de cliënt, komen voor rekening van de eigenaar, dus de cliënt.

4.11 Huurderving

De gemeente heeft afspraken met de woningbouwcorporaties:

  • ·

    De Seyster Veste;

  • ·

    De Kombinatie;

  • ·

    RK Woningbouwvereniging;

over het tijdelijk beschikbaar houden van aangepaste woningen.

Woningen die voor meer dan € 7.000,- zijn aangepast en waarvan de bewoner de woning verlaat, worden door de woningbouwcorporatie tot 6 maanden vrijgehouden voor een andere bewoner met beperkingen. De periode van zes maanden kan éénmalig met een periode van maximaal drie maanden verlengd worden als bekend is dat binnen deze drie maanden een persoon met beperkingen de woning zal betrekken.

De toewijzing van deze aangepaste woningen wordt geregeld door de gemeente. Cliënten waarvan een bouwkundige woonvoorziening is afgewezen omdat verhuizen de goedkoopst compenserende oplossing is, komen voor de vrijgehouden woningen in aanmerking.

De gemeente vergoedt de eerste maand geen huur aan de woningbouwcorporaties. Immers, het is gebruikelijk dat er een overbruggingstijd zit tussen het vertrek van de oude bewoner en de intrek van de nieuwe bewoner. De vijf maanden daarna komen wel voor huurderving in aanmerking, evenals de drie maanden daarna als de termijn eenmalig verlengd is in afwachting van de nieuwe bewoner. De gemeente vergoedt de kale huur (dus zonder servicekosten etc.).

Huurderving in verband met onderzoek gemeente

Het kan voorkomen dat een Wmo-cliënt via de reguliere toewijzing van woningen in aanmerking komt voor een niet aangepaste, maar mogelijk wel geschikte of eenvoudig geschikt te maken woning. In een dergelijk geval moet de woning soms van te voren op geschiktheid worden getoetst door een Wmo-consulent. Dit om te voorkomen dat de betreffende cliënt verhuist naar een voor hem ongeschikte woning.

Het onderzoek van de gemeente kost tijd. De woningbouwvereniging moet de woning voor de betreffende kandidaat langer beschikbaar houden. Om de woningbouwvereniging hierin te compenseren, kan de gemeente maximaal een maand huurderving vergoeden. De gemeente vergoedt de kale huur over het aantal dagen tussen het moment dat de kandidaat in eerste instantie op zijn laatst had kunnen reageren op de woning en het moment dat de kandidaat de woning daadwerkelijk heeft geaccepteerd of geweigerd.

4.12 Tijdelijke huisvesting en dubbele huur

In het geval dat een cliënt wegens de aanpassing van zijn woning tijdelijk niet in zijn woning kan verblijven, kan de gemeente een maandelijks bedrag toekennen voor tijdelijke huisvesting. Dit bedrag is € 550,- per maand voor als de cliënt in een zelfstandige woonruimte verblijft en € 250,- bij een niet-zelfstandige woonruimte. De vergoeding wordt alleen toegekend als de cliënt niet anders kan dan zijn woning verlaten tijdens de verbouwing. Dit is ter beoordeling aan de gemeente.

Cliënten die verhuizen naar een aangepaste woning maar moeten wachten tot die woning is aangepast, kunnen te maken hebben met dubbele woonlasten. In dat geval kan de huur voor de nieuwe woning door de gemeente betaald worden. Dit geldt maximaal voor de duur van zes maanden en alleen als er voldaan wordt aan de volgende criteria:

  • ·

    Cliënt kan logischerwijs niet in de nieuwe woning wonen terwijl de aanpassing van de woning gaande is;

  • ·

    De aanpassingen waardoor cliënt niet in de nieuwe woning terecht kan, zijn medisch gezien noodzakelijk en door de gemeente als dusdanig aangemerkt.

4.13 Algemene woonvoorzieningen

De gemeente kan, bijvoorbeeld ter bevordering van de bewegingsvrijheid van bewoners van een bepaald appartementencomplex, ervoor kiezen om een algemene woonvoorziening te verstrekken (zie ook paragraaf 2.3 van dit verstrekkingenboek). Algemene woonvoorzieningen zijn bijvoorbeeld:

  • ·

    Automatische deuropeners

  • ·

    Hellingbaan

  • ·

    Drempelhulpen in gezamenlijke ruimtes

Voorwaarden voor de verstrekking van algemene voorzieningen zijn:

  • ·

    De voorziening heeft te maken met de algemene toegankelijkheid en het opheffen van belemmeringen die bewoners hierin dagelijks ondervinden;

  • ·

    De situatie levert een belemmering op voor mensen met een lichamelijke beperking, die een hulpmiddel, bijvoorbeeld een rollator, rolstoel of scootmobiel gebruiken;

  • ·

    Er is geen andere route te nemen waarop men geen obstakels tegenkomt;

  • ·

    De gevraagde voorziening is het goedkoopst-compenserend.

De algemene woonvoorzieningen worden verstrekt aan de eigenaar van het betreffende wooncomplex met als voorwaarde dat deze eigenaar (of vereniging van eigenaren) akkoord is met de woonvoorziening en zorg draagt voor het onderhoud en eventuele reparaties. Vervanging van de voorziening is slechts mogelijk als de gangbare afschrijvingstermijn van 10 jaar verstreken is en de voorziening niet meer functioneert.

Voor een algemene woonvoorziening hoeft geen eigen bijdrage te worden betaald. Ook is een aanvraagformulier in principe niet nodig. Eigenaren die in aanmerking willen komen voor een algemene woonvoorziening in hun woongebouw, kunnen contact opnemen met het Wmo-loket om dit te bespreken. De gemeente inventariseert hoeveel bewoners zijn die de voorziening nodig hebben en zonodig de voorziening treffen. Huurders die in aanmerking willen komen voor een algemene woonvoorziening worden in eerste instantie naar de eigenaar van hun wooncomplex verwezen, zodat die contact met de gemeente kan opnemen.

Overigens ligt er ook een verantwoordelijkheid bij de eigenaar van het woongebouw zelf. Is dit woongebouw bedoeld voor een bepaalde doelgroep, bijvoorbeeld ouderen? Dan mag van de woningeigenaar verwacht worden dat hij zelf de voorzieningen treft die voor deze doelgroep nodig zijn (zie hierover ook paragraaf 4.3.6 van dit verstrekkingenboek). Ook ten behoeve van gebouwen die onlangs zijn gebouwd of gerenoveerd wordt er vanuit gegaan dat de eigenaar de voorzieningen bij de bouw of renovatie zonder veel meerkosten had kunnen treffen. Er wordt door de gemeente dan geen voorziening verstrekt.

Hoofdstuk 5. Vervoersvoorzieningen

5.1Inleiding

Een belangrijke oorzaak van mobiliteitsproblemen is dat het reguliere openbaar vervoer voor sommige mensen met een beperking niet toegankelijk is. Ze kunnen niet bij de halte of het station komen of kunnen niet in de bus of trein stappen. Daar waar er geen mogelijkheid is voor gehandicapten om van het openbaar vervoer of andere algemene middelen zoals een fiets of bromfiets gebruik te maken, is het nodig dat er alternatieven worden geboden.

De compensatieplicht voor vervoer gaat over het sociaal vervoer van de cliënt. Dit wordt ook wel “vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving” genoemd.

Artikel 22 gaat in op de omvang van het vervoersgebied. Deze omvang van 1.500 kilometer komt deels voort uit de Wvg. Onder deze wet is uitgebreide jurisprudentie gevormd over zaken die met het doel van het vervoer te maken hadden. Deze jurisprudentie is van kracht gebleven onder de Wmo en vormt het kader voor de Wmo-compensatieplicht.

5.2Algemeen

Bij de beoordeling van een aanvraag voor een Wmo vervoersvoorziening is een aantal specifieke thema’s van belang. Deze worden hieronder besproken.

5.2.1Mobiliteit

Mobiliteit is het vermogen van de mens om zich te verplaatsen van de ene naar de andere plaats op een wijze die de situatie verlangt. In het perspectief van de Wmo wordt met verplaatsen bedoeld het zich in en om de woning bewegen en het afleggen van afstanden in de directe woonomgeving (de regio).

Wanneer iemand beperkt is in zijn vermogen zich te verplaatsen, wordt zijn mobiliteit kleiner. Aangezien mobiliteit een belangrijke voorwaarde is voor het participeren in de samenleving, is er sprake van een probleem. Hoe ernstig dit probleem voor betrokkene is, hangt af van de verhouding tussen zijn vervoersbehoefte en de reële verplaatsingsmogelijkheden. Mobiliteitsbeperkingen kunnen worden verminderd door verstrekking van een vervoersvoorziening.

5.2.2Bovenregionaal vervoer

De gemeente heeft een compensatieplicht voor verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving (regio). Voor bovenregionaal vervoer kan de aanvrager terugvallen op het vervoer van Valys.

Met een Valyspas kan iemand met beperkingen per jaar een bepaald aantal kilometers tegen een speciaal tarief reizen.

De Valyspas kan aangevraagd worden bij Valys. De aanvrager dient te beschikken over één van de volgende documenten:

  • ·

    een bewijs van de gemeente dat er recht is op Wmo-vervoer (bijvoorbeeld een vervoerskostenvergoeding);

  • ·

    een bewijs van de gemeente dat er recht is op een Wmo-rolstoel of scootmobiel;

  • ·

    een gehandicaptenparkeerkaart van de gemeente;

  • ·

    een OV-begeleiderskaart van de Nederlandse Spoorwegen.

Het verkrijgen van een Valyspas is niet gebonden aan een inkomensnorm. Daarom kan ook een afwijzing van een vervoerskostenvoorziening van de gemeente wegens een te hoog inkomen, gelden als “bewijs” richting Valys. Bij de beoordeling door de gemeente moet dan wel geconstateerd zijn dat de aanvrager beperkingen heeft waardoor reizen met het openbaar vervoer onmogelijk is. Dit wordt in de afwijzingsbeschikking vermeldt, waardoor deze toch gebruikt kan worden bij het aanvragen van de Valyspas. Het bovenstaande geldt ook bij een afwijzing van een vervoerskostenvoorziening wegens een te lage regionale vervoersbehoefte.

5.2.3Vervoer in het leven van alledag

De aanvrager kan dankzij de verstrekking van een vervoersvoorziening deelnemen aan het maatschappelijk verkeer, oftewel het leven van alledag. Onder het leven van alledag kunnen we verschillende activiteiten scharen. Het gaat om activiteiten op het maatschappelijke en sportieve vlak die zich met regelmaat voordoen. Activiteiten in de directe omgeving van de cliënt, zoals boodschappen doen, familiebezoek, het zomaar buiten zijn, naar de biljartvereniging, naar de kerk, naar de huisarts of naar het ziekenhuis (tenzij het vergoed wordt door de AWBZ), naar een cursus of gewoon een middagje winkelen. Allemaal zaken die iemands leven compleet maken.

Van de gemeente mag worden verwacht dat zij het vervoerspatroon van de cliënt meeneemt in haar afweging en dan vooral het vervoer dat de cliënt nodig heeft om zijn sociale contacten te onderhouden. Op die manier zorgt de gemeente ervoor dat de voorziening op maat wordt geleverd, toegesneden op de individuele cliënt. Van belang is het vervoerspatroon voorafgaand aan het optreden van de beperkingen en de vervoersbehoefte die de cliënt heeft.

5.2.4Vervoersbehoefte

De vervoersbehoefte kan worden beschreven aan de hand van de volgende kenmerken:

  • ·

    het verplaatsingsmotief (waarom);

  • ·

    de verplaatsingsbestemming (waarheen);

  • ·

    de frequentie van verplaatsen (hoe vaak);

  • ·

    de wijze van verplaatsen (hoe verplaatst men zich).

Bij mobiliteitsbeperkingen moet worden onderzocht welk deel van de vervoersbehoefte onder de compensatieplicht van de Wmo valt.

Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag. Uitzondering is een bovenregionaal contact dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen of van essentieel belang is. De compensatieplicht van de gemeente voor wat betreft het vervoer heeft een omvang van 1500 kilometer per jaar met een bandbreedte tot 2000 kilometer per jaar.

Frequentie

Bij het bepalen van de relevante vervoersbehoefte gaat het niet om de vraag hoe vaak een belanghebbende een bepaalde bestemming kan bereiken, Het gaat om de vraag hoe vaak hij dat moet kunnen doen om deel te nemen aan het leven van alledag en om de daarvan deel uitmakende wezenlijke sociale contacten te onderhouden.

Leeftijd

Het verplaatsingsgedrag van mensen heeft een relatie met de leeftijd. De gemeente gaat uit van de volgende aannames, tenzij het tegendeel uitdrukkelijk blijkt:

  • ·

    kinderen jongerdan vijf jaar hebben geen zelfstandige vervoersbehoefte omdat de ouders hen kunnen meenemen. Voor kinderen met een beperking in deze leeftijdsgroep lijken de vervoersproblemen, voor zover ze betrekking hebben op begeleiding of gesloten vervoer, veel op de vervoersproblemen van niet-gehandicapte leeftijdgenoten. Immers, alle kinderen jonger dan 5 jaar hebben begeleiding nodig bij het reizen. Situaties waarin het niet verstrekken van voorzieningen leiden tot onredelijkheid, worden individueel beoordeeld. Voorbeelden hiervan zijn situaties waarin een speciale wandelwagen of rolstoel nodig is die niet meegenomen kan worden in het openbaar vervoer;

  • ·

    kinderen van vijf tot en met elfjaarhebben in enkele gevallen een beperkte zelfstandige verplaatsingsbehoefte. De meeste kinderen in deze leeftijdscategorie worden bijna altijd bij het verplaatsen begeleid;

  • ·

    vanaf twaalf jaar wordt verondersteld dat zich verplaatsingsgedrag ontwikkelt, in de richting van dat van een volwassene. Een jongere gaat steeds vaker en verder van huis;

  • ·

    vanaf vijftien jaar gaat men uit van het verplaatsingsgedrag van een volwassene;

  • ·

    bij hoogbejaarden kunnen steeds meer functionele beperkingen gaan optreden. Onder invloed van die beperkingen gaan ouderen vaak over op een ander verplaatsingspatroon, waarbij het aantal verplaatsingen afneemt.

5.3Vormen van vervoersvoorzieningen

Vervoersvoorzieningen zijn er op twee terreinen:

  • ·

    voor vervoer op korte afstand. Dit is vervoer in de woonomgeving, het zogenaamde loop- en fietsvervoer;

  • ·

    voor vervoer op de wat langere afstand. Voor het vervoer op de wat langere afstand zou een niet beperkte aanvrager van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

Er is ook de term vervoer voor de middellange afstand waarvoor bijvoorbeeld de scootmobiel als voorziening gegeven wordt

Als iemand vervoersproblemen heeft op zowel de korte als de langere afstand, wordt voor beide situaties gekeken welke oplossingen noodzakelijk zijn. Dit betekent niet dat de cliënt ook voor beide een oplossing krijgt aangeboden. Alleen als iemand maar heel weinig kan lopen, maximaal honderd meter, dan vereist de wet van de CRvB dat er op beide terreinen een oplossing komt. In andere gevallen kan het overigens best noodzakelijk zijn dat er voor de korte en de wat langere afstand een oplossing wordt gevonden, maar dan is het niet zo dwingend voorgeschreven.

De voorziening kan bestaan uit:

  • ·

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoer;

  • ·

    een vervoersvoorziening in natura;

  • ·

    een pgb te besteden aan een vervoersvoorziening.

De gemeente Zeist biedt vanuit de Wmo geen vorm van collectief vraagafhankelijk vervoer aan. Het primaat bij het toekennen van een vervoersvoorziening ligt bij de financiële tegemoetkoming in de kosten van het vervoer. Het pgb is een manier van verstrekken, waarbij de hoogte wordt bepaald aan de hand van de actuele tegenwaarde van een voorziening in natura zoals de gemeente die inkoopt.

5.3.1Primaat openbaar vervoer

Alleen als het openbaar vervoer niet adequaat is, komt iemand met beperkingen in aanmerking voor een vervoersvoorziening via de Wmo. Openbaar vervoer is niet adequaat als iemand ten gevolge van ziekte of gebrek wordt belemmerd in het bereiken of het gebruiken van de voor het openbaar vervoer gebruikte voertuigen.

In de volgende situaties is openbaar vervoer niet adequaat:

  • ·

    de loopafstand die de persoon met beperkingen kan overbruggen is minder dan achthonderd meter. Dit is de gemiddelde afstand die iemand moet afleggen tot een halte voor het openbaar vervoer;

  • ·

    de persoon met beperkingen kan niet langer dan tien minuten staan of wachten bij een bushalte;

  • ·

    de persoon met beperkingen kan de in/uitstap van het openbaar vervoer niet nemen;

  • ·

    de persoon met beperkingen is wegens bijvoorbeeld incontinentie niet in staat met het openbaar vervoer te reizen en incontinentiematerialen bieden onvoldoende uitkomst;

  • ·

    de persoon met beperkingen maakt langdurig (langer dan zes maanden) gebruik van een rollator of rolstoel op medisch advies;

  • ·

    de persoon met beperkingen vertoont sociaal storend gedrag zoals agressie, onrust of decorumverlies dat door begeleiding niet te corrigeren is;

  • ·

    de persoon met beperkingen heeft aantoonbare fobische klachten die geen behandelingsoptie hebben;

  • ·

    de persoon met beperkingen heeft ernstige aangetoonde bronchiale hyperreactiviteit, waarbij de benauwdheidsklachten verergeren door luchtjes van andere passagiers en mogelijke aanwezigheid van honden;

  • ·

    de persoon met beperkingen heeft relatief frequent (één tot twee keer per week) een epileptische aanval bij optimaal ingestelde medicatie;

  • ·

    de persoon met beperkingen kan visueel het voertuig niet onderscheiden.

Deze lijst is niet limitatief.

OV-begeleiderskaart

Personen met een beperking kunnen een OV-begeleiderskaart gebruiken om een begeleider gratis in het openbaar vervoer mee te nemen. De persoon die begeleid wordt, betaalt zelf wel voor zijn reis. De begeleider moet overigens wel daadwerkelijk alle begeleiderstaken op zich nemen. De begeleiderskaart kan worden aangevraagd bij de Nederlandse Spoorwegen en is geldig voor alle vormen van het reguliere openbaar vervoer, inclusief de regiotaxi.

5.3.2Primaat financiële tegemoetkoming voor vervoer

Bij iedere vraag voor een vervoersvoorziening via de Wmo wordt gekeken of de financiële tegemoetkoming in de kosten van het vervoer, voldoende compensatie biedt voor de beperkingen in het vervoer. Is dit niet het geval, dan zijn er andere mogelijkheden. Iemand komt voor een vervoersvoorziening in natura in aanmerking zodra blijkt dat, op grond van aantoonbare beperkingen, het gebruik van een financiële tegemoetkoming onmogelijk of niet toereikend is.

Bij het toekennen van een financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoer, gaat het erom dat voor het gebruik van de taxi en/of eigen vervoer een bepaald bedrag beschikbaar wordt gesteld. Het is niet zo dat dit bedrag voldoende moet zijn om al het vervoer dat de gehandicapte wenst, te betalen. Het compensatiebeginsel gaat hier dus om het in staat stellen van het zich laten vervoeren door middel van een taxi door het beschikbaar stellen van een financiële tegemoetkoming.

De vervoerskostenvergoeding wordt beschikbaar gesteld in de vorm van een (periodieke) forfaitaire vergoeding. De hoogte van deze vergoeding is neergelegd in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Soms is vervoer per taxi niet mogelijk vanwege medische omstandigheden. Dan kan worden gekozen voor een andere al dan niet aanvullende voorziening.

5.4Financiële tegemoetkoming voor vervoer

Men komt uitsluitend in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming voor vervoer, oftewel vervoerskostenvergoeding, als door aantoonbare beperkingen het gebruik of het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk is (zie paragraaf 5.3.1). Ook wordt rekening gehouden met de vervoersbehoefte in de directe woonomgeving.

De vervoerskostenvergoeding is een tegemoetkoming in de kosten, waarmee wordt bedoeld dat de cliënt zelf ook een deel van de algemene kosten voor zijn rekening neemt.

5.4.1Inkomensgrens

Bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming voor vervoer geldt een inkomensgrens. Heeft men een inkomen van anderhalf keer het minimuminkomen of hoger, dan bestaat er geen recht op een vervoerskostenvergoeding. Uitzondering hierop is het geval dat iemand uitsluitend gebruik kan maken van een rolstoeltaxi. In een dergelijke situatie wordt het verschil tussen een vervoerkosten-vergoeding voor een auto of taxi en die voor een rolstoeltaxi vergoed.

Inkomensgrens vervoerskostenvoorziening 2009 - te gebruiken bij aanvragen in 2011 waarbij gegevens uit 2009 zijn ingediend

Categorie

Inkomensgrens

a.Gehuwden, beiden jonger dan 65 jaar

€ 26.742,24

b.Alleenstaande ouder, jonger dan 65 jaar

€ 26.004,87

c.Alleenstaande, jonger dan 65 jaar

€ 20.592,81

d.Gehuwden, één partner ouder dan 65 jaar

€ 27.625,14

e.Gehuwden, beiden 65 jaar of ouder

€ 27.625,14

f.Alleenstaande ouder, 65 jaar of ouder

€ 24.974,73

g.Alleenstaande, 65 jaar of ouder

€ 19.797,21

N.B.

·onder “gehuwden” worden ook samenwonenden verstaan;

·onder “alleenstaande ouder” wordt een persoon verstaan bij wie alleen kinderen onder de 18 jaar in huis wonen;

·het inkomen van volwassen kinderen die bij de ouder(s) thuis wonen, wordt apart gezien van dat van de ouder(s) en dus niet meegeteld als de ouders een vervoerskostenvergoeding aanvragen. Ook het inkomen van de ouders wordt niet meegeteld als het volwassen kind een vervoerskostenvergoeding aanvraagt;

·bovenstaande bedragen worden jaarlijks geïndexeerd.

Voor de berekening van het inkomen wordt aangesloten bij het verzamelinkomen dat geldt voor de berekening van de eigen bijdrage. Dit is het inkomen over het jaar van verstrekking min 2. In 2011 wordt dus het inkomen over 2009 als uitgangspunt genomen.

Het verzamelinkomen wordt vastgesteld door de belastingdienst. Aan de aanvrager van een vervoerskostenvoor-ziening wordt daarom een kopie van de belastingaanslag van 2 jaar geleden gevraagd.

5.4.2Richtlijnen hoogte financiële vergoeding

De hoogte van de financiële tegemoetkoming staat genoemd in het Besluit. Als een vervoerskostenvergoeding voor taxi- of autokosten wordt verstrekt, gelden de volgende richtlijnen om de hoogte van de vergoeding te bepalen.

Algemeen:

  • ·

    als de aanvrager een geringe vervoersbehoefte heeft, kan de vergoeding worden verlaagd naar vijftig procent;

  • ·

    als de aanvrager gebruik maakt van een rolstoel en in deze rolstoel moet worden vervoerd, wordt de rolstoeltaxi-norm toegekend. Ook hier kan deze vergoeding worden gehalveerd als er sprake is van een geringe vervoersbehoefte;

  • ·

    als het inkomen van aanvrager hoger is dan de betreffende inkomensgrens, wordt in het geval dat iemand uitsluitend gebruik kan maken van een rolstoeltaxi, het verschil tussen een financiële vergoeding voor het gebruik van een auto of taxi en een rolstoeltaxi vergoed;

  • ·

    als door de aanvrager gebruik gemaakt wordt van een mechanisch aangedreven verplaatsingsmiddel, bijvoorbeeld een scootmobiel, kan het normbedrag worden verlaagd tot vijftig procent als er sprake is van deels overlappende voorzieningen.

Leeftijden:

  • ·

    tot vijf jaar geen vergoeding;

  • ·

    van vijf tot en met elf jaar vijftig procent van het normbedrag;

  • ·

    vanaf twaalf jaar honderd procent van het normbedrag.

Leefsituaties:

  • ·

    wanneer beide echtgenoten of huisgenoten voor vergoeding van een vervoerskostenvergoeding in aanmerking komen en de vervoersbehoeften grotendeels samenvallen, wordt aan elk van de echtgenoten of huisgenoten maximaal driekwart van het normbedrag voor vervoerskostenvergoeding toegekend;

  • ·

    aan een oudere die woonachtig is in een verzorgingshuis of verpleeghuis kan het normbedrag worden verlaagd tot vijftig procent als er sprake is van een aanmerkelijk kleinere verplaatsingsbehoefte;

  • ·

    voor bewoners van een AWBZ-instelling (niet leeftijdsgebonden) die niet zelfstandig kunnen reizen, kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt om naar huis te gaan (ook buiten de regio). Gelet op het feit dat een aantal bezoeken ook binnen de instelling gebeurt, wordt ervan uitgegaan dat een bewoner gemiddeld drie keer per twee maanden naar huis gaat.

  • ·

    personen die in een AWBZ-instelling wonen en het lage kilometerbudget (750 km. per jaar) krijgen van Valys, kunnen via de gemeente in aanmerking komen voor een vergoeding van de kosten zodat het vervoer tot over 1500 km. per jaar mogelijk wordt.

5.5 Mogelijk te verstrekken vervoersvoorzieningen

Over het algemeen worden vervoermiddelen in bruikleen verstrekt. Dit geldt ook voor in de vorm van pgb verstrekte vervoermiddelen. In plaats van het vervoermiddel, kan dan het pgb deels worden teruggevorderd als het vervoermiddel niet meer nodig is en de afschrijvingstermijn nog niet is verstreken. Voor vervoersvoorzieningen, verstrekt in natura als in pgb, wordt een eigen bijdrage gevraagd.

5.5.1 Scootmobiel

Iemand die, in het kader van het leven van alledag, belemmeringen ondervindt in het bereiken van vervoersbestemmingen in de directe woonomgeving en voor middellange afstanden, kan in aanmerking komen voor een scootmobiel. Hierbij worden de volgende zaken in overweging genomen:

De aanvrager is niet in staat gebruik te maken van algemeen gebruikelijke voorzieningen zoals een fiets, al of niet met trapondersteuning of hulpmotor, snorfiets, brommer of een scooter. Het verstrekken van de scootmobiel is de goedkoopst adequate oplossing voor het vervoersprobleem van de aanvrager. Een driewielfiets of handbike zijn niet adequaat.

De aanvrager kan verder:

  • ·

    zelfstandig op en van de scootmobiel stappen;

  • ·

    enkele meters zelfstandig, zonder loophulpmiddel lopen;

  • ·

    de scootmobiel op een adequate wijze (technisch) bedienen;

  • ·

    zelfstandig deelnemen aan het verkeer op de openbare weg op basis van voldoende verkeersinzichten.

Wanneer een gehandicapte een (elektrische) rolstoel heeft voor alleen binnengebruik, kan het gewenst zijn dat hij ook beschikt over een elektrisch voertuig voor buiten, te gebruiken op korte afstand rond de woning. Voor deze verplaatsingen is het immers over het algemeen niet logisch of zelfs onmogelijk om een taxi te laten komen.

Aangezien de scootmobiel een mobiliteitsprobleem in de directe woonomgeving compenseert, wordt een scootmobiel niet verstrekt voor vervoersbestemmingen buiten dit vervoersgebied, bijvoorbeeld vakantiebestemmingen. Voorzieningen voor het meenemen van de scootmobiel in een taxibus (fixatie) worden daarom ook niet vergoed.

Scootmobiellessen

De mogelijkheid bestaat om lessen voor de scootmobiel toe te kennen. Er zijn twee soorten lessen:

  • ·

    de observatielessen om te bekijken of een scootmobiel geschikt is voor de gebruiker. Deze lessen vinden plaats voordat de scootmobiel is toegekend;

  • ·

    de gewenningslessen om te leren omgaan en oefenen met de scootmobiel. Deze lessen vinden plaats nadat de scootmobiel is toegekend en voornamelijk in de eigen omgeving.

Er worden vier situaties onderscheiden, te weten:

  • ·

    scootmobiel is niet geschikt voor cliënt: Het kan zijn dat, op basis van het indicatieonderzoek of bij een eventuele passing, geconstateerd wordt dat een scootmobiel duidelijk niet geschikt is voor de betreffende cliënt, vanwege een gebrek aan rijvaardigheid en/of verkeersinzicht. Als lessen binnen korte termijn geen soelaas zullen bieden, dan wordt de aanvraag afgewezen. Geprobeerd wordt om de vervoersbeperkingen van de cliënt op een andere manier te compenseren. Het staat de cliënt vrij om in dat geval via de huisarts nog rijlessen vanuit de eerstelijn aan te vragen en later nogmaals een scootmobiel aan te vragen;

  • ·

    twijfel over geschiktheid scootmobiel voor cliënt: Het kan ook zijn dat, op basis van het indicatieonderzoek of bij een eventuele passing, getwijfeld wordt aan de rijvaardigheid en/of het verkeersinzicht van de cliënt. Mogelijk kunnen lessen nog voor verbetering zorgen. In dat geval is er de mogelijkheid om observatielessen aan te bieden. Doel van de observatielessen is om duidelijk te krijgen of een scootmobiel een geschikte voorziening is. De observatielessen worden gegeven door een ergotherapeut. Het resultaat van de lessen (positief of negatief) wordt door de ergotherapeut aan de gemeente kenbaar gemaakt. De gemeente neemt daarna het besluit om een scootmobiel toe te kennen (eventueel met gewenningslessen) of af te wijzen. Er kunnen maximaal 3 observatielessen worden gegeven. Eén van de leveranciers van de gemeente kan zo nodig tijdelijk een scootmobiel leveren om mee te oefenen;

  • ·

    scootmobiel geschikt voor cliënt, gewenningslessen nodig: Als tijdens de passing blijkt dat een scootmobiel een passende voorziening is voor de cliënt, maar de cliënt nog extra oefening of les nodig heeft om de voorziening veilig en adequaat te besturen, is er de mogelijkheid om gewenningslessen aan te bieden. De leverancier geeft bij aflevering van het hulpmiddel al standaard 1 gewenningsles van 1 uur. Wanneer bij de indicatie of passing ingeschat wordt dat dit onvoldoende zal zijn, dan kan er een aantal extra gewenningslessen worden geïndiceerd. Deze worden gegeven door een ergotherapeut. Het resultaat van de lessen wordt de ergotherapeut aan de gemeente kenbaar gemaakt. Er worden maximaal 6 gewenningslessen gegeven. Als er nog meer lessen nodig zijn, is er nog de mogelijkheid voor de cliënt om extra lessen aan te vragen via een eerstelijns verwijzing via huisarts;

  • ·

    scootmobiel geschikt voor cliënt.

Essentieel verschil met de observatielessen is dat bij de gewenninglessen al een scootmobiel wordt toegekend en de cliënt met die scootmobiel gaat oefenen. Bij observatielessen is er twijfel over toekenning en worden de lessen gebruikt om daar een advies over te geven.

Stalling scootmobiel

Belangrijk is dat er een stallingmogelijkheid voor de scootmobiel is met een elektriciteitspunt voor het opladen van de accu’s. Als dit niet het geval is, komen ook de kosten voor de aanleg van een stalling of elektriciteitspunt voor vergoeding in aanmerking. Als deze kosten erg hoog zijn, kunnen andere vervoersvoorzieningen worden overwogen. Als de stalling niet te realiseren is, kan de aanvrager eventueel in aanmerking komen voor een verhuiskostenvergoeding.

Uitgangspunt is dat bij de toekenning van een scootmobiel, de stalling van de voorziening als onderdeel wordt meegenomen. De gemeente onderzoekt, indien van toepassing, in overleg met de woningeigenaar (bijvoorbeeld een woningbouwcorporatie) de stallingmogelijkheid. Vooropgesteld wordt dat het scootmobielverkeer in de woning of woongebouw veilig moet zijn. Hierdoor moet rekening worden gehouden met de brandveiligheid. Zie hiervoor www.scootmobielwegwijzer.nl.

Snelheid scootmobiel

De scootmobiel is standaard afgesteld op twaalf kilometer per uur. Deze snelheid stelt de aanvrager nog net in de gelegenheid om met een fietser mee te rijden. Het is mogelijk dat wordt geadviseerd om de scootmobiel op een lagere maximumsnelheid in te stellen.

5.5.2 Fietsen

Het meest gebruikelijke verplaatsingsmiddel is de fiets. De fiets kan als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Om deze reden komt een fiets nooit voor verstrekking in aanmerking. Dit geldt ook voor de bromfiets. De redenering gaat niet op voor bijzondere fietsen. Een bijzondere fiets wordt in bruikleen verstrekt.

De aangepaste fiets of driewielfiets

Het gemeentelijk beleid geeft mogelijkheden voor het verstrekken van een driewielfiets voor degenen die voor fietsvervoer daarop zijn aangewezen. Het gaat hierbij veelal om mensen met evenwichtsbeperkingen. Een driewieler voor kleine kinderen kan als algemeen gebruikelijk worden beschouwd en komt niet voor verstrekking in aanmerking. Alle driewielfietsen voor kinderen in bijzondere uitvoering, komen dat wel.

De tandem

De tandem is een fietsmogelijkheid voor personen die niet zelfstandig kunnen fietsen en begeleiding nodig hebben. Als de tandem louter een rol speelt voor ontwikkeling en ontspanning, valt deze verstrekking niet onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. Wanneer de tandem een rol heeft in het verplaatsen van alledag, kan een deze worden toegekend. Aan een gehandicapte die woont in een AWBZ-instelling wordt alleen een tandem verstrekt als hiervan aantoonbaar gebruik wordt gemaakt buiten het instellingsterrein en daarvoor geen tandems binnen de instelling beschikbaar zijn.

De loopfiets

Een loopfiets stelt gehandicapten in staat om zich over grotere afstanden te verplaatsen. Het kan een geschikt hulpmiddel zijn voor gehandicapten die voor het dagelijks verplaatsen gebruik maken van krukken of een stok. Vooral mensen met versleten heup- en kniegewrichten komen in aanmerking voor een loopfiets. Een goede loopmotoriek en een goed evenwicht zijn noodzakelijk om van een loopfiets gebruik te kunnen maken. In het kader van de Wmo kan een loopfiets alleen worden verstrekt als verplaatsingsmiddel voor buiten. Binnenshuis is men aangewezen op een rollator. Een loopfiets kan worden verstrekt als vervoermiddel voor de kortere afstand.

Fiets met hulpmotor

Een fiets of tandem met hulpmotor is zeer bruikbaar voor mensen met bepaalde beperkingen. Echter, de hulpmotor voor de fiets is niet speciaal voor gehandicapten ontwikkeld. Deze voorziening wordt daarom als algemeen gebruikelijk beschouwd en komt niet voor vergoeding in aanmerking. Dit ongeacht de leeftijd van de gebruiker.

5.5.3 Gesloten buitenwagen als invalidenvoertuig

Een invalidenvoertuig wordt ook wel een gesloten buitenwagen genoemd. Het is een voertuig dat is ingericht voor het vervoer van een invalide. Het voertuig is niet breder dan één meter en is uitgerust met een elektrische motor of een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van maximaal vijftig cc.

Deze gesloten buitenwagen kan een adequate voorziening zijn als het collectieve vervoerssysteem, een scootmobiel of een tegemoetkoming in het gebruik van de eigen auto of taxi niet of onvoldoende adequaat zijn en er een medische indicatie voor een dergelijk voertuig bestaat. Hierbij kan worden gedacht aan ernstige beperkingen ten aanzien van wisselende weersomstandigheden. De gesloten buitenwagen is bedoeld voor de korte en de middellange afstanden. Het voertuig wordt in bruikleen verstrekt. De gemeente Zeist gaat terughoudend om met het verstrekken van gesloten buitenwagens.

5.5.4 Handbike

Een handbike is een soort aankoppelfiets aan de rolstoel, waarmee iemand met behulp van armkracht de rolstoel kan voortbewegen. Een handbike kan gebruikt worden voor afstanden die normaal met de fiets afgelegd zouden worden. De handbike is alleen geschikt voor mensen die genoeg armkracht hebben om zich te kunnen voortbewegen. Over het algemeen zijn dat de jongere gehandicapten.

Bij het toekennen van de handbike wordt afgewogen of deze voorziening het goedkoopst compenserend is, ook in relatie tot de vervoerskostenvoorziening.

5.5.5 Vervoermiddelen voor kinderen

Buggy’s

Licht gehandicapte kinderen worden vaak vervoerd in een aangepaste buggy. Aangepaste buggy’s zijn breder en groter dan de buggy’s voor niet-gehandicapte kinderen. Ze bieden meer ondersteuning voor kinderen met een minder goede zitfunctie. Aangepaste buggy’s vallen onder de Wmo. De gemeente Zeist hanteert een leeftijdsgrens van drie jaar waarboven de voorziening volledig wordt vergoed. Onder de drie jaar wordt een bedrag voor algemeen gebruikelijke kosten gevraagd.

Duwwandelwagens

Voor zwaardere gehandicapte kinderen zijn er diverse soorten duwwandelwagens die in meer of mindere mate ondersteuning bieden. De duwwandelwagens vallen onder de Wmo.

Zonnescherm

Als accessoire bij duwwandelwagens en buggy’s kan een zonnescherm worden geleverd. De kosten van een dergelijk scherm worden alleen vergoed, als het betreffende kind allergisch is voor zonlicht, dus als er een medische noodzaak is.

Speelvoertuigen

Voor jonge gehandicapte kinderen zijn voorzieningen beschikbaar die het midden houden tussen (therapeutische) speelvoorzieningen en mobiliteitshulpmiddelen. Het gaat daarbij concreet om speelmobielen, kruipwagens en kruiphulpmiddelen. Deze speelvoertuigen komen op grond van de Wmo in aanmerking voor vergoeding.

Speelmobielen zijn speelvoorzieningen/vervoermiddelen voor buiten. Deze voorzieningen op drie wielen worden door de gebruiker zelf voortbewogen door middel van een op en neer bewegende hendel of een koffiemolen.

Kruipwagens zijn bedoeld voor kinderen die vanwege beenfunctiestoornissen niet in staat zijn te kruipen. Liggend of zittend op een kruipwagen of kruiphulpmiddel kunnen deze kinderen zich met hun handen voortbewegen.

5.5.6 Begeleidingskosten

Voor een aantal gehandicapten kan het noodzakelijk zijn dat zij bij het reizen worden begeleid, bijvoorbeeld:

  • ·

    visueel gehandicapten die in vreemde situaties moeite hebben om bijvoorbeeld de vertrekplaats van bussen te vinden;

  • ·

    auditief gehandicapten die op een station de omroepberichten vaak niet kunnen verstaan, zodat zij van belangrijke informatie verstoken blijven;

  • ·

    motorisch gehandicapten voor wie de openbare weg en het openbaar vervoer niet toegankelijk zijn. Ze zijn afhankelijk van een begeleider;

  • ·

    mensen met een ernstige psychosociale stoornis waardoor ze niet zelfstandig kunnen reizen.

Voor het bestaande openbaar vervoer is een zogenaamde begeleiderkaart beschikbaar. Via de NS kan deze begeleiderskaart aangevraagd worden. Een gehandicapte die over een begeleiderkaart beschikt, kan in het openbaar vervoer gratis een begeleider meenemen. Hij moet dan zelf wel voor zijn reis betalen.

Begeleiding bij het vervoer van AWBZ bewoners

Ook de begeleiding bij het vervoer van AWBZ-bewoners is in de Wmo gebaseerd op bestaande jurisprudentie. Begeleidingskosten kunnen tot de compensatieplicht van de gemeente behoren. Bij AWBZ-bewoners zijn er echter al capabele en bevoegde begeleiders aanwezig in de vorm van het personeel van de instelling. Dit geldt voornamelijk voor de gezinsvervangende tehuizen. Maar ook voor grotere AWBZ-instellingen heeft de gemeente minder zorgplicht of compensatieplicht als het gaat om begeleiding.

5.5.7 Autoaanpassingen

Iemand komt alleen voor een autoaanpassing in aanmerking als blijkt dat hij geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer en verstrekking van een andere vervoersvoorziening niet in voldoende mate de ondervonden beperkingen compenseert. Het aanpassen van een auto vindt dus alleen plaats als dit de goedkoopst compenserende oplossing is.

Als de persoon in kwestie, gezien de aard van zijn beperking, niet van een taxi gebruik kan maken (financiële tegemoetkoming) en zich om medische redenen wel in een eigen auto kan verplaatsen, dan is het verstrekken van vergoedingen voor aanpassingen aan de auto de enige oplossing. Aanpassingen aan de auto kunnen voor bestuurders of passagiers worden aangevraagd. Voor het aanbrengen van aanpassingen aan de auto voor passagiers gelden dezelfde richtlijnen als voor bestuurders.

Voor aanpassingen aan de auto gelden de volgende regels:

  • ·

    voor de bestuurder moet er een noodzaak zijn voor de aanpassingen met betrekking tot de rijvaardigheid, blijkend uit de aantekening op het rijbewijs;

  • ·

    de belanghebbende moet beschikken over een, in het licht van de aanpassing, geschikte auto;

  • ·

    de aanpassingen mogen niet algemeen gebruikelijk zijn zoals airco, automatische transmissie, elektrische ramen, stuur- en rembekrachtiging, et cetera;

  • ·

    aanpassingen die voor vergoeding in aanmerking komen, moeten medisch- en ergonomisch noodzakelijk zijn zoals aanpassing:

  • ·

    aan de besturing;

  • ·

    aan de stoel van de chauffeur/passagierl;

  • ·

    voor het meenemen van een rolstoel (niet voor scootmobielen);

  • ·

    voor het vervoer van een rolstoelgebruiker;

  • ·

    voor een zitvoorziening bij kinderen met beperkingen.

5.5.8 Bruikleenauto

Binnen het gemeentelijk verstrekkingenbeleid is de auto in bruikleen het sluitstuk van de voorzieningen. In alle gevallen is het verstrekken van een auto in bruikleen de duurste oplossing en deze optie komt dus alleen aan de orde als er geen andere vervoersvoorziening is die een oplossing biedt. Bovendien wordt boven een bepaalde inkomensgrens de auto als algemeen gebruikelijk gezien. Gehandicapten met een inkomen lager dan deze grens kunnen eventueel voor deze voorziening in aanmerking komen. Uitgangspunt van de bruikleenauto is dat hiermee alle vervoersbehoeften worden gecompenseerd. De aanvrager kan geen gebruik maken van het openbaar vervoer. Ook andere goedkopere voorzieningen of een combinatie hiervan zijn niet adequaat.

5.6 Pgb bij vervoer

Voor de meeste vervoersvoorzieningen geldt dat ze ook als pgb kunnen worden verstrekt als de aanvrager hierom vraagt. Voor de berekening van het pgb wordt uitgegaan van de prijs van de voorziening in natura zoals de gemeente die zou moeten betalen. Omdat de gemeente vaak korting krijgt van haar leveranciers, kan dit bedrag lager uitvallen dat wat de cliënt zelf voor dezelfde voorziening zou moeten betalen.

5.6.1Verplichtingen pgb bij vervoersvoorzieningen

Iedere budgethouder moet voldoen aan de onderstaande verplichtingen:

  • ·

    de budgethouder gebruikt het pgb uitsluitend voor betaling of huur van de benodigde voorziening en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

  • ·

    de voorziening die wordt aangeschaft, voldoet aan het programma van eisen en is kwalitatief verantwoord. Ook voldoet de voorziening (indien van toepassing) aan het KBOH-keurmerk of komt het voor op de lijsten van het TNO-keurmerk of gelijkwaardig keurmerk voor goedgekeurde hulpmiddelen;

  • ·

    in geval van een vervoersmiddel moet de vervoersvoorziening worden ingekocht bij een leverancier die erkend is volgens de Erkenningsregeling Revalidatietechnisch Bedrijf (ERB) en voldoet aan de eisen van het zogenaamde Revakeur;

  • ·

    de budgethouder legt over het verleende pgb verantwoording af door de nota en het betalingsbewijs van de gerealiseerde voorziening te overleggen;

  • ·

    de houder van het pgb bewaart de rekening en het betalingsbewijs gedurende vijf jaar en stelt deze desgewenst ter beschikking aan de gemeente;

  • ·

    de budgethouder deelt de gemeente op diens verzoek of zo snel mogelijk uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verlening van het pgb.

Voor algemene bepalingen over het pgb wordt verwezen naar hoofdstuk 2 van dit verstrekkingenboek.

5.7 Nuances en uitzonderingen

5.5.7.1 Vervoer van kinderen van ouders met een beperking

5.De gemeente moet bij de verstrekking van vervoersvoorzieningen rekening houden met ouders met een beperking die de zorg over hun kinderen dragen. De gemeente kan volgens de CRvB tegelijkertijd rekening houden met, en oog hebben voor, alternatieven voor vervoer die door de ouders zijn georganiseerd.

5.5.7.2 Vervoer van goederen, dieren etc.

5.Vervoer van goederen, dieren of welke andere zaken dan ook, behoren niet tot de verplichting die de gemeente heeft als het gaat om een vervoersvoorziening. De cliënt moet in die gevallen op zoek naar andere, eigen oplossingen.

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en om de woning: rolstoelen

Verplaatsing in en om de woning kan voor mensen met een loopbeperking op verschillende manieren: met een rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel of met een rolstoel. Van al deze voorzieningen valt alleen de rolstoel onder de Wmo. De andere genoemde voorzieningen horen bij andere wettelijke regelingen en zijn daarom op grond van artikel 3 van de Wmo uitgesloten. De gemeente moet iemand in staat stellen om zich te verplaatsen in en om de woning. Het gaat hierbij dus om een korte afstand, zowel in de woning als rondom de woning.

6.2Algemeen

6.2.1Algemene criteria

6.2In de volgende gevallen kan iemand voor een rolstoel op basis van de Wmo in aanmerking komen:

  • ·

    een rolstoel is noodzakelijk voor het regelmatig verplaatsen in en om de woning, als gevolg van aantoonbare beperkingen;

  • ·

    de hulpmiddelen die kunnen worden verstrekt op grond van de AWBZ of een andere wettelijke regeling en de algemene rolstoelvoorziening bieden geen adequate oplossing;

  • ·

    de noodzaak tot het zittend verplaatsen, is in belangrijke mate aanwezig;

  • ·

    het verstrekken van een rolstoel is niet in strijd met een behandelplan van de aanvrager en is niet nadelig zijn voor de revalidatie (oftewel de voorziening mag niet anti-revaliderend werken);

  • ·

    een rolstoel is langdurig noodzakelijk.

6.2Bij het bepalen van de voorziening is onder andere de gebruiksduur van de voorziening relevant. Als het gaat om een rolstoel die langdurig noodzakelijk is, dus langer dan 6 maanden, betreft het een voorziening in het kader van de Wmo. Gaat het om tijdelijke noodzaak, dan betreft het een AWBZ-voorziening. In die situatie kan een rolstoel via een uitleenpunt voor hulpmiddelen van de thuiszorgwinkel worden geleend, voor een periode van maximaal zes maanden.

6.2.2Soorten rolstoelen

6.2De volgende rolstoelen zijn te onderscheiden:

  • ·

    handbewogen rolstoel;

  • ·

    elektrische rolstoel;

  • ·

    sportrolstoel;

  • ·

    kinderrolstoel.

6.2Rolstoelen worden onderscheiden in rolstoelen voor incidenteel, semi-permanent en permanent gebruik. Ook is er verschil in actief en passief gebruik. Verder wordt er onderscheid gemaakt tussen rolstoelen die uitsluitend voor binnen geschikt zijn en rolstoelen die zowel voor binnen als buiten kunnen worden gebruikt. Een voorziening die uitsluitend geschikt is voor vervoer buiten, kan niet als rolstoelvoorziening worden gezien.

6.2Handbewogen rolstoelen

6.2Bij handbewogen rolstoelen wordt onderscheid gemaakt tussen zelfbewegers (actief) en duwwandelwagens (passief). Zelfbewegers zijn handbewogen rolstoelen die door de gebruiker zelf door middel van hoepels (of soms hefbomen) kunnen worden voortbewogen. Duwwandelwagens worden voortgeduwd door een begeleider.

6.2Elektrische rolstoelen

6.2Mensen voor wie een handbewogen rolstoel niet geschikt is en er geen transfermogelijkheden meer zijn, kunnen in aanmerking voor een elektrische rolstoel. Hierin zijn allerlei typen in voor binnen, buiten of beiden.

6.2Een elektrische rolstoel voor binnen is bedoeld voor in en om de woning. De draaicirkel is kleiner, maar de accu’s ook, zodat er niet hele grote afstanden mee overbrugd kunnen worden. Een elektrische rolstoel voor buiten heeft grotere accu’s en fungeert ook als een vervoersmiddel voor kleine afstanden. Deze rolstoel wordt echter niet vaak verstrekt, omdat een scootmobiel meestal ook geschikt en goedkoper is. Een tussenoplossing voor binnen (kleinere draaicirkel) en buiten (grotere accu’s) is ook mogelijk.

6.2Elektrische rolstoelen hebben standaard een joystick besturing. Naast deze vorm van besturing is vrijwel iedere denkbare vorm van besturing mogelijk. Het is mogelijk dat de gebruiker niet overweg kan met de elektrisch aangedreven rolstoel. In dat geval kan er rolstoeltraining worden toegekend.

6.2Combinatie sta-zitrolstoelen

6.2Er zijn rolstoelen waarbij het zitgedeelte kan worden vervangen door een stagedeelte. Op deze manier kan iemand zich met één rolstoel zowel zittend als staand voortbewegen. Het sta-gedeelte is therapeutisch en komt niet voor financiering via de Wmo in aanmerking. Vanuit de AWBZ kan wel een rolstoel met sta-gedeelte worden vergoed, maar niet het zitgedeelte. In voorkomende gevallen kan contact worden opgenomen met de betreffende zorgverzekeraar. Dan wordt bekeken of gezamenlijke financiering van een dergelijke combinatierolstoel mogelijk is.

6.2.3Aanspraak op rolstoelvoorzieningen door AWBZ-bewoners

6.2Bewoners van instellingen die zijn erkend als AWBZ-instellingen komen alleen voor een rolstoel in aanmerking als zij deze vanuit de AWBZ niet krijgen. Slechts in geval van de combinatie van verblijf en behandeling in een AWBZ-instelling bestaat er aanspraak op een rolstoel vanuit de AWBZ. Bijvoorbeeld als de cliënt niet alleen in het verpleeghuis verblijft, maar hier ook zijn revalidatieprogramma volgt. Verder moet worden gekeken in hoeverre de bij de instelling aanwezige (transport)rolstoelen geschikt zijn om te gebruiken.

6.2Aan bewoners van een verzorgingshuis wordt meestal geen rolstoel voor incidenteel gebruik verstrekt. Als de rolstoel uitsluitend wordt gebruikt voor het verplaatsen in en om het verzorgingshuis en er geen speciale zitting of uitvoering noodzakelijk is, kan gebruik worden gemaakt van de rolstoelen die in het verzorgingshuis aanwezig zijn voor algemeen gebruik.

6.2Of een instelling verblijf en behandeling biedt in het kader van de AWBZ, is te vinden op de website www.wtzi.nl en in bijlage 5 van dit verstrekkingenboek.

6.2.4Tweede rolstoel

6.2Als één rolstoel niet volstaat voor de verplaatsingsbehoefte van de cliënt, dan kan eventueel een tweede (elektrische) rolstoel worden verstrekt. Dit gebeurt in de volgende gevallen:

  • ·

    bij voornamelijk gebruik van elektrische rolstoelen kan een handbewogen of duwrolstoel worden verstrekt om mee te nemen in de auto en/of om bij anderen op bezoek te kunnen gaan. Hiervoor is een elektrische rolstoel vaak te groot;

  • ·

    als de woonsituatie geen gecombineerde elektrische binnen-/buitenrolstoel toelaat en met een combinatie van andere voorzieningen zoals een loophulpmiddel of een scootmobiel niet voldoende is;

  • ·

    als een tweede rolstoel wordt gebruikt op de bovenverdieping. Hierbij moeten alternatieven worden onderzocht zoals een rijdende douche-/toiletstoel. Ook hier wordt naar de goedkoopst compenserende oplossing gezocht.

6.3Vormen van rolstoelvoorzieningen

Er zijn vier mogelijkheden om een rolstoel te verstrekken:

  • ·

    een algemene rolstoelvoorziening;

  • ·

    een rolstoel in natura;

  • ·

    een pgb voor een rolstoel;

  • ·

    een pgb voor een sportrolstoel.

    6.3.1De algemene rolstoelvoorziening

    De algemene rolstoelvoorziening biedt de cliënt de ruimte om een rolstoel voor één of meer dagen te lenen, zodat hij zijn activiteiten kan doen. Het is een verstrekking die van pas komt voor de cliënt die niet dagelijks gebruik maakt van een rolstoel, maar voor wie het zo af en toe een uitkomst is. Bijvoorbeeld als deze persoon een dagje wil gaan winkelen. De rolstoel moet dan wel in te klappen zijn, zodat de cliënt de rolstoel achter in de auto kwijt kan.

    De gemeente kan er in de (nabije) toekomst tevens voor kiezen om op specifieke plekken in de stad dit soort rolstoelen te stallen. Dit kan zijn bij winkelcentra, stadscentra, stations, enzovoort. Wanneer de cliënt er de voorkeur aan geeft om zelf een rolstoel voor incidenteel gebruik in huis te hebben, kan de gemeente verwijzen naar de uitgebreide tweedehands markt en de mogelijkheid om zelf een nieuw exemplaar aan te schaffen.

    6.3.2Natura en pgb

    Ook bij rolstoelen kan de aanvrager kiezen tussen natura en pgb. De hoogte van het persoons-gebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld als tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening, verhoogd met het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie. Dit betekent dat de inkoopkosten die de gemeente betaalt aan de leverancier, bepalend zijn voor de hoogte van het pgb. Het pgb wordt rechtstreeks uitbetaald aan de cliënt. Voor rolstoelen in natura of pgb wordt geen eigen bijdrage gevraagd. Het heffen van een eigen bijdrage voor rolstoelen is wettelijk niet toegestaan.

    Verplichtingen bij pgb

    Kiest de cliënt voor een pgb, dan moet hij als budgethouder voldoen aan de onderstaande verplichtingen:

    • ·

      de budgethouder gebruikt het pgb uitsluitend voor betaling of voor huur van een rolstoel en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

    • ·

      de rolstoel die wordt aangeschaft voldoet aan het programma van eisen en is kwalitatief verantwoord. Ook voldoet de rolstoel (indien van toepassing) aan het KBOH-keurmerk of komt hij voor op de lijsten van het TNO-keurmerk of een gelijkwaardig keurmerk voor hulpmiddelen;

    • ·

      de budgethouder legt over het verleende pgb verantwoording af door de nota en het betalingsbewijs van de gerealiseerde voorziening te overleggen;

    • ·

      de houder van het pgb bewaart de rekening en het betalingsbewijs vijf jaar en stelt deze desgewenst ter beschikking aan de gemeente;

    • ·

      de budgethouder deelt de gemeente op diens verzoek of uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk is dat zij van invloed kunnen zijn op de verlening van het pgb.

    Voor algemene bepalingen over het pgb wordt verwezen naar hoofdstuk 2 van dit verstrekkingenboek.

    6.3.3Sportrolstoel

    Als iemand een rolstoel nodig heeft om te sporten, dan kan hij aanspraak maken op een sportrolstoel. In tegenstelling tot de andere rolstoelvoorzieningen wordt een sportrolstoel niet in natura verstrekt. De gemeente biedt in dit geval een pgb aan voor deze aanschaf. De cliënt krijgt dit pgb alleen wanneer hij kan aantonen dat hij actief lid is van een sportvereniging en dat hij bovendien de sport beoefent waarvoor de voorziening is aangevraagd. Daarnaast moet worden vastgesteld dat de cliënt zonder deze rolstoel niet kan sporten door zijn beperkingen.

    Vanzelfsprekend is de cliënt vrij in zijn sportkeuze, ongeacht of hij daar een rolstoel bij nodig heeft. Wel is het zo dat veel sportverenigingen sportrolstoelen uitlenen voor personen met een beperking die de sport wil beoefenen of wil uitproberen. Die mogelijkheid voorkomt dat iemand een sportrolstoel aanvraagt en toegekend krijgt om die vervolgens nauwelijks te gebruiken.

    Hoogte pgb voor sportrolstoel

    Het persoonsgebonden budget voor een sportrolstoel bedraagt € 2624,96 (prijspeil 2010). Dit bedrag is bedoeld voor de aanschaf, het onderhoud, de benodigde aanpassingen en andere kosten die samenhangen met het gebruik van de sportrolstoel.

    Bij uitzondering kan de cliënt een beroep doen op de hardheidsclausule om een hoger bedrag voor de voorziening te krijgen. Hier kan behoefte aan bestaan als de cliënt voor zijn sport niet zonder elektrische rolstoel kan. De cliënt komt hiervoor in aanmerking als zijn inkomen niet hoog genoeg is om in combinatie met het pgb een elektrische sportrolstoel aan te schaffen. De beoordeling hiervan verlangt een uitgebreide individuele aanpak. In plaats van een sportrolstoel kan de cliënt ook kiezen voor een handbike.

    Topsport in de Wmo

    De Wmo kent geen regeling voor topsporters. Toch hebben topsporters vaak hogere kosten. Aangepaste sporthulpmiddelen maken het sporten al snel duurder. Topsporters zoeken voor het meestal sponsors om hun duurdere voorzieningen en overige kosten te vergoeden.

6.4 Aanpassingen aan rolstoelen

Om een adequate rolstoel te verstrekken, kunnen aanpassingen noodzakelijk zijn. Deze aanpassingen vallen daarom onder de zorgplicht van de gemeenten en kunnen worden vergoed.

6.4.1 Zitorthesen

Zitorthesen zijn op maat gemaakte zitschalen voor in rolstoelen en duwwandelwagens. Ze kunnen worden toegepast voor mensen van wie de zitfunctie niet optimaal is, zoals bij spasticiteit. Zitorthesen worden door de gemeente op basis van de Wmo gefinancierd en verstrekt.

Er bestaan ook zitvoorzieningen in de vorm van een zitzak met daarin kleine piepschuimen balletjes. Deze voorziening kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor mensen met ernstige pijnklachten voor wie het belangrijk is dat er goede ondersteuning is.

6.4.2 Anti-decubituskussen

Anti-decubituskussens worden regelmatig toegepast bij rolstoelen om doorzitten te voorkomen. Losse anti-decubituskussens die in een rolstoel of kinder-duwwandelwagen worden gebruikt, kunnen via de Regeling Zorgverzekering worden vergoed als de rolstoelgebruiker langdurig op het gebruik van dergelijke kussens is aangewezen. Losse anti-decubituskussens in rolstoelen vallen daarom niet onder de Wmo.

Anti-decubituskussens die een vast onderdeel uitmaken van de rolstoel vallen niet onder de Regeling Zorgverzekering maar onder de Wmo. Als de toepassing van een vast anti-decubituskussen in een rolstoel nodig is om de rolstoel tot een adequate voorziening te maken, financiert de gemeente dit.

6.5 Rolstoelen in een AWBZ-instelling

Voor mensen die in een AWBZ-instelling wonen, is het soms onduidelijk of ze voor een rolstoel moeten aankloppen bij de AWBZ of bij de Wmo. Eén en ander hangt samen met het gestelde in artikel 15 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ.

Artikel 15 Besluit zorgaanspraken AWBZ:

  • 1.

    Voor zover gepaard gaande met verblijf in dezelfde instelling, omvat de zorg, bedoeld in de

    artikelen 8, 13 en 14, tevens:

    • a.

      geneeskundige zorg van algemeen medische aard, niet zijnde paramedische zorg;

    • b.

      farmaceutische zorg;

    • c.

      hulpmiddelen, noodzakelijk in verband met de in de instelling gegeven zorg;

    • d.

      tandheelkundige zorg;

    • e.

      kleding, verband houdende met het karakter en de doelstelling van de instelling;

    • f.

      het individueel gebruik van een rolstoel.

  • 2.

    De zorg, bedoeld in het eerste lid, aanhef, omvat niet het verkrijgen van onderwijs, kleedgeld en

    zakgeld.

De zorg, zoals bedoeld in de artikelen 8, 13 en 14, bestaat uit:

  • ·

    de functie behandeling;

  • ·

    de functie ziekenhuiszorg;

  • ·

    de functie revalidatiezorg.

Dat betekent dus dat cliënten die een AWBZ-indicatie hebben voor de functie behandeling, ziekenhuiszorg en/of revalidatie, recht hebben op een rolstoel via de AWBZ. Personen die in een AWBZ-instelling wonen op basis van alleen een indicatie voor verblijf, moeten zich voor een rolstoel bij de Wmo melden.

6.6 Overige vergoedingen

6.6.6.1 Onderhoud en reparatie

6.De kosten van onderhoud en reparatie zijn bij de verstrekking van een rolstoel voor permanent en semipermanent gebruik inbegrepen. De gemeente sluit hiervoor een onderhoudscontract af bij de leverancier of verhoogt het pgb met een bedrag hiervoor.

6.Voor rolstoelen voor incidenteel gebruik wordt geen onderhoudscontract afgesloten, omdat deze rolstoelen relatief weinig gebruikt worden en eenvoudig van constructie zijn.

6.6.6.2 Verzekering van de rolstoel

6.De gemeente verzekert gemotoriseerde rolstoelen en andere gemotoriseerde vervoermiddelen die in het kader van de Wmo worden verstrekt via een verzekeringscontract bij de leverancier. Het betreft een verzekering tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid. Niet gemotoriseerde rolstoelen en andere niet gemotoriseerde vervoermiddelen vallen onder de particuliere wettelijke aansprakelijkheidsverzekering van de bruiklener.

6.Bij sportrolstoelen en rolstoelen die in de vorm van een pgb worden verstrekt, wordt het afsluiten van een verzekering aan de rolstoelgebruiker overgelaten. In het totale pgb is een bedrag opgenomen voor de kosten van een verzekering.

6.6.6.3 Rolstoeltraining

6.Het goed kunnen omgaan met een (elektrische) rolstoel vereist een zekere vaardigheid die door middel van rolstoeltraining kan worden verkregen. De rolstoeltraining is in twee fasen te onderscheiden, namelijk basale en specifieke rolstoeltraining. Indien geïndiceerd kunnen deze trainingen worden vergoed.

6.6.6.4 Accessoires

6.Tot accessoires worden bijvoorbeeld gerekend rolstoelhandschoenen, bandenpomp, regenpakken, spiegels, been- en voetenzak, schootskleed, winterbekleding, overtrekhoezen om de rolstoel tegen neerslag te beschermen en spaakbeschermers. Alleen medisch noodzakelijke accessoires komen voor vergoeding in aanmerking.

6.7 Kindervoorzieningen

6.6.7.1 Aangepaste zitvoorzieningen voor kinderen

6.Voor gehandicapte kinderen die niet in een gewone kinderrolstoel kunnen zitten, zijn er diverse soorten aangepaste zitvoorzieningen. Voor gehandicapte kinderen die zelf actief kunnen zitten en weinig tot geen ondersteuning nodig hebben bij het zitten, zijn er standaard rolstoelen. De standaard zitvoorziening kan worden voorzien van een werkblad.

6. De individueel geprofileerde zitvoorzieningen (vaak kuipvormig) zijn bedoeld voor kinderen die veel ondersteuning en correctie nodig hebben om te kunnen zitten. Afhankelijk van hoe een kind zich ontwikkelt, kan er na verloop van tijd behoefte ontstaan aan een kinderrolstoel.

6.Ten slotte zijn er speciale zitorthesen, die individueel op maat gemaakt moeten worden. Deze zijn kuipvormig en kunnen op een onderstel (met wielen) worden geplaatst. Een uitzondering vormen de zitvoorzieningen wanneer zij op school worden gebruikt. In dat geval betreft het een onderwijsvoorziening, waardoor men een aanvraag kan indienen bij het UWV.

6.6.7.2 Autozitjes en fietszitjes

6.Een aangepaste zitvoorziening voor kinderen kan niet als fiets- of autozitje gebruikt worden. Er moet dus een apart auto- of fietszitje worden aangeschaft. Bij de vergoeding van een auto- of fietszitje worden alleen de meerkosten vergoed ten opzichten van een zitje voor een niet-gehandicapt kind. Dit wordt gebaseerd op de zogenaamde NIBUD-normen.

6.6.7.3 Aangepaste box en aankleedtafels voor kinderen

6.Zowel aankleedtafels als aangepaste boxen voor gehandicapte kinderen en aankleedtafels voor gehandicapte verzorgers van (niet-gehandicapte) kinderen maken onderdeel uit van de Wmo. Ze kunnen worden verstrekt onder de noemer ‘roerende woonvoorziening’. Voor deze voorzieningen worden alleen de meerkosten vergoed ten opzichten van een voorziening voor een niet-gehandicapt kind. Dit wordt gebaseerd op de zogenaamde NIBUD-normen.

Hoofdstuk 7. Het medisch advies

Naar de mening van de CRvB legt de medische noodzaak een groot gewicht in de schaal bij de verstrekking van voorzieningen. Bij een aanvraag moet door de consulent een vertaalslag worden gemaakt tussen de gevraagde voorziening en de opgevoerde (medische) beperkingen door de cliënt. Zonodig wordt daarbij een advies opgevraagd bij een onafhankelijke arts, ergotherapeut of sociaal medisch adviseur.

Uiteindelijk is het altijd de gemeente die (via de consulent) beslist over de aanvraag. Uiteraard kijkt de consulent daarbij zeer zorgvuldig naar het eventueel ingewonnen medisch advies, de manier waarop het advies tot stand is gekomen in de verwoording van het advies.

7.1ICF

Voor een medisch advies wordt gebruikgemaakt van de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF. Dit is een classificatie van het menselijk functioneren. De ICF is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de domeinen die met de gezondheid samenhangen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken en vervolgens zijn ze in een logische ordening geplaatst. Van deze zeer uitgebreide ICFzijn vooral de lijsten met ‘functies’ en ‘activiteiten en participatie’ van belang.

De adviseur en het ICF

Zoals gezegd is de ICF gericht op functiestoornissen. De adviseur geeft aan om welke stoornissen het bij de aanvrager gaat. Het gaat daarbij vooral om de zogenaamde classificatie op het tweede niveau en dan met name van de op dit niveau aangegeven functies. Hierbij worden alleen die functies genoemd die relevant zijn voor de aanvraag, omdat een volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Mocht dit wel zo zijn, dan moeten ook de functies worden aangegeven die niet meteen als relevant kunnen worden betiteld. De consulent geeft vervolgens aan tot welke beperkingen bij activiteiten en participatie de functiestoornissen leiden. Op dit niveau vindt de compensatie op basis van de Wmo plaats.

Samengevat betekent dit dat de adviseur de stoornis en de daarbij horende beperkingen in het advies moet noemen. Dit geldt ook voor de mate van die beperkingen en de relatie tot de mogelijke compensatie en de te verstrekken voorzieningen. Het jargon van de ICF moet hierbij worden gebruikt. De gemeente beoordeelt het advies en neemt dit mee in de besluitvorming over de aanvraag.

7.2Onderzoek

Medische gegevens van de behandelaars mogen alleen met toestemming van de cliënt worden opgevraagd. In het verzoek om deze informatie moet staan welke adviserende arts de gegevens nodig heeft, bij wie de gegevens worden opgevraagd, om welke informatie het precies gaat en welk doel de informatie dient.

Wanneer de aanvrager niet wil meewerken aan een medisch onderzoek, dan staat het de gemeente vrij om de aanvraag buiten behandeling te stellen dan wel af te wijzen.

Als de gemeente, door het gebrek aan medewerking van de aanvrager geen beoordeling van de aanvraag heeft kunnen doen, dan volgt buiten behandelingstelling. Wel moet helder zijn dat de gegevens die de aanvrager niet verstrekt, of het onderzoek waar de aanvrager niet aan meewerkt, absoluut van belang was om de aanvraag te kunnen beoordelen. De gemeente moet dus altijd kijken of er alternatieven zijn om de gewenste informatie te verkrijgen.

Voorbeelden van situaties waarbij een aanvraag buiten behandeling wordt gesteld, zijn:

  • ·

    er wordt een vervoerskostenvergoeding aangevraagd, maar aanvrager weigert pertinent om zijn vervoersbehoefte toe te lichten;

  • ·

    er wordt een woningaanpassing aangevraagd, maar als de Wmo-consulent op huisbezoek wil komen, doet de aanvrager niet open. Dit gebeurt meerdere malen;

  • ·

    er wordt een rolstoel aangevraagd voor als de aanvrager na een ziekenhuisopname en revalidatie weer thuiskomt. Omdat er nog gerevalideerd gaat worden, kan nog niet worden vastgesteld of de rolstoel nodig is en zo ja, in welke uitvoering. Tegen de tijd dat dit wil bekend is, kan cliënt een nieuwe (verkorte) aanvraag doen.

Als de aanvrager bepaalde zaken aangeeft maar vervolgens weigert om deze toe te lichten c.q. te bewijzen tijdens het medisch onderzoek, dan kan de gemeente niet anders dan deze aspecten buiten beschouwing laten. Mogelijk lijdt dit tot een afwijzing van het gevraagde.

Hoofdstuk 8. Financiële paragraaf Wmo

Bij het bepalen van de voorzieningen houdt de gemeente rekening met de persoonskenmerken, de behoefte en de capaciteit van de aanvrager om zelf in maatregelen te voorzien.

8.1Inkomensgrens

Bij een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten wordt een inkomensgrens gesteld. Dit houdt in dat boven deze inkomensgrens de aanvrager wordt geacht deze kosten zelf te kunnen dragen. Ook bij aanvragen voor een bruikleenauto wordt een inkomensgrens gehanteerd, waarboven een auto als algemeen gebruikelijk wordt gezien.

8.2Eigen bijdrage

Bij het verstrekken van individuele voorzieningen wordt in sommige gevallen een inkomensafhankelijke eigen bijdrage opgelegd.

Het gaat hier bij om:

  • ·

    hulp bij het huishouden langer dan drie maanden;

  • ·

    woonvoorzieningen;

  • ·

    vervoersmiddelen, waaronder de scootmobiel en de aangepaste fiets;

  • ·

    autoaanpassingen.

Bij een voorziening in natura of pgb spreekt men van een eigen bijdrage. Bij een financiële tegemoetkoming heet dit een eigen aandeel. Deze bijdrage of dit aandeel wordt berekend en geïnd door het CAK. Bij samenloop met een AWBZ-bijdrage wordt de Wmo-bijdrage in mindering gebracht op de AWBZ-bijdrage.

8.3.1 Inkomen

Peiljaar

Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar dat twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens te kunnen beschikken. Deze verzamelinkomens zijn afkomstig van de belastingdienst. In 2011 doet men aangifte over 2010, dus het verzamelinkomen van dat jaar is in 2010 nog niet altijd bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2009 in 2011 wordt gebruikt (jaar t-2). Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling plaatsvindt en achteraf een definitieve vaststelling. Is het inkomen over het desbetreffende jaar nog niet definitief vastgesteld, dan wordt de maximale eigen bijdrage voorlopig vastgesteld op het minimale bedrag.

Als het inkomen over het huidige jaar aanzienlijk afwijkt van het inkomen van twee jaar geleden, dan kan bij het CAK een verzoek worden ingediend tot verlegging van het peiljaar. De maximale eigen bijdrage wordt dan voorlopig berekend aan de hand van het huidige inkomen.

Toetsingsinkomen

Als toetsingsinkomen van de aanvrager wordt het gezamenlijk inkomen gebruikt. Het CAK vraagt bij de Belastingdienst de hoogte op van dit inkomen. Dit is het gezamenlijke bedrag van inkomen uit werk en woning, uit aandelen en dividenden, en uit sparen en beleggen, waarover de inkomstenbelasting wordt bepaald. Het verzamelinkomen komt dus overeen met het inkomen dat staat op de aanslag inkomstenbelasting van de Belastingdienst.

8.3.2Opbouw maximale eigen bijdrage

Het CAK berekent de maximaal te heffen eigen bijdrage, ofwel de maximale periodebijdrage. Een eigen bijdrage wordt namelijk per periode van vier weken geïnd. Bij hulp bij het huishouden kan het door deze systematiek voorkomen dat bij een hoog inkomen de cliënt de volledige kostprijs van de voorziening als eigen bijdrage krijgt opgelegd. De eigen bijdrage mag nooit meer zijn dan de kostprijs van de voorziening.

De maximale eigen bijdrage bestaat uit twee delen:

  • ·

    Een vast gedeelte

  • ·

    € 17,60 per vier weken voor ongehuwde personen

  • ·

    € 25,40 per vier weken voor gehuwde personen

  • ·

    Een variabel gedeelte van 15% per jaar (= 15%/13 per 4 weken) over het inkomen boven:

    • ·

      Eenpersoons huishoudens, jonger dan 65: € 22.636,-

    • ·

      Eenpersoons huishoudens, 65 jaar of ouder: € 15.838,-

    • ·

      Meerpersoons huishoudens, één of beiden jonger dan 65 jaar: € 27.902,-

    • ·

      Meerpersoons huishoudens, beiden 65 jaar of ouder: € 22.100,-

De door cliënt te betalen eigen bijdrage kan nooit hoger zijn dan de maximale eigen bijdrage.

8.3.3Duur en hoogte eigen bijdrage

Voor hulp bij het huishouden wordt een eigen bijdrage gevraagd zolang er hulp wordt geleverd. De hoogte van de eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden in natura bedraagt 85% van het tarief dat de gemeente maximaal aan de thuiszorgaanbieders betaalt. Omdat het pgb voor huishoudelijke hulp maximaal 75% van dit maximumtarief bedraagt, is de eigen bijdrage hiervoor ook niet hoger dan 75% van het maximumtarief voor de thuiszorgaanbieders.

In 2011 wordt uitgegaan van de volgende bedragen:

Maximale prijs per uur voor de zorgaanbieders

Prijs per uur waarop de eigen bijdrage gebaseerd wordt bij zorg in natura

Prijs per uur waarop de eigen bijdrage gebaseerd wordt bij pgb

HH1

€ 20,85

€ 17,72

€ 15.64

HH2

€ 26,00

€ 22,10

€ 19.50

HH3

€ 28,29

€ 24,05

€ 21.22

Voor overige voorzieningen wordt 39 keer een vierwekelijkse eigen bijdrage gevraagd. Hierbij wordt voor sommige voorzieningen uitgegaan van standaardbedragen:

Voorziening

Standaardprijs

Afschrijving

Afschrijving per 4 weken

·Scootmobiel

€ 2.000,-

7 jaar

€ 21,98

·Driewielfiets

€ 1.000,-

7 jaar

€ 10,99

·Traplift

€ 2.300,-

10 jaar

€ 17,69

·Tillift (passief en actief)

€ 1.800,-

10 jaar

€ 13,85

Hoewel de eigen bijdrage is gebaseerd op de afschrijving van de voorziening per vier weken, wordt er maximaal 3 jaar (39 perioden van 4 weken) eigen bijdrage gevraagd. De rest van de afschrijvings-periode is “bijdragevrij”. De eigen bijdrage wordt opgelegd voor het gebruik van de voorziening over de gehele afschrijvingstermijn. Het maakt niet uit of er binnen deze afschrijvingstermijn bijvoorbeeld is gewisseld van scootmobiel, omdat de eerste scootmobiel, een herverstrekte tweedehands, versleten was. Als de afschrijvingstermijn is verstreken en de cliënt maakt nog steeds gebruik van de voorziening, dan wordt er weer een eigen bijdrageperiode opgestart. Schematisch kan dat er als volgt uitzien.

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Scoot nr. 1

Scoot nr. 2

Scoot nr. 3

Eigen bijdrage

Geen eigen bijdrage

Eigen bijdrage

Geen eigen bijdrage

Eb.

Voor een traplift kan het schema als volgt zijn:

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Traplift nr. 1

Traplift nr. 2

Traplift nr. 3

Eigen bijdrage

Geen eigen bijdrage

Eigen bijdrage

Geen eb.

Voor voorzieningen waar geen standaard afschrijvingsbedrag is vastgesteld, wordt uitgegaan van de prijs die de gemeente daadwerkelijk voor de voorziening betaalt. Er wordt pas een nieuwe eigen bijdrage opgelegd als een nieuwe voorziening wordt verstrekt, dus niet standaard na het verstrijken van de afschrijvingstermijn.

8.3.4Voorbeeld eigen bijdrage

Mevrouw Schouten heeft sinds kort een scootmobiel. Zij en haar man zijn beiden 65+-ers. Het verzamelinkomen is € 23.000. De maximale eigen bijdrage is:

Voor de scootmobiel wordt uitgegaan van een standaardprijs van € 2.000,- en een afschrijvingstermijn van 7 jaar. Per 4 weken is dat € 21,98. Dit bedrag valt binnen de maximale eigen bijdrage van mw. Schouten van € 37,78. Mevrouw Schouten betaalt € 21,98 per 4 weken voor de duur van 39 perioden. In totaal betaalt ze dus € 857,22 over een periode van 3 jaar. Van dit bedrag gaat nog 33% Wtcg-korting af. Dat is een bijdrage van het Rijk waardoor men minder eigen bijdrage betaalt.

Daarmee kan ze (als haar medische situatie gelijk blijft) voor een periode van 7 jaar gebruik maken van een scootmobiel. Na die 7 jaar wordt er weer een eigen bijdrage opgestart als mevrouw Schouten op dat moment nog gebruik maakt van een scootmobiel van de gemeente.

8.3.5Geen eigen bijdrage

Geen eigen bijdrage is verschuldigd:

  • ·

    als het om een voorziening gaat voor een cliënt jonger dan 18 jaar

  • ·

    Als het om een rolstoelvoorziening gaat

  • ·

    als de periode waarin hulp bij het huishouden wordt toegekend korter is dan drie maanden.

Bijlage 1 - handreiking normering Hulp bij het Huishouden

Het doen van boodschappen voor het dagelijkse leven.

Hieronder vallen het samenstellen van een boodschappenlijst en het inkopen en opbergen van boodschappen. Dit kan 1x per week worden gedaan en daar kan tot en met 4 personen 60 minuten per week voor worden toegekend. Als het gaat om meer dan 4 personen of als er kinderen jonger dan 12 jaar aanwezig zijn, kan 2x per week boodschappen worden toegekend. Als de afstand tot de winkels groot is, kan 30 minuten extra worden toegekend. Dat betekent dat voor boodschappen de marge voor toekennen bedraagt 60 tot 150 minuten. Eigen keuzen, zoals de keuze voor speciaal voedsel dat maar beperkt te koop aangeboden wordt, zodat extra gereisd moet worden, of het doen van boodschappen in een groot aantal winkels, worden in principe niet gehonoreerd.

In veel gevallen is de boodschappenbezorgservice van de plaatselijke supermarkt voorliggend aan een indicatie voor het doen van de boodschappen. Alleen als om medisch omstandigheden deze boodschappenservice niet geschikt is, kan de indicatie voor het doen van boodschappen worden afgegeven. De boodschappenservice is bijvoorbeeld niet geschikt als cliënt een zeer specifiek dieet heeft waarvan de ingrediënten niet in de supermarkt (of in een andere winkel die thuisbezorgt) verkrijgbaar zijn. Het niet kunnen doorgeven van de bestelling is geen reden om de boodschappenservice als niet geschikt te beoordelen. De huishoudelijke hulp kan deze taak op zich nemen in het kader van “organisatie van het huishouden”.

Maaltijdverzorging: broodmaaltijd, warme maaltijd.

Hieronder vallen wat betreft de broodmaaltijd: broodmaaltijd klaarzetten, tafel dekken en afruimen, koffie/thee zetten en afwassen, met de machine of handmatig.

Wat betreft de warme maaltijd vallen hieronder: eten bereiden (voorbereiden en koken) tafel dekken en afruimen, afwassen en opruimen plus opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad.

Voor de broodmaaltijd kan per keer 15 minuten worden toegekend en voor de warme maaltijd per keer 30 minuten. Zijn er kinderen jonger dan 12 jaar, dan kan per keer 20 minuten extra worden toegekend.

Per dag kan het dus gaan om 2 broodmaaltijden en 1 warme maaltijd, waarbij de variatie kan liggen tussen 60 en 120 minuten.

Licht poetswerk in huis, kamers opruimen.

Hieronder vallen de volgende activiteiten:

  • ·

    als geen maaltijdvoorziening is geïndiceerd: afwassen;

  • ·

    handmatig 15-30 minuten per keer;

  • ·

    machine in- en uitruimen 10 minuten per keer;

  • ·

    opruimen, stof afnemen, bedden opmaken en wekelijkse beurt interieur; dit is afhankelijk van de grootte van de woning en de specifieke kenmerken van de gezinssamenstelling en bedraagt 15 tot 40 minuten per keer.

Bij kinderen onder de 12 jaar, bij allergie (alleen als het gaat om een gesaneerde woning) en bij ernstige beperkingen in armen en handen die leidt tot extra rommel, kan meer tijd worden toegekend. Dit geldt alleen voor de kamers die in gebruik zijn en uitgaande van een woning niveau sociale woningbouw. De extra toegekende tijd is in principe maximaal 3 maal per week 20 tot 30 minuten. Totaal betekent dit minimaal 60-90 minuten, maximaal 180 minuten.

Zwaar huishoudelijk werk.

Hieronder vallen:

  • ·

    stofzuigen;

  • ·

    schrobben;

  • ·

    dweilen;

  • ·

    soppen van sanitair en keuken;

  • ·

    bedden verschonen;

  • ·

    opruimen huishoudelijk afval.

De omvang bij een eenpersoonshuishouden en een huis met 2 kamers is 1 x 3 uur per 14 dagen, of 90 minuten per week. Bij een meerpersoonshuishouden en een huis met meer dan 3 kamers geldt de omvang van 3 uur hulp per week.

In grote woningen met een hoge bezettingsgraad, bij een hoge vervuilingsgraad (door de situatie, niet door verwaarlozing) bij COPD-problematiek in een gesaneerde woning en bij aanwezigheid van jonge kinderen kunnen extra uren worden toegekend, afhankelijk van de situatie. Voor verzorging van huisdieren wordt geen tijd geïndiceerd.

Verzorging kleding/linnengoed.

Hier wordt onder gerekend:

  • ·

    sorteren en wassen kleding met behulp van een wasmachine;

  • ·

    centrifugeren, ophangen en afhalen of was drogen in droger;

  • ·

    vouwen, strijken en opbergen.

Hiervoor wordt bij 1 persoon 60 minuten per week toegekend, bij 2 personen is dit 90 minuten per week. Bij kinderen onder de 16 jaar, bij bedlegerige personen en bij extra wassen door overmatige transpiratie, incontinentie of speekselverlies kan 30 minuten per week extra worden geïndiceerd. Bij huishoudens met kleine kinderen kan tot maximaal 3x per week wassen worden toegekend, in andere situaties wordt uitgegaan van eenmaal per week.

Anderen helpen bij zelfverzorging

Hiertoe worden gerekend:

  • ·

    opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten (anderen helpen met zelfverzorging);

  • ·

    anderen helpen bij het bereiden van maaltijden.

Het gaat hierbij om een ouder die tijdelijk niet in staat is de ouderrol op zich te nemen.

De omvang van deze indicatie gaat tot maximaal 40 uur per week aanvullend op de eigen mogelijkheden, te besteden aan wassen en aankleden, hulp bij eten en/of drinken, maaltijd voorbereiden, sfeer scheppen, spelen en opvoedingsactiviteiten. Meer of minder kan worden geïndiceerd vanwege het aantal kinderen, de leeftijd van de kinderen, de gezondheidssituatie, het functioneren van kinderen/huisgenoten, aanwezigheid gedragsproblematiek en/of samenvallende activiteiten.

Dagelijkse organisatie van het huishouden.

Hiertoe worden gerekend:

  • ·

    administratieve werkzaamheden ten behoeve van de klant (alleen in combinatie met andere huishoudelijke activiteiten, valt bij beperkt regelvermogen onder ondersteunende begeleiding via de AWBZ);

  • ·

    organisatie huishoudelijke activiteiten;

  • ·

    plannen en beheren van middelen met betrekking tot het huishouden.

Als hier aanleiding toe bestaat kan hier 30 minuten per week voor worden geïndiceerd.

Hiervan kan worden afgeweken bij communicatieproblemen, kinderen onder de 16 jaar of andere tijdvragende huisgenoten, of psychosociale of andere problematiek bij meerdere huisgenoten.

Hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornissen.

Hieronder kan vallen:

  • ·

    observeren;

  • ·

    formuleren doelen met betrekking tot huishouding;

  • ·

    helpen verkrijgen en handhaven van structuur in het huishouden;

  • ·

    helpen verkrijgen en handhaven zelfredzaamheid t.a.v. budget;

  • ·

    begeleiden van ouders bij de opvoering (beperkt en in combinatie met andere onderdelen);

  • ·

    begeleiden van kinderen.

De omvang is maximaal 30 minuten per week.

Advies, instructie, voorlichting (AIV) gericht op het huishouden.

Hieronder kan instructie voor het omgaan met hulpmiddelen, het licht huishoudelijk werk, textielverzorging, het boodschappen doen en het koken vallen.

Maximaal 3 keer per week 30 minuten, maximaal 6 weken. Bij communicatieproblemen kan meer tijd worden geïndiceerd.

Bijlage 2 - Toewijzingssysteem huishoudelijke hulp

De gemeente Zeist maakt gebruik van het toewijzingssysteem Stipter voor de toewijzing van de opdrachten tot het verlenen van huishoudelijk hulp aan zorgaanbieders.

Tien aanbieders

In 2009 heeft de gemeente Zeist met 10 thuiszorgorganisaties een overeenkomst afgesloten voor de mogelijke levering van huishoudelijke hulp. Deze organisaties zijn:

  • -

    Alle®zorg B.V.

  • -

    BetuweZorg BV

  • -

    Eén op Eén BV

  • -

    Joost Zorgt B.V.

  • -

    NedZorg BV (ook voor Flexicare)

  • -

    PrivaZorg Wmo Beheer BV

  • -

    Stichting Residentiële en Ambulante Zorg

  • -

    Stichting Zorg Ondersteuning midden Nederland (Zonzorg)

  • -

    Thuiszorg Service Nederland B.V.

  • -

    Tzorg

Deze organisaties hebben de mogelijkheid om per individuele zorgvraag via een geautomatiseerd systeem (Stipter) in te schrijven.

Als de zorgvraag voor een individuele cliënt door de gemeente in het systeem is gezet, kunnen de 10 zorgaanbieders via internet de volgende gegevens van de cliënt zien:

  • -

    De eerste 3 cijfers van de postcode

  • -

    Het niveau van de hulp dat nodig is (HH1, HH2 of HH3)

  • -

    Het aantal uur hulp per week dat nodig is

De naam, adres e.d. van de cliënt zijn in dit stadium voor de zorgaanbieders dus niet te zien.

Toewijzing op basis van prijs, voorkeur en kwaliteit

Op basis van bovenstaande gegevens kunnen de zorgaanbieders aangeven tegen welk uurtarief ze hulp kunnen leveren aan de betreffende cliënt. Een zorgaanbieder die op dat moment weinig opdrachten heeft, zal een lagere prijs bieden dan een zorgaanbieder die het al erg druk heeft met andere cliënten.

Maar het is niet alleen de prijs die een rol speelt. Ook de voorkeur van de cliënt weegt mee. Net als een lagere prijs, levert ook de voorkeur punten op. Dat betekent dat de zorgaanbieder die de voorkeur heeft van de cliënt, minder met de prijs hoeft te zakken om de opdracht te krijgen dan de andere aanbieders.

Via enquêteformulieren worden er bij de cliënten kwaliteitsgegevens over de aanbieders van huishoudelijke hulp opgevraagd. Deze kwaliteitsgegevens worden vanaf 2011 ook meegewogen bij de toewijzingen. Een organisatie met een hoger cijfer voor de kwaliteit, krijgt voor dit onderdeel meer punten en heeft dus meer kans om de opdracht te krijgen.

Elk jaar opnieuw toewijzen

De individuele zorgvraag wordt jaarlijks opnieuw via het toewijzingssysteem aan de aanbieders aangeboden. De cliënt kan invloed uitoefenen door op dat moment een voorkeur en/of anti-voorkeur voor een aanbieder aan te geven. Dat gebeurt via het enquêteformulier dat voor die tijd aan de cliënt toegestuurd wordt. De gemeente heeft ervoor gekozen om de toewijzing elk jaar te laten plaatsvinden om de partijen (aanbieders en cliënten) flexibiliteit te geven. Binnen het jaar waarvoor de zorg is toegewezen, kan de cliënt namelijk niet van zorgaanbieder wisselen of overstappen op een pgb. Ook kan de zorgaanbieder de zorg niet binnen dit jaar opzeggen.

Voordelen van het systeem

  • ·

    Er is altijd wel een aanbieder die in de gelegenheid is om hulp te bieden. Er zijn geen wachtlijsten;

  • ·

    De gemeente is niet teveel afhankelijk van één aanbieder. Als een aanbieder wegens omstandigheden wegvalt, dan zijn er negen andere aanbieders om dit gat op te vullen;

  • ·

    De gemeente betaalt lagere prijzen voor de hulp;

  • ·

    De aanbieders kunnen hun prijs afstemmen op hun nog beschikbare capaciteit;

  • ·

    Duidelijkheid voor de aanbieders. Ze weten dat ze een jaar hulp kunnen bieden tegen een bepaalde prijs;

  • ·

    Flexibiliteit voor aanbieders en cliënten. Als partijen uit elkaar willen, dan kan dat jaarlijks.

Nadelen van het systeem

  • ·

    Cliënten krijgen niet altijd de zorgorganisatie van hun voorkeur;

  • ·

    Cliënten kunnen in theorie jaarlijks een andere zorgaanbieder krijgen. Dit wordt deels voorkomen door de voorkeur van de cliënt mee te nemen. Maar deze voorkeur wordt dus niet gehonoreerd tegen elke prijs.

Bijlage 3 - Op gehandicapten en/of ouderen gerichte woningen

De volgende wooncomplexen zijn gelabeld als “op gehandicapten en/of ouderen gericht”. Volgens paragraaf 4.3.6 “Bijzondere woonvormen” van dit verstrekkingenboek geldt voor deze woongebouwen dat door de gemeente geen woonvoorzieningen worden verstrekt in het kader van de Wmo. Van de eigenaar van deze gebouwen mag verwacht worden dat als hij een gebouw aanduidt als geschikt voor gehandicapten of ouderen, hij daar ook de voorzieningen voor heeft getroffen. Verwacht kan worden dat bepaalde voorzieningen algemeen gebruikelijk en standaard aanwezig zijn.

Binnenhof Johan van Oldebarneveltlaan Zeist

Spathodea Oranje Nassaulaan Zeist

Pelita Dr. Ramaerlaan Den Dolder

El Dorado Griffensteynselaan Zeist

Oranjerie Choisyweg Zeist

Dahliastraat Zeist

Petronella van Seystplaats Zeist

Simarowa Arnhemse Bovenweg Zeist

Bladerkroon Molenweg Zeist

De Looborch Woudenbergseweg Zeist

Deze lijst is niet limitatief. Wooncomplexen die niet op deze lijst voorkomen maar feitelijk worden aangeboden als geschikt voor gehandicapten en/of ouderen, worden door de gemeente als dusdanig aangemerkt.

Bijlage 4 - De ICF-functies

(bron: http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm)

Hoofdstuk 1

Mentale functies

Algemene mentale functies.

¨Bewustzijn

¨Oriëntatie

¨Intellectuele functies

¨Globale psychosociale functies

¨Temperament en persoonlijkheid

¨Energie en driften

¨Slaap

¨Algemene mentale functies, anders

gespecificeerd en niet gespecificeerd

Specifieke mentale functies.

¨Aandacht

¨Geheugen

¨Psychomotorische functies

¨Stemming

¨Perceptie

¨Denken

¨Hogere cognitieve functies

¨Mentale functies gerelateerd aan taal

¨Mentale functies gerelateerd aan rekenen

¨Bepalen sequentie bij complexe bewegingen

¨Ervaren van zelf en tijd

¨Specifieke mentale functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

¨Mentale functies, anders gespecificeerd

¨Mentale functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 2

Sensorische functies en pijn

Visuele en verwante functies

¨Visuele functies

¨Functies van aan oog verwante structuren

¨Gewaarwordingen van oog en verwante structuren

¨Visuele en verwante functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Hoorfuncties en vestibulaire functies

¨Hoorfuncties

¨Vestibulaire functies

¨Gewaarwordingen gepaard gaande met hoorfuncties en vestibulaire functies

¨Hoorfuncties vestibulaire functies, anders

¨gespecificeerd en niet gespecificeerd

Andere sensorische functies

¨Smaak

¨Reuk

¨Propriocepsis

¨Tast

¨Sensorische functies verwant aan temperatuur en andere stimuli

¨Andere sensorische functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Pijn

¨Pijngewaarwording

¨Pijngewaarwording, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

¨Sensorische functies en pijn, anders gespecificeerd

¨Sensorische functies en pijn, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 3

Stem en spraak

¨Stem

¨Articulatie

¨Vloeiendheid en ritme van spreken

¨Alternatieve vormen van stemgebruik

¨Stem en spraak, anders gespecificeerd

¨Stem en spraak, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 4

Functies van hart en bloedvatenstelsel. Hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel

Functies van hart en bloedvatenstelsel

¨Hartfuncties

¨Functies van bloedvaten

¨Bloeddruk

¨Functies van hart en bloedvatenstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van hematologisch systeem en

afweersysteem

¨Functies van hematologisch systeem

¨Functies van afweersysteem

¨Functies van hematologisch systeem en afweersysteem, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van ademhalingsstelsel

¨Ademhaling

¨Functies van ademhalingsspieren

¨Functies van ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Andere functies en gewaarwordingen van hart en

bloedvatenstelsel en ademhalingsstelsel

¨Andere ademhalingsfuncties

¨Inspanningstolerantie

¨Gewaarwordingen gepaard gaande met cardiovasculaire en respiratoire functies

¨Andere functies en gewaarwordingen van hart en bloedvatenstelsel en ademhalings-stelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

¨Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd

¨Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 5

Functies van

spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en

hormoonstelsel

¨Opname van voedsel

¨Vertering

¨Assimilatie

¨Defecatie

¨Handhaving lichaamsgewicht

¨Gewaarwordingen verband houdend met spijsverteringsstelsel

¨Functies van spijsverteringsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van metabool stelsel en hormoonstelsel

¨Algemene metabole functies

¨Water-, mineraal- en elektrolytenbalans

¨Thermoregulatoire functies

¨Functies van endocriene klieren

¨Functies van metabool stelsel en hormoon-stelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

¨Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel, anders gespecificeerd

¨Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 6

Functies van urogenitaal stelsel en

reproductieve functies

Functies gerelateerd aan urine

¨Productie en opslag van urine

¨Functies gerelateerd aan urinelozing

¨Gewaarwordingen gepaard gaande met urinelozing

¨Functies gerelateerd aan urine, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Genitale en reproductieve functies

¨Seksuele functies

¨Functies gerelateerd aan menstruatie

¨Functies gerelateerd aan voortplanting

¨Gewaarwordingen gepaard gaande met genitale en reproductieve functies

¨Genitale en reproductieve functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

¨Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies, anders gespecificeerd

¨Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 7

Functies van bewegingssysteem

en aan beweging verwante functies

Functies van gewrichten en botten

¨Mobiliteit van gewrichten

¨Stabiliteit van gewrichten

¨Mobiliteit van botten

¨Functies van gewrichten en botten, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Spierfuncties

¨Spiersterkte

¨Spiertonus

¨Spieruithoudingsvermogen

¨Spierfuncties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Bewegingsfuncties

¨Motorische reflexfuncties

¨Onwillekeurige bewegingsreacties

¨Controle van willekeurige bewegingen

¨Onwillekeurige bewegingen

¨Gangpatroon

¨Gewaarwordingen verband houdend met spieren en bewegingsfuncties

¨Bewegingsfuncties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

¨Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies, anders gespecificeerd

¨Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 8

Functies van huid en verwante

structuren

Functies van de huid

¨Beschermende functies van huid

¨Herstelfuncties van huid

¨Andere functies van huid

¨Gewaarwording verband houdend met huid

¨Functies van huid, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van haren en nagels

¨Functies van haar

¨Functies van nagels

¨Functies van haren en nagels, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

¨Functies van huid en verwante structuren, anders gespecificeerd

¨Functies van huid en verwante structuren niet gespecificeerd

Bijlage 5 - De ICF: Activiteiten en participatie

(bron: http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm)

Hoofdstuk 1 Leren en toepassen van kennis

Doelbewust gebruiken van zintuigen

¨Gadeslaan

¨Luisteren

¨Doelbewust gebruiken van andere zintuigen

¨Doelbewust gebruiken van zintuigen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Basaal leren

¨Nadoen

¨Herhalen

¨Leren lezen

¨Leren schrijven

¨Leren rekenen

¨Ontwikkelen van vaardigheden

¨Basaal leren, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Toepassen van kennis

¨Richten van aandacht

¨Denken

¨Lezen

¨Schrijven

¨Rekenen

¨Oplossen van problemen

¨Besluiten nemen

¨Toepassen van kennis, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

¨Leren en toepassen van kennis, anders gespecificeerd

¨Leren en toepassen van kennis, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 2 Algemene taken en eisen

¨Ondernemen van enkelvoudige taak

¨Ondernemen van meervoudige taken

¨Uitvoeren van dagelijkse routinehandelingen

¨Omgaan met stress en andere mentale eisen

¨Algemene taken en eisen, anders gespecificeerd

¨Algemene taken en eisen, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 3 Communicatie

Communiceren - begrijpen

¨Begrijpen van gesproken boodschappen

¨Begrijpen van non-verbale boodschappen

¨Begrijpen van formele gebarentaal

¨Begrijpen van geschreven boodschappen

¨Communiceren - begrijpen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Communiceren – zich uiten

¨Spreken

¨Zich non-verbaal uiten

¨Zich uiten via formele gebarentaal

¨Schrijven van boodschappen

¨Communiceren - zich uiten, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Conversatie en gebruik van

communicatieapparatuur en -technieken

¨Converseren

¨Bespreken

¨Huishoudelijke taken

¨Bereiden van maaltijden

¨Huishoudelijke taken, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

¨Huishouden doen

¨Gebruiken van communicatieapparatuur en - technieken

¨Communicatie, anders gespecificeerd

¨Communicatie, niet gespecificeerd

Verzorgen van wat bij huishouden behoort en

assisteren van andere personen

¨Verzorgen van wat bij huishouden behoort

¨Assisteren van andere personen

¨Verzorgen van wat bij huishouden behoort en assisteren van andere personen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

¨Huishouden, anders gespecificeerd

¨Huishouden, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 4 Mobiliteit

Veranderen en handhaven van lichaamshouding

¨Veranderen van basale lichaamshouding

¨Handhaven van lichaamshouding

¨Uitvoeren van transfers

¨Veranderen en handhaven van lichaamshouding, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets of

iemand

¨Optillen en meenemen

¨Verplaatsen van iets of iemand met onderste extremiteiten

¨Nauwkeurig gebruiken van de hand

¨Gebruiken van hand en arm

¨Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets of iemand, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Lopen en zich verplaatsen

¨Lopen

¨Zich verplaatsen

¨Zich verplaatsen tussen verschillende locaties

¨Zich verplaatsen met speciale middelen

¨Lopen en zich verplaatsen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Zich verplaatsen per vervoermiddel

¨Gebruiken van vervoermiddel

¨Besturen

¨Rijden op dieren als vervoermiddel

¨Zich verplaatsen per vervoermiddel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

¨Mobiliteit, anders gespecificeerd

¨Mobiliteit, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 5 Zelfverzorging

¨Zich wassen

¨Verzorgen van lichaamsdelen

¨Zorgdragen voor toiletgang

¨Zich kleden

¨Eten

¨Drinken

¨Zorgdragen voor eigen gezondheid

¨Zelfverzorging, anders gespecificeerd

¨Zelfverzorging, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 6 Huishouden

¨Verwerven van benodigdheden

¨Verwerven van woonruimte

¨Verwerven van goederen en diensten

¨Verwerven van benodigdheden, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Hoofdstuk 7 Tussenmenselijke interacties en

relaties

Algemene tussenmenselijke interacties

¨Basale tussenmenselijke interacties

¨Complexe tussenmenselijke interacties

¨Omgaan met onbekenden

¨Formele relaties

¨Informele sociale relaties

¨Familierelaties

¨Intieme relaties

¨Bijzondere tussenmenselijke relaties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

¨Tussenmenselijke interacties en relaties, anders gespecificeerd

¨Tussenmenselijke interacties en relaties, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 8 Belangrijke levensgebieden

¨Informele opleiding

¨Voorschoolse opleiding

¨Schoolse opleiding

¨Beroepsopleiding

¨Hogere opleiding

¨Opleiding, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Beroep en werk

¨Werkend leren

¨Verwerven, behouden en beëindigen van werk

¨Betaald werk

¨Onbetaald werk

¨Beroep en werk, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Economisch leven

¨Basale financiële transacties

¨Complexe financiële transacties

¨Economische zelfstandigheid

¨Economisch leven, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

¨Belangrijke levensgebieden, anders gespecificeerd

¨Belangrijke levensgebieden, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 9 Maatschappelijk, sociaal en

burgerlijk leven

¨Maatschappelijk leven

¨Recreatie en vrije tijd

¨Religie en spiritualiteit

¨Mensenrechten

¨Politiek en burgerschap

¨Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven, anders gespecificeerd

¨Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven, niet gespecificeerd

Bijlage 6 - Toegelaten zorginstellingen

Zorginstellingen die zorg willen aanbieden die op grond van de Zorgverzekeringswet of AWBZ voor vergoeding in aanmerking komt, hebben een toelating nodig. Daarmee kan worden nagegaan of de instelling aan bepaalde eisen voldoet.

Lijst van toegelaten AWBZ-instellingen per 4 augustus 2010 (Bron: CAK)

Instelling

Plaats

Functies

PV = persoonlijke verzorging

VP = verpleging

BH = behandeling

VB = verblijf

BG = begeleiding

Zonnehuizen Kind & Jeugd

Zeist

PV VP BH VB BG

Arta Projecten

Zeist

PV VP BH VB BG

Zonnehuizen Veldheim

Zeist

PV VP BH VB BG

Bartiméus

Zeist

BH VB BG

De Amandelhof

Zeist

PV VP VB BG

De Looborch

Zeist

PV VP VB BG

De Mirtehof

Zeist

PV VP VB BG

Huize Valkenbosch

Zeist

PV VP VB BG

Stichtse Warande

Zeist

PV VP BH VB BG

De Heuvelrug

Zeist

PV BH BG

GVT Dreeslaan

Zeist

PV VB BG

De Berk

Zeist

PV BH BG

Stichting Kwintes

Zeist

PV VP VB BG

Timon

Zeist

BH BG

Trajectum Novum

Zeist

PV VP BH BG

WelCom Careshop

Zeist

Zeisterwoude Extra Murale Zorg

Zeist

PV VP BH BG

Interzorg Regulier B.V.

Zeist

PV VP BG

PrivaZorg AWBZ B.V.

Zeist

PV VP BG

Thuiszorg Groot Gelre BV.

Zeist

PV VP BG

Amerpoort (loc. Christophorus)

Bosch en Duin

PV VP BH VB BG

De Schakel

Bosch en Duin

PV VP BH VB BG

Verpleeghuis De Wijngaard

Bosch en Duin

PV VP BH VB BG

Stichting Altrecht

Den Dolder

PV VP BH VB BG

Den Dolder

Den Dolder

PV VP BH VB BG

Altrecht

Den Dolder

PV VP BH VB BG

Bethesda

Den Dolder

PV VP VB BG

RIAGG Altrecht-RSU

Den Dolder

BH BG

RIAGG Altrecht-RWU

Den Dolder

BH BG

Sterrenberg

Huis ter Heide

PV VP BH VB BG

Vredenoord

Huis ter Heide

PV VP VB BG

Abrona

Huis ter Heide

PV VB BG

Bijlage 7 - Ondersteuning voor mantelzorgers

Het beleid van de gemeente Zeist is gericht op ondersteuning van de mantelzorgers. Daarom is er:

1.Steunpunt Mantelzorg, Voorheuvel 26 (naast de bibliotheek), 3701JE Zeist, mantelzorg@meanderomnium.nl 

Zij bieden u:

  • ·

    informatie en adviesover voorzieningen en regelingen die belangrijk zijn voor mantelzorgers. Ook ondersteuning bij het aanvragen van hulp en voorzieningen;

  • ·

    praktische ondersteuning, zoals

    • a.

      wanneer u tijdelijk de zorg wilt overdragen aan iemand anders (respijtzorg);

    • b.

      de mogelijkheid om via de zorgsite van Sharecare.nl het zorgproces gemakkelijk te organiseren;

    • c.

      registratie van mantelzorgers;

  • ·

    informatieve en ontspannende bijeenkomsten en weekenden, themabijeenkomsten en cursussen;

  • ·

    een luisterend oor voor uw situatie en verhaal;

  • ·

    de dag van de mantelzorg. Het steunpunt mantelzorg neemt jaarlijks de organisatie op zich om samen met andere organisaties in Zeist invulling te geven aan deze landelijke dag waarbij mantelzorgers in het zonnetje worden gezet.

    2.Vrijwilligersverzekering

  • ·

    Mantelzorgers zijn via de gemeente Zeist verzekerd voor ongevallen en persoonlijke eigendommen.

    3.Mantelzorgcompliment van € 250 als waardering voor mantelzorgers

Het mantelzorgcompliment is voor mantelzorgers die langdurig en intensief een familielid, partner, vriend of kennis verzorgen. Zorg waarvoor anders professionele hulp nodig is. Als de zorgvrager hem of haar daarvoor voordraagt, kan de mantelzorger het compliment bij de SVB aanvragen. Om het mantelzorgcompliment aan te kunnen vragen, moet:

  • ·

    de zorgvrager een indicatie hebben voor AWBZ-zorg aan huis (een extramurale indicatie), afgegeven door het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) of Bureau Jeugdzorg;

  • ·

    deze indicatie voor minimaal 53 weken (371 dagen) zijn afgegeven;

  • ·

    deze indicatie op of na 1 augustus 2009 zijn afgegeven.