Regeling vervallen per 01-07-2015

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Zeist 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 30-06-2015

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Zeist 2015

BELEIDSREGELS VOORZIENINGEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING ZEIST 2015

Inhoudsopgave

1 INLEIDING

  • 1.1

    De Wmo 2015

  • 1.2

    Wat verandert er

  • 1.3

    Wat betekent dit

  • 1.4

    Individuele voorzieningen

  • 1.5

    Mantelzorgers en vrijwilligers

2 IN GESPREK MET DE INWONER

  • 2.1

    Integrale ondersteuning via de Sociaal Team

  • 2.2

    De melding

  • 2.3

    Cliëntondersteuning

  • 2.4

    Persoonlijk plan

  • 2.5

    Voorbereiding op het gesprek

  • 2.6

    Het gesprek

  • 2.7

    Het gespreksverslag

  • 2.8

    De aanvraag

  • 2.9

    Termijnen

3 ALGEMENE ZAKEN RONDOM WMO-VOORZIENINGEN

  • 3.1

    Woonachtig en hoofdverblijf

  • 3.2

    Voor de aanvraag aangeschaft

  • 3.3

    Langdurig noodzakelijk

  • 3.4

    Op het individu gericht

  • 3.5

    Aanvraag voor een al verstrekte voorziening

4 HET VOEREN VAN EEN HUISHOUDEN

  • 4.1

    Wat verstaan we hieronder?

  • 4.2

    Afwegingskader

  • 4.3

    Wmo-maatwerkvoorzieningen

  • 4.4

    Mantelzorg

5 BEGELEIDING

  • 5.1

    Wat verstaan we hieronder?

  • 5.2

    Afwegingskader

  • 5.3

    Wmo-maatwerkvoorzieningen

  • 5.4

    Mantelzorg (respijtzorg)

6 KORTDUREND VERBLIJF

  • 6.1

    Wat verstaan we hieronder?

  • 6.2

    Afwegingskader

  • 6.3

    Wmo-maatwerkvoorzieningen

  • 6.4

    Mantelzorg

7 HET THUIS ZORGEN VOOR DE KINDEREN

  • 7.1

    Wat verstaan we hieronder?

  • 7.2

    Afwegingskader

  • 7.3

    Wmo-maatwerkvoorzieningen

  • 7.4

    Mantelzorg

8 WONEN IN EEN GESCHIKT HUIS

  • 8.1

    Wat verstaan we hieronder?

  • 8.2

    Afwegingskader

  • 8.3

    Wmo-maatwerkvoorzieningen

  • 8.4

    Mantelzorg

9 VERPLAATSEN IN EN OM DE WONING

  • 9.1

    Wat verstaan we hieronder?

  • 9.2

    Afwegingskader

  • 9.3

    Wmo-voorzieningen

  • 9.4

    Mantelzorg

10 VERVOER EN HET AANGAAN EN ONDERHOUDEN VAN SOCIALE CONTACTEN

  • 10.

    1 Wat verstaan we hieronder?

  • 10.

    2 Afwegingskader

  • 10.

    3 Wmo-maatwerkvoorzieningen

  • 10.

    4 Mantelzorg

11 OVERIGE WMO-VOORZIENINGEN

  • 11.

    1 Beschermd wonen

  • 11.

    2 Doventolk in de leefsituatie

  • 11.

    3 Maatschappelijke opvang

12 DE EXPERTPOULE

12.1 Medische advisering

13 WIJZE VAN VERSTREKKEN

  • 13.

    1 Inleiding

  • 13.

    2 Keuzemogelijkheid

  • 13.

    3 In natura

  • 13.

    4 Als persoonsgebonden budget

  • 13.

    5 Als financiële tegemoetkoming

  • 13.

    6 Als collectieve voorziening

14 EIGEN BIJDRAGE

  • 14.

    1 Waarvoor geldt de eigen bijdrage?

  • 14.

    2 Inkomen en vermogen

  • 14.

    3 Duur en hoogte eigen bijdrage

  • 14.

    4 Ondersteuning minima

15 POSITIE VAN DE INWONER

  • 15.

    1 Klachten

  • 15.

    2 Medezeggenschap

  • 15.

    3 Mediation en bezwaar

16 KWALITEIT

  • 16.

    1 Kwaliteit van hulp en voorzieningen

  • 16.

    2 Kwaliteit en inzet van niet-professionals

  • 16.

    3 Klanttevredenheid

  • 16.

    4 Calamiteiten

  • 16.

    5 Privacy

17 PROCEDURELE BEPALINGEN

  • 17.

    1 Onderzoek en advies

  • 17.

    2 Besluitvorming

  • 17.

    3 Intrekking

  • 17.

    4 Beëindiging

  • 17.

    5 Terugvorderen

BIJLAGE 1 - HANDREIKING NORMERING HULP BIJ HET HUISHOUDEN

BIJLAGE 2 - OP GEHANDICAPTEN EN/OF OUDEREN GERICHTE WONINGEN

BIJLAGE 3 - DE ICF-FUNCTIES

BIJLAGE 4 - DE ICF: ACTIVITEITEN EN PARTICIPATIE

BIJLAGE 5 - ONDERSTEUNING VOOR MANTELZORGERS

Verklarende woordenlijst

Alg. gebruikelijke voorziening: Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn in principe voor iedereen beschikbaar, of mensen nu wel of geen beperking hebben. Een voorziening is algemeen gebruikelijk als die: niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking én; in de reguliere handel verkrijgbaar is, én in prijs vergelijkbaar is met soortgelijke producten. Wat hier onder valt, verschuift in de tijd. Voorbeelden zijn de mobiele telefoon en de hoge toiletpot. Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorliggend op individuele voorzieningen.

Algemene voorziening: Aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang.

AWBZ: Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

Besluit: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zeist 2015.

CAK: Centraal Administratie Kantoor, het orgaan dat de eigen bijdragen voor de Wmo en Wet langdurige zorg berekent en int.

CJG: Centrum voor Jeugd en Gezin.

Collectieve voorziening: Voorzieningen die voor iedereen beschikbaar zijn. Voor individuen en/of bepaalde doelgroepen kan een indicatie worden afgeven om bij gebruik van deze voorziening ook voor bepaalde (financiële) voordelen in aanmerking te kunnen komen.

CRvB: Centrale Raad van Beroep.

Expertpoule: Poule van experts op diverse relevante vakgebieden die onder andere door het Sociaal Team om advies gevraagd kan worden. Dit zowel in het kader van de Wmo als van de Jeugdwet.

Gebruikelijke zorg: De normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. Het principe “gebruikelijke zorg” is gebaseerd op de gedachte dat een leefeenheid samen verantwoordelijk is voor de gangbare dagelijkse taken (bijvoorbeeld huishoudelijk werk) en heeft in de regel een verplichtend karakter.

Gesprek: Gesprek tussen een medewerker van het Sociaal Team en een inwoner over de situatie en problematiek van de inwoner, waarbij samen gezocht wordt naar oplossingen.

Gespreksverslag: Verslag van het gesprek waarin o.a. alle gemaakte afspraken zijn verwoord en dat, mits ondertekend, kan dienen als aanvraag voor Wmo-voorzieningen.

ICF: International Classification of Functioning, Disabilities and Health.

Individuele voorziening: Dit zijn voorzieningen waarbij gebruik alleen mogelijk is via een gemeentelijk besluit. De wet bepaalt dat gemeenten over individuele voorzieningen een eigen bijdrage kunnen heffen en dat gemeenten inwoners de keuze moeten geven tussen een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget. Het aanvragen en toekennen wordt geregeld in een verordening.

Kortdurend verblijf: Logeren in een instelling gedurende maximaal drie etmalen per week, gepaard gaande met persoonlijke verzorging, verpleging of begeleiding indien de verzekerde aangewezen is op permanent toezicht en indien ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg aan de verzekerde levert, noodzakelijk is.

Mantelzorger: Mantelzorg is langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit zijn omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg overstijgt.

Outreachend werken: Wijze van werken waarin zelf het initiatief genomen wordt om een inwoner die hulp of zorg nodig lijkt te hebben, te benaderen.

Pgb: Persoonsgebonden budget, een bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een inwoner van derden heeft betrokken.

Respijtzorg: Het tijdelijk overnemen van de totale zorg ter ontlasting van de mantelzorger door beroepskrachten of vrijwilligers in de vorm van thuisopvang, dagopvang, kortdurende opname enzovoort.

Sociaal netwerk: Personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt.

Sociaal Team: Multidisciplinair team dat binnen een wijk het eerste aanspreekpunt is voor hulp- en zorgvragen in het kader van de Wmo.

Spoed: Niet uitstelbare hulp, waarbij de consequentie van uitblijvende oplossing binnen 24 tot 48 uur zal leiden tot onaanvaardbare (gezondheids-)risico’s. De niet uitstelbare hulp kan gericht zijn op het belang van jonge kinderen in een huishouding, ernstige verwaarlozing, en situaties waarin inwoners een bedreiging vormen voor zichzelf en/of anderen.

Verordening: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zeist 2015.

De in deze beleidsregels vermelde artikelnummers verwijzen naar deze verordening, tenzij anders vermeld.

Vrijwilliger: Iemand die uit vrije wil zorg verricht, buiten een vast dienstverband. Meestal wordt de zorg verleend vanuit een georganiseerd verband. Tussen de vrijwilliger en degene aan wie de zorg wordt verleend, bestaat vooraf meestal geen relatie.

Wijken: De vijf wijken van de gemeente Zeist: Zeist Centrum, Zeist Noord, Zeist Oost (waaronder Austerlitz), Zeist West en Huis ter Heide, Bosch en Duin, Den Dolder.

Wlz: Wet langdurige zorg.

Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning.

Wvg: Wet voorzieningen gehandicapten. Deze wet gold tot en met 2006 en was de voorganger van de Wmo.

1 INLEIDING

1.1 De Wmo 2015

Per 1 januari 2015 is de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (kortweg Wmo 2015) van kracht. Deze vervangt de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) uit 2007.

De Wmo 2015 bouwt voort op de ervaringen die zijn opgedaan met de Wmo sinds 2007 en breidt de verantwoordelijkheid van gemeenten voor maatschappelijke ondersteuning uit. Gemeenten zijn nu verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen. Die ondersteuning moet erop gericht zijn dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven. Voor mensen met psychische of psychosociale problemen of voor mensen die, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de thuissituatie hebben verlaten, voorzien gemeenten in de behoefte aan beschermd wonen en opvang.

1.2 Wat verandert er

1.2.1 Maatwerkvoorziening

In de Wmo 2015 is de term “maatwerkvoorziening” geïntroduceerd. Maatwerk is breder dan de compensatieplicht zoals die tot 2015 in de Wmo stond. De maatwerkvoorziening is aanvullend op wat iemand zelf kan bijdragen en vormt, samen met de inzet van eigen kracht of indien van toepassing gebruikelijke hulp of mantelzorg, een samenhangend ondersteuningsaanbod, ofwel maatwerk. Ook het gebruik van een algemene voorziening kan, afhankelijk van de omstandigheden van de betreffende inwoner, tot het vereiste maatwerk leiden.

Gemeenten hebben in de nieuwe Wmo nog steeds een resultaatverplichting. Het uitgangspunt is dat zelfredzaamheid en participatie de verantwoordelijkheid zijn van mensen zelf. Maar gemeenten zijn gehouden om beleid te maken ter ondersteuning van mensen die niet volledig zelf kunnen voorzien in hun redzaamheid en participatie, of behoefte hebben aan beschermd wonen of opvang.

1.2.2 Nieuwe taken

Vanuit de AWBZ is een aantal taken overgeheveld naar de gemeenten. Het betreft:

- Begeleiding;

- Kortdurend verblijf;

- Beschermd wonen;

- Doventolk (voor het leven van alledag).

1.3 Wat betekent dit

De veranderingen in de langdurige zorg gaan veel vragen van alle betrokkenen. Degenen die een beroep doen op ondersteuning of zorg worden eerst aangesproken op wat zij samen met hun sociale netwerk kunnen doen. Gemeenten moeten nog meer naast de burger gaan staan. Zorgaanbieders moeten meer mens- en buurtgericht gaan werken. Van zorgverzekeraars en zorgkantoren wordt verwacht dat zij samenwerken met gemeenten en meer verantwoordelijkheid nemen voor de kwaliteit van de zorg in instellingen en door beroepsbeoefenaren. En van de samenleving als geheel vraagt deze hervorming meer betrokkenheid bij en zorg voor elkaar.

De scheiding van het gesprek en de daadwerkelijke Wmo-aanvraag wordt aangescherpt, omdat het gesprek in de wijk plaatsvindt en de aanvraag via een centrale backoffice van de gemeente loopt. De medewerker van het Sociaal Team (of het Centrum voor Jeugd en Gezin bij vragen rondom jeugdigen) die het gesprek voert, is niet betrokken bij de afhandeling van de aanvraag. Hierdoor kan hij of zij zich beter richten op de eigen mogelijkheden van de inwoner en zijn of haar omgeving.

1.4 Individuele voorzieningen

Via de Wmo worden er door de gemeente individuele en algemene voorzieningen (voor groepen mensen) verzorgd. Deze beleidsregels gaan over de individuele Wmo-ondersteuning aan inwoners. Echter, algemene voorzieningen kunnen uiteindelijk wel deel uitmaken van het individuele arrangement van de inwoner in kwestie.

1.5 Mantelzorgers en vrijwilligers

Een bijzondere groep vormen de mantelzorgers en vrijwilligers. Van hen wordt een belangrijke inzet verwacht. Hierdoor staan mantelzorgers en vrijwilligers ook steeds meer onder druk. In Zeist proberen we de mantelzorgers en vrijwilligers te ondersteunen. Belangrijk hierbij is om te weten wat mantelzorgers en vrijwilligers nodig hebben. Het is belangrijk dat ze dat zelf aangeven, en dus een eigen stem hebben, bijvoorbeeld in het gesprek waar zowel de inwoner met een hulpvraag als zijn of haar mantelzorger bij aanwezig kunnen zijn.

.

2 IN GESPREK MET DE INWONER

De inwoner staat centraal. Als een inwoner zich bij het Sociaal Team meldt, is het de bedoeling dat hij of zij en de medewerker van het Sociaal Team samen, met een open blik, op zoek gaan naar een geschikte oplossing voor een vraag die de inwoner voorlegt. Ligt het accent vooral op gezins- en of jeugdproblematiek, dan kan de inwoner bij het CJG terecht.

2.1 Integrale ondersteuning via de Sociaal Team

Het Sociaal Team werkt wijkgericht en outreachend in de vijf wijken van Zeist. In het Sociaal Team zijn de volgende functies vertegenwoordigd:

- Wmo-consulent;

- Wijkverpleegkundige;

- Welzijnswerker;

- Cliëntondersteuner (bijvoorbeeld medewerker Algemeen Maatschappelijk

Werk of MEE-consulent).

De leden van het Sociaal Team zijn centraal in de wijken gevestigd, bijvoorbeeld in een wijkservicepunt. In elke wijk is er per week in ieder geval drie dagdelen iemand van het Sociaal Team aanwezig.

Inwoners kunnen bij het Sociaal Team met of zonder afspraak terecht. Ze kunnen dus gewoon tijdens de openingstijden binnenlopen of van te voren een afspraak maken, bijvoorbeeld met het klantcontactcentrum (KCC) van de gemeente. Inwoners kunnen langskomen voor eenvoudige vragen of advies, of voor een melding, waaruit een gesprek volgt.

2.2 De melding

We maken een scheiding tussen een melding en een formele aanvraag. Een inwoner met een hulpvraag kan een melding doen bij de gemeente of het Sociaal Team. Bij afwezigheid van het Sociaal Team kan er ook een melding worden gedaan bij de balie van het wijkservicepunt.

Een melding kan gezien worden als een roep van de inwoner: “Ik heb een probleem, ik kom er alleen niet uit. Gemeente (Sociaal Team), denk alstublieft met me mee over een oplossing!”. Het kan ook een vraag zijn waarbij de inwoner geholpen is met informatie en advies. De melding hoeft overigens niet van de inwoner zelf te komen. Een familielid of vriend kan bijvoorbeeld ook een melding doen als hij of zij een probleem waarneemt. In dat geval wordt deze melding “signaal” genoemd.

Voor het doen van een melding kan contact worden opgenomen met het klantcontactcentrum van de gemeente Zeist via telefoonnummer 14 030. Ook kan het meldingsformulier via www.zeist.nl digitaal worden ingevuld of gedownload en worden opgestuurd.

De gemeente stuurt na ontvangst van de melding een ontvangstbevestiging en streeft ernaar om uiterlijk 10 werkdagen na binnenkomst van de melding het gesprek te laten plaatsvinden, met uitzondering van spoedprocedures. Deze worden sneller opgepakt. Zo nodig wordt een tijdelijke Wmo-voorziening getroffen in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Als de inwoner zich meldt met een (hulp)vraag en er een gesprek plaatsvindt, dan wordt gestart met het opnemen van een aantal persoonsgegevens, inclusief legitimatie. Vervolgens wordt aan de hand van een methodiek voor integrale vraagverheldering het gesprek gevoerd. Deze methodiek waarborgt dat alle gesprekken met inwoners een enigszins gelijke structuur hebben en er na het gesprek een gestructureerd verslag kan worden opgesteld.

Naar aanleiding van het gesprek wordt een verslag opgesteld, waarin de verder te ondernemen acties worden vermeld. Dit zijn acties voor de inwoner en voor het Sociaal Teamlid of collega of ketenpartner. Het Sociaal Teamlid dat het gesprek heeft gevoerd, blijft verantwoordelijk voor de eigen acties en de acties van de collega of ketenpartners, totdat deze zijn overgedragen aan de juiste persoon of partij.

2.3 Cliëntondersteuning

Inwoners die een melding doen en een gesprek met het Sociaal Team gaan voeren, mogen natuurlijk een partner, familielid of vriend meenemen naar het gesprek ter ondersteuning. Ook kunnen inwoners gebruik maken van kosteloze en onafhankelijke cliëntondersteuning om bijgestaan te worden tijdens het gesprek. Dit kan direct via het Sociaal Team geregeld worden. In de ontvangstbevestiging van de melding en bij het maken van de afspraak voor het gesprek wordt de inwoner op deze mogelijkheid gewezen.

2.4 Persoonlijk plan

Inwoners hebben de mogelijkheid om voorafgaand aan het gesprek een persoonlijk plan in te dienen. Hierover wordt de inwoner geïnformeerd in de ontvangstbevestiging naar aanleiding van de melding. Vervolgens heeft de inwoner zeven dagen om het plan in te dienen. Er zijn geen vormvereisten aan het persoonlijk plan. Het persoonlijk plan kan bijvoorbeeld de volgende gegevens bevatten:

- Diagnoses die bij de inwoner gesteld zijn;

- Stoornissen en beperkingen die de inwoner hierdoor ervaart;

- Gestelde prognoses;

- Informatie over mogelijke hulp van naasten;

- Mogelijke oplossingen volgens de inwoner.

In een persoonlijk plan kan aandacht besteed worden aan de volgende vragen:

- Welke doelen wil ik bereiken;

- Wat heb ik daarvoor nodig;

- Hoe vul ik dat concreet in;

- Wie helpt mij daarbij;

- Hoe evalueer ik de ingezette zorg en hulp.

2.5 Voorbereiding op het gesprek

Voorafgaand aan het gesprek verzamelt de professional alle relevante informatie die noodzakelijk is voor een zorgvuldig onderzoek. Aan de inwoner kan gevraagd worden om ter voorbereiding van het gesprek gegevens te verschaffen die voor het gesprek en het totale onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Voorafgaand aan het gesprek zal de inwoner gevraagd worden om zich te identificeren met een officieel legitimatiebewijs.

2.6 Het gesprek

2.6.1 Uitgangspunten

Het gesprek vindt plaats in een gelijkwaardige en veilige setting. De inwoner moet het gevoel hebben dat hij of zij open over de eigen situatie kan praten en daarbij gehoord wordt zonder beoordeeld te worden. Het gesprek kan bijvoorbeeld bij de inwoner thuis plaatsvinden of in een spreekkamer in het wijkservicepunt.

Het gesprek wordt gevoerd aan de hand van de uitgangspunten van de Brede Sociale Visie van de gemeente Zeist:

- In Zeist geloven we in de eigen kracht van mensen en hun omgeving;

- In Zeist laten we de regie bij mensen zelf;

- In Zeist verwachten we dat mensen deelnemen aan het maatschappelijk leven;

- In Zeist zorgen we voor mensen in kwetsbare situaties;

- In Zeist hechten we waarde aan maatwerk;

- In Zeist zorgen we met elkaar.

Dat betekent aandacht voor:

- Zorg en ondersteuning dicht bij de inwoner en laagdrempelig;

- Het benutten van de eigen mogelijkheden van de inwoner, sociaal netwerk en omgeving;

- Goede informatievoorziening over mogelijkheden om zelf zorg te organiseren;

- Algemene en collectieve voorzieningen als eerste stap. Is dit niet voldoende, dan worden er resultaatgerichte afspraken voor gespecialiseerde ondersteuning gemaakt;

- De zorgbehoefte in de toekomst;

-Integrale benadering van specifieke situaties: 1 huishouden, 1 plan en waar nodig 1 regisseur;

- Privacybescherming en informatiebeveiliging.

2.6.2 Zelfredzaamheidsmatrix

Het gesprek wordt gevoerd aan de hand van de zelfredzaamheidsmatrix. Dit is een hulpmiddel waarmee de zelfredzaamheid op alle maatschappelijke terreinen wordt gemeten. Deze meetresultaten kunnen bijvoorbeeld vergeleken worden met een meting enige tijd later. Hierdoor worden de resultaten van de acties die naar aanleiding van het gesprek worden genomen, inzichtelijk en meetbaar gemaakt.

Tijdens het gesprek komen de volgende gespreksonderwerpen aan de orde:

- Financiën;

- Dagbesteding;

- Huisvesting;

- Huiselijke relaties;

- Geestelijke gezondheid;

- Lichamelijke gezondheid;

- Verslaving;

- Activiteiten van het dagelijks leven (ADL);

- Sociaal netwerk;

- Maatschappelijke participatie;

- Justitie.

Het is natuurlijk afhankelijk van de inwoner bij welk onderwerp lang en bij welk onderwerp kort wordt stilgestaan. Per gespreksonderwerp wordt de gespreksmatrix ingevuld.

1. acute problematiek

2. niet zelfredzaam

3. beperkt zelfredzaam

4. voldoende zelfredzaam

5. volledig zelfredzaam

Financien

Geen inkomsten. Hoge, groeiende

schulden

Onvoldoende inkomsten en/of spontaan of ongepast uitgeven. Groeiende schulden.

Komt met inkomsten aan basisbehoeften tegemoet en/of gepast uitgeven. Eventuele schulden zijn ten minste stabiel en/of bewindvoering/ inkomensbeheer.

Komt aan basisbehoeften tegemoet zonder uitkering. Beheert eventuele schulden zelf en deze verminderen.

Inkomsten zijn ruim voldoende, goed financieel beheer. Heeft met inkomen mogelijkheid om te sparen.

Dagbesteding

Geen dagbesteding en veroorzaakt overlast.

Geen dagbesteding maar geen overlast.

Laagdrempelige dagbesteding of arbeidsactivering.

Hoogdrempelige dagbesteding of

arbeidstoeleiding of tijdelijk werk en/

of volgt opleiding voor startkwalificatie

(havo, vwo, of mbo-2).

Vast werk en/of volgt opleiding hoger dan start-kwalificatie (havo, vwo, of mbo-2).

Huisvesting

Dakloos en/of in nachtopvang.

Voor wonen ongeschikte huisvesting en/of huur/hypotheek is niet betaalbaar en/of dreigende huisuitzetting.

In veilige, stabiele huisvesting maar slechts marginaal toereikend en/of in onderhuur of niet autonome huisvesting.

Huishouden heeft veilige, toereikende huisvesting en (huur)contract met bepalingen en/of gedeeltelijk auto-nome huisvesting.

Huishouden heeft veilige, toereikende huisvesting en regulier (huur)con-tract en/of autonome

huisvesting.

Huiselijke relaties

Sprake van huiselijk geweld, kindermis-handeling of verwaarlozing.

Leden van het huishouden gaan niet goed met elkaar om en/of potentieel huiselijk geweld, kindermishandeling of verwaarlozing.

Leden van het huishouden erkennen problemen en proberen negatief gedrag te veranderen.

Relationele problemen tussen leden van het huishouden zijn niet (meer) aanwezig en/of woont alleen.

Communicatie tussen leden van het huishouden is consistent open. Leden van het huis-houden ondersteunen elkaar.

Geestelijke gezondheid

Een gevaar voor zichzelf of anderen en/of terugkerende

suïcideideatie. Ernstige moeilijkheden in het dage-lijks leven door geestelijke stoornis.

Aanhoudende geestelijke gezondheids-problemen die het gedrag kunnen be-ïnvloeden, maar geen gevaar voor zichzelf/anderen. Moeilijkheden in het dagelijks functioneren door symptomen en/of geen behandeling.

Milde symptomen kunnen aanwezig

zijn en/of enkel matige functione-ringsmoeilijkheden

door geestelijke problemen en/of behandeltrouw is minimaal.

Minimale sympto-men die voorspel-bare reactie zijn op stressoren in het

leven en/of margi-nale beperking van

functioneren en/of goede behandel-trouw.

Symptomen zijn afwezig of zeldzaam. Goed of superieur functioneren in een groot aantal diverse

activiteiten. Niet meer dan de dagelijkse beslommeringen of zorgen.

Lichamelijke gezondheid

Heeft direct medische aandacht nodig. Een noodgeval/kritieke situatie.

Een (direct/chroni-sche) medische aandoening die

regelmatige behandeling vereist wordt niet behandeld.

Matige beperking van (lichamelijke)

activiteiten tgv een

lichamelijk gezond-heidprobleem.

Een (chronische) medische aan-doening wordt behandeld maar behandeltrouw is minimaal. De lichamelijke gezondheidproblemen leiden tot een lichte beperking in mobiliteit en activiteit.

Erkent behoefte aan hulp voor de (chronische) medische aandoening. Goede behandeltrouw.

Er zijn geen directe of voortdurende medische problemen.

Verslaving

Voldoet aan criteria voor ernstig misbruik/ verslaving.

Resulterende problemen zijn zo ernstig dat institutionalisering of hospitalisatie noodzakelijk is.

Voldoet aan criteria voor verslaving. Preoccupatie met

gebruiken en/of bemachtigen van middelen. Onthou-dingsverschijnselen

of afkickontwijkend

gedrag zichtbaar.

Gebruik resulteert in ontwijken of verwaarlozen van essentiële activiteiten van het dagelijks leven.

Gebruik binnen de laatste 30 dagen. Aanwijzingen voor aan middelengebruik gerelateerde

sociale, werkgerela-teerde, emotionele of fysieke problemen. Gebruik interfereert niet met essentiële activiteiten van het dagelijks leven en/of behandeltrouw is minimaal

Inwoner heeft gedurende de laatste 30

dagen gebruikt maar er zijn geen sociale, werkgerelateerde, emotionele of fysieke problemen ten gevolge van het gebruik zichtbaar. Geen aantoonbaar voortdurend of ge-vaarlijk middelen-gebruik en/of goede

behandeltrouw.

Geen middelenge-bruik/misbruik in de laatste 30 dagen.

Activiteiten dagelijks leven

Ernstige beperkingen op alle of bijna alle gebieden van

zelfzorg en complexe activiteiten.

Belangrijk probleem op één

of meer gebieden van zelfzorg

(eten, wassen, aankleden,

naar toilet gaan) en meerdere complexe activiteiten

worden niet uitgevoerd.

Voorziet in de meeste maar niet alle basis behoeften van het dagelijks leven en de zelfzorg is op peil, maar één of meerdere

complexe activiteiten worden niet uitgevoerd.

Voorziet in alle basis behoeften van het dagelijks leven en alleen ondergeschikte

problemen (bijvoorbeeld

slordig zijn, gedesorganiseerd).

Geen problemen van deze aard

en functioneert goed op alle

gebieden.

Sociaal netwerk

Gebrek aan nood-zakelijke steun van familie/ vrienden en

geen contacten buiten eventuele

foute vriendenkring of ernstig sociaal isolement.

Familie/ vrienden hebben niet de vaardigheden/mogelijkheden om te helpen en nauwelijks contacten buiten eventuele foute vriendenkring. Blijvend, belangrijk probleem als gevolg van actief of passiefterugtrekken

uit sociale relaties.

Enige steun van familie/vrienden en enige contacten

buiten eventuele foute vriendenkring.

Duidelijk probleem in maken of onderhouden van ondersteunende relaties.

Voldoende steun van familie/ vrienden en weinig contacten met eventuele foute vrienden.

Gezond sociaal netwerk en geen foute vrienden.

Maatschappelijke participatie

Niet van toepassing door crisissituatie en/of in ‘overlevings-modus’

Maatschappelijk geïsoleerd en/of geen sociale vaardighe-den en/of gebrek aan motivatie om deel te nemen.

Nauwelijks participerend in maatschappij en/of gebrek aan vaardigheden om betrokken te raken

Enige maatschap-pelijke participatie

(bijv. adviesgroep, steungroep) maar

er zijn hindernissen zoals mobiliteit, discipline, of kinderopvang.

Actief participerend in de maatschappij.

Justitie

Zeer regelmatig (maandelijks)

contact met politie en/of openstaande

zaken bij justitie.

Regelmatig (meer-dere keren per jaar) contact met politie en/of lopende zaken bij justitie.

Incidenteel (eens per jaar) contact met politie en/of voorwaardelijke straf of invrijheidstelling.

Zelden (minder dan eens per jaar)

contact met politie en/of strafblad.

Geen contact met politie. Geen strafblad.

2.6.3 Oplossingen en afspraken met de cliënt

Samen met de inwoner en de eventuele andere gesprekspartner(s), wordt bekeken welke oplossingen voor het probleem of de problemen mogelijk zijn. Op basis van deze oplossingen worden afspraken gemaakt. Hierbij wordt allereerst ingezoomd op eigen kracht, het eigen sociale netwerk. Dan de algemene en collectieve voorzieningen. Pas als laatste de Wmo-maatwerk-voorzieningen. Deze oplossingen kunnen op verschillende gebieden liggen:

2.6.3.1 Andere gewoontes, andere taakverdeling of andere indeling van de woning

Veel mensen zijn gewend om het huishouden op een vaste dag te doen. Als dat door ouderdom, te zwaar wordt, dan kan het een oplossing zijn om de taken in een aangepast tempo meer te spreiden over de week. In het geval dat iemand problemen heeft met het zich verplaatsen met de rollator in het huis, dan kan een andere indeling van de woonkamer misschien helpen om meer ruimte te creëren om te manoeuvreren.

Mevrouw De Vries heeft aan haar zoon gevraagd om de eettafel met de lange kant tegen de muur te zetten in plaats van met de korte kant. Hierdoor heeft ze een bredere doorgang, zodat ze er beter langs kan met haar rollator.

Harry is verslaafd geweest aan alcohol. Als hij na zijn werk boodschappen gaat doen, dan vindt hij het moeilijk om de drank in de supermarkt te weerstaan. Hij heeft in overleg met zijn leidinggevende zijn werktijden aangepast zodat hij ’s morgens voor het werk de boodschappen kan doen. ’s Morgens heeft hij nog geen zin in drank.

2.6.3.2 Hulp van huisgenoten

Van (gezonde) huisgenoten mag verwacht worden dat zij de taken overnemen van degene die hierin beperkt is. Ook kunnen de huisgenoten ondersteunen door de persoon met beperkingen te helpen met hun taak. De overname van huishoudelijke taken is niet vrijblijvend, maar heeft een verplichtend karakter.

Rachida (26) is getrouwd en woont samen met haar man. Ze zit in een rolstoel. Haar man doet het grootste gedeelte van het huishouden, bijvoorbeeld stofzuigen en de badkamer. Rachida probeert zoveel mogelijk te helpen met de dingen die ze wel kan, zoals de wasverzorging. Samen verzorgen ze zo alle huishoudelijke taken.

Mevrouw Bakker, een oudere dame die moeilijk ter been is, vouwt de was zittend op. Haar man zet de wasmand naast haar neer en de gevouwen was legt hij later in de kast. Mevrouw Bakker is blij dat ze het vouwen zelf kan doen, want dan gebeurt het ten minste netjes.

2.6.3.3 Hulp van familie, buren, vrienden of andere mantelzorgers

Misschien zijn er familieleden, buren, vrienden of andere mensen die structureel of op afroep willen helpen of hun hulp willen uitbreiden. Eventueel kan degene die hulp ontvangt ook weer, binnen de eigen mogelijkheden, iets terug doen voor dezelfde persoon of voor iemand anders.

Buurman Jansen doet het tuinonderhoud bij de heer De Vries, een buurtgenoot van 83 jaar. Buurvrouw Verweij helpt hem wekelijks met het stofzuigen. De heer De Vries op zijn beurt, fungeert als het afgiftepunt voor alle pakketjes voor de buurt. Hij is immers veel thuis, zijn buren zijn er erg mee geholpen en hij heeft veel sociale contacten hierdoor.

Hans zit in de schulden. Sinds zijn neef Simon dat weet, helpt hij Hans. Niet door hem geld te geven, maar door hem met zijn gezin mee te laten eten, zodat Hans weer wat bespaart op de boodschappen. Ook heeft Simon samen met Hans een budgetplan gemaakt. Hans op zijn beurt helpt Simon nu met het opknappen van een oude auto.

2.6.3.4 Hulp van vrijwilligers

Ook vrijwilligers kunnen eventueel helpen. Er zijn in Zeist vele organisaties die vrijwilligers inzetten voor sociaal-maatschappelijke doelen. Ook is er de mogelijkheid om via VIA-VIA Vrijwillig in actie, het steunpunt voor vrijwilligerswerk, een vrijwilliger te zoeken.

Jeremy (24) is al diverse malen in contact gekomen met de politie. Elke keer met van die kleine dingetjes. Maar zijn moeder is bang dat hij stopt met school en de criminaliteit in gaat. Sinds hij via VIA-VIA gekoppeld is aan een maatje, gaat Jeremy weer naar school en heeft de politie geen interesse meer in hem. Zijn maatje John is een stoere vent met een motor waar Jeremy tegenop kijkt.

De heer De Jong (89) was vroeger hovenier. Via het steunpunt vrijwilligerswerk is er een vrijwilligster, Lenie (62 jaar), gevonden die ook van bloemen en planten houdt. Wekelijks komt ze bij de heer De Jong langs om samen de orchideeën van meneer te verzorgen. Ook gaan ze in de zomer naar de botanische tuinen en naar de boomgaarden. De heer De Jong geniet hier zichtbaar van.

2.6.3.5 Maatschappelijk aanbod

In de gemeente Zeist zijn vele maatschappelijke organisaties, verenigingen en clubs die actief bijdragen aan het welzijn van haar inwoners. Het aanbod is erg breed, van inloophuizen tot voetbalverenigingen en van creatieve cursussen tot muziekverenigingen.

Sinds haar man drie jaar geleden is overleden, voelt mevrouw Smit zich erg eenzaam. Ze heeft weinig kennissen en komt weinig de deur uit. Een nieuwe buurvrouw heeft haar verteld over het wijkinloophuis, waar ze elke dinsdagmiddag de bridgeclub heeft. Hoewel mevrouw Smit niet bridget, laat ze zich toch overhalen om een keer mee te gaan. Dit bevalt haar zo goed, dat ze nu drie of vier keer per week in het inloophuis te vinden is en ook helpt met het zetten van de koffie.

Mehmet woont in het asielzoekerscentrum is sinds twee jaar lid van de schaakclub in het dorp. Hij is erg timide, maar één van zijn clubgenoten is er toch achter gekomen dat hij vrij eenzaam is. Om hem uit zijn isolement te halen, spelen een aantal clubgenoten nu regelmatig een spelletje schaak met hem op het asielzoekerscentrum. Er is intussen al een soort van AZC-competitie ontstaan.

2.6.3.6 Commerciële diensten

Commerciële diensten kunnen ook een uitkomst zijn om problemen op te lossen. Denk hierbij aan de werkster, de tuinman, de glazenwasser en de kinderopvang.

Mevrouw van Wijk (69) vindt het maar niets dat haar man (74) zelf nog op de ladder klimt om de ramen te lappen van de hogere verdiepingen. Ze heeft haar man onlangs overgehaald om toch een glazenwasser te nemen. Dit bevalt goed. De heer Van Wijk is stiekem ook wel opgelucht dat hij deze taak niet meer hoeft te doen.

Mevrouw Draaisma (91) heeft dementieklachten. Ze woont in een zorgflat. Ze gaat elke eerste zondag van de maand naar haar familie in Loosdrecht. Voor het vervoer maakt ze altijd gebruik van een plaatselijk taxibedrijf. Dat kost wel wat, maar het is slechts één keer per maand en mevrouw kan het prima betalen. Ze is erg tevreden over de dienstverlening van het bedrijf en de chauffeurs kennen haar inmiddels.

2.6.3.7 Medische behandeling/therapie

Mogelijk is meer zelfstandigheid te behalen door medische behandeling of therapie. Behandeling is voorliggend aan het verstrekken van Wmo voorzieningen.

Angelie (46) is door een oogziekte ernstig slechtziend geworden. Ze vindt het lopen door een straat nu doodeng. Bij Bartiméus leert ze nu om met een taststok te lopen en over te steken. Ze vindt het buiten zijn nu nog steeds spannend, maar het gaat steeds beter.

Johan (22 jaar) durft door een angststoornis niet naar drukke plaatsen te gaan. In een supermarkt is hij al maanden niet geweest. Hij volgt nu groepstherapie bij een GGZ-instelling. Daar leert hij met zijn angst om te gaan. Misschien kan hij binnenkort met zijn moeder, op een rustig moment van de dag, samen boodschappen gaan doen.

2.6.3.8 Hulpmiddelen

Hulpmiddelen kunnen ook handig zijn om problemen op te lossen of te verminderen. Deze kunnen, in het kader van de Wmo, door de gemeente verstrekt worden, maar er zijn ook vele hulpmiddelen die particulier aangeschaft kunnen worden.

De heer Meijer (77 jaar) woont alleen. Hij is altijd erg geïnteresseerd geweest in technische snufjes. Via zijn tabletcomputer onderhoudt hij contact met zijn kleinkinderen in Zuid-Afrika. En hij heeft er altijd erg veel plezier in om zijn nieuwe robotstofzuiger aan het werk te zien. Het is, in verband met zijn rugklachten, fijn dat hij niet meer zelf hoeft te stofzuigen.

Sjaan heeft door haar reuma moeite met het snijden van voedsel. Bij de thuiszorgwinkel heeft ze nu speciale messen gevonden met een ergonomische greep waardoor ze veel minder pijnklachten heeft bij het koken.

2.7 Het gespreksverslag

Van het gesprek wordt door de medewerker van het Sociaal Team altijd een gespreksverslag gemaakt volgens een vastgelegd format. Dit verslag wordt naar de inwoner gestuurd en opgeslagen in de administratie van het Sociaal Team.

In het gespreksverslag wordt het volgende aangegeven:

- Persoonlijke gegevens;

- Informatie over het gesprek en de consulent (wanneer, waar, met wie);

- De zelfredzaamheidsmatrix, waaruit blijkt:

 - De situatie van inwoner;

 - De besproken problemen van inwoner;

 - De te bereiken resultaten;

- De eigen kracht van inwoner en zijn omgeving;

- De oplossingen en de toegang daartoe;

- De afspraken die zijn gemaakt;

- De afspraken over de nazorg.

Het ondertekende gespreksverslag kan gebruikt worden als aanvraag voor Wmo-voorzieningen bij de gemeente. Nagekomen opmerkingen van of namens de inwoner worden als bijlage bij het verslag gevoegd. Het gespreksverslag met eventuele bijlagen wordt door Sociaal Team in het digitale cliëntdossier opgeslagen.

2.8 De aanvraag

2.8.1 Hoe aanvragen

Als de inwoner na het gesprek een Wmo-voorziening wil aanvragen, kan een aanvraag worden ingediend. Dit kan op verschillende manieren, afhankelijk van het voortraject:

- Als nieuwe cliënt, na een gesprek en het daarop volgende onderzoek: door het ondertekende onderzoeksverslag (waarin de aanvraag is genoemd) terug te sturen aan de gemeente;

- Als nieuwe cliënt, zonder gesprek: door het sturen van een aanvraagformulier;

- Als bestaande cliënt: met een wijzigingsformulier.

Als een nieuwe cliënt direct een aanvraagformulier indient, dan zal aan hem of haar een gesprek worden aangeboden. Dit gesprek (en het daarop volgende onderzoek) is nodig voor een goede afweging van de eigen mogelijkheden van de inwoner. Als de inwoner het gesprek weigert, dan zal de aanvraag zo goed mogelijk beoordeeld worden door de gemeente. Echter, gebrek aan medewerking en informatie van de inwoner kan tot buitenbehandeling van de aanvraag leiden.

Alle hierboven genoemde formulieren zijn te vinden op www.zeist.nl.

2.8.2 Doorzendplicht

Als de aanvraag niet onder de Wmo, maar onder een andere wettelijke regeling (zoals de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet) valt, dan stuurt de gemeente de aanvraag door naar de juiste instantie. Als de aanvraag naar de verkeerde gemeente is gestuurd, dan wordt deze doorgezonden. En als het een aanvraag is voor jeugdhulp, dan wordt deze warm aan het CJG overgedragen.

Aanvragen die betrekking hebben op beschermd wonen worden doorgezonden aan het college van burgemeester en wethouders van centrumgemeente Utrecht waar deze regeling wordt uitgevoerd. Dit gebeurt nadat een gesprek met de professional van het Sociaal Team heeft plaatsgevonden.

2.8.3 Inspelen op signalen

Het Sociaal Team heeft de mogelijkheid om naar aanleiding van een signaal uit de samenleving of een mondelinge aanvraag, acties in gang te zetten. Als een signaal binnenkomt, dan wordt aan de signaleerder gevraagd wat hij zelf al heeft gedaan naar aanleiding van het signaal. Vervolgens worden er afspraken gemaakt over wat de signaleerder zelf nog kan doen en wat het Sociaal Team oppakt.

2.9 Termijnen

Voor het afhandelen van meldingen en aanvragen gelden de volgende termijnen:

- Melding: Na de melding volgt zo snel mogelijk een gesprek. Voor het gesprek is geen officiële termijn gesteld, maar gestreefd wordt om het binnen 10 werkdagen te voeren. Als na zes weken geen onderzoek is gedaan vanuit het Sociaal Team op een melding, dan mag de melder direct een aanvraag voor een Wmo-maatwerkvoorziening indienen. De Wmo-specialist van de gemeente heeft dan nog twee weken de tijd om de aanvraag te behandelen en te beschikken.

- Verslag: Volgt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vijf werkdagen na afronding van het onderzoek.

- Beschikking: Binnen acht weken na de melding, als het na de melding tot een aanvraag komt.

De cliënt kan in alle gevallen nadat aan het college is gemeld dat hij maatschappelijke ondersteuning nodig heeft, een aanvraag om een maatwerkvoorziening indienen. Dit ook als het onderzoek niet is afgerond binnen de vastgelegde termijn van 6 weken, Het college moet dan hierop binnen 2 weken een beslissing nemen. Tegen deze beschikking is bezwaar en beroep mogelijk.

3 ALGEMENE ZAKEN RONDOM WMO-VOORZIENINGEN

Voordat dieper ingegaan wordt op de problematiek en de eventueel in te zetten maatwerkvoorzieningen, wordt eerst een aantal algemene zaken beoordeeld:

- Is de inwoner inderdaad woonachtig in de gemeente Zeist?;

- Is de gevraagde voorziening al aangeschaft?;

- Is de gevraagde voorziening langdurig noodzakelijk?;

- Is de gevraagde voorziening gericht op het individu?;

- Betreft het een voorziening ter vervanging van een eerder toegekende voorziening?

3.1 Woonachtig en hoofdverblijf

3.1.1 Woonachtig

Het kan voorkomen dat er twijfel is over waar de inwoner woonachtig is. Voor het begrip “woonachtig”, zijn er de volgende criteria:

- Het adres waar betrokkene woont volgens de gemeentelijke basisadministratie (GBA) en;

- Het adres waar betrokkene voor meer dan de helft van het jaar feitelijk woont.

3.1.2 Hoofdverblijf

De gemeente Zeist neemt alleen aanvragen in behandeling van inwoners van de gemeente Zeist. Dat betekent dat de aanvrager zijn hoofdverblijf in de gemeente Zeist moet hebben. Het hoofdverblijf is een verblijfplaats die voor permanente bewoning geschikt is en die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene. Een voor permanente bewoning geschikte verblijfplaats bevat in ieder geval een keuken, een wasgelegenheid en een slaapgelegenheid.

Het verschil tussen de begrippen “woonachtig” en “hoofdverblijf” is alleen relevant wanneer iemand twee adressen heeft binnen de gemeente Zeist. Anders is het hoofdverblijf leidend.

3.2 Voor de aanvraag aangeschaft

Als iemand een voorziening aanschaft voordat hij een aanvraag doet bij de gemeente, dan stelt hij de gemeente voor een voldongen feit. De gemeente kan dan meestal de situatie voorafgaand aan de aanpassing niet goed meer beoordelen en heeft geen invloed meer op de aanschaf van de voorziening.

Als achteraf niet meer is vast te stellen of de voorziening medisch noodzakelijk was, dan wordt de aanvraag afgewezen. De bewijslast ligt hierbij vooral bij de aanvrager. Alleen als achteraf objectiveerbaar is vast te stellen dat de voorziening medisch noodzakelijk is, kan de aanvraag worden toegekend. De hoogte van de vergoeding wordt echter gebaseerd op de goedkoopst-compenserende voorziening, ook wanneer de inwoner een duurdere voorziening heeft aangeschaft.

3.3 Langdurig noodzakelijk

Wat langdurig noodzakelijk is, wordt bepaald door de vraag of het probleem over gaat of blijvend is. Een tijdslimiet is pas in tweede instantie relevant. Als iemand met een probleem kampt dat bijvoorbeeld acht tot tien maanden in beslag neemt, maar wat daarna weer over is, dan is er geen sprake van langdurige noodzaak. Als de aanvrager ernstig ziek is en de verwachting is dat hij of zij binnen enkele maanden zal overlijden, dan beschouwen we het vaak wel als langdurig noodzakelijk omdat hier meestal de noodzaak zwaarder weegt. Het gaat hier weer om maatwerk.

Een belangrijke vraag is wat de grens is tussen voorzieningen die relatief een korte periode noodzakelijk zijn en voorzieningen die langdurig noodzakelijk zijn. Hiervoor moet een onderscheid gemaakt worden tussen situaties die van ernstig progressieve aard zijn en situaties van tijdelijke medische aard. In het eerste geval betreft het voorzieningen in het kader van de Wmo en in het tweede geval gaat het om voorzieningen die via de zorgverzekeraar beschikbaar worden gesteld. Voor bijvoorbeeld een voorziening in de vorm van een rolstoel naar aanleiding van een complexe beenbreuk (tijdelijk nodig) kan een beroep worden gedaan op de eigen zorgverzekering. Is een rolstoel permanent nodig, dan is er sprake van een Wmo-voorziening.

Als de grens tussen tijdelijk en langdurig niet duidelijk is, dan wordt over het algemeen een grens van zes maanden aangehouden. Is de verwachting dat de voorziening langer dan zes maanden nodig is, dan wordt deze als Wmo-voorziening aangemerkt.

Het criterium “langdurig noodzakelijk” is niet van toepassing op de huishoudelijke hulp, begeleiding, kortdurend verblijf en andere dienstverlening en vormen van opvang. Ook als er voor korte tijd hulp of opvang nodig is, kan deze via de Wmo worden verstrekt.

3.4 Op het individu gericht

Het verstrekken van een voorziening heeft het doel om de belemmeringen die de inwoner ondervindt op te heffen of te verminderen. In principe wordt geen rekening gehouden met de belemmeringen die door mensen uit de omgeving van inwoner worden ondervonden. Het gaat om de vraag of de te verstrekken voorziening voor de inwoner zelf een adequate voorziening is. Deze bepaling houdt echter niet in dat geen rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de inwoner en de afstemming met andere algemene en voorliggende voorzieningen. Het gaat hierbij puur om het feit dat iemand geen gemeenschappelijke voorziening kan aanvragen.

3.5 Aanvraag voor een al verstrekte voorziening

Hier gaat het om een voorziening die eerder door de gemeente is verstrekt en waarvan de afschrijvingstermijn nog niet voorbij is. In dat geval wordt geen nieuwe voorziening verstrekt, behalve wanneer de voorziening waar het om gaat, buiten de schuld van de aanvrager om, niet meer functioneert (lees: niet meer adequaat te gebruiken is). Uiteraard kan er wel een andere voorziening verstrekt worden als de eerder verstrekte voorziening niet meer (goed) bruikbaar is geworden bijvoorbeeld wegens verergerde problematiek.

De gemeente houdt de volgende afschrijvingstermijnen aan voor de verstrekte voorzieningen:

- Sportrolstoelen: 3 jaar;

- Vervoermiddelen en roerende woonvoorzieningen (bijvoorbeeld een scootmobiel, een rolstoel, een tillift of een toiletverhoger: 7 jaar;

- Niet-roerende woningaanpassingen en autoaanpassingen (bijvoorbeeld een onderrijdbare keuken, een traplift of aangepaste autostoelen): 10 jaar.

Voorzieningen waarvan de afschrijvingstermijn is verstreken, maar die nog goed functioneren, worden uiteraard niet vervangen.

De afschrijvingstermijnen worden zowel bij voorzieningen in natura als bij voorzieningen die in de vorm van een pgb zijn verstrekt, toegepast. Dat betekent dat van inwoners die een pgb krijgen om een voorziening aan te schaffen, verwacht wordt dat ze een voorziening kopen die in ieder geval de voor de categorie gestelde afschrijvingsperiode mee gaat.

Soms blijkt een reparatie nodig aan een voorziening die door onzorgvuldig gebruik of zelfs misbruik kapot is gegaan. Als dit zich vaker voordoet, dan wordt een aangetekende brief gestuurd waarin staat dat de voorziening wordt ingenomen als het weer gebeurt. Bij grove nalatigheid geldt hetzelfde. Zolang de afschrijvingstermijn niet is verlopen, hoeft de gemeente geen nieuwe voorziening te verstrekken. Ook als iemand een pgb heeft, kan de gemeente op deze manier ingrijpen.

Overigens heeft de gemeente alleen zorgplicht voor voorzieningen binnen Nederland. Voor het meenemen van voorzieningen naar het buitenland is de gebruiker zelf verantwoordelijk, eventuele schade komt voor zijn rekening. Het afsluiten van een reisverzekering wordt sterk aangeraden.

4 HET VOEREN VAN EEN HUISHOUDEN

4.1 Wat verstaan we hieronder?

Onder het voeren van een huishouden verstaan we:

- Het schoonmaken van het huis, zodat het schoon en leefbaar is;

- Het doen van de boodschappen en klaarmaken van het eten, zodat wordt voorzien in maaltijden en andere huishoudelijke benodigdheden;

- Het doen van de was, zodat er schone, draagbare en doelmatige kleding voorhanden is.

Ook het verzorgen van eventuele (jonge) kinderen hoort bij het huishouden, maar dat wordt in een apart hoofdstuk (hoofdstuk 7) besproken.

4.1.1 Schoonmaken van het huis

Tot het schoonmaken van het huis behoort het zware en lichte huishoudelijk werk. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het verder schoon en opgeruimd houden van de ruimten die bewoond worden.

Het gaat om alle activiteiten om het huis, exclusief de tuin en het lappen van de ramen aan de buitenkant, maar inclusief balkon en berging, schoon en leefbaar te houden. Deze ruimten zijn die ruimten die (op het niveau van sociale woningbouw) voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Het niveau van sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken.

4.1.2 Boodschappen doen en maaltijden bereiden

In elk huishouden zijn in ieder geval levensmiddelen en schoonmaakmiddelen nodig. Zaken dus die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Hier buiten vallen de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.

Het is heel normaal dat mensen de boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Daar kan de Wmo bij aansluiten door uit te gaan van één maal per week hulp hierbij. In veel gevallen is hulp via de Wmo echter niet nodig, omdat volstaan kan worden met boodschappendiensten van supermarkten of hulp van vrijwilligers. Een boodschappendienst wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn.

Ook voor het bereiden van maaltijden geldt dat er goede voorliggende mogelijkheden zijn, zoals maaltijdservices, open eettafels en kant-en-klaarmaaltijden.

4.1.3 De was doen

De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat gereinigd worden. Dit betekent het wassen, drogen, eventueel strijken en opvouwen van kleding en linnengoed. En soms moet er klein verstelwerk worden gedaan, zoals het repareren van een los naadje of het vastzetten van een knoop. We spreken hierbij uitsluitend over normale kleding voor alledag. Uitgangspunt is om voor kleding te kiezen die niet te bewerkelijk en makkelijk wasbaar is en waarbij strijken niet of beperkt noodzakelijk is. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare (algemeen gebruikelijke) moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger (indien aanwezig).

4.2 Afwegingskader

4.2.1 Voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen

Het college beoordeelt of er voorliggende en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn waar de inwoner gebruik van kan maken. Voorbeelden hiervan zijn:

- Een glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant;

- Een boodschappenservice;

- Een vrijwilliger die meegaat om boodschappen te doen;

- Maaltijdvoorziening of kant en klare maaltijden;

- Een was- en strijkservice;

- Aanschaf van een droogtrommel;

- Tuinman;

- Hondenuitlaatservice.

Deze lijst is niet limitatief. In de loop der tijd zullen voorzieningen die nu nog weinig voorkomen en duur zijn, steeds meer ingeburgerd raken en dan als voorliggend kunnen worden aangemerkt. Een robotstofzuiger is nu nog vrij prijzig, maar zal in de toekomst waarschijnlijk beter en goedkoper worden en daarmee voor meer mensen bereikbaar en bruikbaar.

Bij het beoordelen of een voorziening als voorliggend beschouwd kan worden, moet onderzocht worden of de voorziening voor de persoon in kwestie beschikbaar is en past binnen zijn situatie, ook in financieel opzicht.

Ook beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de beperking, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost was. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen.

4.2.2 Belastingregeling dienstverlening aan huis

Voor o.a. huishoudelijke hulp via de Wmo wordt een eigen bijdrage opgelegd. Mensen met een hoger inkomen en zonder andere Wmo-voorzieningen, betalen de huishoudelijk dan soms helemaal terug via deze eigen bedrage. In hun geval zijn ze vaak sneller en goedkoper geholpen met zelf ingekochte particuliere hulp.

Particulieren kunnen door de Regeling dienstverlening aan huis (Belastingdienst) gemakkelijk iemand inhuren voor klussen in en om het huis. Zij hoeven voor deze huishoudelijke hulp geen loonbelasting en premies werknemersverzekeringen af te dragen. Onder dienstverlening aan huis vallen klussen in en om het huis, zoals:

- Schoonmaken, wassen, strijken en koken;

- De tuin onderhouden;

- Honden uitlaten;

- Boodschappen doen of medicijnen ophalen;

- Oppassen;

- Huishoudelijke hulp, bijvoorbeeld een hulp in de huishouding voor ouderen en langdurig zieken;

- Zorg verlenen, al dan niet via een persoonsgebonden budget (pgb).

4.2.3 Gebruikelijke zorg

Gebruikelijke zorg, die huisgenoten geacht worden aan elkaar te verlenen, wordt ook als een voorliggende voorziening beschouwd. Het principe “gebruikelijke zorg” is gebaseerd op de gedachte dat een leefeenheid samen verantwoordelijk is voor het huishoudelijke werk. Er mag daarbij echter geen sprake zijn van (dreigende) overbelasting van de huisgeno(o)t(en). Overbelasting of dreigende overbelasting moet objectief worden vastgesteld, bijvoorbeeld door medisch onderzoek.

4.2.3.1 Huisgenoot

Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die, ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze, één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar het kunnen ook inwonende ouders zijn. Of er sprake is van inwonend, wordt beoordeeld op basis van de concrete feitelijke situatie.

4.2.3.2 Wie valt buiten de leefeenheid?

Personen die een (pension)kamer huren, niet in enige familiebetrekking staan tot de aanvrager en een huurcontract hebben, worden niet gezien als onderdeel van de leefeenheid. Of er sprake is van inwonend, wordt beoordeeld op basis van de concrete feitelijke situatie.

4.2.3.3 Rekening houden met de leeftijd van de huisgenoten

Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij (afhankelijk van hun leeftijd en mogelijkheden) hun bijdrage leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, et cetera. Van jonge kinderen wordt uiteraard niets of zeer weinig verwacht, terwijl kinderen van 16 en 17 jaar geacht worden om een substantiële bijdrage te leveren.

Van (gezonde) jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar wordt verwacht dat ze een eenpersoons-huishouden kunnen voeren. Van (gezonde) volwassenen vanaf 23 jaar wordt verwacht dat ze een volledig huishouden kunnen voeren. Hierin volgen we de CIZ-richtlijnen.

4.2.3.4 Huishouden naast een baan

Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een baan een huishouden te kunnen runnen. Iedereen die werkt moet naast zijn werk het huishouden doen of hier eigen oplossingen voor zoeken, zoals het inhuren van particuliere hulp. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor tweeverdieners.

4.2.3.5 Ver en lang van huis

Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten, zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd worden.

In alle situaties waarbij sprake is van een eigen keuze, wordt hier geen rekening mee gehouden. De afwezigheid moet dus een verplichtend karakter hebben.

Voorbeelden hiervan zijn:

- Chauffeurs die op het buitenland reizen;

- Medewerkers in de offshore;

- Marinemensen en militairen die maanden achtereen van huis zijn.

Het gaat te ver om deze mensen te dwingen om ander werk te zoeken. Vakantie heeft geen verplichtend karakter en wordt dus als eigen keuze gezien.

4.2.3.6 Niet willen of niet gewend

Bij de indicatie wordt geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat huisgenoten aangeven dat ze het huishoudelijke werk niet willen doen, of niet gewend zijn om te doen. In situaties dat personen uit de leefeenheid nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan en dit niet kunnen, kan via een tijdelijke indicatie hulp worden geboden bij het aanleren van huishoudelijke taken. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies aangeleerd.

4.2.3.7 Ouderen

Ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk vallen ook onder de gebruikelijke zorg. Een (zeer) hoge leeftijd kan in omstandigheden aanleiding te zijn om niet te vragen het huishoudelijke werk aan te leren. Vanaf 80 jaar wordt van een huisgenoot niet meer verwacht dat hij het huishoudelijke werk gaat aanleren.

4.2.4 Mantelzorg

In de overweging wordt ook meegenomen of er sprake is van mantelzorg. Mantelzorg is niet afdwingbaar, maar als er taken zijn die door een mantelzorger worden overgenomen, dan hoeven die natuurlijk niet door een hulp worden overgenomen.

Als er sprake is van een latrelatie, dan zal de gemeente nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.

4.3 Wmo-maatwerkvoorzieningen

Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college een Wmo-maatwerkvoorziening inzetten. Over het algemeen bestaat deze voorziening uit hulp bij het huishouden.

4.3.1 Hulp bij het huishouden

4.3.1.1 Normtijden

Bij het verstrekken van hulp bij het huishouden wordt een norm aangehouden (bijlage 1). Deze systematiek bestaat uit normtijden (in minuten) voor de verschillende over te nemen taken voor verschillende soorten huishoudens. Deze systematiek is indertijd tot stand gekomen in overleg met de toenmalige koepel van zorgaanbieders en is door de Centrale Raad van Beroep als niet-onredelijk aangemerkt.

4.3.1.2 Niveau van de hulp

Er zijn 3 niveaus voor huishoudelijke hulp (HH):

HH1 – Schoonmaken

  • -

    Lichte huishoudelijke werkzaamheden (kamers opruimen);

  • -

    Zwaardere huishoudelijke werkzaamheden (stofzuigen, wc of badkamer reinigen, bed verschonen);

  • -

    Verzorging van kleding en linnengoed (inclusief het doen van de was);

  • -

    Boodschappen doen voor het dagelijkse leven;

  • -

    De verzorging van een broodmaaltijd;

  • -

    De verzorging van een warme maaltijd;

  • -

    Het op orde houden van huishoudelijke spullen; kleding, apparaten, et cetera.

HH2 – Schoonmaken en regie: Alle HH1-taken plus

  • -

    Dagelijkse organisatie van het huishouden; bijvoorbeeld het plannen van huishoudelijke zorg (wie doet wat en wanneer moet iets gebeuren);

  • -

    Beheer van de levensmiddelenvoorraad, houdbaarheid in koelkast;

  • -

    Aandacht voor hygiëne in huis in algemene zin;

  • -

    Anderen in de huishouding helpen met zelfverzorging (bijvoorbeeld het helpen met aankleden en wassen van de kinderen).

HH3 – Schoonmaken, regie en ondersteuning, begeleiding en instructie

  • -

    Schoonmaakwerkzaamheden met ondersteuning binnen een ontregelde huishouding;

  • -

    Psychosociale begeleiding gericht op huishoudelijke activiteiten;

  • -

    Observeren;

  • -

    Advies, instructie, voorlichting gericht op het voeren van een huishouding.

4.3.1.3 Hogere normtijden in bijzondere situaties

De normen voor hulp bij het huishouden bieden de mogelijkheid om in bijzondere situaties wat extra hulp toe te kennen. Denk hierbij aan extra wassen bij incontinentie en extra stofzuigen bij inwoners die door hun beperking veel knoeien. Ook kan de normtijd voor een activiteit naar beneden bijgesteld worden, als de inwoner delen van de activiteit wel zelf kan doen. Denk hierbij aan het niet kunnen stoffen op de hoge en lage plekken, maar wel op de goed bereikbare plaatsen.

4.3.1.4 Overige uitgangspunten

Wat betreft het strijken van kleding worden er geen lakens, theedoeken, zakdoeken en ondergoed etc. gestreken. Bij de (aanschaf van nieuwe) kleding is het uitgangspunt dat kleding onderhoudsvriendelijk is en niet of beperkt hoeft te worden gestreken.

Bij boodschappen is het uitgangspunt: één maal in de week boodschappen doen. Een uitzondering wordt door het college alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet in één maal per week mogelijk is.

4.4 Mantelzorg

Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met betrekking tot het huishouden. Dit is dan het gevolg van de zorgtaak van de mantelzorger, waardoor hij of zij (te) zwaar belast wordt. In een dergelijk geval zijn twee oplossingen mogelijk:

-Ondersteuning van degene die verzorgd wordt, zodat de mantelzorger ontlast wordt;

- Ondersteuning van de mantelzorger zelf.

Hoe gecompenseerd wordt, hangt af van de mantelzorger, degene die verzorgd wordt en de afweging die de gemeente moet maken in het kader van de goedkoopst-compenserende oplossing.

5 BEGELEIDING

5.1 Wat verstaan we hieronder?

Begeleiding is gericht op het bevorderen, het behoud of het compenseren van zelfredzaamheid van de inwoner. Begeleiding is bedoeld voor mensen die zonder deze begeleiding zouden moeten verblijven in een instelling of zich zouden verwaarlozen. Begeleiding kan individueel of in groepsverband worden gegeven. Bij zelfredzaamheid gaat het hier om de lichamelijke, cognitieve en psychische mogelijkheden die de inwoner in staat stellen om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren.

In de eerste plaats kan het gaan om het compenseren en actief herstellen van het beperkte of afwezige regelvermogen van de inwoner, waardoor hij onvoldoende of geen regie over het eigen leven kan voeren. Het gaat dan om zaken als het helpen plannen van activiteiten en het structureren van de dag, regelen van dagelijkse zaken en het nemen van besluiten. De grens tussen de persoonsgebonden sociale omgeving en participatie is niet altijd scherp te trekken. Daarom is er voor inwoners met matige en zware beperkingen binnen de begeleiding ook ondersteuning mogelijk in de vorm van het stimuleren tot en het voorbereiden van gesprekken met instanties op het terrein van wonen, school, werk, enzovoort.

In de tweede plaats kan de begeleiding de vorm aannemen van praktische hulp en ondersteuning bij het uitvoeren of het eventueel ondersteunen bij het oefenen van handelingen/vaardigheden die zelfredzaamheid tot doel hebben. Begeleiding kan ook zijn het aanreiken van voorwerpen bij mensen met een lichamelijke aandoening zoals patiënten met een dwarslaesie.

5.2 Afwegingskader

5.2.1 Waarom begeleiding

Begeleiding kan nodig zijn voor inwoners met matige tot zware beperkingen op één of meer van de volgende vijf terreinen:

- Sociale redzaamheid;

- Bewegen en verplaatsen;

- Probleemgedrag;

- Psychisch en/of cognitief functioneren;

- Geheugen- en oriëntatiestoornissen.

Het onderscheid tussen enerzijds lichte beperkingen en anderzijds matige tot zware beperkingen wordt op elk van de vijf terreinen onderzocht aan de hand van een aantal aspecten. De onderstaande uitwerking is baseerd op de CIZ-beleidsregels indicatiestelling uit 2014.

Bij (toenemende) risico’s voor de inwoner in situaties van sociale onveiligheid, misbruik door de omgeving of dat de inwoner zelf een risico vormt voor de eigen omgeving, dient bij de indicatie voor begeleiding hiermee rekening te worden gehouden.

5.2.1.1 Sociale redzaamheid

Bij sociale redzaamheid gaat het om de volgende aspecten:

- Begrijpen wat anderen zeggen;

- Zich begrijpelijk maken;

- Een gesprek voeren;

- Kunnen lezen, schrijven en rekenen;

- Communicatiehulpmiddel gebruiken;

- Dagelijkse bezigheden;

- Dagelijkse routine regelen;

- Problemen oplossen en besluiten nemen

- Initiëren en uitvoeren van eenvoudige taken;

- Initiëren en uitvoeren van complexere taken;

- Zelf geld beheren;

- Zelf administratieve zaken of de administratie bijhouden.

Lichte beperkingen houden dan in dat de inwoner lichte problemen heeft met de dagelijkse routine en met het uitvoeren van vooral complexere activiteiten. Met enige stimulans en/of toezicht is hij in staat zijn sociale leven zelfstandig vorm te geven, aankopen te doen en zijn geld te beheren. Wat betreft het aangaan en onderhouden van sociale relaties, op school, op het werk, met het sociale netwerk, is er met praten bij te sturen, vanuit gezin, het sociale netwerk, werk en/of school. De inwoner kan zelf om hulp vragen en er is geen noodzaak tot het daadwerkelijk overnemen van taken. De inwoner vereenzaamt niet.

Matige beperkingen houden dan in dat het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine (gebrek aan dag- en nachtritme) voor de inwoner niet vanzelfsprekend zijn. Dit levert af en toe zodanige problemen op dat de inwoner afhankelijk is van hulp. De communicatie gaat niet altijd vanzelf doordat de inwoner soms niet goed begrijpt wat anderen zeggen en/of zichzelf soms niet voldoende begrijpelijk kan maken. Het niet inzetten van begeleiding kan leiden tot verwaarlozing, vereenzaming of noodzaak tot opname.

 

Zware beperkingen houden dan in dat complexe taken voor de inwoner moeten worden overgenomen. Ook het uitvoeren van eenvoudige taken en communiceren gaan moeizaam. De inwoner kan niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten nemen, hij kan steeds minder activiteiten zelfstandig uitvoeren. De zelfredzaamheid wordt problematisch. Voor de dagstructuur en het voeren van de regie is de inwoner afhankelijk van de hulp van anderen.

5.2.1.2 Bewegen en verplaatsen

Bij zich bewegen en verplaatsen gaat het om de volgende aspecten:

- Lichaamspositie handhaven;

- Grove hand- en armbewegingen maken;

- Fijne handbewegingen maken;

- Lichtere voorwerpen tillen;

- Gecoördineerd bewegingen maken met benen en voeten;

- Lichaamspositie veranderen;

- Voortbewegen binnenshuis, zonder hulp(middelen);

- Korte afstanden lopen;

- Trap op en af gaan zonder hulp(middelen);

- Zich verplaatsen met hulp(middelen);

- Voortbewegen buitenshuis zonder hulp(middelen);

- Gebruik maken van openbaar vervoer;

- Eigen vervoermiddel gebruiken;

- Zwaardere voorwerpen tillen.

Lichte beperkingen houden dan in dat de inwoner niet meer zelf kan fietsen of autorijden en zich buitenshuis niet meer zonder hulpmiddel (bijvoorbeeld een rollator) kan voortbewegen. Met het gebruik van hulpmiddelen kan er nog veel, maar niet alles. Daarnaast kan de inwoner geen zware voorwerpen tillen. Het optillen van lichte voorwerpen levert soms problemen op, maar met wat hulp en eenvoudige aanpassingen lukt dit nog wel. De inwoner kan de genoemde beperkingen in voldoende mate compenseren door hulp uit de omgeving en zo nodig door de inzet van hulp bij het huishouden en/of andere voorzieningen uit de Wmo.

Matige beperkingen houden dan in dat het zelfstandig opstaan uit een stoel en gaan zitten soms problemen oplevert. Fijne handbewegingen worden minder vanzelfsprekend, maar ook de grove hand- en armbewegingen beginnen problemen te geven. De inwoner kan zich, ook met behulp van een rollator of rolstoel, moeilijker zelfstandig verplaatsen. Openbaar vervoer is eigenlijk ontoegankelijk voor de inwoner geworden, maar vanuit eigen middelen of de Wmo zijn hiervoor alternatieven mogelijk.

Zware beperkingen houden dan in dat de inwoner bij het opstaan uit een stoel, het gaan zitten en het in- en uit bed komen volledig moet worden geholpen. Binnenshuis is de inwoner voor zijn verplaatsingen zowel naar een andere verdieping of gelijkvloers volledig afhankelijk van hulpmiddelen. Voor het oppakken of vasthouden van lichte voorwerpen is hulp nodig. Ondanks het gebruik van hulpmiddelen kan de inwoner de beperkingen onvoldoende compenseren in het dagelijks leven.

5.2.1.3 Gedragsproblemen

Bij gedragsproblemen gaat het om de volgende aspecten:

- Destructief gedrag (gericht op zichzelf en/of de ander, zowel letterlijk als figuurlijk);

- Dwangmatig gedrag;

- Lichamelijk agressief gedrag;

- Manipulatief gedrag;

- Verbaal agressief gedrag;

- Zelfverwondend of zelfbeschadigend gedrag;

- Grensoverschrijdend seksueel gedrag.

De effecten van dit gedrag op de leefomgeving van de betreffende inwoner, worden meegenomen in het onderzoek.

Lichte beperkingen houden dan in dat de inwoner lichte gedragsproblemen vertoont die bijsturing vereisen, maar geen directe of acute belemmering vormen voor de zelfredzaamheid of de omgeving. Het vertoonde gedrag kan relatief eenvoudig worden bijgestuurd door de omgeving van de inwoner. Bijsturing is voldoende zonder dat de overname van taken noodzakelijk is.

Matige beperkingen houden dan in dat de inwoner gedrag vertoont dat bijsturing en soms (gedeeltelijke) overname van taken vereist. Het cliëntsysteem kan slechts gedeeltelijk in de bijsturing van de inwoner voorzien. Het vertoonde gedrag vereist bijsturing door een deskundige professional. Als geen deskundige bijsturing wordt geboden, verslechtert de situatie van de inwoner of nemen risico’s voor de omgeving toe.

Zware beperkingen houden dan in dat de inwoner ernstig probleemgedrag vertoont en hierdoor ontstaan zelfredzaamheidproblemen. Er is deskundige professionele sturing nodig om het gedrag in goede banen te leiden. Omdat er risico’s zijn voor veiligheid van de inwoner of zijn omgeving is continu hulp of begeleiding nodig.

5.2.1.4 Psychisch functioneren

Bij psychisch functioneren gaat het om de volgende aspecten:

- Concentratie;

- Geheugen en denken;

- Perceptie van omgeving.

Afhankelijk van het ziektebeeld kunnen er specifieke beperkingen zijn, waarmee in het onderzoek rekening wordt gehouden.

 

Lichte beperkingen houden dan in dat de inwoner lichte problemen heeft met concentreren, geheugen en denken. De oorzaak kan in verschillende problemen liggen, zoals lichte sociaal-emotionele instabiliteit, stemmingsproblemen, of prikkelgevoeligheid. De concentratie en/of capaciteit tot informatieverwerking laat af en toe te wensen over. Met hulpmiddelen en enige aansturing is de zelfredzaamheid van de inwoner voldoende te ondersteunen. Er is geen noodzaak tot het overnemen van taken.

Matige beperkingen houden dan in dat de inwoner vaak zodanige problemen heeft met de concentratie en informatieverwerking dat hiervoor hulp noodzakelijk is. Als niet met regelmaat deskundige hulp wordt geboden, ervaart de inwoner in het dagelijks leven problemen bij de zelfredzaamheid.

Zware beperkingen houden dan in dat de inwoner ernstige problemen heeft met de concentratie, het geheugen en denken en ook de waarneming van de omgeving. Hierdoor is volledige overname van taken door een deskundige professional noodzakelijk.

5.2.1.5 Oriëntatiestoornissen

Bij oriëntatiestoornissen gaat het om de volgende aspecten:

- Oriëntatie in persoon;

- Oriëntatie in ruimte;

- Oriëntatie in tijd;

- Oriëntatie naar plaats.

Lichte beperkingen houden dan in dat de inwoner lichte problemen heeft met het besef van tijd en/of plaats. Het herkennen van personen en de omgeving levert geen problemen op. De problemen doen zich af en toe voor en de inwoner kan zich zelfstandig redden met hulp vanuit zijn netwerk. De beperkingen vormen geen bedreiging voor zijn zelfredzaamheid, want de inwoner kan veel taken op basis van “gewoonte” zelfstandig uitvoeren.

Matige beperkingen houden dan in dat de inwoner problemen heeft met het herkennen van personen en zijn omgeving. De zelfredzaamheid van de inwoner staat onder druk. De inwoner heeft vaak hulp nodig van anderen bij het uitvoeren van taken en het vasthouden van een normaal dagritme. Als geen deskundige begeleiding wordt geboden, verslechtert de situatie van de inwoner en neemt kans op een onveilige situaties toe.

Zware beperkingen houden dan in dat de inwoner ernstige problemen vertoont in het herkennen van personen en van zijn omgeving. Hij is gedesoriënteerd en zijn zelfredzaamheid is aangetast. Ondersteuning bij dagstructurering en bij het uitvoeren van taken is noodzakelijk, ook is het overnemen van taken aan de orde. Als geen deskundige begeleiding geboden wordt, is opname het enige alternatief.

5.2.2 Voorliggende voorzieningen

5.2.2.1 Jeugdwet

Kinderen en jongeren tot 18 jaar vallen onder de Jeugdwet. Als zij begeleiding nodig hebben dan kunnen zij (of hun ouders/ wettelijk vertegenwoordigers) zich wenden tot het CJG voor een gesprek. Vervolgens kan een aanvraag worden gedaan voor begeleiding in het kader van de Jeugdwet bij de gemeente. Jongeren tussen de 18 en 23 jaar melden zich ook bij het CJG, maar voor hen kan een Wmo-aanvraag voor begeleiding worden gedaan.

5.2.2.2 Behandeling

Onder behandeling vallen activiteiten die gericht zijn op het herstel of voorkomen van verergering van de aandoening, stoornis of beperking. Daarbij hoort het verbeteren van algemene competenties en vaardigheden (zoals beheersen van gedrag, verbeteren van fysieke vaardigheden als conditie, bewegingsvermogen, en/of mentale vaardigheden als oriëntatievermogen, concentratievermogen, enzovoort). Het gaat om gerichte professionele interventies, waarvoor expertise op het niveau van een specifiek medicus (medisch specialist, specialist ouderengeneeskunde, arts verstandelijk gehandicapten, psychiater, enzovoort), specifiek paramedicus (bijvoorbeeld ergotherapeut), vaktherapeut (bijvoorbeeld drama-/speltherapeut) of gedragswetenschapper (bijvoorbeeld orthopedagoog, gz-psycholoog) noodzakelijk is. Behandeling valt onder de zorgverzekeringswet of, als het om multidisciplinaraire complexe behandeling gaat, onder de Wet langdurige zorg (Wlz). Behandeling is voorliggend op begeleiding, mits de behandeling beschikbaar is voor de cliënt. Het is ook mogelijk om tijdens de periode van behandeling begeleiding te indiceren, aanvullend op de behandeling. Soms is het mogelijk deze begeleiding af te bouwen terwijl de behandeling vordert.

Aanleren en oefenen met een behandelaar

Tot behandeling in de Wlz wordt ook de behandeling gerekend die gericht is op het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag (tot 2009 was dit tot de functie Activerende Begeleiding), als dit ten minste een specifieke en programmatische aanpak vereist waarvoor een Wlz-behandelaar nodig is. Het betreft een complex probleem dat een specifieke benadering vraagt om bepaalde, niet op zichzelf staande vaardigheden te kunnen aanleren. Naast de training behoort ook de herhaling tijdens de behandelperiode tot het aanleren.

Het door oefenen recent aangeleerde vaardigheden inslijten of bestaande vaardigheden in een andere situatie kunnen gebruiken, wordt niet gerekend tot behandeling, maar tot begeleiding. In geval van begeleiding heeft de behandelaar zich kunnen terugtrekken en kan de zorg na enige instructie worden overgenomen door een begeleider, niet zijnde een behandelaar. Oefenen in de zin van begeleiding kan ook aan de orde zijn wanneer de beperkingen als een gegeven worden beschouwd en er op basis van deze beperkingen op zichzelf staande praktische vaardigheden en gedrag wordt aangeleerd die de zelfredzaamheid ten doel hebben. Denk hierbij aan het leren lopen met een taststok aan een visueel gehandicapte en/of het zich binnen en rondom de woning kunnen oriënteren. De directe omgeving krijgt adviezen over de inrichting van de woonomgeving en de achtergrond hiervan. Ook kan worden gedacht aan het leren koken, wassen van kleding en dergelijke aan een verstandelijk gehandicapte, bijvoorbeeld bij het zelfstandig gaan wonen.

Behandeling groep

Als een inwoner is aangewezen op een dagprogramma en tijdens dit dagprogramma is behandeling noodzakelijk in de vorm van “behandeling gericht op herstel en/of het aanleren van vaardigheden of gedrag” of “CSLM-zorg”, dan is behandeling groep voorliggend op begeleiding groep.

Behandelmijding

Behandelmijding betekent dat de psychiatrische behandeling die nodig is vanwege de aandoening niet gezocht of geaccepteerd wordt. Hetzelfde geldt voor (meidsch) noodzakelijke zorg. Vaak ligt de oorzaak hiervan in een gestoorde oordeelsvorming, het ontbreken van ziektebesef en/of ziekte-inzicht. Soms kan bij een inwoner door behandelmijding verwaarlozing optreden, doordat de inwoner onvoldoende voor zichzelf zorgt en daardoor risico is op ziekte, ondervoeding en/of vervuiling. Veelal ontbreken de structuur en regie in het dagelijks leven. De verwaarlozing kan niet door een eigen netwerk of een voorliggende voorziening worden gecompenseerd. Indien de inwoner behandelmijder is en er risico is op verwaarlozing, kan er aanspraak zijn op begeleiding, ondanks dat behandeling mogelijk als voorliggende voorziening is aan te merken. Er kan in deze situatie minimale zorginzet worden geïndiceerd ter voorkoming van verwaarlozing. Hiermee wordt de inwoner geprikkeld om zich (toch) te laten behandelen.

5.2.2.3 Hulp bij het huishouden

In sommige gevallen kan hulp bij het huishouden of een andere en meestal goedkopere Wmo-voorziening, voorliggend zijn op begeleiding. Dit als het gaat om het overnemen en eventueel aanleren van huishoudelijke taken al dan niet in combinatie met het overnemen van de organisatie van deze taken.

5.2.2.4 Bemoeizorg en (O)GGZ

Zorgmijding betekent dat de zorg die nodig is om verwaarlozing te voorkomen niet gezocht of geaccepteerd wordt. Bemoeizorg is een onderdeel van de (O)GGZ in het kader van de Wmo/GGZ. Het bestaat onder meer uit het bereiken van zorgmijders, het contact leggen met deze doelgroep, zorgcoördinatie en praktische ondersteuning.

5.2.2.5 Zorgverzekeringswet

De aanvullende zorgverzekering valt niet onder de Zorgverzekeringswet en is hiermee ook geen wettelijk voorliggende voorziening. Het staat mensen vrij zich aanvullend te verzekeren of niet. De inhoud van deze verzekering en het gebruik hiervan door de inwoner kan van invloed zijn op de soort en omvang van de indicatie. Een voorbeeld van een aanvullende verzekering is mantelzorgvervanging, zoals Handen-in-Huis.

Zorg die medisch specialisten bieden, behoort tot de geneeskundige zorg die in het kader van de Zvw is verzekerd (Artikel 2.4 Besluit zorgverzekering). De zorg is gericht op behandeling van een stoornis en heeft als doel herstel of voorkomen van verergering van deze stoornis. De behandeling is niet beperkt tot de medische interventies, maar omvat, afhankelijk van de aard van de ingreep, in de Zvw ook de nodige begeleiding.

Het kan hier gaan om individuele begeleiding, maar ook om dagbesteding vanwege de psychiatrische behandeling. Deze begeleidingsactiviteiten zijn een onlosmakelijk onderdeel van de behandeling en hebben een geneeskundig doel.

Als sprake is van ambulante Zvw-behandeling dan is het van belang om te onderzoeken of deze

behandeling de totale zorgbehoefte van de inwoner op het gebied van de zelfredzaamheid compenseert. Als dat niet het geval is, kan er aanspraak zijn op aanvullende begeleiding.

5.2.2.6 Werk en school

De Wajong en WAO/WIA zijn wetten met een ander doel dan een zorgdoel zoals de Wmo kent. Deze wetten bepalen de mate van arbeidsongeschiktheid en daaraan gekoppeld de hoogte van een uitkering. Als een inwoner niet in staat is (aangepast) te werken of naar school te gaan, kan er aanspraak zijn op begeleiding groep ter vervanging van arbeid of school als de inwoner hierop is aangewezen. Dit betekent echter niet dat als de inwoner wel naar school kan gaan of kan werken, er geen aanspraak kan zijn op begeleiding in groepsverband, anders dan ter vervanging van arbeid of school. Dit moet afzonderlijk worden afgewogen.

Mogelijke voorliggende voorzieningen via de Wojang, WAO/WIA en Wsw zijn:

- Werken met ondersteuning van bijvoorbeeld een jobcoach;

- Naar school gaan of studeren met ondersteuning;

- Re-integreren met een re-integratieplan;

- Werken in een beschermde omgeving

5.2.2.7 Overige voorliggende voorzieningen

Niet bij wet gecreëerde voorzieningen kunnen het probleem ook oplossen en zijn in dat geval voorliggend. Voorbeelden hiervan zijn:

Alarmering;

- Kinderopvang (anders dan bedoeld in de Wet Kinderopvang);

- Vrijwilligers;

- Rode Kruis;

- Cliëntondersteuning door MEE

Van inwoners die daartoe in staat zijn, wordt actie en initiatief verwacht om hun netwerk in te schakelen en zo te voorzien in hun vraag naar zorg en dienstverlening.

5.2.2.8 Mantelzorg

Als de mantelzorger aangeeft de bovengebruikelijke zorg niet (meer) vrijwillig te kunnen of willen leveren, bestaat mogelijk aanspraak op bijvoorbeeld begeleiding. Bij mantelzorg staat het de inwoner vrij om de mantelzorg wel of niet te accepteren. Als een inwoner niet geholpen wil worden door een mantelzorger die dit aanbiedt, kan aanspraak op professionele zorg bestaan.

5.3 Wmo-maatwerkvoorzieningen

5.3.1 Keuze individuele begeleiding of groepsbegeleiding

Met betrekking tot de begeleiding wordt onderscheid gemaakt tussen begeleiding individueel en begeleiding groep. Of de inwoner is aangewezen op individuele begeleiding of begeleiding in groepsverband, wordt bepaald door de afweging wat zorginhoudelijk het meest doelmatig is. Begeleiding in groepsverband is voorliggend op individuele begeleiding als hetzelfde doel wordt beoogd.

Wanneer de begeleiding gericht is op het daadwerkelijk bieden van dagstructuur is begeleiding in groepsverband de aangewezen vorm van begeleiding. Echter, wanneer de zorgbehoefte gelegen is in het bijvoorbeeld een of meerdere keren per week bieden van hulp bij het doornemen van de dag- of weekstructuur en de zorgbehoefte is niet gelegen in het daadwerkelijk bieden van die dagstructuur, dan is begeleiding individueel de aangewezen vorm om de zorgbehoefte van de inwoner in te vullen.

Ook als er medische contra-indicaties zijn voor begeleiding in groepsverband, kunnen de activiteiten in de vorm van de aanspraak begeleiding individueel worden geïndiceerd. Een dagdeel begeleiding in groepsverband staat in die situatie niet gelijk aan vier uur begeleiding individueel, maar is afhankelijk van het zorgdoel. Het gaat dan om personen waarvoor op medische gronden een contra-indicatie geldt voor deelname aan een groep, geboden door een instelling, zoals infectiegevaar, ernstige energetische beperkingen of een psychisch ziektebeeld. Op basis van het zorgdoel voor de verzekerde kunnen begeleiding individueel en begeleiding in groepsverband gecombineerd zijn aangewezen. Bij de indicatiestelling wordt er rekening mee gehouden dat deze vormen van zorg niet op hetzelfde moment van de dag kunnen plaatsvinden.

5.3.2 Groepsbegeleiding

Groepsbegeleiding kan de volgende doelen hebben:

- Het bieden van een dagprogramma met als doel al dan niet aangepaste vormen van arbeid (ook vrijwilligerswerk) of school te vervangen;

- Het bieden van activiteiten met als doel een andersoortige vorm van dagstructurering dan arbeid of school (denk aan 65-plussers) en tevens zelfredzaamheid, cognitieve capaciteiten en vaardigheden zoveel mogelijk te handhaven en/of gedragsproblematiek te reguleren.

De gemeente Zeist onderscheidt 2 vormen van groepsbegeleiding:

- Reguliere dagbesteding;

- Gespecialiseerde dagbesteding.

5.3.2.1 Reguliere dagbesteding

Onder reguliere dagbesteding vallen alle dagbestedingsvormen met de vroegere NZA-codes:

- H531: Dagactiviteit basis;

- H811: Dagactiviteit VG (verstandelijk gehandicapten) licht;

- H831: Dagactiviteit LG (lichamelijk gehandicapten) licht;

- F125: Dagactiviteit GGZ-LZA (geestelijke gezondheidszorg, langdurig zorgafhankelijk).

5.3.2.2 Gespecialiseerde dagbesteding

Onder gespecialiseerde dagbesteding vallen alle dagbestedingsvormen met de vroegere NZA-codes:

- H800: Module cliëntkenmerk (somatisch-ondersteunend);

- H533: Module cliëntkenmerk (psychogeriatrisch);

- H812: Dagactiviteit VG (verstandelijk gehandicapten) midden;

- H813: Dagactiviteit VG (verstandelijk gehandicapten) zwaar;

- H832: Dagactiviteit LG (lichamelijk gehandicapten) midden;

- H833: Dagactiviteit LG (lichamelijk gehandicapten) zwaar.

5.3.3 Individuele begeleiding

Individuele begeleiding heeft als doel het bevorderen, het behoud of het compenseren van zelfredzaamheid van de inwoner in kwestie, zodat hij of zij zelfstandig kan blijven wonen. Individuele begeleiding is maatwerk en kan bestaan uit het helpen plannen van activiteiten, regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het helpen structureren van de dag.

De gemeente Zeist onderscheidt 2 vormen van individuele begeleiding:

- Reguliere begeleiding;

- Gespecialiseerde begeleiding.

5.3.3.1 Reguliere begeleiding

Onder reguliere dagbesteding vallen alle dagbestedingsvormen met de vroegere NZA-codes:

- H300: Begeleiding;

- H150: Begeleiding extra;

- H305: Begeleiding zorg op afstand aanvullend.

5.3.3.2 Gespecialiseerde begeleiding

Onder gespecialiseerde begeleiding vallen alle dagbestedingsvormen met de vroegere NZA-codes:

- H152: Begeleiding speciaal (niet-aangeboren hersenletsel);

- H153: Gespecialiseerde begeleiding (psychisch).

5.3.4 Afspraken met landelijke aanbieders voor specifieke groepen

Voor sommige vormen van gespecialiseerde dagbesteding en begeleiding geldt dat deze landelijk worden ingekocht. Het betreft dagbesteding en begeleiding voor mensen met een zintuigelijke beperking (visueel of auditief).

Gemeenten zijn vrij om afspraken te maken met andere (bijvoorbeeld lokale/regionale) aanbieders. Het is echter goed om te beseffen dat deze vorm van begeleiding een specifieke expertise vereist. Deze expertise is in de afgelopen jaren opgebouwd bij de bij deze raamovereenkomst betrokken aanbieders:

Vroegdoven:

  • -

    Kentalis;

  • -

    GGMD;

  • -

    Noorderbrug;

  • -

    Gelderhorst.

Doofblinden:

  • -

    Kalorama;

  • -

    Kentalis;

  • -

    GGMD.

 

Visueel gehandicapten:

  • -

    Bartiméus;

  • -

    Robert Coppesstichting;

  • -

    Visio. 

De toegang tot deze begeleiding gaat hetzelfde als die tot alle andere vormen van begeleiding, dus via het Sociaal Wijkteam. Het Sociaal Wijkteam kan inwoners via een Wmo-aanvraag doorgeleiden naar één van de landelijke aanbieders met verwijzing naar de landelijke inkoopafspraken specialistische begeleiding voor zintuigelijk gehandicapten.

5.3.5 Indicatie van begeleiding

Voor de indicatie van de omvang van de dagbesteding en de begeleiding wordt door de gemeente Zeist voorlopig aansluiting gezocht bij de werkwijze die het CIZ tot 1 januari 2015 toepaste. Deze werkwijze is te vinden in de CIZ Indicatiewijzer, Toelichting op de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014 zoals vastgesteld door het ministerie van VWS, versie 7.1, juli 2014. Hoofdstuk 7 van dit document gaat over de dagbesteding en individuele begeleiding.

5.3.6 Vervoer

Inwoners met een indicatie voor groepsbegeleiding kunnen, als zij dat nodig hebben, in aanmerking komen voor vervoer naar en van de begeleidingslocatie.

Vervoer wordt alleen toegekend als:

- Er groepsbegeleiding is geïndiceerd;

- De inwoner in kwestie niet in staat is om de locatie waar de begeleiding plaatsvindt zelfstandig te bereiken;

- Er geen voorliggende oplossingen zijn, zoals een geschikte locatie dichter bij huis of vervoer door een vrijwilliger (bijvoorbeeld de partner).

Een inwoner kan ook tijdelijk een indicatie voor vervoer krijgen, bijvoorbeeld omdat hij de af te leggen route nog onder begeleiding moet oefenen.

De gemeente Zeist onderscheidt de volgende vormen van vervoer:

- Vervoer dagbesteding gehandicaptenzorg;

- Vervoer dagbesteding gehandicaptenzorg rolstoel;

- Vervoer dagbesteding geestelijke gezondheidszorg.

Er kan vanuit de Wmo geen toezicht tijdens het vervoer worden geïndiceerd. Ook niet naar begeleiding in groepsverband. Er mag namelijk worden aangenomen dat het niveau van het vervoer naar deze zorg (inclusief het toezicht) is aangepast aan de cliënten die worden vervoerd.

5.4 Mantelzorg (respijtzorg)

Respijtzorg doet zich voor in situaties waarin de mantelzorger (de huisgenoot, partner of ouder die feitelijk de gebruikelijke zorg op zich moet nemen) bijvoorbeeld ziek is of met vakantie is. Ook is respijtzorg nodig als de mantelzorger niet tot het leveren van de zorg in staat is wegens aantoonbare (dreigende) overbelasting, die niet anders door hem is te verminderen of op te lossen. Als één van bovenstaande situaties zich voordoet, kan via de Wmo aanspraak zijn op begeleiding. Het gaat dan om indiceerbare zorg alsof de inwoner zonder gebruikelijke zorg woont.

6 KORTDUREND VERBLIJF

6.1 Wat verstaan we hieronder?

Kortdurend Verblijf omvat het logeren in een instelling gedurende maximaal drie etmalen per week, waarbij de inwoner persoonlijke verzorging, verpleging of begeleiding krijgt of kan krijgen. Het gaat hierbij om cliënten met somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoeningen of beperkingen, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, die permanent toezicht nodig hebben.

Het zwaartepunt van de zorg ligt bij Kortdurend Verblijf vooral op logeren met als doel het overnemen van het permanente toezicht op de inwoner ter ontlasting van de gebruikelijke zorger of mantelzorger. Het kortdurend verblijf voorkomt dat de betreffende inwoner permanent in een Wlz-instelling opgenomen moet worden.

Het verblijf is hier dus te karakteriseren als logeren ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie en niet als wonen in een instelling voor het grootste deel van de week. Tijdens het Kortdurend Verblijf is er geen sprake van behandeling.

6.2 Afwegingskader

Om in aanmerking te komen voor de functie Kortdurend Verblijf moet worden voldaan aan alle hieronder genoemde voorwaarden:

- Dat de inwoner een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap heeft;

- Dat de inwoner gezien de zorgbehoefte is aangewezen op zorg gepaard gaand met permanent toezicht;

- Dat de inwoner hierop gedurende maximaal drie etmalen is aangewezen;

- En dat ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg aan de inwoner levert, noodzakelijk is.

De onderstaande uitwerking is gebaseerd op de CIZ-beleidsregels indicatiestelling uit 2014.

6.2.1 Permanent toezicht

Permanent toezicht is:

-Toezicht op regelmatige en onregelmatige momenten, zodat de zorgverlening goed kan inspelen op de (frequent voorkomende) al dan niet geëxpliciteerde zorgvraag;

- Toezicht dat geboden wordt op basis van actieve observatie, die als doel heeft dreigende ontsporing in het gedrag of de gezondheidssituatie vroegtijdig te signaleren, waardoor tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige/gevaarlijke/ (levens)bedreigende gezondheids- en/of gedragssituaties voor de inwoner kan worden voorkomen.

Permanent toezicht omvat altijd bovengebruikelijk toezicht. Het is toezicht waarop de inwoner op basis van aandoeningen, stoornissen en beperkingen noodzakelijkerwijs is aangewezen op regelmatige en onregelmatige momenten en die geboden wordt op basis van actieve observatie. Permanent toezicht bij kinderen onderscheidt zich van gebruikelijk (ouderlijk) toezicht.

Permanent toezicht kan verschillende aangrijpingspunten hebben en verschillen in intensiteit.

Afhankelijk daarvan kan de toezichtfunctie op verschillende manieren vorm krijgen. Het toezicht kan gericht zijn op:

  • -

    Het bieden van fysieke zorg, zodat tijdig kan worden ingegrepen bij bijvoorbeeld valgevaar, of complicaties bij een ziekte; en/of

  • -

    Het verlenen van zorg op ongeregelde en/of frequente tijden, omdat de verzekerde zelf niet (meer) in staat is om hulp in te roepen; en/of

  • -

    Het preventief ingrijpen bij gedragsproblemen (voorkomen van escalatie en gevaar).

6.2.1.1 Het bieden van fysieke zorg

Het gaat hier vooral om inwoners met een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een lichamelijke handicap. Actieve observatie door de hulpverlener is noodzakelijk om tijdig zorg te kunnen bieden. Als er zorg geboden moet worden, moet dat ook direct gebeuren.

Voorbeelden zijn ouderen met dementie die willen opstaan en vergeten zijn dat ze niet meer mobiel zijn, mensen met niet goed instelbare epilepsie met een risico op een status epilepticus, verzekerden met ernstige hart- en/of longaandoeningen waarbij zuurstoftekort dreigt, en mensen met ernstige slikstoornissen en verslikrisico.

6.2.1.2 Het verlenen van zorg op onregelmatige en/of frequente tijden

Het gaat hier bijvoorbeeld om inwoners met regieverlies die niet zelf om hulp of zorg vragen. Er is continu zorg nodig waarbij de hulpverlener actief moet observeren. Voorbeelden: continu sturing en structuur bieden om dagelijks voorkomende en door inwoner niet goed begrepen situaties uit te leggen/te verduidelijken zodat inwoner hiermee kan omgaan, of continu sturing en structuur bieden om problemen op te lossen.

Er zijn dan zowel beperkingen in de sociale redzaamheid als stoornissen in de psychosociale functies (geheugen en denken, concentratie, perceptie van de omgeving en motivatie) of angststoornissen. Het kan ook gaan om cliënten die vanwege hun lichamelijke handicap zware fysieke beperkingen hebben die niet met hulpmiddelen te compenseren zijn99. Zij hebben frequente hulp en begeleiding nodig bij het uitvoeren van allerlei dagelijkse activiteiten en zijn zelf niet (meer) in staat om hulp in te roepen.

6.2.1.3 Het preventief ingrijpen bij gedragsproblemen

Het gaat hier om cliënten met gedragsproblemen, waarbij het ook kan gaan om zogenaamd internaliserend (naar binnen gericht) probleemgedrag. Dit kan voortkomen uit een psychiatrische of psychogeriatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, waarbij actieve observatie noodzakelijk is om tijdig te kunnen ingrijpen. Een ander voorbeeld: een verzekerde die zich onvoldoende kan uiten/verstaanbaar maken (communicatienood) en daardoor probleemgedrag zal gaan vertonen (woede-uitbarstingen, frustratie) als niet steeds hulp bij de communicatie geboden wordt.

6.2.2 Voorliggende voorzieningen

Op de functie Kortdurend Verblijf zijn geen wettelijk voorliggende voorzieningen van toepassing. Wel is een aantal niet-wettelijke voorliggende voorzieningen denkbaar.

6.2.2.1 Aanvullende verzekering op de Zorgverzekeringswet

De aanvullende verzekering valt niet onder de verplichte verzekering en is hiermee ook geen wettelijk voorliggende voorziening. Het staat mensen vrij zich aanvullend te verzekeren of niet. Als mensen deze verzekering hebben dan heeft dit een algemeen gebruikelijk karakter. De inhoud van deze verzekering en het gebruik hiervan door een cliënt, kunnen van invloed zijn op de soort en omvang van de indicatie. Een voorbeeld van een aanvullende verzekering is mantelzorgvervanging, bijvoorbeeld Handen-in-Huis.

6.2.2.2 Overige voorliggende voorzieningen

Niet bij wet gecreëerde voorzieningen om in de zorgbehoefte te voorzien buiten de Wmo om, zijn voor Kortdurend Verblijf bijvoorbeeld:

- Alarmering;

- Vrijwilligers;

- Cliëntondersteuning;

- Aanvullende verzekering op de Zvw;

- Mantelzorgondersteuning.

Deze voorzieningen gaan voor op Wmo-zorg als ze beschikbaar zijn en in redelijkheid een oplossing bieden voor de zorgbehoefte van een verzekerde. Van cliënten die daartoe in staat zijn, wordt ook actie en initiatief verwacht om hun netwerk in te schakelen en zo te voorzien in hun vraag naar zorg en dienstverlening.

6.2.3 Mantelzorg

Wanneer voor de zorgvrager mantelzorg vrijwillig beschikbaar is, wordt voor dat deel van de zorgaanspraak niet geïndiceerd. Professionele zorg vanuit de Wmo is dan niet noodzakelijk of er is minder professionele zorg nodig. Bij mantelzorg is cliëntsoevereiniteit van toepassing. Het staat de inwoner vrij mantelzorg wel of niet te accepteren. Als een inwoner niet geholpen wil worden door een mantelzorger die dit aanbiedt, kan de inwoner dat weigeren. Er is dan aanspraak op professionele zorg.

Een inwoner die is aangewezen op zorg met het leefklimaat “permanent toezicht”, komt in aanmerking voor een indicatie voor Verblijf. Als het de wens is van partner/ouders, in- of uitwonende kinderen, huisgenoten of andere mantelzorgers om dit permanente toezicht vrijwillig op zich te nemen in de thuissituatie, wordt geen indicatie voor Verblijf als bedoeld in de Wlz afgegeven als de inwoner hiermee instemt. Om de mantelzorger te kunnen ondersteunen (ontlasten) bij dit vrijwillig op zich genomen permanent toezicht, kan voor maximaal drie dagen per week Kortdurend Verblijf geïndiceerd worden.

6.3 Wmo-maatwerkvoorzieningen

6.3.1 Eén functie Kortdurend Verblijf

De gemeente Zeist kent één functie Kortdurend verblijf: Hierin kunnen alle doelgroepen bediend worden die eerst onder de volgende NZA-codes vielen:

- Z992: ZZP geestelijke gezondheidszorg verblijfscomponent;

- Z993: ZZP verstandelijk gehandicapten en lichamelijk gehandicapten verblijfscomponent;

- Z994: ZZP zintuigelijk gehandicapten verblijfscomponent;

- Z996: ZZP verblijf met behandeling (V&V) verblijfscomponent.

Kortdurend Verblijf is geen integraal pakket. De Persoonlijke Verzorging, Verpleging en/of Begeleiding die noodzakelijk is tijdens het Kortdurend Verblijf wordt geïndiceerd. Dit met uitzondering van het toezicht. Tijdens het Kortdurend Verblijf kan geen sprake zijn van Behandeling. Wel kan tijdens Kortdurend Verblijf een aanspraak zijn op Begeleiding groep wanneer de inwoner nietzelfredzaam is bij het invullen van zijn dagstructuur.

6.3.2 Indicatie van kortdurend verblijf

Voor de indicatie van de omvang van het kortdurend verblijf wordt voorlopig aansluiting gezocht bij de werkwijze die het CIZ tot 1 januari 2015 toepaste. Deze werkwijze is te vinden in de CIZ Indicatiewijzer, Toelichting op de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014 zoals vastgesteld door het ministerie van VWS, versie 7.1, juli 2014. Hoofdstuk 10 van dit document gaat over het kortdurend verblijf.

6.4 Mantelzorg

Kortdurend verblijf wordt gezien als een vorm van respijtzorg. Het doel van respijtzorg is de ontlasting van mantelzorgers. Als de persoon die zorg nodig heeft een indicatie voor kortdurend verblijf heeft, kan de mantelzorger af en toe vrijaf hebben en een adempauze nemen.

7 HET THUIS ZORGEN VOOR DE KINDEREN

Voor kinderen tot 23 jaar en de gezinnen waarin zij leven, is het CJG de toegang voor zorg en ondersteuning. Ook als het uiteindelijk om Wmo-voorzieningen voor kinderen gaat. Het CJG voert dus het gesprek met het kind in kwestie en/of zijn of haar ouders. Mocht het uiteindelijk tot een Wmo-aanvraag komen, dan kan het gespreksverslag van het CJG daarvoor dienen. De medewerkers van het CJG zullen de aanvraag aan de gemeente overdragen en zo nodig blijven monitoren.

7.1 Wat verstaan we hieronder?

Dit hoofdstuk is geheel gewijd aan het resultaat “het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren”. Hier kunnen problemen bij ontstaan door beperkingen van (één van de) ouders of juist van het kind. Dit kunnen problemen zijn op het gebied van:

- Opvang;

- Verzorging;

- Verplaatsen.

Problemen van kinderen met betrekking tot het wonen worden niet in dit hoofdstuk behandeld, maar in hoofdstuk 8.

7.2 Afwegingskader

7.2.1 Verantwoordelijkheid van de ouders

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beiden werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppasoma, kinderopvang, et cetera). Deze eigen verantwoordelijkheid geldt ook in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.

Ook zijn ouders in principe zelf verantwoordelijk voor de aanschaf van de juiste middelen om hun kind te verzorgen. Hiervoor mogen de nodige investeringen van de ouder(s) worden verwacht.

7.2.2 Voorliggende en gebruikelijke voorzieningen

7.2.2.1 Opvang

Wat betreft opvang, beoordeelt het college of alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang, opvang door grootouders, thuiswerken van de gezonde partner et cetera. Ook beoordeelt het college de mogelijkheden van ouderschapsverlof.

Wat betreft hulpmiddelen wordt bekeken of gebruikelijke zaken gemakkelijk omgebouwd kunnen worden tot geschikt voor de betreffende ouder. Een bestaande commode en bedje kunnen bijvoorbeeld eenvoudig opgehoogd worden, zodat de ouder met rugklachten zijn of haar baby beter kan verzorgen. Ook wordt bekeken of door een andere taakverdeling tussen de ouders tot een oplossing gekomen kan worden.

7.2.2.2 Opvoedingsvragen

Met kleine en grote vragen over de ontwikkeling en opvoeding van hun kind, kunnen ouders terecht bij het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). Bij het CJG werken professionals die informatie, advies en ondersteuning kunnen bieden aan kinderen met of zonder beperkingen (lichamelijk, psychisch en/of psychosociaal) en hun ouders.

7.2.2.3 Jeugdhulp

Vanaf 2015 is de gemeente verantwoordelijk voor de betaling en organisatie van alle jeugdhulp. In Zeist is ervoor gekozen dat het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) in Zeist de plek is voor de toeleiding naar jeugdhulp.

Onder de jeugdhulp vallen:

- Hulp bij de opvoeding (zie de vorige paragraaf, 7.2.2.2);

- Dagbehandeling;

- Jeugdbescherming;

- Jeugdreclassering;

- Geestelijke gezondheidszorg;

- Gesloten jeugdzorg.

Over de jeugdhulp zijn apart een verordening, een besluit en beleidsregels opgesteld.

7.3 Wmo-maatwerkvoorzieningen

Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, dan kan het college een maatwerkvoorziening inzetten.

7.3.1 Opvang

De gemeente heeft via de Wmo vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een (al dan niet tijdelijke) eigen oplossing te zoeken. De acute problemen worden dus opgelost, zodat gezocht kan worden naar een permanente oplossing.

Bij opvang gaat het alleen om die tijden dat er niemand thuis is om voor de kinderen te zorgen.

Als er een gezonde partner is, kan dat bijvoorbeeld vanwege zijn of haar werkzaamheden zijn. In dat geval wordt rekening gehouden met het aantal te werken uren (maximaal 40 per week) plus reistijd. Bij de toekenning wordt bij beschikking vastgesteld om welke tijdelijke periode het gaat en op welke wijze gezocht dient te worden naar een definitieve oplossing.

7.3.2 Verzorging

Wat betreft hulpmiddelen voor de verzorging van kinderen, kan onderscheid gemaakt worden tussen hulpmiddelen ten behoeve van de gehandicapte ouder en hulpmiddelen ten behoeve van het gehandicapte kind.

Zowel aankleedtafels als aangepaste boxen voor gehandicapte kinderen en aankleedtafels voor gehandicapte verzorgers van (niet-gehandicapte) kinderen kunnen verstrekt worden in het kader van de Wmo.

7.3.3 Verplaatsen (hulpmiddelen)

7.3.3.1 Buggy’s

Licht gehandicapte kinderen worden vaak vervoerd in een aangepaste buggy. Aangepaste buggy’s zijn breder en groter dan de buggy’s voor niet-gehandicapte kinderen. Ze bieden meer ondersteuning voor kinderen met bijvoorbeeld een minder goede zitfunctie. Aangepaste buggy’s vallen onder de Wmo.

7.3.3.2 Duwwandelwagens

Voor zwaarder gehandicapte kinderen zijn er diverse soorten duwwandelwagens die in meer of mindere mate ondersteuning bieden. De duwwandelwagens vallen onder de Wmo.

7.3.3.3 Zonnescherm

Als accessoire bij duwwandelwagens en buggy’s kan een zonnescherm worden geleverd. De kosten van een dergelijk scherm worden alleen vergoed, als daarvoor een medische noodzaak is.

7.3.3.4 Speelvoertuigen

Voor jonge gehandicapte kinderen zijn voorzieningen beschikbaar die het midden houden tussen (therapeutische) speelvoorzieningen en mobiliteitshulpmiddelen. Het gaat daarbij concreet om speelmobielen, kruipwagens en kruiphulpmiddelen. Deze speelvoertuigen kunnen op grond van de Wmo in aanmerking komen voor vergoeding.

Speelmobielen zijn speelvoorzieningen/vervoermiddelen voor buiten. Deze voorzieningen op drie wielen worden door de gebruiker zelf voortbewogen door middel van een op en neer bewegende hendel of een koffiemolen.

Kruipwagens zijn bedoeld voor kinderen die vanwege beenfunctiestoornissen niet in staat zijn te kruipen. Liggend of zittend op een kruipwagen of kruiphulpmiddel kunnen deze kinderen zich met hun handen voortbewegen.

7.3.3.5 Kinderrolstoelen

Kinderrolstoelen wijken in essentie niet af van rolstoelen voor volwassenen. Alleen de maatvoering is anders. Voor rolstoelen verwijzen we daarom naar hoofdstuk 9.

7.3.3.6 Zitvoorzieningen in de rolstoel

Voor gehandicapte kinderen die niet in een gewone kinderrolstoel kunnen zitten, zijn er diverse soorten aangepaste zitvoorzieningen.

De individueel geprofileerde zitvoorzieningen (vaak kuipvormig) zijn bedoeld voor kinderen die veel ondersteuning en correctie nodig hebben om te kunnen zitten. Afhankelijk van hoe een kind zich ontwikkelt, kan er na verloop van tijd behoefte ontstaan aan een kinderrolstoel. Ook zijn er speciale zitorthesen, die individueel op maat gemaakt moeten worden. Deze zijn kuipvormig en kunnen op een onderstel (met wielen) worden geplaatst.

Een uitzondering vormen de zitvoorzieningen wanneer zij op school worden gebruikt. In dat geval betreft het een onderwijsvoorziening, waardoor men een aanvraag kan indienen bij het UWV.

7.3.4 Verplaatsen (vervoer)

7.3.4.1 Vervoer van kinderen van ouders met een beperking

De gemeente moet bij de verstrekking van vervoersvoorzieningen rekening houden met ouders met een beperking die de zorg over hun kinderen dragen. De gemeente kan volgens de rechter tegelijkertijd rekening houden met, en oog hebben voor, alternatieven voor vervoer die door de ouders zijn georganiseerd.

7.3.4.2 Vervoer van kinderen met een beperking

Bij de compensatie van vervoer van kinderen moet worden uitgegaan van de zelfstandige vervoersbehoefte van het kind in kwestie.

Richtlijnen hierbij zijn:

- Tot vijf jaar: geen zelfstandige vervoersbehoefte;

- Van vijf tot en met elf jaar: een beperkte zelfstandige vervoersbehoefte, bijvoorbeeld om ergens te gaan spelen of om naar een vereniging te gaan. Van de ouders mogen echter met betrekking tot het brengen en het halen ook inspanningen verwacht worden;

- Vanaf twaalf jaar: een (bijna) volledige zelfstandige vervoersbehoefte.

Via de Wmo wordt niet voorzien in het vervoer naar en van school. Hier is een voorliggende voorziening voor, het leerlingenvervoer.

7.3.4.3 Autozitjes en fietszitjes

De eerder in deze paragraaf genoemde aangepaste zitvoorziening voor kinderen kan niet als fiets- of autozitje gebruikt worden. Voor vervoer is dus een apart auto- of fietszitje nodig.

7.3.4.4 Aangepaste fietsen en dergelijke

Aan kinderen kunnen ook aangepaste fietsen en andere vervoersmiddelen toegekend worden.

Bij vervoermiddelen met een (elektro)motor, zoals een scootmobiel, wordt de maximumsnelheid voor kinderen jonger dan 16 jaar afgesteld op 10 kilometer per uur. Voor aangepaste vervoermiddelen voor kinderen verwijzen we verder naar hoofdstuk 8.

7.4 Mantelzorg

Ook bij mantelzorgers die helpen bij de verzorging van het kind van de cliënt, kan sprake zijn van problemen. Dit is dan het gevolg van de zorgtaak van de mantelzorger, waardoor hij of zij (te) zwaar belast wordt. In zo’n geval zijn twee oplossingen mogelijk:

-Ondersteuning van degene die verzorgd wordt, zodat de mantelzorger ontlast wordt;

- Ondersteuning van de mantelzorger zelf.

Welke oplossing gekozen wordt, hangt af van de mantelzorger, degene die verzorgd wordt en de afweging die de gemeente moet maken in het kader van de goedkoopst-compenserende oplossing. Eén en ander wordt vooraf door het CJG tijdens het gesprek met de inwoner besproken.

8 WONEN IN EEN GESCHIKT HUIS

8.1 Wat verstaan we hieronder?

Dit hoofdstuk is geheel gewijd aan het wonen in een geschikt huis. Met betrekking tot het wonen is er een grote diversiteit aan oplossingen. Van goedkoop tot duur, van eenvoudig tot complex, materieel en immaterieel.

Voor een maatwerkvoorziening van de gemeente is een belangrijke voorwaarde: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere (volwassen) Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keuze van een woning wordt uiteraard rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat met bestaande of bekende toekomstige beperkingen rekening moet worden gehouden.

8.2 Afwegingskader

8.2.1 Hoofdverblijf

De gemeente onderzoekt of de woning waar de inwoner de beperkingen ervaart, zijn of haar hoofdverblijf is. Het hoofdverblijf is de plaats waar iemand gewoonlijk verblijft en waar het centrum van zijn dagelijkse sociale en economische activiteiten ligt. De bepaling van het hoofdverblijf geschiedt aan de hand van objectieve feitelijke omstandigheden.

In een enkel geval is sprake van twee hoofdverblijven. Dat kan bijvoorbeeld wanneer het om een gehandicapt kind van gescheiden ouders gaat, dat in co-ouderschap wordt opgevoed.

Co-ouderschap moet dan ook echt inhouden dat het kind de helft van de tijd bij de ene en de andere helft van de tijd bij de andere ouder woont. Alleen dan kunnen in allebei de huizen woonvoorzieningen worden toegepast.

 

Als de aanvrager bijvoorbeeld zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz-instelling of meer dan de helft van de tijd bij één van de twee ouders verblijft, kan voor een woonruimte een voorziening worden getroffen om deze ruimte bezoekbaar te maken.

8.2.2 Bijzondere woonvormen

Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning. Bijzondere woonvormen waarvoor via de Wmo geen aanpassingen worden toegekend, zijn:

- Hotels;

- Pensions;

- Trekkerswoonwagens;

- Kloosters;

- Tweede woningen;

- Vakantiewoningen;

- Recreatiewoningen;

- Kamerverhuur.

Deze uitsluitingen betreffen woonvormen die niet als hoofdwoning dienst doen en die niet permanent bewoond worden. Natuurlijk kunnen bewoners van dergelijke woningen wel bij de gemeente terecht voor advies en informatie.

8.2.3 Op gehandicapten of ouderen gerichte woongebouwen

Voor specifiek op gehandicapten en/of ouderen gerichte woongebouwen ligt, wat betreft de algemene ruimtes, geen compenserende rol bij de gemeente. Van de eigenaar van het gebouw mag immers verwacht worden dat als hij een gebouw aanduidt als geschikt voor gehandicapten of ouderen, hij daar ook de voorzieningen voor heeft getroffen. Voorzieningen en aanpassingen in de algemene ruimtes in deze complexen, kunnen worden gezien als algemeen gebruikelijk en standaard aanwezig. Reguliere woningen die via de Wmo zijn aangepast, worden niet gezien als op gehandicapten en/of ouderen gericht. De woningen zijn immers in eerste instantie niet als zodanig gebouwd.

Voor wooncomplexen die niet specifiek op ouderen zijn gericht, geldt niet dat de eigenaar (of de vereniging van eigenaren) per definitie verantwoordelijk is voor algemene voorzieningen en aanpassingen in de gemeenschappelijke ruimtes van het gebouw. Wel mag van de eigenaar verwacht worden dat hij bij verbouwing en renovatie rekening houdt met de bewoners en hun behoeften. In bijzondere situaties is het mogelijk om als gemeente nadere afspraken met de woningbouwcorporaties te maken.

Personen met beperkingen die verhuizen van of naar een zorgwoning waarbij de functie “verblijf” van toepassing is, of die verhuizen van of naar een andere niet-zelfstandige woning, hebben in principe geen recht op woningaanpassingen.

8.2.4 Oorzaak van het probleem

De gemeente onderzoekt hoe het probleem is ontstaan.

8.2.4.1 De in de woning gebruikte materialen

De eigenaar van de woning is verantwoordelijk voor de in de woning gebruikte materialen. Als de problemen voortkomen uit de gebruikte materialen, dan dient de inwoner zich dus te wenden tot de woningeigenaar.

Voorbeelden van materialen die problemen kunnen veroorzaken, zijn:

- Het gebruik van spaanplaat waarin deformaldehydegas zit;

- Halfsteense muren op het westen die veel waterdoorslag geven, waardoor het binnen vochtig wordt.

8.2.4.2 Verhuizing naar een ongeschikte woning

Er zijn situaties waarbij de inwoner verhuist van een aangepaste en/of geschikte woning naar een woning die minder of helemaal niet is aangepast. Dit is een verhuizing van een geschikte naar een niet geschikte woning. De gemeente heeft alleen een compensatieplicht als voor deze verhuizing een belangrijke reden bestaat.

Een belangrijke reden kan bijvoorbeeld zijn dat de inwoner een baan heeft gekregen op grote afstand van zijn woning, waardoor verhuizen noodzakelijk is. Maar ook een echtscheiding kan een reden zijn dat de inwoner moet verhuizen. In al dit soort gevallen verwacht de gemeente wel dat de inwoner van tevoren contact opneemt, zodat de gemeente kan meedenken over de goedkoopst compenserende oplossing.

Ook als iemand met (dreigende) beperkingen verhuist vanuit een voor hem of haar ongeschikt huis, dan verwacht de gemeente dat hij of zij deze gelegenheid aangrijpt om naar een geschikte woning te verhuizen. Hierbij wordt ook van de inwoner verwacht dat hij of zij rekening houdt met de toekomst.

Natuurlijk staat het iedereen vrij om zijn eigen nieuwe woning uit te kiezen. De gemeente zal bij de aanvraag van woonvoorzieningen via de Wmo echter altijd overwegen in hoeverre de aanvrager met de ontstane problemen rekening had kunnen houden op het moment dat hij naar de huidige woning is verhuisd. Dus in welke mate waren de nu ontstane problemen toen voorzienbaar. Had de aanvrager op dat moment bijvoorbeeld al kunnen weten dat de trap over enkele jaren een onneembaar obstakel zou zijn? Dan is er geen compensatieplicht vanuit de Wmo. De aanvrager heeft zelf immers het risico genomen dat zijn woning (in de toekomst) niet geschikt zou zijn.

8.2.5 Eigen oplossingen

Onderzocht wordt in hoeverre eigen oplossingen kunnen leiden tot een oplossing voor het probleem. Hierbij wordt ook overwogen of volstaan kan worden met voorzieningen die relatief goedkoop en/of algemeen gebruikelijk zijn. Dit zijn bijvoorbeeld:

Algemeen gebruikelijk:

- Het aanbrengen van beugels en handgrepen;

- Het laten aanleggen van een verhoogd toilet.

Relatief goedkoop

- Het aanschaffen van een toiletverhoger;

- Het aanschaffen van een toiletstoel;

- Het aanschaffen van een douchestoel;

-Het laten aanleggen van eenvoudige drempelhulpen.

Klussendiensten kunnen eventueel hulp bieden bij het aanleggen van voorzieningen.

8.2.6 Verhuizen

Ook wordt afgewogen in hoeverre verhuizen een oplossing biedt. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen:

- Financiële consequenties van de verhuizing;

- De termijn waarop een geschikte woning kan worden gevonden (in verband met de medische verantwoorde termijn);

- De argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene;

- Argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg.

Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.

8.2.7 Voorzienbaarheid

Als de inwoner weet dat zijn beperkingen of de beperkingen waar hij in de toekomst mee te maken krijgt woningaanpassingen vereisen, dan moet hij daar vooraf rekening mee houden. Van de inwoner wordt verwacht dat hij of zij zelf alvast maatregelen treft om toekomstige woonproblemen op te lossen. Deze maatregelen kunnen bestaan uit het sparen van geld voor een toekomstige verhuizing of voor het zelf aanschaffen van voorzieningen.

Voorbeelden van situaties waarbij sprake is van voorzienbaarheid, zijn:

- De inwoner heeft een progressieve aandoening waarbij redelijkerwijs te verwachten is dat hij of zij op termijn niet meer in zijn of haar woning kan blijven wonen;

- Bij de inwoner gaat het traplopen niet meer zo goed. Dit komt door ouderdomsklachten. Te verwachten is dat het traplopen op termijn helemaal niet meer gaat, zodat een traplift of een verhuizing naar een gelijkvloerse woning nodig is.

 

Bij het toetsen van het begrip “voorzienbaarheid” gaat de gemeente uit van de vraag of de inwoner circa vijf jaar voordat de woonproblemen ontstaan, logischerwijs had kunnen weten of vermoeden dat de woonproblemen zouden kunnen gaan ontstaan en daar dus rekening mee had kunnen houden.

8.2.8 Rekening houden met afschrijving

De gemeente houdt rekening met de algemeen gebruikelijke levensduur van een voorziening. Hierbij wordt rekening houden met de aard van de voorziening en de situatie van de cliënt.

Voor de algemene gebruikelijke afschrijvingstermijnen van badkamers en keukens zoeken wij aansluiting bij de afschrijvingstermijnen die door de vereniging Overleg Voorzitters Huurcommissie zijn vastgesteld in het Beleid Huurverhoging na Woonverbetering.

8.3 Wmo-maatwerkvoorzieningen

8.3.1 Roerende woonvoorzieningen

Roerende woonvoorzieningen zijn bijvoorbeeld:

- Douchestoel;

- Toiletstoel;

- Toiletverhoger, eventueel met beugels;

- Douchebrancard;

- Verrijdbare tillift;

- Losse, of eenvoudig verwijderbare, drempelhulpen.

De meest gebruikte roerende woonvoorzieningen zijn over het algemeen tegen redelijke prijzen verkrijgbaar bij thuiszorgwinkels en via internet. Om die reden is het voor de inwoner niet altijd gunstiger om deze voorzieningen via de Wmo geleverd te krijgen in verband met de eigen bijdrage voor Wmo-voorzieningen.

Vooraf kan berekend worden hoe hoog de eigen bijdrage voor de voorziening zal zijn. Als de inwoner de voorziening via de eigen bijdrage uiteindelijk helemaal zelf betaalt, dan is hij misschien sneller en/of goedkoper geholpen met een zelf aangeschafte voorziening. De keuze is aan de aanvrager.

8.3.2 Vaste prijzen voor eenvoudige woningaanpassingen

Voor eenvoudige woningaanpassingen gelden vaste prijzen. Deze zijn in samenspraak met de drie Zeister woningbouwcorporaties tot stand gekomen. Als een voorziening met een vaste prijs wordt toegekend, dan wordt het bijbehorende bedrag aan de woningeigenaar toegekend voor het aanleggen van deze voorziening. De prijzen zijn in het Besluit opgenomen.

8.3.3 Complexere onroerende woonvoorzieningen

Als blijkt dat het aanpassen van de woning of woonruimte de goedkoopst compenserende oplossing is, moet worden aangegeven hoe hieraan invulling wordt gegeven. In deze paragraaf wordt een aantal voorbeelden van bouwkundige aanpassingen genoemd. 

Een bouwkundige aanpassing of woontechnische ingreep aan een woonruimte wordt op grond van de Wmo door het college toegekend aan de inwoner. Als het een huurwoning betreft, zorgt de eigenaar van de woning echter voor de betreffende aanpassingen. De gemeente kan er in dat geval voor kiezen om de kosten voor de voorziening direct aan de eigenaar uit te betalen. De beschikking wordt verstuurd aan de aanvrager/belanghebbende met een afschrift aan de eigenaar.

8.3.3.1 Programma van eisen

Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning wordt gewerkt met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden.

8.3.3.2 In de keuken

Aanpassingen in de keuken zijn mogelijk als sprake is van beperkingen bij het uitvoeren van keukenactiviteiten waarvoor belanghebbende grotendeels verantwoordelijk is. Verder worden de volgende criteria gehanteerd:

- De al aanwezige keuken wordt beoordeeld op levensduur en afschrijving. Mocht de aanwezige keuken al afgeschreven zijn, is de eigenaar van de woning verantwoordelijk voor een andere, wellicht al gedeeltelijk aangepaste, keuken. Wel kunnen meerkosten die een relatie hebben tot de beperkingen van de inwoner voor compensatie in aanmerking komen;

- Er wordt vanuit gegaan dat aanvrager, indien van toepassing, een adequate zitvoorziening in de keuken heeft, zoals een kruk of trippelstoel;

- De aanvrager moet in staat zijn de activiteiten te verrichten waarvoor compensatie wordt gevraagd;

- De aanpassingskosten moeten in redelijke verhouding staan met de activiteiten die de aanvrager in de keuken verricht;

- Er wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van andere voorzieningen, zoals hulp bij het huishouden.

 

Mogelijke aanpassingen in de keuken zijn:

- Een onderrijdbaar aanrechtblad;

- Het aanpassen van het werkblad (hoog laag, mechanisch of elektrisch, behandeling oppervlakte);

- Aanpassen van opbergruimten, werklicht, et cetera. Uitgegaan wordt van een standaard keuken met vijf kastjes. 

8.3.3.3 Aan de trap

Als iemand vraagt om zijn beperkingen in het traplopen te compenseren, dan wordt gekeken naar de mate van normaal gebruik van de woning, zoals in deze beleidsregels besproken. Aanpassingen aan de trap bestaan in de regel uit het aanbrengen van een tweede trapleuning of traplift. Tweede leuningen worden gezien als algemeen gebruikelijk en niet via de Wmo vergoed. Trapliften worden in bruikleen verstrekt. Elementen die hierbij betrokken worden, zijn:

- De mate van veilig gebruik van de trap;

- Het aantal malen dat de trap per dag (noodzakelijk) gebruikt wordt;

- De bouwkundige mogelijkheden voor het aanpassen van de trap.

8.3.3.4 Van het toilet

Het aanpassen van het toilet bestaat voornamelijk uit het compenseren van beperkingen in gebruik en toegankelijkheid van het toilet. Algemeen gebruikelijk (en dus niet vergoed), zijn wandbeugels en een verhoogd toilet.

Een zogenaamde spoel/föhn installatie, bedoeld voor mensen die niet in staat zijn zichzelf te reinigen na de toiletgang, kan worden verstrekt.

Een tweede toilet, bijvoorbeeld op de bovenverdieping, wordt in principe niet verstrekt. Er is een uitzondering hierop mogelijk in het geval dat:

- Een losse toiletstoel of chemisch toilet niet geleegd en/of schoongemaakt kan worden door de cliënt, een huisgenoot of hulpverlener; en

- De gang naar beneden, voornamelijk in de nacht, niet of niet op tijd mogelijk is.

8.3.3.5 Aan de natte cel

Met de natte cel wordt bedoeld de ruimte in de woning waar iemand zich wast, douchet en eventueel naar het toilet kan: de badkamer. Ook hier worden aanpassingen aangebracht om eventuele beperkingen in het gebruik en de toegankelijkheid te compenseren.

Hierbij kan gedacht worden aan:

- Opklapbare douchezit (als een losse douchestoel niet mogelijk is);

- Anti-slipvloer;

- Aanpassingen aan de wastafel bij rolstoelafhankelijkheid.

8.3.3.6 Bereikbaarheid/toegankelijkheid woning

Mogelijke aanpassingen zijn:

- Verbreden van toegangsdeuren en -paden;

- Aanbrengen van automatische deuropeners;

- Aanbrengen van drempelhulpen;

- Verwijderen van drempels;

- Bereikbaar maken van tuin of balkon.

8.3.3.7 Verlichting

Als er een (medische) noodzaak is voor niet algemeen gebruikelijke verlichting, kunnen de extra kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Het gaat dan alleen om de ruimtes die door de inwoner veelvuldig worden gebruikt, zoals de woonkamer, keuken, slaapkamer en badkamer.

8.3.3.8 Aanbouw

Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat een aanbouw geplaatst wordt, besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiezen wij bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit en hebben wij aandacht voor de omgevingsvergunning.

Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.

Bij een noodzakelijke uitbreiding van ruimten worden de volgende maximale aantallen vierkante meters aangehouden, tenzij medische noodzaak een ander maximum vergt:

Soort vertrek

Aantal m2 aanbouw nieuw vertrek

Aantal m2 uitbreiding bestaand

vertrek

Woonkamer

30 m2

6 m2

Keuken

10 m2

4 m2

Eenpersoons slaapkamer

10 m2

4 m2

Tweepersoons slaapkamer

18 m2

4m2

Toiletruimte

2 m2

1m2

Badkamer wastafelruimte

2 m2

1 m2

Badkamer doucheruimte

3 m2

2 m2

Entree/gang/hal

5 m2

2 m2

Berging

6 m2

4 m2

8.3.3.9 Tuin en terras

Als de aanleg van een verhard terras, direct aansluitend aan de woonruimte, of de aanpassing van een bestaand terras noodzakelijk is, dan geldt hiervoor een maximum totaaloppervlakte van 6 m2. Als de aanleg van een verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, of tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort noodzakelijk is, geldt een maximum oppervlakte van 20 m2.

8.3.3.10 Mogelijk te vergoeden kosten

De kosten voor woningaanpassingen die meewegen bij de vaststelling van de financiële tegemoetkoming en getoetst worden op goedkoopst compenserend, zijn:

  • a.

    De aanneemsom; Als de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, dan vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten als subsidiabel aangemerkt;

  • b.

    De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten;

    • met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling Woning- en Utiliteitsbouw (RWU 1991). De offerte moet minimaal 3 maanden van kracht te zijn;

  • c.

    Het architectenhonorarium;

    • Dit mag maximaal tien procent bedragen van de aanneemsom. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld, worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpendere woningaanpassingen;

  • d.

    De kosten voor het toezicht op de uitvoering;

    • als dit noodzakelijk is, tot een maximum van twee procent van de aanneemsom;

  • e.

    De leges; voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • f.

    De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • g.

    Renteverlies; in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald. Dit alleen voor zover dit verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • h.
    • De prijs van bouwrijpe grond als niet binnen de oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden;

  • i.
    • de door de gemeente (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet waren te voorzien;

  • j.
    • De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • k.

    De kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

  • l.

    De administratiekosten die de verhuurder maakt maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte: tien procent van die kosten (inclusief BTW) met een maximum van € 500,- inclusief BTW. Deze kosten kunnen worden gezien als onderhandelingsfactor waarmee de medewerking van de verhuurder eerder kan worden verkregen.

    De offertes kunnen worden getoetst door het team Gebouwen van de gemeente. Als een omgevingsvergunning noodzakelijk is, dan moet vooraf een onderzoek worden ingesteld.

8.3.3.11 Hoger uitrustingsniveau dan sociale woningbouw

Iedereen woont naar zijn inkomen. Iemand met een hoog inkomen kan in een groter huis wonen dan iemand met een laag inkomen. Bij de toekenning van voorzieningen is het niet mogelijk hier rekening mee te houden. Bij de toekenning van voorzieningen wordt uitgegaan van het niveau van sociale woningbouw. Het hiervoor geldende niveau is vastgelegd in het meest actuele “Bouwbesluit”.

Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit. Duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Als iemand een zwembad in de kelder van zijn huis heeft laten aanleggen, dan krijgt hij hier geen hulp bij het huishouden voor. Heeft iemand aanpassingen in zijn garage nodig, dan zal hij dit in principe zelf moeten oplossen. Behalve wanneer de garage bijvoorbeeld dienst doet als stalling voor een scootmobiel.

8.3.3.12 Maximale vergoeding woonwagens

Als de technische levensduur van een woonwagen minder dan vijf jaar is, of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt, bedraagt de vergoeding voor bouwkundige en niet-bouwkundige woonvoorzieningen, uitraasruimten en verwijdering van in bruikleen verstrekte voorzieningen maximaal € 1.000,-.

8.3.3.13 Opstalverzekering

De gemeente gaat ervan uit dat de eigenaar van de woning bij het vergroten van de woning zelf zorgt voor de aanpassing van de opstalverzekering.

8.3.3.14 Anti-speculatiebeding

Bij het verstrekken van woningaanpassingen en in het bijzonder dure woningaanpassingen in de vorm van een aanbouw, is soms sprake van een waardestijging van de woning. Voor dure woningaan-passingen is een anti-speculatiebeding van toepassing. Op grond van de verordening en het besluit wordt voor woonvoorzieningen een terugbetalingsverplichting gehanteerd. De terugbetaling bedraagt in het eerste jaar na definitieve toekenning van de woonvoorziening honderd procent en wordt vervolgens jaarlijks verminderd met een afschrijvingspercentage van tien procent van de kosten van de aanpassing.

De meerwaarde van de woning is gelijk aan de kosten van de woningaanpassing die voor vergoeding in aanmerking komen. Bij een meerwaarde van minder dan € 7000,- wordt afgezien van een eventuele terugbetaling.

8.3.3.15 Gereedmelding woningaanpassing

Een woningaanpassing, niet zijnde het aanbrengen van een traplift, moet uiterlijk binnen drie maanden na het verlenen van de voorziening gereed zijn. Als niet aan deze termijn wordt voldaan, kan het college besluiten om de eerder verleende voorziening in te trekken. Als de voorziening gereed is, moet door de inwoner aan de gemeente een schriftelijke gereedmelding worden overlegd.

8.3.4 Vervangen vloerbedekking in verband met longklachten

8.3.4.1 Financiële tegemoetkoming voor vervanging vloerbedekking

De cliënten met allergie of astma kunnen in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor het vervangen van de vloerbedekking als dat noodzakelijk is. Dit is alleen mogelijk wanneer een arts een duidelijke diagnose heeft gesteld. Of een voorziening noodzakelijk is, wordt mede beoordeeld aan de hand van het levenspatroon, de gehele woninginrichting, de ventilatiemogelijkheden en het ventilatiegedrag. De gemeente kan hierover advies inwinnen, bijvoorbeeld door het inschakelen van een gespecialiseerde astma/COPD-verpleegkundige. De inwoner moet zich bij de aanschaf van nieuwe materialen voortaan wel aan het programma van eisen voor de wooninrichting houden. Van de inwoner wordt verwacht dat hij zelf ook maatregelen neemt om klachten te voorkomen.

In de regel krijgt de inwoner een vergoeding als:

- Hij of zij bij de aanschaf van de oude materialen niet had kunnen weten dat hij longklachten zou krijgen of dat deze erger zouden worden;

- De vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.

Er wordt geen vergoeding verstrekt als:

- De voorziening niet tot verbetering van de situatie van de inwoner leidt;

- De inwoner bij aanschaf van de oude materialen redelijkerwijs had kunnen weten dat hij overgevoelig is voor bepaalde stoffen.

In principe gaat het bij woningsanering om het vervangen van de vloerbedekking in de slaapkamer. De woonkamer kan ook worden gesaneerd, maar alleen als de betreffende inwoner jonger dan vier jaar is. Voor het vervangen van gordijnen of behang in de slaap- of woonkamer worden geen saneringskosten verstrekt. Het nut hiervan is volgens het Longfonds nauwelijks aantoonbaar.

8.3.4.2 Afschrijvingstermijn

De inwoner komt alleen in aanmerking voor een vergoeding voor het vervangen van de vloerbedekking als de te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven.

Als het artikel ouder dan acht jaar is, dan krijgt de inwoner geen vergoeding. Binnen de acht jaar worden de volgende afschrijvingen gehanteerd:

- 0% als het te vervangen artikel nieuwer is dan twee jaar;

- 25% als het te vervangen artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

- 50% als het te vervangen artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

- 75% als het te vervangen artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor zeil of linoleum is € 50,- per meter, uitgaande van een gemiddelde breedte van 4 meter en inclusief legkosten en egalisatie.

8.3.4.3 Verhuizing

Bij verhuizing komt de inwoner niet in aanmerking voor een vergoeding. Bij een verhuizing is het immers gebruikelijk dat iemand zijn woning opnieuw inricht en stoffeert. Hierbij kan de inwoner alvast rekening houden met zijn klachten.

8.3.5 De uitraasruimte

Een uitraasruimte is een kamer zonder prikkels van buitenaf waar de inwoner tot rust kan komen zonder dat hij een gevaar is voor zichzelf. De uitraaskamer is niet bedoeld als mogelijkheid voor naasten, buren en verdere omgeving om geen hinder van de inwoner te ondervinden. Vandaar dat geluidsisolatie niet onder de noodzakelijke elementen van een uitraaskamer valt.

Voor de verstrekking van een uitraaskamer geldt een aantal voorwaarden:

- De inwoner valt onder de Wmo-doelgroep of is iemand die als gevolg van een ziekte of gebrek aantoonbare belemmeringen heeft in zijn woonsituatie;

- De inwoner heeft een gedragsstoornis, waardoor hij ongeremd gedrag vertoont. Het gaat hierbij over stoornissen die bij voorkeur objectief moeten worden beoordeeld door een psychiatrisch of psychologisch expert;

- Om tot rust te komen moet de inwoner zich kunnen terugtrekken in een ruimte zonder prikkels van buitenaf waar hij zonder lichamelijk gevaar tot rust kan komen.

Van de ouders of begeleiders van de inwoner kan worden verwacht dat zij continu toezicht houden op de cliënt. Dit betekent zeven dagen per week, 24 uur per dag.

In veel gevallen kan de slaapkamer van de inwoner voldoen als ruimte zonder prikkels van buitenaf en is geen speciale uitraaskamer nodig. Een inwoner kan soms zo gewelddadig zijn dat hij het risico loopt zichzelf wat aan te doen. Een uitraaskamer moet dan aan bepaalde veiligheidseisen voldoen. Te denken valt aan:

  • -

    Een verankerd bed;

  • -

    Veiligheidsglas of tralies voor de ramen;

  • -

    Afsluitbare deuren;

  • -

    Een zachte wand en vloerbedekking.

Buiten de verstrekkingen voor uitraaskamers vallen:

  • -

    Meubels;

  • -

    Rustgevende muziek en muziekinstallaties;

  • -

    Spreek- en luisterverbindingen;

  • -

    Videobewakingssystemen;

  • -

    Inrichtingselementen zoals ballenbaden, knuffelmuren, lichtprojectors en mobielen.

Een uitraasruimte moet het belang van de persoon met de psychische beperkingen dienen. Gaat het bij de gevolgen van de gedragsproblemen om de belangen van anderen, bijvoorbeeld hinder, of het tot rust komen van de ouders of verzorgers, dan is er geen sprake van een uitraasruimte in de zin van de Wmo.

8.3.6 Verhuiskostenvergoeding

Iemand die vanwege zijn beperkingen niet meer in zijn eigen woning kan wonen en daarom moet verhuizen, kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming: de verhuiskostenvergoeding. Deze bedraagt maximaal € 3.000,- (prijspeil 2015).

8.3.6.1 Mogelijke situaties

Te denken valt vooral aan de volgende drie situaties:

-De inwoner gaat naar een nieuwe geschikte woning, omdat hij in zijn oude woning niet meer op een normale manier kan functioneren;

- De inwoner vraagt om een woningaanpassing, maar na onderzoek blijkt dat een verhuizing de goedkoopst-compenserende oplossing is voor zijn probleem.

Het kan ook zijn dat de huidige woning van de inwoner zich niet leent voor een aanpassing. Ook dan is verhuizing de meest voor de hand liggende oplossing;

- Iemand zonder beperkingen die in een aangepaste woning woont, maakt deze op verzoek van de gemeente vrij.

Een verhuiskostenvergoeding dient als alternatief voor een woningaanpassing als dit de goedkoopst-compenserende oplossing is voor het woonprobleem van de cliënt.

8.3.6.2 Activiteiten van het Dagelijks Leven-woning

De voorwaarde voor een tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten omdat een verhuizing de goedkoopst-compenserende oplossing is, geldt niet als het om een ADL-woning gaat. ADL staat voor Activiteiten van het Dagelijks Leven. Het gaat hierbij om woningen die zijn aangepast voor mensen met een bepaalde handicap.

8.3.6.3 Vrijmaken van een woning

Als een woning wordt vrijgemaakt door iemand die buiten de Wmo-doelgroep valt, gaat de eis niet op dat het om de goedkoopst-compenserende oplossing gaat. In dit laatste geval heeft die persoon recht op een financiële tegemoetkoming wanneer hij de woning vrijmaakt op verzoek van de gemeente.

8.3.6.4 Afwijzingsgronden

Er zijn vier mogelijke afwijzingsgronden:

- Algemeen gebruikelijk;

- Geen onverwacht optredende noodzaak;

- Verhuizing naar een zorginstelling;

- Verhuizing heeft al plaatsgevonden.

Algemeen gebruikelijk

Een verhuiskostenvergoeding wordt alleen toegekend als de verhuizing voor de inwoner in kwestie, in zijn specifieke situatie, niet algemeen gebruikelijk is. Een verhuizing kan algemeen gebruikelijk zijn voor bijvoorbeeld:

- Jongeren die op zichzelf gaan wonen;

- Jonge gezinnen die groter gaan wonen;

- Ouderen die naar een kleinere woning of seniorenwoning verhuizen;

- Bewoners van een Wlz-instelling die op een zeker moment zelfstandig gaan wonen.

Geen onverwacht optredende noodzaak

Mensen met een beperking dit al geruime tijd weten dat ze op enig moment zouden moeten verhuizen, komen ook niet in aanmerking voor een verhuiskostenvergoeding. Als de inwoner weet dat hij bijvoorbeeld moeilijk trap loopt en hij dat binnen vijf jaar misschien helemaal niet meer zou kunnen, dan moet hij hiermee rekening houden. De inwoner moet op tijd op zoek naar een andere woning. Eén van de voorwaarden voor de verhuiskostenvergoeding, is namelijk de onverwacht optredende noodzaak. Hiervan is sprake zodra een situatie ontstaat die niet te voorzien was, waardoor iemand moet verhuizen. Hierbij moet het gaan om een medisch objectiveerbare aandoening waardoor de huidige woning niet meer adequaat is. Zie over het begrip “voorzienbaarheid” ook paragraaf 8.2.7 van deze beleidsregels.

Verhuizing naar een zorginstelling

Als het gaat om een verhuizing naar een zorginstelling, wordt er over het algemeen geen financiële tegemoetkoming verstrekt. De ruimte die de betrokkene in de instelling zal betrekken, is immers over het algemeen al gestoffeerd en ingericht.

Ook voor verhuizing naar een woning die niet voor permanente bewoning is bedoeld, is geen financiële tegemoetkoming beschikbaar. 

Verhuizing heeft al plaatsgevonden

Wanneer de inwoner al is verhuisd en dan pas de aanvraag indient, komt hij niet meer in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming voor verhuizing en inrichting. Alleen als de gemeente achteraf nog kan vaststellen dat de inwoner in de oude woning belemmeringen ondervond in het gebruik ervan, behoort een toewijzing tot de mogelijkheden. Deze aanvraag moet wel binnen zes maanden en met vermelding van redenen worden ingediend.

8.3.7 Voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten

Bij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten zal het college ook beoordelen of het verantwoord is voorzieningen (zoals trapliften) op een voor een ieder bereikbare plaats te zetten. Ook kijkt het college naar zaken als slijtage door weer en wind.

8.3.8 Bezoekbaar maken woning

Als de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz-instelling of bij scheiding bij één ouder verblijft en de tweede ouder regelmatig bezoekt, kan voor de tweede woonruimte een voorziening worden getroffen om deze ruimte bezoekbaar te maken. Daarbij gaat het alleen om de volgende zaken:

- Het kunnen bereiken van de woning;

- Het kunnen bereiken en gebruiken van de woonkamer;

- Het kunnen bereiken en gebruiken van het toilet.

Hierbij gaat het dus alleen om op bezoek gaan en niet over logeren, De hoogte van de financiële vergoeding om een woning bezoekbaar te maken bedraagt maximaal € 3.000,- (prijspeil 2015).

De aanpassingen kunnen bestaan uit:

- Het verbreden van toegangsdeuren en toegangspaden;

- Het aanbrengen van drempelhulpen en vlonders;

- Het aanbrengen van sanitaire aanpassingen om toilet te kunnen gebruiken.

8.3.9 Verwijderen van voorzieningen

Voorzieningen worden zo min mogelijk verwijderd. In uitzonderingsgevallen is het echter mogelijk om het verwijderen van voorzieningen te vergoeden. Woonvoorzieningen die in bruikleen zijn verstrekt, blijven eigendom van de gemeente. De kosten voor het verwijderen dan wel innemen, komen dan ook voor rekening van de gemeente. De verwijderingskosten van voorzieningen, die in eigendom zijn verstrekt aan de inwoner, komen voor rekening van de eigenaar, dus de inwoner.

8.3.10 Huurderving

De gemeente heeft afspraken met de woningbouwcorporaties:

- De Seyster Veste;

- De Kombinatie;

- RK Woningbouwvereniging;

over het tijdelijk beschikbaar houden van aangepaste woningen.

8.3.10.1 Huurderving in verband met het vrijhouden van aangepaste woningen

Woningen die voor meer dan € 7.000,- zijn aangepast en waarvan de bewoner de woning verlaat, worden door de woningbouwcorporatie tot 6 maanden vrijgehouden voor een andere bewoner met beperkingen. De periode van zes maanden kan éénmalig met een periode van maximaal drie maanden verlengd worden als bekend is dat binnen deze drie maanden een persoon met beperkingen de woning zal betrekken.

De gemeente vergoedt de eerste maand van leegstand niet aan de woningbouwvereniging, omdat het bij reguliere verhuur ook regelmatig voorkomt dat een woning een dergelijke periode leeg staat. Voor de overige maanden waarin de woning op verzoek van de gemeente leegstaat, wordt de kale huur aan de woningbouwvereniging vergoed.

8.3.10.2 Huurderving in verband met onderzoek gemeente

Het kan voorkomen dat een inwoner via de reguliere toewijzing van woningen in aanmerking komt voor een niet aangepaste, maar mogelijk wel geschikte of eenvoudig geschikt te maken woning. In een dergelijk geval moet de woning soms van te voren op geschiktheid worden getoetst door een Wmo-consulent. Dit om te voorkomen dat de betreffende inwoner verhuist naar een voor hem ongeschikte woning.

Het onderzoek van de gemeente kost tijd. De woningbouwvereniging moet de woning voor de betreffende kandidaat langer beschikbaar houden. Om de woningbouwvereniging hierin te compenseren, kan de gemeente maximaal een maand huurderving vergoeden. De gemeente vergoedt de kale huur over het aantal dagen tussen het moment dat de kandidaat in eerste instantie op zijn laatst had kunnen reageren op de woning en het moment dat de kandidaat de woning daadwerkelijk heeft geaccepteerd of geweigerd.

8.4 Mantelzorg

Ook bij mantelzorgers die helpen bij de verzorging van de inwoner, kan sprake zijn van problemen. Dit is dan het gevolg van de zorgtaak van de mantelzorger, waardoor hij of zij (te) zwaar belast wordt. In zo’n geval kan compensatie ook een optie zijn. Een tillift is een duidelijk voorbeeld van een hulpmiddel waar de mantelzorger ook veel baat bij heeft.

8.4.1 Mantelzorgwoning

Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de inwoner die verzorgd wordt, had vóór het betrekken van de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. 

De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen en zo nodig ook over een goede indeling van de woning, die past bij de bewoner en zijn of haar beperkingen.

9 VERPLAATSEN IN EN OM DE WONING

9.1 Wat verstaan we hieronder?

Verplaatsing in en om de woning kan voor mensen met een loopbeperking op verschillende manieren: met een rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel of met een rolstoel. Van al deze voorzieningen valt alleen de rolstoel onder de Wmo. De andere genoemde voorzieningen worden niet meer vergoed (zoals rollator) of horen bij andere wettelijke regelingen en zijn daarom op grond van paragraaf 2.3 van de Wmo uitgesloten.

In het kader van het verplaatsen in en om de woning gaat het dus om rolstoelen die iemand nodig heeft voor dagelijks zittend gebruik in en om de woning. Sportrolstoelen en rolstoelen voor incidenteel gebruik horen daar niet bij. Hiervoor verwijzen we naar hoofdstuk 10.

9.2 Afwegingskader

9.2.1 Niet anti-revaliderend

Er wordt uiteraard geen rolstoel verstrekt als het gebruik van een rolstoel in strijd met een behandelplan van de aanvrager en nadelig is voor de revalidatie (oftewel: de voorziening mag niet anti revaliderend werken).

9.2.2 Voorliggende voorzieningen

Inwoners met een blijvende zorgbehoefte (Wlz indicatie) krijgen een integraal pakket aan zorg. Integraal betekent dat alles wat iemand nodig heeft in het pakket zit. Dit pakket bestaat uit: verblijf, persoonlijke verzorging, verpleging, behandeling, het individueel gebruik van hulpmiddelen voor mobiliteit (zoals een rolstoel of een scootmobiel) en vervoer.

2015 is een overgangsjaar. Daarom zijn in 2015 gemeenten nog verantwoordelijk voor hulpmiddelen en woningaanpassingen voor mensen met een Wlz-indicatie vanuit de Wmo 2015. Vanaf 2016 zijn zorgkantoren verantwoordelijk voor hulpmiddelen en woningaanpassingen voor mensen met een Wlz-indicatie.

9.2.3 Goedkoopst-compenserend

Als er meerdere soorten rolstoelen geschikt zijn voor de cliënt, dan wordt gekozen voor de goedkoopste variant. Hierbij moet echter ook rekening gehouden met de lange termijn. Een eenvoudige rolstoel kan nu misschien compenserend zijn. Maar het is misschien wel voordeliger om, met het oog op de toekomst, direct een rolstoel met wat meer mogelijkheden in te zetten.

9.2.4 Tweede rolstoel

Als één rolstoel niet volstaat voor de verplaatsingsbehoefte van de cliënt, dan kan eventueel een tweede (elektrische) rolstoel worden verstrekt. Dit gebeurt in de volgende gevallen:

-Bij voornamelijk gebruik van elektrische rolstoelen kan een handbewogen of duwrolstoel worden verstrekt om mee te nemen in de auto en/of om bij anderen op bezoek te kunnen gaan. Hiervoor is een elektrische rolstoel vaak te groot;

- Als de woonsituatie geen gecombineerde elektrische binnen-/buitenrolstoel toelaat en met een combinatie van andere voorzieningen zoals een loophulpmiddel of een scootmobiel niet voldoende is;

- Als een tweede rolstoel wordt gebruikt op de bovenverdieping. Hierbij moeten alternatieven worden onderzocht zoals een rijdende douche-/toiletstoel. Ook hier wordt naar de goedkoopst compenserende oplossing gezocht.

9.3 Wmo-voorzieningen

9.3.1 Programma van eisen

Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal via een medisch en/of ergotherapeutisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld. In het programma van eisen kan informatie worden opgenomen over:

- Maten van de cliënt;

- Benodigd zitkussen;

- Elektrisch of handbewogen;

- Wijze van bediening;

- Opvouwbaar of niet.

9.3.2 Soorten rolstoelen

Rolstoelen worden onderscheiden in rolstoelen voor incidenteel, semipermanent en permanent gebruik. Ook is er verschil in actief en passief gebruik. Verder wordt onderscheid gemaakt tussen rolstoelen die uitsluitend voor binnen geschikt zijn en rolstoelen die zowel voor binnen als buiten kunnen worden gebruikt. Een voorziening die uitsluitend geschikt is voor vervoer buiten, kan niet als rolstoelvoorziening worden gezien.

9.3.2.1 Handbewogen rolstoelen

Bij handbewogen rolstoelen wordt onderscheid gemaakt tussen zelfbewegers (actief) en duwwandelwagens (passief). ). Zelfbewegers zijn handbewogen rolstoelen die door de gebruiker zelf door middel van hoepels (of soms hefbomen) kunnen worden voortbewogen. Duwwandelwagens worden voortgeduwd door een begeleider.

9.3.2.2 Elektrische rolstoelen

Mensen voor wie een handbewogen rolstoel niet geschikt is en er geen transfermogelijkheden meer zijn, kunnen in aanmerking komen voor een elektrische rolstoel. Hiervan bestaan typen voor binnen, buiten of beiden.

Een elektrische rolstoel voor binnen is bedoeld voor in en om de woning. De draaicirkel is kleiner, maar de accu’s ook, zodat er niet hele grote afstanden mee overbrugd kunnen worden. Een elektrische rolstoel voor buiten heeft grotere accu’s en fungeert ook als een vervoersmiddel voor kleine afstanden. Deze rolstoel wordt echter niet vaak verstrekt, omdat een scootmobiel meestal ook geschikt en goedkoper is. Een tussenoplossing voor binnen (kleinere draaicirkel) en buiten (grotere accu’s) is ook mogelijk.

Elektrische rolstoelen hebben standaard een joystick besturing. Naast deze vorm van besturing is vrijwel iedere denkbare vorm van besturing mogelijk. Het is mogelijk dat de gebruiker niet overweg kan met de elektrisch aangedreven rolstoel. In dat geval kan rolstoeltraining worden toegekend.

9.3.3 Aanpassingen en accessoires

Er zijn diverse aanpassingen en accessoires voor op of aan rolstoelen.

9.3.3.1 Zitorthesen

Zitorthesen zijn op maat gemaakte zitschalen voor in rolstoelen en duwwandelwagens. Ze kunnen worden toegepast voor mensen van wie de zitfunctie niet optimaal is, zoals bij spasticiteit. Zitorthesen worden door de gemeente op basis van de Wmo gefinancierd en verstrekt.

Er bestaan ook zitvoorzieningen in de vorm van een nuage (soort zitzak) met daarin kleine piepschuimen balletjes. Deze voorziening kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor mensen met ernstige pijnklachten voor wie het belangrijk is dat er goede ondersteuning is. 

9.3.3.2 Anti-decubituskussens

Anti-decubituskussens worden regelmatig toegepast bij rolstoelen om doorzitten te voorkomen. Losse anti-decubituskussens, bijvoorbeeld voor op de bank of op een gewone stoel, kunnen via de Regeling Zorgverzekering worden vergoed als de gebruiker langdurig op het gebruik van dergelijke kussens is aangewezen.

Anti-decubituskussens die onderdeel (zullen gaan) uitmaken van de rolstoel, vallen echter niet onder de Regeling Zorgverzekering maar onder de Wmo. Als de toepassing van een anti-decubituskussen in een rolstoel nodig is om de rolstoel tot een adequate voorziening te maken, financiert de gemeente dit.

9.3.3.3 Accessoires

Tot accessoires worden bijvoorbeeld gerekend rolstoelhandschoenen, bandenpomp, regenpakken, spiegels, been- en voetenzak, schootskleed, winterbekleding, overtrekhoezen om de rolstoel tegen neerslag te beschermen en spaakbeschermers. Alleen medisch noodzakelijke accessoires komen voor vergoeding in aanmerking. In alle andere gevallen is het aan de inwoner zelf om deze accessoires aan te schaffen.

9.3.4 Onderhoud en reparatie

De kosten van onderhoud en reparatie zijn bij de verstrekking van een rolstoel voor permanent en semipermanent gebruik inbegrepen. De gemeente sluit hiervoor een onderhoudscontract af bij de leverancier of verhoogt het pgb met een bedrag hiervoor.

Voor rolstoelen voor incidenteel gebruik wordt geen onderhoudscontract afgesloten, omdat deze rolstoelen relatief weinig gebruikt worden en eenvoudig van constructie zijn.

9.3.5 Verzekering van de rolstoel

De gemeente verzekert gemotoriseerde rolstoelen en andere gemotoriseerde vervoermiddelen die in het kader van de Wmo worden verstrekt via een verzekeringscontract bij de leverancier. Het betreft een verzekering tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid. Niet gemotoriseerde rolstoelen en andere niet gemotoriseerde vervoermiddelen vallen onder de particuliere wettelijke aansprakelijkheidsverzekering van de bruiklener.

Bij rolstoelen die in de vorm van een pgb worden verstrekt, wordt het afsluiten van een verzekering aan de rolstoelgebruiker overgelaten. In het totale pgb is een bedrag opgenomen voor de kosten van een verzekering.

9.3.6 Rolstoeltraining

Het goed kunnen omgaan met een (elektrische) rolstoel vereist een zekere vaardigheid die door middel van rolstoeltraining kan worden verkregen. De rolstoeltraining is in twee fasen te onderscheiden, namelijk basale en specifieke rolstoeltraining. Indien geïndiceerd kunnen deze trainingen worden vergoed.

9.4 Mantelzorg

Het college houdt zo nodig rekening met de belangen van mantelzorgers. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is om de rolstoel te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening toegekend kan worden.

10 VERVOER EN HET AANGAAN EN ONDERHOUDEN VAN SOCIALE CONTACTEN

10.1 Wat verstaan we hieronder?

Dit hoofdstuk gaat over:

- Vervoer, dus het zich verplaatsen per vervoermiddel;

- Sociale contacten, dus het hebben en onderhouden van contacten met medemensen en het deelnemen nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

10.1.1 Verplaatsen per vervoermiddel

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Lokaal verplaatsen betekent verplaatsingen in een straal tot 20 kilometer rond de woning.

Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.

10.1.2 Sociale contacten aangaan en onderhouden

Voor het onderhouden van contacten met medemensen zijn naast vervoer per vervoermiddel ook andere zaken belangrijk:

- Mogelijkheid om buiten te zijn;

- Mogelijkheid om te sporten.

Hiervoor kunnen bijvoorbeeld rolstoelen voor incidenteel gebruik en sporthulpmiddelen worden ingezet.

10.2 Afwegingskader

10.2.1 Vervoer

10.2.1.1 Mogelijkheid om met het openbaar vervoer te reizen

Wat het vervoer betreft, moet in eerste instantie afgewogen worden of de persoon in kwestie nog met het openbaar vervoer kan reizen.

Redenen waarom iemand dat niet zou kunnen, kunnen zijn:

  • -

    De loopafstand die de persoon met beperkingen kan overbruggen is minder dan achthonderd meter. Dit is de gemiddelde afstand die iemand moet afleggen tot een halte voor het openbaar vervoer;

  • -

    De persoon met beperkingen kan niet langer dan tien minuten staan of wachten bij een bushalte;

  • -

    De persoon met beperkingen kan de in/uitstap van het openbaar vervoer niet nemen;

  • -

    De persoon met beperkingen is wegens bijvoorbeeld incontinentie niet in staat met het openbaar vervoer te reizen en incontinentiematerialen bieden onvoldoende uitkomst;

  • -

    De persoon met beperkingen maakt langdurig (langer dan zes maanden) gebruik van een rollator of rolstoel;

  • -

    De persoon met beperkingen vertoont sociaal storend gedrag zoals agressie, onrust of decorumverlies, dat door begeleiding niet te corrigeren is;

  • -

    De persoon met beperkingen heeft aantoonbare fobische klachten die geen behandelingsoptie hebben;

  • -

    De persoon met beperkingen heeft ernstige aangetoonde bronchiale hyperreactiviteit, waarbij de benauwdheidsklachten verergeren door luchtjes van andere passagiers en mogelijke aanwezigheid van honden;

  • -

    De persoon met beperkingen heeft relatief frequent (één tot twee keer per week) een epileptische aanval bij optimaal ingestelde medicatie;

  • -

    De persoon met beperkingen kan visueel het voertuig niet onderscheiden. 

Deze lijst is niet limitatief.

OV-begeleiderskaart

Personen met een beperking kunnen een OV-begeleiderskaart gebruiken om een begeleider gratis in het openbaar vervoer mee te nemen. De persoon die begeleid wordt, betaalt zelf wel voor zijn reis. De begeleider moet overigens wel daadwerkelijk alle begeleiderstaken op zich nemen. De begeleiders-kaart kan worden aangevraagd bij de Nederlandse Spoorwegen en is geldig voor alle vormen van het reguliere openbaar vervoer, inclusief de regiotaxi.

Oefenen

Voor personen met beperkingen, bijvoorbeeld visueel of verstandelijk, kan het mogelijk zijn om zelfstandiger te worden door te oefenen met het gebruik van het openbaar vervoer.

10.2.1.2 Begeleiding bij het vervoer

Primair is de persoon in kwestie (of zijn vertegenwoordiger) zelf verantwoordelijk voor het vinden van oplossingen voor het begeleidingsvraagstuk bij vervoer. Bijvoorbeeld via het eigen netwerk of via vrijwilligers.

10.2.1.3 Niet antirevaliderend

Er wordt geen vervoersvoorziening verstrekt als het gebruik daarvan in strijd met een behandelplan van de aanvrager en nadelig voor de revalidatie is (oftewel: de voorziening mag niet antirevaliderend werken).

10.2.1.4 Voorliggende en gebruikelijke voorzieningen

Voor het oplossen van vervoersproblemen zijn er diverse voorliggende en gebruikelijke oplossingen:

Het blijven gebruiken van de eigen auto

Voor personen die zich altijd al verplaatsten met de eigen auto, wordt de situatie (wat vervoer betreft) niet anders als ze door beperkingen niet meer met het openbaar vervoer kunnen reizen.

Alleen als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan, is er een compensatie mogelijk voor autokosten:

- Als vervoer met de auto de enige oplossing voor het vervoersprobleem is (openbaar vervoer, regiotaxi en taxi zijn ongeschikt);

- Er veel meer autokosten worden gemaakt door de beperkingen dan voorheen;

- De inwoner de extra kosten (aangetoond) niet kan betalen.

Taxivervoer of vervoer via familie en vrienden

Voor vervoer kan misschien gebruik gemaakt worden van taxivervoer. Of er kan een vergoeding aan familie of vrienden betaald worden om te rijden. Dit is niet zozeer een afdingbare voorliggende voorziening, maar voor veel mensen is dit toch een prettig oplossing.

Fiets met lage instap en/of hulpmotor

Een fiets met een lage instap en/of een hulpmotor kan het fietsen voor mensen met een beperking gemakkelijker maken. Het opstappen wordt met een lage opstap beter mogelijk en door gebruik te maken van een hulpmotor, kan er verder gefietst worden. Een alternatief voor de fiets met hulpmotor is een brommer of scooter. Voor alle hier genoemde vervoersmiddelen heeft de gemeente als uitgangspunt dat deze in principe algemeen gebruikelijk zijn. Alleen als sprake is van een zeer laag inkomen (op of rond het bijstandsniveau), dan moet worden uitgezocht of deze middelen voor de persoon in kwestie bereikbaar zijn of dat er toch nog gecompenseerd moet worden.

Tandem

Een tandem kan personen met bijvoorbeeld een visuele handicap de gelegenheid geven om, met een begeleider, te fietsen. Tandems worden door de gemeente als algemeen gebruikelijke voorzieningen aangemerkt. Alleen als sprake is van een zeer laag inkomen (op of rond het bijstandsniveau), dan moet worden uitgezocht of een tandem voor de persoon in kwestie bereikbaar zijn en of dat er toch nog gecompenseerd moet worden.

10.2.1.5 Verkeersveilig

De inwoner moet in staat zijn om het vervoermiddel waar hij eventueel voor in aanmerking komt, veilig te besturen. Hiervan wordt een inschatting gemaakt op basis van het verkeersverleden van inwoner (rijbewijs, fietservaring etc.) en zijn of haar beperkingen. Als het niet duidelijk is of de inwoner verkeersveilig is, dan kan de gemeente een aantal observatielessen laten plaatsvinden, onder leiding van een ergotherapeut.

10.2.1.6 Goedkoopst-compenserend

Als er meerdere adequate voorzieningen zijn waarmee inwoner in zijn vervoersbehoefte kan voorzien, dan wordt gekozen voor de goedkoopste. Het primaat hierbij ligt bij de collectieve vervoersvoorziening.

In de praktijk komt het echter ook vaak voor dat meerdere voorzieningen worden verstrekt om tot een adequate compensatie te komen. Bijvoorbeeld een pasje voor het collectief vervoer en een scootmobiel. De scootmobiel is dan voor de kortere afstanden die men normaal met de fiets aflegt. Het collectief vervoer is voor de langere stukken. Als of de scootmobiel of het collectief vervoer niet verstrekt zou worden, dan wordt er in een deel van de vervoersbehoefte van de inwoner niet voorzien.

10.2.2 Naar buiten

Ook voor mensen met beperkingen moet het mogelijk zijn om naar buiten te kunnen voor bijvoorbeeld een ommetje of het bezoeken van mensen of activiteiten. Er zijn diverse (loop)hulpmiddelen om het buiten verplaatsen mogelijk te maken.

10.2.2.1 Voorliggende en gebruikelijke voorzieningen

Loophulpmiddelen zoals rollators, looprekken en stokken worden sinds 1 januari 2013 niet meer vergoed door de zorgverzekeraar. Over het algemeen zijn deze middelen echter gemakkelijk en goedkoop te verkrijgen via een thuiszorgwinkel of via internet. Ze vallen niet binnen de compensatieplicht van de Wmo.

Rolstoelen voor incidenteel gebruik kunnen voor kortere termijn (tot 6 maanden) geleend worden vanuit de zorgverzekeraar, via de thuiszorgwinkel. Daarna kan de inwoner ervoor kiezen om een eigen rolstoel voor incidenteel gebruik aan te schaffen of via de Wmo aan te vragen.

10.2.3 Sport

Ook personen met een beperking moeten de gelegenheid hebben om aan sport deel te nemen. Als iemand een rolstoel nodig heeft om te sporten, dan kan hij aanspraak maken op een sportrolstoel. Ook kunnen ander handicapgebonden sporthulpmiddelen verstrekt worden via de Wmo.

Vanzelfsprekend is de inwoner vrij in zijn sportkeuze, ongeacht of hij daar een rolstoel of andere hulpmiddel bij nodig heeft. Wel is het zo dat veel sportverenigingen sportrolstoelen en/of andere hulpmiddelen uitlenen voor personen met een beperking die de sport wil beoefenen of wil uitproberen. Die mogelijkheid is voorliggend en voorkomt dat iemand een sporthulpmiddel aanvraagt en toegekend krijgt om dit vervolgens nauwelijks te gebruiken.

10.3 Wmo-maatwerkvoorzieningen

Vervoer kan op meerdere manieren mogelijk gemaakt worden:

- Via collectief taxivervoer;

- Via individueel taxivervoer;

- Via een aangepast vervoermiddel (bijvoorbeeld aangepast fiets of scootmobiel).

10.3.1 Voorliggende voorzieningen

Op dit moment bestaat er voor mensen met een mobiliteitsbeperking een veelheid aan regelingen met elk een eigen indicatietraject. Zo is er vervoer in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo-vervoer), bovenregionaal vervoer gehandicapten (Valys), zittend ziekenvervoer, leerlingenvervoer en WIA-vervoer (arbeid).

10.3.2 Beperkt tot lokaal

De plicht van het college tot compensatie van beperkingen op het gebied van vervoer is beperkt tot het zich lokaal verplaatsen. Dit betekent dat aan de aanwezigheid van voor de betrokkene belangrijke bovenregionale contacten op zichzelf geen, dan wel slechts in bijzondere situaties een beslissende betekenis toekomt. Van een dergelijke bijzondere situatie zal niet snel sprake zijn, gelet op de ruime regionale vervoersmogelijkheden. Het is dan niet aannemelijk dat men in een toestand van sociaal isolement of vervreemding zal raken.

10.3.3 Rangorde van de voorzieningen

Bij het toekennen van voorzieningen is er een bepaalde rangorde tussen de verschillende voorzieningen. Aan de hand van toekenningscriteria wordt bepaald voor welke voorziening men in aanmerking komt. Voorzieningen kunnen als dat nodig is ook gecombineerd worden verstrekt. Rolstoelen vallen niet onder de vervoersvoorzieningen (die vallen onder ‘verplaatsen in en om de woning’), maar elektrische buitenwagens (boosters, scootmobielen) wel.

Het collectief vraagafhankelijk vervoer (regiotaxi) wordt als primaat (goedkoopst compenserende voorziening) beschouwd. Dat kan op gespannen voet staan met de bepaling dat de beperkingen van een inwoner het meest doelmatig moet worden gecompenseerd op het moment dat een inwoner een andere voorziening wenst. Uit de uitspraak van de CRvB is het volgende gedestilleerd:

De toegang tegen gereduceerd tarief tot de regiotaxi dient een indivuele voorziening te zijn. Dat is in Zeist het geval omdat cliënten pas in aanmerking komen voor een vervoerspas na de beoordeling van de individuele situatie. Beoordeeld wordt of de betrokkene op grond van zijn beperkingen geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer zodat hij langdurig is aangewezen op een andere voorziening.

Vervolgens dient uit het onderzoek te blijken dat het collectief vervoer de beperkingen die de betrokkene in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie ondervindt, voor zover dat betrekking heeft op het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, compenseert. Indien dat het geval is komt betrokkene, in beginsel, niet in aanmerking voor een andere vervoersvoorziening dan collectief vervoer.

Op grond van de onderzoeksbevindingen zal vervolgens vastgesteld moeten worden met welke individuele voorziening(en) betrokkene - ook over de zeer korte afstand - gecompenseerd is in de onderhavige beperkingen. 

10.3.4 Taxivervoer

10.3.4.1 Collectief vervoer via Regiotaxi

Regiotaxi is een collectief vervoerssysteem voor deur-tot-deurvervoer. Regiotaxi wordt gesubsidieerd door de overheid. Reizen met een regiotaxi lijkt op reizen met een gewone taxi of rolstoeltaxi, met een paar verschillen:

- Ritten van Regiotaxi kunnen gecombineerd worden;

- De regiotaxi's rijden van 6.00 uur tot 24.00 uur en op vrijdag en zaterdag tot 1.30 uur;

- De inwoner moet een rit met een regiotaxi minimaal een uur van te voren reserveren;

- De regiotaxi mag in de periode van een kwartier voor tot een kwartier na de ingeplande vertrektijd vertrekken.

Voor Wmo-cliënten kost de regiotaxi € 0,70 per zone, plus per rit een opstapzone van € 0,70 (prijspeil 2014). Dit tarief is ongeveer even hoog als dat voor het reguliere openbaar vervoer. Cliënten van de gemeente Zeist krijgen per jaar 600 zones toegekend. Hulpmiddelen, zoals rolstoelen, rollators en scootmobielen kunnen mee met de regiotaxi. Ook rolstoelvervoer is mogelijk.

Regiotaxi Utrecht biedt de mogelijkheid voor “individueel vervoer”. Dit houdt in dat gemeenten een Wmo geïndiceerde pashouder een indicatie kunnen verstrekken voor “individueel vervoer” op medische indicatie of andere zwaarwegende redenen. De ritten van deze Wmo pashouders met een indicatie “individueel vervoer” mogen niet gecombineerd worden met andere ritten. Daarnaast geldt dat bij Wmo pashouders “individueel vervoer” ook nog specifiek kan worden gevraagd om vervoer met een “taxi” of “taxibus”. De extra kosten voor “individueel vervoer” komen voor rekening van de gemeente. 

10.3.4.2 Individueel taxivervoer (vervoerskostenvergoeding)

Men komt uitsluitend in aanmerking voor een financiële vervoerskostenvergoeding, als door aantoonbare beperkingen:

- Het gebruik of het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk is en;

- Het gebruik van de collectieve vervoersvoorziening onmogelijk is.

Ook wordt rekening gehouden met de vervoersbehoefte in de directe woonomgeving.

De wijze van de berekening van de vervoerskostenvergoeding staat genoemd in het Besluit.

10.3.4.3 Begeleidingskosten

De compensatie in de vorm van begeleiding bij het vervoer van Wlz-bewoners, valt onder de Wlz. Voor niet-Wlz-bewoners moet er, voordat professionals worden ingezet voor de begeleiding, eerst ook worden afgewogen in hoeverre vrijwilligers de begeleiding kunnen verzorgen. Is dat niet het geval, dan kan een Wmo-voorziening worden ingezet.

10.3.5 Vervoermiddelen

10.3.5.1 Scootmobiel

Iemand die, in het kader van het leven van alledag, belemmeringen ondervindt in het bereiken van vervoersbestemmingen in de directe woonomgeving en voor middellange afstanden, kan in aanmerking komen voor een scootmobiel. Hierbij worden de volgende zaken in overweging genomen:

De aanvrager kan:

- Zelfstandig op en van de scootmobiel stappen;

- Enkele meters zelfstandig, zonder loophulpmiddel lopen;

- De scootmobiel op een adequate wijze (technisch) bedienen;

- Zelfstandig deelnemen aan het verkeer op de openbare weg op basis van voldoende verkeersinzichten.

Wanneer een inwoner een (elektrische) rolstoel heeft voor alleen binnengebruik, kan het gewenst zijn dat hij of zij ook beschikt over een elektrisch voertuig voor buiten, te gebruiken op korte afstand rond de woning. Voor deze verplaatsingen is het immers over het algemeen niet logisch of zelfs onmogelijk om een taxi te laten komen.

Aangezien de scootmobiel een mobiliteitsprobleem in de directe woonomgeving compenseert, wordt een scootmobiel niet verstrekt voor vervoersbestemmingen buiten dit vervoersgebied, bijvoorbeeld vakantiebestemmingen. Voorzieningen voor het meenemen van de scootmobiel in een taxibus (fixatie) worden daarom ook niet vergoed.

Scootmobiellessen

De mogelijkheid bestaat om lessen voor de scootmobiel toe te kennen. Er zijn twee soorten lessen:

- De observatielessen om te bekijken of een scootmobiel geschikt is voor de gebruiker. Deze lessen vinden plaats voordat de scootmobiel is toegekend;

- De gewenningslessen om te leren omgaan en oefenen met de scootmobiel. Deze lessen vinden plaats nadat de scootmobiel is toegekend en voornamelijk in de eigen omgeving.

Er worden vier situaties onderscheiden, te weten:

  • 1.

    Scootmobiel is niet geschikt voor cliënt: Het kan zijn dat, op basis van het indicatieonderzoek of bij een eventuele passing, geconstateerd wordt dat een scootmobiel duidelijk niet geschikt is voor de betreffende cliënt, vanwege een gebrek aan rijvaardigheid en/of verkeersinzicht. Als lessen binnen korte termijn geen soelaas zullen bieden, dan wordt de aanvraag afgewezen. Geprobeerd wordt om de vervoersbeperkingen van de inwoner op een andere manier te compenseren. Het staat de inwoner vrij om in dat geval via de huisarts nog rijlessen vanuit de eerste lijn aan te vragen en later nogmaals een scootmobiel aan te vragen;

  • 2.

    Twijfel over geschiktheid scootmobiel voor cliënt: Het kan ook zijn dat, op basis van het indicatieonderzoek of bij een eventuele passing, getwijfeld wordt aan de rijvaardigheid en/of het verkeersinzicht van de cliënt. Mogelijk kunnen lessen nog voor verbetering zorgen. In dat geval is er de mogelijkheid om observatielessen aan te bieden. Doel van de observatielessen is om duidelijk te krijgen of een scootmobiel een geschikte voorziening is. De observatielessen worden gegeven door een ergotherapeut. Het resultaat van de lessen (positief of negatief) wordt door de ergotherapeut aan de gemeente kenbaar gemaakt. De gemeente neemt daarna het besluit om een scootmobiel toe te kennen (eventueel met gewenningslessen) of af te wijzen. Er kunnen maximaal 3 observatielessen worden gegeven;

  • 3.

    Scootmobiel geschikt voor cliënt, gewenningslessen nodig: Als tijdens de passing blijkt dat een scootmobiel een passende voorziening is voor de cliënt, maar de inwoner nog extra oefening of les nodig heeft om de voorziening veilig en adequaat te besturen, is er de mogelijkheid om gewenningslessen aan te bieden. De leverancier geeft bij aflevering van het hulpmiddel al standaard een uitleg en een korte gewenningsles. Wanneer bij de indicatie of passing ingeschat wordt dat dit onvoldoende zal zijn, dan kan een aantal extra gewenningslessen worden geïndiceerd. Deze worden gegeven door een ergotherapeut. Het resultaat van de lessen wordt door de ergotherapeut aan de gemeente kenbaar gemaakt. Er worden maximaal 6 gewenningslessen gegeven. Als er nog meer lessen nodig zijn, is er nog de mogelijkheid voor de inwoner om extra lessen aan te vragen via een eerstelijns verwijzing via huisarts;

  • 4.

    Scootmobiel geschikt voor cliënt

Essentieel verschil met de observatielessen is dat bij de gewenningslessen al een scootmobiel wordt toegekend en de inwoner met die scootmobiel gaat oefenen. Bij observatielessen is er twijfel over toekenning en worden de lessen gebruikt om daar een advies over te geven.

Stalling scootmobiel

Belangrijk is dat er een stallingmogelijkheid voor de scootmobiel is met een elektriciteitspunt voor het opladen van de accu’s. Als dit niet het geval is, komen ook de kosten voor de aanleg van een stalling of elektriciteitspunt voor vergoeding in aanmerking. Als deze kosten erg hoog zijn, kunnen andere vervoersvoorzieningen worden overwogen. Als de stalling niet te realiseren is, kan aan de aanvrager eventueel een verhuisadvies worden gegeven.

Uitgangspunt is dat bij de toekenning van een scootmobiel, de stalling van de voorziening als onderdeel wordt meegenomen. De gemeente onderzoekt, indien van toepassing, in overleg met de woningeigenaar (bijvoorbeeld een woningbouwcorporatie) de stallingmogelijkheid. Vooropgesteld wordt dat het scootmobielverkeer in de woning of woongebouw veilig moet zijn. Hierdoor moet rekening worden gehouden met de brandveiligheid. Zie hiervoor www.scootmobielwegwijzer.nl.

Snelheid scootmobiel

De scootmobiel is standaard afgesteld op twaalf kilometer per uur. Deze snelheid stelt de aanvrager nog net in de gelegenheid om met een fietser mee te rijden. Het is mogelijk dat wordt geadviseerd om de scootmobiel op een lagere maximumsnelheid in te stellen.

10.3.5.2 Fietsen

Het meest gebruikelijke verplaatsingsmiddel is de fiets. De standaardfiets kan als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Om deze reden komt deze fiets nooit voor verstrekking in aanmerking. Dit geldt ook voor de bromfiets, de fiets met hulpmotor en de tandem (zie paragraaf 10.2.1.4). De redenering gaat niet op voor bijzondere fietsen.

- De driewielfiets. Het gemeentelijk beleid geeft mogelijkheden voor het verstrekken van een driewielfiets voor degenen die voor fietsvervoer daarop zijn aangewezen. Het gaat hierbij veelal om mensen met evenwichtsbeperkingen. Een driewieler voor kleine kinderen kan als algemeen gebruikelijk worden beschouwd en komt niet voor verstrekking in aanmerking. Alle driewielfietsen voor kinderen in bijzondere uitvoering, komen dat wel.

- De loopfiets. Een loopfiets stelt gehandicapten in staat om zich over grotere afstanden te verplaatsen. Het kan een geschikt hulpmiddel zijn voor gehandicapten die voor het dagelijks verplaatsen gebruik maken van krukken of een stok. Vooral mensen met versleten heup- en kniegewrichten komen in aanmerking voor een loopfiets. Een goede loopmotoriek en een goed evenwicht zijn noodzakelijk om van een loopfiets gebruik te kunnen maken. In het kader van de Wmo kan een loopfiets alleen worden verstrekt als verplaatsingsmiddel voor buiten.

- De side-by-sidefiets.

Een side-by-sidefiets is een fiets waar twee mensen op kunnen, die naast elkaar zitten. Anders dan een tandem, is een side-by-sidefiets niet als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt worden. Een side-by-sidefiets kan worden ingezet als de inwoner door een begeleider vervoerd moet worden en tegelijkertijd in de gaten gehouden moet worden. Bij een reguliere tandem waar de inwoner achterop zit, gaat dat niet.

10.3.5.3 Gesloten buitenwagen

Een invalidenvoertuig wordt ook wel een gesloten buitenwagen genoemd. Het is een voertuig dat is ingericht voor het vervoer van een invalide. Het voertuig is niet breder dan één meter en is uitgerust met een elektrische motor of een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van maximaal vijftig cc.

Deze gesloten buitenwagen kan een adequate voorziening zijn als het collectieve vervoerssysteem, een scootmobiel of een tegemoetkoming in het gebruik van de eigen auto of taxi niet of onvoldoende adequaat zijn en er een medische indicatie voor een dergelijk voertuig bestaat.Hierbij kan worden gedacht aan ernstige beperkingen ten aanzien van wisselende weersomstandigheden. De gesloten buitenwagen is bedoeld voor de korte en de middellange afstanden. Het voertuig wordt in bruikleen verstrekt. De gemeente Zeist gaat zeer terughoudend om met het verstrekken van gesloten buitenwagens.

10.3.5.4 Handbike

Een handbike is een soort aankoppelfiets aan de rolstoel, waarmee iemand met behulp van armkracht de rolstoel kan voortbewegen. Een handbike kan gebruikt worden voor afstanden die normaal met de fiets afgelegd zouden worden.De handbike is alleen geschikt voor mensen die genoeg armkracht hebben om zich te kunnen voortbewegen. Over het algemeen zijn dat de jongere gehandicapten

Bij het toekennen van de handbike wordt afgewogen of deze voorziening het goedkoopst compenserend is, ook in relatie tot de vervoerskostenvoorziening.

10.3.5.5 Autoaanpassingen

Iemand komt alleen voor een autoaanpassing in aanmerking als blijkt dat hij geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer en verstrekking van een andere vervoersvoorziening niet in voldoende mate een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid en participatie van de inwoner levert. Het aanpassen van een auto vindt dus alleen plaats als dit de goedkoopst compenserende oplossing is.

Als de persoon in kwestie, gezien de aard van zijn beperking, niet van een taxi gebruik kan maken en zich om medische redenen wel in een eigen auto kan verplaatsen, dan is het verstrekken van vergoedingen voor aanpassingen aan de auto de enige oplossing. Aanpassingen aan de auto kunnen voor bestuurders of passagiers worden aangevraagd. Voor het aanbrengen van aanpassingen aan de auto voor passagiers gelden dezelfde richtlijnen als voor bestuurders.

Voor aanpassingen aan de auto gelden de volgende regels:

- Voor de bestuurder moet er een noodzaak zijn voor de aanpassingen met betrekking tot de rijvaardigheid, blijkend uit de aantekening op het rijbewijs;

- De belanghebbende moet beschikken over een, in het licht van de aanpassing, geschikte auto;

- De aanpassingen mogen niet algemeen gebruikelijk zijn, zoals airco, automatische transmissie, elektrische ramen, stuur- en rembekrachtiging, et cetera;

- Aanpassingen die voor vergoeding in aanmerking komen, moeten medisch- en ergonomisch noodzakelijk zijn zoals aanpassing:

- Aan de besturing;

- Aan de stoel van de chauffeur/passagier;

- Voor het meenemen van een rolstoel (niet voor scootmobielen);

- Voor het vervoer van een rolstoelgebruiker;

- Voor een zitvoorziening bij kinderen met beperkingen.

10.3.5.6 Bruikleenauto

Binnen het gemeentelijk verstrekkingenbeleid is de auto in bruikleen het sluitstuk van de vervoers-voorzieningen. In alle gevallen is het verstrekken van een auto in bruikleen de duurste oplossing en deze optie komt dus alleen aan de orde als er geen andere vervoersvoorziening is die een oplossing biedt.

Uitgangspunt van de bruikleenauto is dat hiermee alle vervoersbehoeften worden gecompenseerd. De aanvrager kan geen gebruik maken van het openbaar vervoer. Ook andere goedkopere voorzieningen of een combinatie hiervan zijn niet adequaat. 

10.3.6 Rolstoelen voor incidenteel gebruik

De algemene rolstoelvoorziening biedt de inwoner de ruimte om een rolstoel voor één of meer dagen te lenen, zodat hij zijn activiteiten kan doen. Het is een verstrekking die van pas komt voor de inwoner die niet dagelijks gebruik maakt van een rolstoel, maar voor wie het zo af en toe een uitkomst is. Bijvoorbeeld als deze persoon een dagje wil gaan winkelen. De rolstoel moet dan wel in te klappen zijn, zodat de inwoner de rolstoel achter in de auto kwijt kan

De gemeente kan er in de (nabije) toekomst tevens voor kiezen om op specifieke plekken in de stad dit soort rolstoelen te stallen. Dit kan zijn bij winkelcentra, stadscentra, stations, enzovoort.

Aan bewoners van een Wlz-instelling of verzorgingshuis wordt in principe geen rolstoel voor incidenteel gebruik verstrekt. Er mag van uit worden gegaan dat gebruik kan worden gemaakt van de rolstoelen die in het verzorgingshuis aanwezig zijn voor algemeen gebruik. Alleen als een speciale uitvoering van de rolstoel nodig is, kan er op deze regel een uitzondering worden gemaakt.

10.3.7 Sportrolstoel en aangepaste sportvoorzieningen

Sportrolstoelen en aangepaste sportvoorzieningen worden niet in natura verstrekt. De gemeente biedt in voorkomende gevallen een pgb aan voor de aanschaf. De inwoner krijgt dit pgb alleen wanneer hij kan aantonen dat hij of zij:

- De sport beoefent waarvoor de voorziening is aangevraagd;

- Actief lid is van een sportvereniging;

- Zonder de sportrolstoel of de aangepaste sportvoorziening niet kan sporten door zijn of haar beperkingen.

Bij de afweging of iemand ook andere sporten zou kunnen beoefenen, worden de specifieke persoonskenmerken van de aanvrager meegewogen:

- Is er een bestaand sociaal netwerk binnen de sport die de aanvrager wil beoefenen?

- Maakt het uitoefenen van de sport een belangrijk deel uit van het leven van de aanvrager?

10.3.7.1 Hoogte pgb

Het persoonsgebonden budget voor een sportrolstoel of -voorziening bedraagt maximaal € 2.750,- (prijspeil 2015). Dit bedrag is bedoeld voor de aanschaf, het onderhoud, de benodigde aanpassingen en andere kosten die samenhangen met het gebruik van de sportrolstoel of -voorziening. Voor een sportrolstoel of -voorziening wordt een afschrijvingstermijn van drie jaar aangehouden.

Bij uitzondering kan de inwoner een beroep doen op de hardheidsclausule om een hoger bedrag voor de voorziening te krijgen. Hier kan behoefte aan bestaan als de inwoner voor zijn sport niet zonder elektrische rolstoel kan. De inwoner komt hiervoor in aanmerking als zijn inkomen niet hoog genoeg is om in combinatie met het pgb bijvoorbeeld de een elektrische sportrolstoel aan te schaffen. De beoordeling hiervan verlangt een uitgebreide individuele aanpak. 

10.3.7.2 Topsport in de Wmo

De Wmo kent geen regeling voor topsporters. Aangepaste sporthulpmiddelen maken het sporten al snel duurder. Topsporters zoeken meestal sponsors om hun duurdere voorzieningen en overige kosten te vergoeden.

10.3.8 Het bezoeken van “thuis” voor mensen uit een Wlz-instelling

Het college heeft een compensatieplicht voor vervoer buiten de regio als de inwoner dreigt te vereenzamen en het vervoer binnen de regio en via Valys onvoldoende oplossingen biedt. Het gaat hierbij over het algemeen om cliënten die in een Wlz-instelling wonen en van wie bijvoorbeeld de ouders verder weg wonen.

De compensatieplicht behelst maximaal het drie keer per twee maanden mogelijk maken van een bezoek aan “thuis”. Hierbij wordt bij de kostenberekening rekening gehouden met de goedkoopste wijze van vervoer. Dit kan bijvoorbeeld Valys zijn in combinatie met openbaar vervoer, waarbij een medewerker van de Nederlandse Spoorwegen assistentie verleent.

10.4 Mantelzorg

Bij het verstrekken van hulpmiddelen voor bijvoorbeeld vervoer, wordt eventueel rekening gehouden met de behoeften van de mantelzorger(s).

11 OVERIGE WMO-VOORZIENINGEN

Een deel van de per 1 januari 2015 naar de Wmo overgehevelde taken wordt landelijk of regionaal georganiseerd. Hieronder vallen de volgende individuele voorzieningen:

- Beschermd wonen;

- Specialistisch begeleiding zintuigelijk gehandicapten (zie hoofdstuk 5 van deze beleidsregels);

- Doventolk;

- Maatschappelijke opvang.

11.1 Beschermd wonen

11.1.1 Wat is beschermd wonen?

Een beschermde woonvorm biedt mensen met langdurige psychiatrische of verslavingsproblemen een combinatie van begeleiding en wonen. Personen die vanwege psychische problematiek er niet in slagen zelfstandig te wonen zonder de directe nabijheid van 24 uur per dag toezicht en ondersteuning komen in aanmerking voor beschermd wonen. De bewoners krijgen ondersteuning om de draad van het gewone leven weer op te maken. Sommige gaan naar hun werk en proberen weer een plekje in de maatschappij te verwerven. Het verblijf in de beschermde woonvorm kan een opstap zijn naar (begeleid) zelfstandig wonen.

  • -

    De SBWU, die beschermd wonen biedt in de stad Utrecht, is een omslag aan het maken naar zoveel mogelijk wonen in (geclusterde) eenpersoonseenheden. Op deze manier kan de inwoner zoveel mogelijk zijn eigen huishouden voeren maar zo nodig gebruik kan maken van de voordelen van geclusterd wonen;

  • -

    De Tussenvoorziening heeft Housing First voor zware (multi)problematische daklozen ontwikkeld. Het direct zelfstandig huisvesten is voor een deel van de daklozen zeer geschikt omdat zij niet goed passen in een groepsvoorziening. Deze vorm van werken is goedkoper dan het reguliere beschermd wonen;

  • -

    Stumass focust op de specifieke ondersteuningsvraag van studenten met ASS. Dit biedt de mogelijkheid om de dienstverlening volledig hier op te richten en medewerkers te specialiseren op de specifieke ondersteuningsbehoefte van deze groep jongeren;

  • -

    Stichting de Grasboom heeft kleinschalige woonprojecten voor jongvolwassenen met een normale tot hoogbegaafde intelligentie en een autistische stoornis. Deze projecten zijn door de ouders opgezet en worden door hen beheerd waardoor de overhead minimaal is. De zorg wordt uitgevoerd door Kwintes en Reinaerde, betaald vanuit het PGB;

  • -

    Kwintes heeft een verhuurorganisatie opgezet om ervaringen op te doen met het gescheiden aanbod van wonen en zorg. Daarnaast heeft Kwintes fasegericht wonen ontwikkeld, waarbij cliënten stap voor stap zelfstandig worden. Een andere relevante ontwikkeling is de verdubbeling van de inzet van vrijwilligers;

  • -

    Umah-hai is een cliënteninitiatief voor voornamelijk mensen met een verleden in de psychiatrie en verslavingszorg. De organisatie biedt woon/werkgemeenschap met de inzet van professionele ervaringsdeskundigen onder het motto “Samen zorgen voor elkaar”;

  • -

    Het Leger des Heils heeft beschermd wonen geïntegreerd in het aanbod maatschappelijk opvang. Sinds kort is er een hostel plus waar, in samenwerking met Abrona, cliënten met een verstandelijke beperking in combinatie met verslaving en psychische problematiek worden begeleid. De aanpak is sterk gericht op doorstroom naar zelfstandigheid door middel van dagactiviteiten & werk en sport & vrije tijd;

  • -

    Plushome biedt zelfstandig wonen en begeleiding aan zorgmijders met dubbel en triple diagnostiek die vanwege hun problematiek niet in een intramurale setting passen of daar niet willen wonen. Er vindt multidisciplinaire afstemming plaats tussen alle ketenpartners;

  • -

    De Heem biedt een beschermde woonomgeving aan cliënten met zowel GGZ als VG. Deze groep komt veel voor in de maatschappelijke opvang en is niet goed plaatsbaar in de reguliere woonvormen. De natuurlijke beslotenheid van de boerderij biedt ruimte om op eigen terrein wonen, dagbesteding/werken en recreëren plaats te laten vinden.

In de Wmo 2015 is beschermd wonen altijd een maatwerkvoorziening.

11.1.2 Centrumgemeente verantwoordelijk

Vanaf 2015 worden de centrumgemeenten verantwoordelijk voor beschermd wonen, inclusief de besteding van het budget. Utrecht is centrumgemeente voor alle gemeenten in de Wmo-regio's Utrecht-west, Lekstroom, Utrecht-zuidoost en Utrecht-stad. In totaal maken 16 gemeenten onderdeel van dit centrum. 

11.1.3 Toegang

De toegang tot beschermd wonen start onder andere bij de gemeente via het Sociaal Team. Als tijdens het gesprek met het Sociaal Team wordt geconcludeerd dat de inwoner beschermd wonen nodig heeft, dan wordt de aanvraag voor het beschermd wonen niet bij de gemeente Zeist, maar bij de centrumgemeente Utrecht gedaan.

Andere mogelijke toegangspoorten tot beschermd wonen zijn:

- De forensische zorg;

- De behandelaars uit de GGZ;

- De crisisopvang;

- Het CJG (voor jeugd en jongeren)

Het Sociaal Team dient samen met inwoner een voorstel in, voorzien van een advies over de beoogde maatwerkvoorziening. Vanuit de Centrale Toegang vindt toetsing en plaatsing plaats. Aan de centrale toegang is een “veldtafel” gekoppeld waar complexe casussen geagendeerd kunnen worden en overleg kan plaatsvinden over de juiste plaatsing. Deelnemers aan deze veldtafel zijn: toeleiders, aanbieders en de gemeente Utrecht (als centrumgemeente en voorzitter van de veldtafel). Het uiteindelijke besluit (toewijzing dan wel afwijzing) wordt genomen door de gemeente Utrecht.

Beschermd wonen is landelijk toegankelijk. Dat betekent dat burgers zich in principe tot iedere gemeente kunnen wenden voor opvang en beschermd wonen.

11.1.4 Beschermd wonen thuis

Het is voor cliënten ook mogelijk om het beschermd wonen thuis in te vullen. Dat gaat via een pgb of via een Volledig Pakket Thuis (VPT). De zorg thuis word anders dan de zorg n natura geïndiceerd door de Wmo-specialisten van de gemeente Zeist. Bij de indicatie zal sterk geleund worden op de advisering van de Expertpoule (zie hoofdstuk 12).

11.2 Doventolk in de leefsituatie

11.2.1 Wat is de doventolk in de leefsituatie?

De regeling Doventolk in de leefsituatie (dus niet voor werk of school) is onderdeel geworden van de Wmo. Dit was een AWBZ regeling. De VNG gaat de voorziening doventolk in de leefsituatie landelijk inkopen voor alle gemeenten. De doventolk in de leefsituatie is een voorziening waarbij doven en zeer slechthorenden een aantal uren per jaar hulp van een doventolk kunnen krijgen, bijvoorbeeld voor gesprekken met instanties en huisartsbezoek.

Vanuit de Landelijke politiek en cliëntorganisaties is er op aangedrongen om de doventolkvoorziening per 2015 als landelijke voorziening/inkoop overeind te houden. Ook de VNG vindt het, mede gezien de kleine doelgroep, beter om de doventolkvoorziening voorlopig landelijk te organiseren en uit te voeren. Dit is doelmatiger en kwaliteit blijft beter geborgd.

Inmiddels is de opdracht voor de voorziening doventolk leefdomein gegund aan Menzis. Tolknet is de partij die de bemiddeling uitvoert tussen tolk en tolkbehoevende. Bij de afspraken over de doventolk leefdomein, die vanuit de AWBZ overkomt, wordt ook de financiering en uitvoering van de doventolk vanuit de Participatiewet betrokken zodat één en ander efficiënt en doelmatig kan worden uitgevoerd.

11.2.2 Een aanvraag doen

De aanvraag voor een doventolk kan worden ingediend bij Menzis. Zij beoordelen de aanvraag en melden de inwoner aan bij Tolknet. Overigens is het zo dat een indicatie voor hulp bij Tolknet levenslang geldig is. Herindicatie is dus niet nodig. Er zullen daarom jaarlijks zeer weinig inwoners komen met een verzoek om in aanmerking te komen voor een doventolk.

11.3 Maatschappelijke opvang

Maatschappelijke zorg kan worden gezien als ketenzorg. Hierbij is preventie en nazorg een verantwoordelijkheid van de regiogemeente, terwijl de centrumgemeente de centrale opvang regelt. Het gaat hierbij om:

- Dak- en thuislozenopvang;

- Blijf van mijn lijf huizen;

- Verslaafdenzorg;

- Opvang tienermoeders.

Bovenstaande voorzieningen zijn crisisvoorzieningen. Belangrijk is de uiteindelijke re-integratie van de cliënt in de gemeente van herkomst. Hierbij is de medewerking van wooncorporaties voor het verstrekken van woonruimte essentieel.

12 DE EXPERTPOULE

De Sociale Teams kunnen een expertpoule inschakelen om op diverse terreinen advies te geven. De leden van de expertpoule adviseren bij vraagverheldering en het maken van gezinsplannen. De expertises die zijn vertegenwoordigd in deze expertpoule zijn:

- GZ-psycholoog;

- Orthopedagoog.

Daarnaast kunnen er naar behoefte nog andere experts worden toegevoegd. De expertpoule faciliteert ook het CJG voor wat betreft jeugdhulp.

Als sprake is van een Wmo-aanvraag, dan is het altijd de gemeente die uiteindelijk beslist. Uiteraard worden de ingewonnen adviezen daarbij zeer zorgvuldig meegewogen.

12.1 Medische advisering

Als de medische beperkingen van een inwoner niet duidelijk zijn, dan wordt een advies opgevraagd bij een onafhankelijke arts.

12.1.1 ICF

Voor een medisch advies wordt gebruikgemaakt van de International Classification of Functioning, Disabilities and Health, de zogenaamde ICF. Dit is een classificatie van het menselijk functioneren. De ICF is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de domeinen die met de gezondheid samenhangen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken en vervolgens zijn ze in een logische ordening geplaatst. Van deze zeer uitgebreide ICF zijn vooral de lijsten met ‘functies’ en ‘activiteiten en participatie’ van belang. In de bijlagen 3 en 4 zijn deze lijsten opgenomen.

De adviseur geeft aan om welke stoornissen het bij de inwoner gaat. Het gaat daarbij vooral om de zogenaamde classificatie op het tweede niveau en dan vooral van de op dit niveau aangegeven functies. De adviseur geeft vervolgens aan tot welke beperkingen bij activiteiten en participatie de functiestoornissen leiden. Op dit niveau vindt eventuele compensatie op basis van de Wmo plaats.

 

Samengevat betekent dit dat de adviseur de stoornis en de daarbij horende beperkingen in het advies moet noemen. Dit geldt ook voor de mate van die beperkingen en de relatie tot de mogelijke oplossingen en eventueel te verstrekken voorzieningen. De terminologie van de ICF moet hierbij worden gebruikt.

12.1.2 Onderzoek

Medische gegevens van de behandelaars mogen alleen met toestemming van de inwoner (of diens wettelijk vertegenwoordiger) worden opgevraagd. In het verzoek om deze informatie moet staan welke adviserende arts de gegevens nodig heeft, bij wie de gegevens worden opgevraagd, om welke informatie het precies gaat en welk doel de informatie dient.

Als de gemeente, door het gebrek aan medewerking van de inwoner geen beoordeling van de aanvraag heeft kunnen doen, dan volgt buiten behandelingstelling. Wel moet helder zijn dat de gegevens die de inwoner niet verstrekt, of het onderzoek waar de inwoner niet aan meewerkt, absoluut van belang waren/was om de aanvraag te kunnen beoordelen. De gemeente moet dus altijd kijken of er alternatieven zijn om de gewenste informatie te verkrijgen. Daarbij geldt tevens een inspanningsverplichting voor de inwoner.

Als de inwoner bepaalde zaken aangeeft maar vervolgens weigert om deze toe te lichten c.q. te bewijzen tijdens het medisch onderzoek, dan kan de gemeente niet anders dan deze aspecten buiten beschouwing laten. Mogelijk lijdt dit tot een afwijzing van het gevraagde.

13 WIJZE VAN VERSTREKKEN

13.1 Inleiding

Er zijn vier vormen waarin de gemeente kan compenseren:

- In natura;

- Als persoonsgebonden budget (pgb);

- Als financiële tegemoetkoming;

- Als mogelijkheid tot deelname aan een collectieve voorziening.

Afhankelijke van het soort compensatie zijn één of meerdere van de hierboven genoemde vormen mogelijk.

Compensatie

Natura

Pgb

Financiele tegemoetkoming

Collectieve voorziening

Huishoudelijke hulp

X

X

Begeleiding

X

X

Kortdurend verblijf

X

X

Bouwkundige woningaanpassingen

X

Trapliften

X

X

Niet-bouwkundige voorzieningen

X

X

Verhuizing

X

Rolstoelen (excl. sportrolstoelen)

X

X

Sportrolstoel

X

Taxivervoer

X

X

Vervoersmiddelen

X

X

Beschermd wonen

X

X

Doventolk

X

13.2 Keuzemogelijkheid

Cliënten kunnen voor sommige voorzieningen kiezen hoe zij deze wensen te ontvangen, in natura of als pgb. Om een zo goed mogelijke keuze te kunnen maken, wordt de inwoner geïnformeerd over de voor- en nadelen van de keuze.

Tot aan het moment van beschikken heeft de inwoner de mogelijkheid om zijn keuze bij te stellen. Bij de parlementaire behandeling van de Wmo 2007 is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn op deze keuzebepaling. Op individuele basis kan worden afgewogen of voor iemand met bijvoorbeeld regieproblemen, een pgb wel of niet geschikt is.

Als de inwoner liever een duurdere uitvoering van de voorziening wil dan de gemeente op basis van “goedkoopst compenserend” zal verstrekken, dan kan dat via het pgb. De inwoner krijgt het pgb op basis van de goedkoopst compenserende voorziening en betaalt de rest zelf bij. De risico’s die deze keuze met zich mee brengt, zijn voor de cliënt.

13.3 In natura

“In natura” betekent dat de gemeente een materiële voorziening of een dienst aan de inwoner levert. Als het een materiele voorziening betreft, dan wordt deze in bruikleen verstrekt. De gemeente blijft eigenaar. In bijzondere situaties (maatwerk) kan voorziening in eigendom worden verstrekt.

13.3.1 Algemene voorziening

Er bestaat de mogelijkheid om een algemene voorziening (te gebruiken door een groep personen) te verstrekken met als doel om de procedure te versnellen en te vereenvoudigen. Tot aan het moment van beschikken heeft de inwoner de mogelijkheid om zijn keuze bij te stellen. Bij de parlementaire behandeling van de Wmo 2007 is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn op deze keuzebepaling. Op individuele basis kan worden afgewogen of voor iemand met bijvoorbeeld regieproblemen, een pgb wel of niet geschikt is.

Het gaat hier om voorzieningen die bijvoorbeeld:

- Betrekking hebben op lichte, niet complexe zorg;

- Betrekking hebben op een incidentele zorgbehoefte.

Voorbeelden hiervan zijn de inzet van rolstoelpools en gemeenschappelijke (woon)voorzieningen. Voor een algemene voorziening hoeft door de gebruiker geen eigen bijdrage betaald te worden via het CAK.

13.4 Als persoonsgebonden budget

Als de gemeente een pgb verstrekt, dan betekent dat dat de gemeente via trekkingsrecht een geldbedrag aan de inwoner ter beschikking stelt, waarmee de inwoner zelf de benodigde voorziening kan inkopen. Het pgb kan alleen bij individuele voorzieningen worden toegekend en dus niet bij algemene voorzieningen (zie de vorige paragraaf).

De gemeente Zeist verstrekt in principe geen pgb aan personen van wie verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan. Deze cliënten kunnen alleen een pgb krijgen als er een familielid, vriend of iemand anders (bijvoorbeeld een bewindvoerder) is die met instemming van de inwoner het pgb kan beheren en besteden. De gemeente zal hier een schriftelijke bevestiging van opvragen. Als de gemeente signalen krijgt dat het beheer van het pgb niet goed gebeurd of zal gebeuren, dan is er de mogelijkheid om het pgb alsnog om te zetten in een voorziening in natura.

13.4.1 Hoogte van het pgb

In de Verordening staat vermeld wat het percentage is van de kosten van de betreffende dienst of voorziening in natura, dat aan pgb kan worden toegekend. Van pgb-cliënten wordt bij bepaalde diensten verondersteld dat ze de zorg goedkoper kunnen inkopen, omdat er, als de zorg bijvoorbeeld wordt uitgevoerd door een kennis, geen overheadkosten zijn.

Bij het bepalen van wat de dienst of voorziening in natura gekost zou hebben, wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening zoals de gemeente die had kunnen inkopen. Dat kan worden afgeleid uit bijvoorbeeld een offerte of van de prijzen uit het kernassortiment die de gemeente met haar leverancier heeft afgesproken. Daarbij is veelal sprake van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het pgb. Het is immers niet de bedoeling dat een pgb de gemeente meer geld kost dan een verstrekking in natura.

Over het algemeen kan ervan uitgegaan worden dat ook met een pgb een voorziening met korting kan worden aangeschaft. De inwoner kan ook kiezen voor een tweedehands exemplaar. Een verstrekking in natura is immers ook niet altijd nieuw. Voor de inwoner is dit misschien een punt van aandacht bij de afweging voor welke voorzieningsvorm wordt gekozen. 

Het bedrag voor de aanschaf van een voorziening kan zo nodig worden verhoogd met een bedrag voor onderhoud, verzekering, keuring en reparatie van de voorziening of een bedrag van 5% van het aanschafbedrag (indien de eerder genoemde kosten niet gespecificeerd kunnen worden).

13.4.2 Trekkingsrecht

Het pgb-bedrag dat de gemeente aan een inwoner toekent, wordt in de vorm van “trekkingsrecht” via de Sociale Verzekeringsbank (SVB) aan de inwoner beschikbaar gesteld. Met het trekkingsrecht krijgt de inwoner het pgb niet meer uitgekeerd, maar krijgt hij of zij een tegoed waarmee hij/zij de rekening van de zorgaanbieder of leverancier kan laten uitbetalen. Met dit landelijk opgelegde systeem wordt pgb-fraude voorkomen en wordt de administratieve last voor de budgethouder verlicht. De SVB geeft eventuele betalingsgegevens aan dienstverleners door aan de belastingdienst.

13.4.2.1 Bemiddelingskosten huishoudelijke hulp

Via het pgb is het mogelijk om tot maximaal € 250,- per jaar aan bemiddelingskosten te declareren.

Hoe werkt het:

  • -

    Klanten mogen per jaar maximaal € 250,- euro aan bemiddelingskosten declareren. Dat doen ze bij de gemeente en niet bij de SVB;

  • -

    Dat mag alleen als er voor bemiddeling een apart contract is met de hulporganisatie en er daadwerkelijk kosten zijn betaald;

  • -

    Het declareren gebeurt aan het einde van het kalenderjaar, nadat duidelijk is of er nog pgb over dat jaar bij de SVB over is. De inwoner moet namelijk nog minimaal het gedeclareerde bedrag aan onbesteed pgb over hebben op 31 december (na betaling van laatste zorgkosten);

  • -

    De klant declareert dan dus bij de gemeente en de gemeente betaalt uit. De declaratie moet plaatsvinden via een wijzigingsformulier met daarbij een kopie van het bemiddelingscontract met de zorgaanbieder en een nota van de gemaakte bemiddelingskosten.

13.4.2.2 Pgb’s voor voorzieningen (geen diensten)

Het is de bedoeling dat pgb’s voor voorzieningen, zoals trapliften en scootmobiels, ook via het trekkingsrecht aan de rechthebbende inwoners beschikbaar worden gesteld. De SVB is hier echter systeemtechnisch nog niet klaar voor. De gemeente houdt zich daarom het recht voor om pgb’s voor voorzieningen direct aan de cliënt uit te betalen, totdat de SVB aangeeft dat dat ook via trekkingsrecht kan. Controle op deze pgb’s zal plaatsvinden aan de hand van door de inwoner ingediende facturen.

13.4.3 Voorkomen van het kapitaliseren van mantelzorg

Het vragen van geld voor zorg die anders in het kader van mantelzorg gratis geleverd zou worden, wordt “het kapitaliseren van mantelzorg” genoemd. Dit te gelde maken van mantelzorg willen we voorkomen.

Om gekapitaliseerde mantelzorg te voorkomen, wordt met de inwoner die pgb aanvraagt en zijn of haar mantelzorgers besproken:

- Of tot dan toe al sprake is geweest van (onbetaalde) mantelzorg;

- Waarom de mantelzorger er eventueel mee stopt;

- Waarom een eventuele nieuwe mantelzorger de zorg niet gratis wil verlenen.

In bepaalde gevallen kan het kapitaliseren van mantelzorg billijk zijn. Bijvoorbeeld als een familielid minder gaat werken om de zorg uit te kunnen voeren.

Als sprake lijkt te zijn van gekapitaliseerde mantelzorg, dan kan ervoor gekozen worden om geen pgb te verstrekken, maar hulp in natura. Een andere mogelijkheid is om wel een pgb te verstrekken maar hierbij in de beschikking een clausule op te nemen dat het pgb niet mag worden ingevuld door een persoon waarvan verwacht zou kunnen worden dat deze de hulp als mantelzorger kan verlenen.

13.4.4 Duur pgb

Het pgb voor huishoudelijke hulp, begeleiding, kortdurend verblijf en beschermd wonen wordt voor een periode van maximaal drie jaar verstrekt. Voor andere voorzieningen hangt de duur van het pgb af van de afschrijvingstermijn van de betreffende voorziening.

13.4.5 Beschikking

In de beschikking wordt vermeld wat de omvang van het pgb is en voor hoeveel jaar het bedoeld is.

Om te voorkomen dat een verkeerde voorziening wordt aangeschaft, wordt zo nauwkeurig mogelijk beschreven aan welke eisen de voorziening moet voldoen (het programma van eisen).

Ook wordt aan de inwoner gemeld dat een eigen bijdrage verschuldigd is. Omdat de eigen bijdrage vastgesteld en geïnd wordt door het Centraal Administratie Kantoor (CAK), zal niet de hoogte van de eigen bijdrage in de beschikking worden opgenomen. Hiervoor wordt verwezen naar het CAK. Het is om die reden ook niet mogelijk om de eigen bijdrage bij voorbaat met het pgb te verrekenen.De inwoner moet in de beschikking ook worden gewezen op het feit dat het pgb binnen een periode van zes maanden moet worden aangewend.

13.4.6 Beëindiging pgb voor in bruikleen toegekende voorzieningen

Als een inwoner een Wmo-indicatie heeft gekregen voor een hulpmiddel, dan kan hij ervoor kiezen om dit middel in natura of in de vorm van een pgb te krijgen. Bij hulpmiddelen in natura geldt dat als ze, om wat voor reden dan ook, niet meer gebruikt worden, de gemeente de indicatie voor het hulpmiddel intrekt en het betreffende hulpmiddel laat ophalen. Het middel kan dan eventueel herverstrekt worden aan een andere cliënt.

13.4.6.1 Terugvordering pgb voor hulpmiddelen in geld

Hulpmiddelen die via een pgb zijn aangeschaft, wijken meestal af van het assortiment van de vaste leveranciers van de gemeente. Daarom is het voor de gemeente lastig om het middel in te nemen en her te verstrekken. Daarom wordt, als de inwoner het met het pgb aangeschafte hulpmiddel niet meer gebruikt en de toegekende voorziening wordt ingetrokken, een deel van het verstrekte pgb (dus een geldbedrag) van de inwoner teruggevraagd. De gemeente verwacht daarbij dat de inwoner het hulpmiddel zelf te gelde maakt. De gemeente houdt daarbij rekening met een realistische afschrijving en met het feit dat zeer specifieke, persoonlijke aanpassingen aan het hulpmiddel bij verkoop weinig tot niets opleveren.

13.4.6.2 Afschrijvingstabellen

De gemeente hanteert de volgende afschrijvingstabellen:

Tabel 1

Voorzieningen: Sportrolstoelen

Vanaf

0,5 jaar

1 jaar

1,5 jaar

2 jaar

2,5 jaar

3 jaar

Percentages

20%

40%

60%

75%

90%

100%

Tabel 2

Voorzieningen: Vervoermiddelen en roerende woonvoorzieningen:

Bijvoorbeeld scootmobielen, rolstoelen, tilliften, douchestoelen en kindervoorzieningen.

Vanaf

0,5 jaar

1 jaar

2 jaar

3 jaar

4 jaar

5 jaar

6 jaar

7 jaar

Percentages

10%

20%

35%

50%

65%

80%

90%

100%

Tabel 3

Voorzieningen: Niet-roerende woningaanpassingen en autoaanpassingen

Bijvoorbeeld trapliften, onderrijdbare keukens enautoaanpassingen

Vanaf

0,5 jaar

1 jaar

2 jaar

3 jaar

4 jaar

5 jaar

6 jaar

7 jaar

8 jaar

9 jaar

10 jaar

Percentages

10%

15%

27,5%

40%

52,5%

65%

75%

85%

92,5%

97,5%

100

De vaststelling van de afschrijvingstermijn gebeurt op basis van de periode tussen de datum van de toekenning van het pgb en de datum van de intrekking van de indicatie voor het betreffende hulpmiddel. Er wordt hierbij afgerond naar boven.

Bijvoorbeeld: een traplift van 3 jaar en 8 maanden oud wordt afgerond naar 4 jaar. Hierbij hoort (voor een traplift) een afschrijving van 52,5%. De inwoner moet dus 47,5% van het pgb terugbetalen.

Het deel van het pgb dat nog bij de SVB openstaat (nog niet gebruikt is), wordt uiteraard van het terug te betalen bedrag afgetrokken.

13.4.6.3 Wat hoeft niet terugbetaald te worden

In een aantal gevallen hoeft (een deel van) het pgb niet terugbetaald te worden:

- Als het oorspronkelijke pgb lager is dan € 500,-, dan wordt niet teruggevorderd;

- Als het terug te betalen bedrag lager is dan € 50,-, dan wordt niet teruggevorderd;

- Een (deel van een) pgb dat is besteed aan niet-standaard aanpassingen van een hulpmiddel wordt niet teruggevorderd. Van bijvoorbeeld een op maat gemaakte zitorthese in een rolstoel, verwachten wij niet dat een inwoner die later nog te gelde kan maken.

13.4.6.4 Rekenformule

Het terug te betalen bedrag wordt als volgt berekend:

((pgb minus het bedrag besteed aan niet-standaard aanpassingen) x (100% minus het percentage uit de afschrijvingstabel)) minus het niet besteedde pgb-bedrag dat nog bij de SVB openstaat.

13.4.6.5 Hoe te gelde maken (omzetten in geld)

De inwoner kan het hulpmiddel te gelde maken door:

- Het particulier te verkopen;

- Het terug te verkopen aan de leverancier. Het is dan wel verstandig om daar van te voren afspraken over te maken.

13.4.6.6 Verhuizing en overlijden

Als de inwoner verhuist voordat de afschrijvingstermijn van het hulpmiddel is verstreken, dan zal ook een deel van het pgb worden teruggevraagd. De inwoner kan hiervoor bij zijn of haar nieuwe gemeente een nieuw pgb aanvragen. Op die manier betaalt de nieuwe gemeente voor de restwaarde van de voorziening. Immers, de nieuwe gemeente heeft dan zorgplicht voor de cliënt.

Als de inwoner is overleden, dan eindigt de indicatie voor het hulpmiddel automatisch. Ook dan moet een deel van het pgb worden terugbetaald door de nabestaanden.

13.4.6.7 Procedure

Als een indicatie voor een hulpmiddel dat in pgb-vorm is verstrekt, wordt beëindigd, dan wordt in de beëindigingsbeschikking meegedeeld of sprake is van terugvordering, hoe hoog het terug te betalen bedrag is en binnen welke termijn dit bedrag betaald moet worden. Over het algemeen is deze termijn 2 maanden. Bij terugvordering naar aanleiding van overlijden, houdt de gemeente 4 maanden aan om de terugbetaling te regelen. Dit om de nabestaanden van de overledene wat respijt te bieden.

13.4.7 Controle

Door het gebruik van het systeem van trekkingsrecht via de SVB, wordt automatisch al veel gecontroleerd. Omdat er direct aan de hulpverlener of leverancier wordt uitbetaald aan de hand van facturen of werkbriefjes is het voor de gemeente gemakkelijk zichtbaar of het pgb (goed) wordt besteed.

Budgethouders die een pgb voor een dienst ontvangen zijn verplicht om binnen drie maanden na de uitbetaling van het eerste pgb een zorgovereenkomst met hun hulpverlener in te dienen. Is de overeenkomst tussen budgethouder en hulp niet binnen 3 maanden aan de SVB toegestuurd, dan heeft de gemeente het recht om het pgb op te schorten totdat de betreffende overeenkomst alsnog is ontvangen. 

Budgethouders die een pgb voor een middel ontvangen zijn verplicht om binnen drie maanden na de uitbetaling van het pgb een (deel van) het pgb te besteden aan een passend middel.

Als er minder wordt uitgegeven dan het volledige pgb, dan blijft dat staan op de rekening van de SVB. Aan het einde van elk jaar worden die overgebleven bedragen terugbetaald aan de gemeente.

13.5 Als financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is een tegemoetkoming in de kosten. De financiële tegemoetkoming is onder andere bedoeld voor bouwkundige aanpassingen aan een woning. De gemeente betaalt de kosten van de bouwkundige woonvoorziening over het algemeen aan de woningeigenaar uit. De eigenaar van de woning is niet altijd degene voor wie de voorziening is bedoeld. Om die reden gaat het om een tegemoetkoming en niet om een pgb. Een pgb wordt namelijk altijd aan de betreffende inwoner ter beschikking gesteld en niet aan een derde. Bij een financiële tegemoetkoming in de kosten voor een woningaanpassing, kan aan de cliënt een eigen bijdrage worden opgelegd, ook als de tegemoetkoming bijvoorbeeld aan de woningbouwvereniging uitbetaald wordt om de voorziening te realiseren.

De term financiële tegemoetkoming komt ook terug bij een taxi- of rolstoeltaxivergoeding. Aangezien het een tegemoetkoming is in de kosten van vervoer, kan ook dit geen pgb genoemd worden. Het betreft hier namelijk een tegemoetkoming en niet het vergoeden van een “totale voorziening”. Dit is bij een pgb wel het geval. Ook voor verhuiskosten wordt over het algemeen een financiële tegemoetkoming verstrekt.

13.5.1 Verschil financiële tegemoetkoming en pgb

Het onderscheid tussen de begrippen financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget is niet altijd even duidelijk. Dat wordt nog ingewikkelder gemaakt, doordat soms een financiële tegemoetkoming als forfaitaire financiële tegemoetkoming verstrekt wordt. Een forfaitaire financiële tegemoetkoming is een bedrag dat los van de werkelijke kosten vastgesteld wordt. Te denken valt aan een verhuiskostenvergoeding of een auto- of taxikostenvergoeding.

13.5.2 Verantwoording

Ook bij een financiële tegemoetkoming moet verantwoording afgelegd worden over de besteding van de tegemoetkoming, tenzij het om een forfaitair bedrag gaat. Een forfaitair bedrag voor bijvoorbeeld een verhuizing, kan vrij worden besteed, mits er daadwerkelijk verhuisd wordt.

13.5.3 Juridische houdbaarheid

In de Wmo 2015 wordt de financiële tegemoetkoming niet als zodanig genoemd. Er zijn echter ook geen werkbare alternatieven genoemd om bijvoorbeeld een verhuiskostenvergoeding als zijnde precies kostendekkend te verstrekken. Een mogelijkheid is om bijvoorbeeld contracten met verhuisbedrijven en stoffeerders af te gaan sluiten. Dit gaat echter vrij ver. Daarom heeft de gemeente Zeist ervoor gekozen om de financiële tegemoetkoming voorlopig te handhaven, totdat er een bindende juridische uitspraak over dit onderwerp is gedaan.

13.6 Als collectieve voorziening

Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die door meerdere mensen gebruikt kunnen worden, maar waarvoor wel een indicatie nodig is om te kunnen deelnemen. Collectief vervoer via de regiotaxi is voor de gemeente Zeist het belangrijkste voorbeeld van een collectieve voorziening.

Voor een collectieve voorziening wordt geen eigen bijdrage via het CAK geïnd. Wel kan een bijdrage aan de inwoner gevraagd worden op het moment dat hij of zij van de voorziening gebruik maakt. Bijvoorbeeld een (niet kostendekkende) bijdrage voor de regiotaxi.

14 EIGEN BIJDRAGE

14.1 Waarvoor geldt de eigen bijdrage?

Bij het verstrekken van individuele voorzieningen wordt in sommige gevallen een inkomensafhan-kelijke eigen bijdrage opgelegd. Het gaat hierbij om:

- Hulp bij het huishouden;

- Begeleiding;

- Kortdurend verblijf;

- Woonvoorzieningen;

- Vervoersmiddelen, waaronder de scootmobiel en de aangepaste fiets;

- Autoaanpassingen;

- Beschermd wonen;

- Specialistisch begeleiding zintuigelijk gehandicapten;

- Doventolk.

De eigen bijdrage is niet van toepassing op rolstoelvoorzieningen en hulpmiddelen voor jeugdigen jonger dan 18 jaar. Voor woningaanpassingen ten behoeve van jeugdigen onder de 18 jaar kan er wel een eigen bijdrage geheven worden, op basis van het inkomen van de ouders en te betalen door de ouders.

De eigen bijdrage wordt berekend en geïnd door het CAK.

14.2 Inkomen en vermogen

Sinds 2013 wordt naast het inkomen ook het vermogen meegenomen bij de berekening van de maximale eigen bijdrage.

14.2.1 Peiljaar

Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar dat twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens te kunnen beschikken. Deze verzamelinkomens zijn afkomstig van de belastingdienst. In 2015 doet men aangifte over 2014, dus het verzamelinkomen van dat jaar is in 2015 nog niet altijd bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2013 in 2015 wordt gebruikt (jaar t-2). Dit betekent dat soms een voorlopige vaststelling plaatsvindt en achteraf een definitieve vaststelling. Is het inkomen over het desbetreffende jaar nog niet definitief vastgesteld, dan wordt de maximale eigen bijdrage voorlopig vastgesteld op het minimale bedrag.

Als het inkomen over het huidige jaar aanzienlijk afwijkt van het inkomen van twee jaar geleden, dan kan bij het CAK een verzoek worden ingediend tot verlegging van het peiljaar. De maximale eigen bijdrage wordt dan voorlopig berekend aan de hand van het huidige inkomen.

Voor de meest actuele informatie en berekeningen, zie: www.hetcak.nl

14.2.2 Toetsingsinkomen

De eigen bijdrage wordt berekend op basis van het inkomen en het vermogen van de persoon in kwestie:

- Inkomen: Met het inkomen wordt het verzamelinkomen of belastbaar loon bedoeld. Is er een partner? Dan hangt de maximale periodebijdrage af van het gezamenlijk inkomen;

- Vermogen: Als er vermogen is in box 3 (sparen en beleggen), dan telt 8% van de “grondslag sparen en beleggen” extra mee bij de berekening van de maximale periodebijdrage. De “grondslag sparen en beleggen” is het deel van het vermogen boven het heffingsvrije vermogen.

Inwonende kinderen en ouders tellen niet mee voor de samenstelling van het huishouden. Hun inkomen wordt dus niet meegenomen bij de berekening van de eigen bijdrage.

14.2.3 Maximale eigen bijdrage

De maximale eigen bijdrage bestaat uit twee delen (prijspeil 2014):

- Een vast gedeelte;

 € 19,- per vier weken voor ongehuwde personen;

 € 27,20 per vier weken voor gehuwde personen.

- Een variabel gedeelte van 15% per jaar (= 15%/13 per 4 weken) over het toetsingsinkomen boven:

 Eenpersoons huishoudens, jonger dan 65: € 23.295,-;

 Eenpersoons huishoudens, 65 jaar of ouder: € 16.456,-;

 Meerpersoonshuishoudens, één of beiden jonger dan 65 jaar: € 29.174,-;

 Meerpersoonshuishoudens, beiden 65 jaar of ouder: € 22.957,-.

Formule:

Maximale eigen bijdrage per 4 weken = vast gedeelte + (toetsingsinkomen - norminkomen) * (15%/13)

De door de inwoner te betalen eigen bijdrage kan nooit hoger zijn dan de maximale eigen bijdrage. Bijvoorbeeld bij hulp bij het huishouden kan het door deze systematiek wel voorkomen dat bij een hoog inkomen de inwoner de volledige kostprijs van de voorziening als eigen bijdrage krijgt opgelegd. De eigen bijdrage mag echter nooit hoger zijn dan de kostprijs van de voorziening, ook als de maximale eigen bijdrage hoger is.

14.3 Duur en hoogte eigen bijdragel

14.3.1 Diensten

Voor hulp bij het huishouden, begeleiding, kortdurend verblijf, beschermd wonen, specialistisch begeleiding zintuigelijk gehandicapten en de doventolk wordt een eigen bijdrage gevraagd zolang er hulp wordt geleverd.

Omdat bij hulp bij het huishouden in natura gewerkt wordt met een toewijzingssysteem waarbij de zorgaanbieders korting kunnen geven op de prijs, wordt slecht 85% van de maximale uurprijs doorgegeven aan het CAK als zijnde de kostprijs per uur.

Voor alle andere diensten in natura en pgb wordt aan het CAK de werkelijke uurprijs of het toegekende pgb doorgegeven.

14.3.2 Hulpmiddelen

Voor overige voorzieningen wordt ook een vierwekelijkse eigen bijdrage gevraagd zolang de voorziening in bruikleen of bezit van de inwoner is. De eigen bijdrage wordt opgelegd over de kosten voor de aanschaf van de betreffende voorziening zelf en ook over bijkomende kosten, zoals eventuele onderhoudskosten en verzekeringskosten van de voorziening. Voor het berekenen van de eigen bijdrage de volgende rekenformule:

Eigen bijdrage per 4 weken = (Aanschafprijs + aanvullende kosten over de hele afschrijvingsperiode) / afschrijvingsperiode in jaren * 13

14.4 Ondersteuning minima

Tot 2015 kregen personen die een eigen bijdrage betaalden, een compensatie van 33% in het kader van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg). Deze regeling is afgeschaft en een deel van de Wtcg-gelden zijn naar de gemeente gegaan voor ondersteuning voor specifieke groepen die dat nodig hebben.

De gemeente Zeist heeft ervoor gekozen om de Wtcg-gelden in te zetten voor de minima met een inkomen tot 110% van het bijstandsniveau en met hoge zorgkosten. Zij kunnen een bijdrage krijgen voor een aanvullende ziektekostenverzekering en in specifieke gevallen aan beroep doen op bijzondere bijstand.

15 POSITIE VAN DE INWONER

15.1 Klachten

Bij de afhandeling van klachten in het kader van de Wmo wordt onderscheid gemaakt tussen:

- Klachten over de gevoerde procedure;

- Klachten over de bejegening;

- Klachten over een voorziening of de dienstverlening van een aanbieder daarvan.

Klachten over de gevoerde procedure kunnen bij de gemeente worden ingediend. Een cliëntondersteuner kan een inwoner hierbij helpen. Klachten over de bejegening door een medewerker van de gemeente of een professional uit het wijkteam, kunnen ingediend worden bij de organisatie waarvoor de persoon in kwestie werkt.

Klachten over een voorziening of over de dienstverlening van de aanbieder daarvan, kunnen worden ingediend bij de aanbieder in kwestie. De gemeente verplicht elke aanbieder om een regeling vast te stellen voor de afhandeling van klachten van cliënten. Als de klager en de aanbieder niet tot een vergelijk komen, bemiddelt de gemeente.

Klachten die bij de gemeente worden ingediend en die bij een andere organisatie thuishoren, worden warm overgedragen.

Klachten die door de gemeente worden afgehandeld, worden behandeld volgens de in hoofdstuk 9 Algemene wet bestuursrecht beschreven procedure.

Deze procedure kent de volgende stappen:

  • -

    Indiening klacht;

  • -

    Ontvangstbevestiging;

  • -

    Horen van de klager en horen van de medewerker tegen wie de klacht is gericht;

  • -

    Beoordeling klacht;

  • -

    Registratie klacht.

Hoe deze stappen uiteindelijk gevolgd worden, hangt voornamelijk af van de wensen van de betrokkenen. Het horen kan bijvoorbeeld telefonisch of op locatie plaatsvinden.

Naast het klagen bij de gemeente heeft men het recht om de ombudsman schriftelijk te verzoeken een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop een bestuursorgaan (in dit geval de gemeente) zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen.

15.2 Medezeggenschap

De gemeente stelt aanbieders van diensten, zoals huishoudelijke hulp en begeleiding, verplicht om een regeling vast te stellen voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten. Tijdens periodieke overleggen met de aanbieders wordt ook de medezeggenschap besproken.

15.3 Mediation en bezwaar

Iedere aanvrager heeft het recht om, als hij het met een besluit op een aanvraag niet eens is, in bezwaar te gaan.

De gemeente is volgens de Algemene wet bestuursrecht verplicht, om voordat een negatief of afwijkend besluit valt, de betrokken inwoner in de gelegenheid te stellen hierop te reageren. Hierdoor is de kans groter dat door de gemeente eventueel gemaakte fouten hersteld kunnen worden voordat de beschikking wordt afgegeven. Dit zou moeten leiden tot minder bezwaarschriften.

Naar aanleiding van de binnengekomen bezwaarschriften wordt beleid en worden procedures zonodig aangepast en wordt eventueel bijgeschoold.

15.3.1 Bezwaar

Het kan zijn dat de inwoner het niet eens is met een besluit van de gemeente en hiertegen bezwaar wil maken. De inwoner kan dan op grond van de Algemene wet bestuursrecht binnen zes weken na verzending van het besluit een bezwaarschrift indienen.

Voordat de gemeente start met de juridische inhoudelijke behandeling van het bezwaarschrift, wordt eerst geprobeerd om via premediation tot een oplossing van het geschil te komen. Premediation houdt in dat een medewerker van de gemeente Zeist met de inwoner in gesprek gaat en onderzoekt of de bezwaren zonder juridische behandeling kunnen worden opgelost. Op die manier kan een tijdrovende procedure worden voorkomen. Mocht premediation voor de cliënt niet tot een bevredigend resultaat leiden, dan staat voor cliënt nog altijd de juridische behandeling van het bezwaar open wat resulteert in een besluit op het bezwaarschrift.

15.3.2 Voorlopige voorziening

Het indienen van een bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op, daarvoor kan de inwoner een voorlopige voorziening aanvragen bij de voorzieningenrechter. De inwoner kan, na het indienen van het bezwaarschrift en als spoedeisende belangen van de inwoner dit vragen, schriftelijk een verzoek om een voorlopige voorziening indienen bij de Rechtbank Midden-Nederland.

15.3.3 Beroep

Mocht de inwoner niet tevreden zijn het met het besluit op zijn bezwaarschrift, dan kan hij of zij een beroepschrift indienen bij de Rechtbank Midden-Nederland. Het gemotiveerde beroepschrift moet binnen zes weken na de dag waarop het besluit op bezwaar verzonden is, ingediend zijn. Aan deze procedure zijn griffiekosten verbonden. Mocht de inwoner het niet eens zijn met de uitspraak van de rechtbank, dan kan hij of zij tot slot nog in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep in Utrecht.

16 KWALITEIT

16.1 Kwaliteit van hulp en voorzieningen

De gemeente Zeist vindt het belangrijk dat de voorzieningen die ze via de Wmo aanbiedt, passend en kwalitatief goed zijn. De gemeente stelt in haar contracten met aanbieders van goederen en diensten die bestemd zijn voor de Wmo-cliënten eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten. Deze beroepskrachten moeten in staat zijn tot:

- Het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

- Het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

- Het handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

Afhankelijk van de soort voorzieningen kunnen nadere kwaliteitseisen aan de aanbieders en de deskundigheid van hun medewerkers gesteld worden. Deze kwaliteitseisen zijn verwoord in de contracten die met de betreffende aanbieders zijn afgesloten. Per 1 januari 2015 zijn er bijvoorbeeld inkoopcontracten voor huishoudelijke hulp, begeleiding en hulpmiddelen. Voor de kwaliteitsafspraken over deze onderwerpen verwijzen wij naar deze documenten.

De door mensen ervaren kwaliteit is bepalend voor de kwaliteit van maatschappelijke ondersteuning. Het is daarom belangrijk de ondersteuning te richten op de persoon en diens omgeving in plaats van uitsluitend op diens aandoening, beperking of indicatie. Het welbevinden van mensen dient centraal te staan. Een samenhangend aanbod van zorg en ondersteuning draagt hieraan bij.

16.2 Kwaliteit en inzet van niet-professionals

De Wmo 2015 brengt de mogelijkheid met zich mee om een lager tarief te hanteren voor het persoonsgebonden budget ten aanzien van personen die behoren tot het sociale netwerk van cliënt.

16.2.1 Informatieplicht

Op grond van artikel 2.3.6 lid 6 Wmo 2015 is de gemeente verplicht om cliënt goed voor te lichten. De consulent moet cliënt in begrijpelijke taal uitleg geven over de mogelijkheden van een pgb en de gevolgen hiervan. Hieronder valt ook het informeren over de voorwaarden waaronder de cliënt zelf informele zorg kan inkopen via een pgb.

16.2.2 Pgb en kwaliteit

In het geval van een persoonsgebonden budget krijgt de budgethouder zelf de regie over de ondersteuning die hij contracteert, waardoor hij ook de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning krijgt en waarop hij indien nodig kan bijsturen. Het is dus belangrijk dat de budgethouder hiertoe in staat is. Hij of zij kan hiervoor aansluiting zoeken bij (de voor hem of haarrelevante) de kwaliteitseisen die aan de aanbieders voor zorg in natura worden gesteld.

16.2.3 Aansprakelijkheid

Het kan gebeuren dat de zorgverlener tijdens het werk schade bij cliënt veroorzaakt. Het is ook mogelijk dat de zorgverlener tijdens het werk schade oploopt waarvoor de budgethouder wettelijk aansprakelijk is. De SVB heeft voor beide risico’s een regeling: een collectieve regeling zaakschade en een aansprakelijkheidsverzekering. Als de eigen verzekering van cliënt of die van de zorgverlener de schade niet dekt, dan kan cliënt bij de SVB terecht. Houdt de zorgverlener zich niet aan de afspraken die zijn vastgelegd in de zorgovereenkomst? Of heeft cliënt een ander conflict met de zorgverlener of zorginstelling? Als cliënt en zorgverlener er samen niet uitkomen, dan kan cliënt gebruik maken van de rechtsbijstandverzekering via de SVB.

16.3 Klanttevredenheid

De gemeente laat jaarlijks een onafhankelijk cliëntervaringsonderzoek houden, volgens een vooraf vastgesteld format. De resultaten van en de aanbevelingen naar aanleiding van dit onderzoek, worden op de website van de gemeente Zeist gepubliceerd. De uitkomsten van het onderzoek wordt gebruikt om het Wmo-beleid desgewenst zo nodig bij te sturen.

16.4 Calamiteiten

Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan deze toezichthoudend ambtenaar. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

16.5 Privacy

Het college stelt een protocol vast over de verwerking van persoonsgegevens.

17 PROCEDURELE BEPALINGEN

In deze paragraaf staan de procedures rondom advies, besluitvorming, intrekking, beëindiging en terugvordering.

17.1 Onderzoek en advies

Als er een aanvraag is binnengekomen en er moet een oordeel gegeven worden over het al dan niet toekennen van een Wmo-voorziening, dan is zorgvuldig onderzoek nodig.

17.1.1 Zorgvuldig onderzoek

Artikel 9 van de Verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of al dan niet sprake is van medische noodzaak. Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.

Het is van belang om het juiste wettelijke kader te nemen en geldige argumenten te gebruiken.

In eerste instantie dient een grondig onderzoek te worden gedaan naar:

- De beperkingen van de aanvrager in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie;

- Zijn persoonskenmerken;

- Zijn behoeften.

17.1.2 Gegevens verstrekken

Om de gemeente de gelegenheid te geven om tot een goede afweging te komen, moet belanghebbende die gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag aan het college verschaffen.

Hierbij kan gedacht worden aan medische, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de Wlz. 

Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan, zeker als dit schriftelijk moet, geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. In dit soort situaties kan met inschakeling van de aanvrager vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, vooral als de aanvrager aangeeft welk (groot) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur. Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden door een medisch adviseur (arts) met toestemming van de aanvrager. Daarbij moet in de verklaring opgenomen te worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.

Het college beoordeelt het medisch advies en besluit tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde compensatie/voorziening.

17.1.3 Advies vragen

Hoewel door het Sociaal Team in de meldingsfase al onderzoek is gedaan en er een verslag is opgeleverd, kan het zijn dat er in de aanvraagfase nog vragen zijn. De Wmo-specialist kan dan (eventueel nogmaals) de Expertgroep (zie hoofdstuk 12) om advies vragen.

Redenen om de Expertgroep om advies te vragen, kunnen zijn:

  • -

    Het betreft een nieuwe inwoner die nog niet eerder een aanvraag heeft ingediend, dus niet bekend is bij het college. Ook tijdens de meldingsfase zijn nog niet genoeg gegevens boven tafel gekomen. Het belang van deze regel is dat er voor het college een uitgangssituatie geschapen wordt, waarin medisch geobjectiveerd is vastgesteld wat er met de aanvrager (medisch) aan de hand is, welke problemen ervaren worden en wat de prognose is;

  • -

    De Wmo-specialist wil dat de aanvraag om medische reden afwijzen. Zonder een medisch advies is in deze situatie het besluit onvoldoende gemotiveerd. De rechter kan een dergelijk besluit vernietigen als onvoldoende gemotiveerd;

  • -

    Er is sprake van een progressief ziektebeeld;

  • =

    Er is sprake van medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen;

Bij twijfel wordt altijd advies gevraagd.

17.2 Besluitvorming

17.2.1 Toekenning

Bij een toekenning van de aangevraagde voorziening wordt in ieder geval vermeld welke mogelijkheden de inwoner dankzij de voorziening krijgt.

17.2.2 Gedeeltelijke toekenning

De compensatieplicht kan ook leiden tot het toekennen van een andere voorziening dan de voorziening die de inwoner heeft aangevraagd. In dat geval moet de keuze van de te verstrekken voorziening duidelijk worden gemotiveerd.

17.2.3 Afwijzing

Als de gemeente de aanvraag afwijst, dan moet dit gemotiveerd gebeuren. Aangegeven moet worden waarom een voorziening niet noodzakelijk is. Zijn er voorliggende (wettelijke en niet-wettelijke) voorzieningen? Dan is het zorgvuldig om dit niet alleen te noemen, maar de inwoner ook informatie te geven over deze voorzieningen.

17.3 Intrekking

De gemeente kan op grond van artikel 15 van de verordening het recht op een toegekende voorziening in bepaalde situaties intrekken en de toegekende voorziening eventueel terughalen. Hierbij gaat het om de volgende situaties:

- Indien niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet en de Verordening;

- Indien beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

Een besluit tot verlening van een persoonsgebonden budget kan

worden ingetrokken indien blijkt dat het budget binnen drie maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

17.4 Beëindiging

De gemeente kan op grond van gewijzigde omstandigheden het recht op een toegekende voorziening beëindigen en de voorziening eventueel terughalen. Hierbij gaat het primair om het feit dat iemand, om welke reden dan ook, deze voorziening niet meer gebruikt. Dit geldt bijvoorbeeld in het geval van verhuizen of overlijden.

17.4.1 Overlijden

Als de ontvanger van de voorziening overlijdt, dan wordt de voorziening ingetrokken. Hulpmiddelen die zijn toegekend in natura, laat de gemeente innemen door haar leverancier. Een voorziening die in de vorm van een pgb of financiële tegemoetkoming is toegekend, wordt ook teruggevorderd. Als het om een hulpmiddel gaat, dan wordt dat alleen gedaan als er redelijkerwijs vanuit gegaan kan worden dat de inwoner de voorziening nog te gelde kan maken zodat de gemeente terugbetaald kan worden. Ook hiervoor wordt een afschrijvingstabel gehanteerd (zie paragraaf 13.4.7.2 van deze beleidsregels).

Voor huishoudelijke hulp geldt dat de levering na het overlijden wordt stopgezet. Blijft er een huisgenoot achter, dan wordt de hulp nog 6 weken doorgeleverd. De achterblijvende partner heeft dan de gelegenheid om huishoudelijke hulp voor zichzelf aan te vragen.

Als een inwoner met de indicatie “begeleiding” overlijdt en sprake is van een achtergebleven huisgenoot, dan wordt deze huisgenoot binnen zes weken na het overlijden van de inwoner door het Sociaal Team benaderd voor een gesprek.

17.4.2 Verhuizen

Als de inwoner verhuist naar buiten de gemeente, dan wordt voor de in natura verstrekte hulpmiddelen een overnamevoorstel neergelegd bij de gemeente waar de inwoner naartoe verhuist. Voorzieningen die in de vorm van een pgb zijn verstrekt, worden bij de inwoner teruggevorderd (zie paragraaf 13.4.6). De inwoner kan vervolgens weer een aanvraag doen bij zijn nieuwe gemeente.

17.4.3 Geen gebruik meer maken van de voorziening

Uiteraard kan de gemeente de voorziening ook terughalen als de inwoner zelf aangeeft dat hij of zij de voorziening niet meer gebruikt. Cliënten hebben op grond van artikel 15 lid 1 van de Verordening de plicht om een gewijzigde situatie (met betrekking tot de voorziening) aan de gemeente te melden.

17.5 Terugvorderen

Artikel 15 lid 4, 5 en 6 van de verordening in combinatie met hoofdstuk 13 van deze beleidsregels geldt als grondslag voor het terugvorderen van een geldbedrag dat aan inwoner is uitbetaald, maar waar hij of zij geen recht meer op heeft. Met de gemeente kan de inwoner zo nodig een betalingsregeling afspreken.

De terugvordering van roerende voorzieningen in natura, vindt plaats door de voorziening aan het college ter beschikking te stellen. Indien de terugvordering niet meer feitelijk kan worden overgedragen, wordt de omvang van de terugvordering bepaald op de hoogte van de oorspronkelijke investerings- of aanschafwaardeHet college kan naast het opeisen van de voorziening ook een bedrag in rekening brengen voor de afschrijvingskosten gebaseerd op de economische levensduur van de verstrekte voorziening. De omvang daarvan is gebaseerd op de duur van het onrechtmatig gebruik van de voorziening.

BIJLAGE 1 - HANDREIKING NORMERING HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Het doen van boodschappen voor het dagelijkse leven

Hieronder vallen het samenstellen van een boodschappenlijst en het inkopen en opbergen van boodschappen. Dit kan 1x per week worden gedaan en daar kan tot en met 4 personen 60 minuten per week voor worden toegekend. Als het gaat om meer dan 4 personen of als er kinderen jonger dan 12 jaar aanwezig zijn, kan 2x per week boodschappen worden toegekend. Als de afstand tot de winkels groot is, kan 30 minuten extra worden toegekend. Dat betekent dat voor boodschappen de marge voor toekennen bedraagt 60 tot 150 minuten. Eigen keuzen, zoals de keuze voor speciaal voedsel dat maar beperkt te koop aangeboden wordt, zodat extra gereisd moet worden, of het doen van boodschappen in een groot aantal winkels, worden in principe niet gehonoreerd.

In veel gevallen is de boodschappenbezorgservice van de plaatselijke supermarkt voorliggend aan een indicatie voor het doen van de boodschappen. Alleen als om medisch omstandigheden deze boodschappenservice niet geschikt is, kan de indicatie voor het doen van boodschappen worden afgegeven. De boodschappenservice is bijvoorbeeld niet geschikt als inwoner een zeer specifiek dieet heeft waarvan de ingrediënten niet in de supermarkt (of in een andere winkel die thuisbezorgt) verkrijgbaar zijn. Het niet kunnen doorgeven van de bestelling is geen reden om de boodschappenservice als niet geschikt te beoordelen. De huishoudelijke hulp kan deze taak op zich nemen in het kader van “organisatie van het huishouden”.

Maaltijdverzorging: broodmaaltijd, warme maaltijd

Hieronder vallen wat betreft de broodmaaltijd: broodmaaltijd klaarzetten, tafel dekken en afruimen, koffie/thee zetten en afwassen, met de machine of handmatig.

Wat betreft de warme maaltijd vallen hieronder: eten bereiden (voorbereiden en koken) tafel dekken en afruimen, afwassen en opruimen plus opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad.

Voor de broodmaaltijd kan per keer 15 minuten worden toegekend en voor de warme maaltijd per keer 30 minuten. Zijn er kinderen jonger dan 12 jaar, dan kan per keer 20 minuten extra worden toegekend.

Per dag kan het dus gaan om 2 broodmaaltijden en 1 warme maaltijd, waarbij de variatie kan liggen tussen 60 en 120 minuten.

Licht poetswerk in huis, kamers opruimen

Hieronder vallen de volgende activiteiten:

Als geen maaltijdvoorziening is geïndiceerd: afwassen;

 - Handmatig 15-30 minuten per keer;

 - Machine in- en uitruimen 10 minuten per keer;

Opruimen, stof afnemen, bedden opmaken en wekelijkse beurt interieur; dit is afhankelijk van de grootte van de woning en de specifieke kenmerken van de gezinssamenstelling en bedraagt 15 tot 40 minuten per keer.

Bij kinderen onder de 12 jaar, bij allergie (alleen als het gaat om een gesaneerde woning) en bij ernstige beperkingen in armen en handen die leidt tot extra rommel, kan meer tijd worden toegekend. Dit geldt alleen voor de kamers die in gebruik zijn en uitgaande van een woning niveau sociale woningbouw. De extra toegekende tijd is in principe maximaal 3 maal per week 20 tot 30 minuten. Totaal betekent dit minimaal 60-90 minuten, maximaal 180 minuten.

Zwaar huishoudelijk werk

Hieronder vallen:

- Stofzuigen;

- Schrobben;

- Dweilen;

- Soppen van sanitair en keuken;

- Bedden verschonen;

- Opruimen huishoudelijk afval.

De omvang bij een eenpersoonshuishouden en een huis met 2 kamers is 1 x 3 uur per 14 dagen, of 90 minuten per week. Bij een meerpersoonshuishouden en een huis met meer dan 3 kamers geldt de omvang van 3 uur hulp per week.

In grote woningen met een hoge bezettingsgraad, bij een hoge vervuilingsgraad (door de situatie, niet door verwaarlozing) bij COPD-problematiek in een gesaneerde woning en bij aanwezigheid van jonge kinderen kunnen extra uren worden toegekend, afhankelijk van de situatie. Voor verzorging van huisdieren wordt geen tijd geïndiceerd.

Verzorging kleding/linnengoed

Hier wordt onder gerekend:

- Sorteren en wassen kleding met behulp van een wasmachine;

- Centrifugeren, ophangen en afhalen of was drogen in droger;

- Vouwen, strijken en opbergen.

Hiervoor wordt bij 1 persoon 60 minuten per week toegekend, bij 2 personen is dit 90 minuten per week. Bij kinderen onder de 16 jaar, bij bedlegerige personen en bij extra wassen door overmatige transpiratie, incontinentie of speekselverlies kan 30 minuten per week extra worden geïndiceerd. Bij huishoudens met kleine kinderen kan tot maximaal 3x per week wassen worden toegekend, in andere situaties wordt uitgegaan van eenmaal per week.

Anderen helpen bij zelfverzorging

Hiertoe worden gerekend:

- Opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten (anderen helpen met zelfverzorging);

- Anderen helpen bij het bereiden van maaltijden.

Het gaat hierbij om een ouder die tijdelijk niet in staat is de ouderrol op zich te nemen.

De omvang van deze indicatie gaat tot maximaal 40 uur per week aanvullend op de eigen mogelijkheden, te besteden aan wassen en aankleden, hulp bij eten en/of drinken, maaltijd voorbereiden, sfeer scheppen, spelen en opvoedingsactiviteiten. Meer of minder kan worden geïndiceerd vanwege het aantal kinderen, de leeftijd van de kinderen, de gezondheidssituatie, het functioneren van kinderen/huisgenoten, aanwezigheid gedragsproblematiek en/of samenvallende activiteiten.

Dagelijkse organisatie van het huishouden

Hiertoe worden gerekend:

- Administratieve werkzaamheden ten behoeve van de klant (alleen in combinatie met andere huishoudelijke activiteiten, valt bij beperkt regelvermogen onder de functie begeleiding);

- Organisatie huishoudelijke activiteiten;

- Plannen en beheren van middelen met betrekking tot het huishouden.

Als hier aanleiding toe bestaat kan hier 30 minuten per week voor worden geïndiceerd.

Hiervan kan worden afgeweken bij communicatieproblemen, kinderen onder de 16 jaar of andere tijdvragende huisgenoten, of psychosociale of andere problematiek bij meerdere huisgenoten.

Hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornissen

Hieronder kan vallen:

- Observeren;

- Formuleren doelen met betrekking tot huishouding;

- Helpen verkrijgen en handhaven van structuur in het huishouden;

- Helpen verkrijgen en handhaven zelfredzaamheid t.a.v. budget;

- Begeleiden van ouders bij de opvoeding (beperkt en in combinatie met andere onderdelen);

- Begeleiden van kinderen.

De omvang is maximaal 30 minuten per week.

Advies, instructie, voorlichting (AIV) gericht op het huishouden

Hieronder kan instructie voor het omgaan met hulpmiddelen, het licht huishoudelijk werk, textielverzorging, het boodschappen doen en het koken vallen.

Maximaal 3 keer per week 30 minuten, maximaal 6 weken. Bij communicatieproblemen kan meer tijd worden geïndiceerd.

Inzet van kinderen binnen het huishouden

Een 18- tot 23-jarige wordt geacht om 5 uur per week van de geïndiceerde taken overnemen. Hierbij geldt als beperking dat het zware werk maximaal 2 uur mag zijn.

- Zwaar (max. 2 uur);

- Licht;

- Was;

- Boodschappen;

- Maaltijden.

Onder geïndiceerde taken verstaan we de taken die de inwoner niet kan doen en die anders geïndiceerd zouden worden. Boodschappen doen geldt dus niet als geïndiceerde taak als een boodschappenservice ingezet kan worden als voorliggende voorziening.

Voorbeeld 1

Moeder woont met haar 18-jarige zoon in een eengezinswoning. Moeder kan niets doen in het huishouden. De indicatie is dan als volgt:

Nodig in het huishouden

Over te nemen door zoon

Wmo-indicatie

Zwaar

3 uur

2 uur (maximum)

1 uur

Licht

1,5 uur

1,5 uur

Was

1,5 uur

1,5 uur

Boodschappen

Voorliggende voorz,

Maaltijden

Voorliggende voorz.

TOTAAL

6 uur

5 uur

1 uur

Voorbeeld 2

Moeder en dochter van 20 wonen samen in een eengezinswoning. Moeder kan niets doen in het huishouden. Door incontinentie van de moeder moet er extra gewassen worden. Ook knoeit de moeder veel waardoor er een half uur extra zwaar werk en een half uur extra licht werk nodig is. Gelukkig is er een buurvrouw die het zware werk overneemt.

Nodig in het huishouden

Over te nemen door dochter

Wmo-indicatie

Zwaar

3,5 uur (buurvrouw)

Licht

2 uur

2 uur

Was

2 uur

2 uur

Boodschappen

Voorliggende voorz.

Voorliggende voorz.

Maaltijden

Voorliggende voorz.

Voorliggende voorz.

TOTAAL

7,5 uur

4 uur

13 tot 17 jaar

Kinderen van 13 tot 17 jaar werken geleidelijk toe naar de bijdrage van 5 uur per week.

De richtlijn hiervoor is:

- 13 aar 0,5 uur;

- 14 jaar 1 uur;

- 15 jaar 2 uur;

- 16 jaar 3 uur;

- 17 jaar 4 uur.

Eventuele beperkingen van de kinderen worden meegewogen.

Richtlijn MO-zaak

Bij twijfel kan worden teruggevallen op de ‘Richtlijn indicatieadvisering huishoudelijke hulp’ van de MO-zaak (laatste versie 2011).

BIJLAGE 2 - OP GEHANDICAPTEN EN/OF OUDEREN GERICHTE WONINGEN

Met de drie woningbouwcorporaties zijn afspraken gemaakt over wat verwacht mag worden van hen als verhuurder van seniorencomplexen en andere complexen. Deze afspraken vormen ook ons uitgangspunt ten opzichte van andere verhuurders.

Officiële seniorencomplexen in Zeist

Deze worden op woningnet als seniorenwoning (55+-woning) aangeboden

Afspraak met de woningbouwcorporaties

Aanpassingen voor gemeenteschappelijke ruimtes worden door woningbouwcorporaties gerealiseerd en bekostigd.

Nieuwe seniorenwoningen zijn goed toe- en doorgankelijk, dus:

- Drempelvrij of met lage drempels;

- Met een goed toegankelijke badkamer;

- Scootmobielaansluiting;

- Brede deuren.

Maar oudere seniorenwoning voldoen daar niet altijd aan, omdat er in de tijd van de bouw van het complex andere normen golden.

Als de benodigde voorzieningen niet gemakkelijk kunnen worden geplaatst en de woning/het complex voor hoge kosten moet worden aangepast, dan wordt met de woningbouwcorporatie overlegd over verhuismogelijkheden. Vanuit de gemeente kan hierin worden meegedacht.

Straat

Nummer

Plaats

Aantal woningen

Corporatie

Dahliastraat

1-43 )oneven)

Zeist

22

RK-Woningbouw

P. van Seijstlaan

2-24 (even)

Zeist

12

RK-Woningbouw

Oranjerie

5 t/m 27 + 6 t/m 28

Zeist

24

RK-Woningbouw

Oranjehof

1 t/m 27 + 2 t/m 38

Zeist

38

Seyster Veste

Thorbeckelaan

11 t/m 89 (oneven)

Zeist

40

Seyster Veste

Dr. Ramaerlaan

10 t/m 24 (even)

Den Dolder

8

Seyster Veste

Nijenheim

4101 tm. 4119, 4201 tm. 4219,

4301 tm. 4319, 4401 tm. 4419,

4501 tm. 4519, 4601 tm. 4619,

4701 tm. 4709, 4801 tm. 4809 (oneven)

Zeist

70

Seyster Veste

Achterheuvel

4 - 47

Zeist

36

De Kombinatie

Antonlaan

203 tm. 219 en 225 tm. 297 (oneven)

Zeist

47

De Kobinatie

Willem Arntszlaan

1-1e, 3-3c, 5-5c, 7-7c (oneven)

Den Dolder

18

De Kombinatie

Brinkhove

2-17

Zeist

16

De Kombinatie

Brinkhove

36-48

Zeist

13

De Kombinatie

Griffensteijnselaan

84-155

Zeist

72

De Kombinatie

De Heuvel

201-299 (oneven), (221+223 niet)

Zeist

50

De Kombinatie

Mr. de Kerckstraat

21 tm. 39, 43 tm. 107 (oneven)

( 41 gemeenschapsruimte)

Zeist

44

De Kombinatie

Johan van Oldebarneveltlaan

105 tm. 117, 121 tm. 135, 139 tm. 271 (oneven)

(103/137/119 niet 117/123 fietsenhok)

Zeist

78

De Kombinatie

Johan van Oldebarn

273-279, 285- 341 (oneven)

(281/283 fietsenhok)

Zeist

De Kombinatie

Wilhelmina van Essenlaan

1-81 (oneven)

Den Dolder

41

De Kombinatie

Daarnaast worden ook de volgende complexen, die geen eigendom zijn van een woningbouwcorporatie als seniorencomplex aangemerkt.

Spathodea  Oranje Nassaulaan Zeist

Simarowa Arnhemse Bovenweg Zeist

Bladerkroon Molenweg Zeist

De Looborch  Woudenbergseweg Zeist

Deze lijst is niet limitatief. Wooncomplexen die niet op deze lijst voorkomen maar feitelijk worden aangeboden als geschikt voor gehandicapten en/of ouderen, worden door de gemeente als dusdanig aangemerkt.

Andere complexen in Zeist

Afspraak met de woningbouwcorporaties

Aanpassingen voor gemeenteschappelijke ruimtes gebeuren in overleg tussen de woningbouwcorporaties en de gemeente. Dan wordt ook een afspraak gemaakt voor de verdeling van de kosten.

Als de benodigde voorzieningen niet gemakkelijk kunnen worden geplaatst en de woning/het complex voor hoge kosten moet worden aangepast, dan wordt met de woningbouwcorporatie overlegd over verhuismogelijkheden. Vanuit de gemeente kan hierin worden meegedacht.

Voorzieningen in individuele woningen

Individuele voorzieningen binnen een woning (achter de voordeur) vallen in principe onder de zorgplicht van de Wmo. Dit geldt ook voor seniorenwoningen. In bijzondere situaties kan de gemeente om een bijdrage van de eigenaar van de woning vragen.

Een voorbeeld van een dergelijke situatie is een wooncomplex waarin in elke woning een hoge afstap naar het balkon zat. Dit is niet handig aangelegd en de eigenaar had kunnen voorzien dat dat voor bewoners een probleem zou kunnen zijn. Een bijdrage in het aanpassen van dit euvel is daarom overeengekomen.

BIJLAGE 3 - DE ICF-FUNCTIES

(bron: http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm)

Hoofdstuk 1 - Mentale functies

Algemene mentale functies

  • 1.

    Bewustzijn;

  • 2.

    Oriëntatie;

  • 3.

    Intellectuele functies;

  • 4.

    Globale psychosociale functies;

  • 5.

    Temperament en persoonlijkheid;

  • 6.

    Energie en driften;

  • 7.

    Slaap;

  • 8.

    Algemene mentale functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd.

Specifieke mentale functies

  • 1.

    Aandacht;

  • 2.

    Geheugen;

  • 3.

    Psychomotorische functies;

  • 4.

    Stemming;

  • 5.

    Perceptie;

  • 6.

    Denken;

  • 7.

    Hogere cognitieve functies;

  • 8.

    Mentale functies gerelateerd aan taal;

  • 9.

    Mentale functies gerelateerd aan rekenen;

  • 10.

    Bepalen sequentie bij complexe bewegingen;

  • 11.

    Ervaren van zelf en tijd;

  • 12.

    Specifieke mentale functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd;

  • 13.

    Mentale functies, anders gespecificeerd;

  • 14.

    Mentale functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 2 - Sensorische functies en pijn

Visuele en verwante functies

  • 1.

    Visuele functies;

  • 2.

    Functies van aan oog verwante structuren

  • 3.

    Gewaarwordingen van oog en verwante structuren;

  • 4.

    Visuele en verwante functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd.

Hoorfuncties en vestibulaire functies

  • 1.

    Hoorfuncties;

  • 2.

    Vestibulaire functies;

  • 3.

    Gewaarwordingen gepaard gaande met hoorfuncties en vestibulaire functies;

  • 4.

    Hoorfuncties vestibulaire functies, anders

gespecificeerd en niet gespecificeerd;

Andere sensorische functies

  • 1.

    Smaak;

  • 2.

    Reuk;

  • 3.

    Propriocepsis;

  • 4.

    Tast;

  • 5.

    Sensorische functies verwant aan temperatuur en andere stimuli;

  • 6.

    Andere sensorische functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd.

Pijn

  • 1.

    Pijngewaarwording, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd;

  • 2.

    Sensorische functies en pijn, anders gespecificeerd;

  • 3.

    Sensorische functies en pijn, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 3 - Stem en spraak

  • 1.

    Stem;

  • 2.

    Articulatie

  • 3.

    Vloeiendheid en ritme van spreken;

  • 4.

    Alternatieve vormen van stemgebruik;

  • 5.

    Stem en spraak, anders gespecificeerd;

  • 6.

    Stem en spraak, niet gespecifeerd

Hoofdstuk 4 - Functies van hart en bloedvatenstelsel. Hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel

Functies van hart en bloedvatenstelsel

  • 1.

    Hartfuncties;

  • 2.

    Functies van bloedvaten;

  • 3.

    Bloeddruk;

Functies van hematologisch systeem enAfweersysteem

  • 1.

    Functies van hematologisch systeem;

  • 2.

    Functies van afweersysteem;

  • 3.

    Functies van hematologisch systeem en afweersysteem, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd.

Functies van ademhalingsstelsel

  • 1.

    Ademhaling;

  • 2.

    Functies van ademhalingsspieren;

Functies van ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Andere functies en gewaarwordingen van hart en bloedvatenstelsel en ademhalingsstelsel

  • 1.

    Andere ademhalingsfuncties;

  • 2.

    Inspanningstolerantie;

  • 3.

    Gewaarwordingen gepaard gaande met cardiovasculaire en respiratoire functies;

  • 4.

    Andere functies en gewaarwordingen van hart en bloedvatenstelsel en ademhalings-stelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd;

  • 5.

    Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd;

Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 5 - Functies van spijsverterings-stelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel

Functies van spijsverteringsstelsel

  • 1.

    Opname van voedsel;

  • 2.

    Vertering;

  • 3.

    Assimilatie;

  • 4.

    Defecatie;

  • 5.

    Handhaving lichaamsgewicht;

  • 6.

    Gewaarwordingen verband houdend met spijsverteringsstelsel;

  • 7.

    Functies van spijsverteringsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd.

Functies van metabool stelsel en hormoonstelsel

  • 1.

    Algemene metabole functies;

  • 2.

    Water-, mineraal- en elektrolytenbalans;

  • 3.

    Thermoregulatoire functies;

  • 4.

    Functies van endocriene klieren;

  • 5.

    Functies van metabool stelsel en hormoon-stelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd;

  • 6.

    Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel, anders gespecificeerd;

  • 7.

    Functies van spijsverteringsstelsel, metaboolstelsel en hormoonstelsel, niet gespecificeerd.

Hoofdstuk 6 - Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies

Functies gerelateerd aan urine

  • 1.

    Productie en opslag van urine;

  • 2.

    Functies gerelateerd aan urinelozing;

  • 3.

    Gewaarwordingen gepaard gaande met urinelozing;

  • 4.

    Functies gerelateerd aan urine, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Genitale en reproductieve functies

  • 1.

    Seksuele functies;

  • 2.

    Functies gerelateerd aan menstruatie;

  • 3.

    Functies gerelateerd aan voortplanting;

  • 4.

    Gewaarwordingen gepaard gaande met genitale en reproductieve functies;

  • 5.

    Genitale en reproductieve functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd;

  • 6.

    Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies, anders gespecificeerd;

  • 7.

    Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies, niet gespecificeerd.

Hoofdstuk 7 - Functies van bewegingssysteemen aan beweging verwantefuncties

Functies van gewrichten en botten

  • 1.

    Mobiliteit van gewrichten;

  • 2.

    Stabiliteit van gewrichten;

  • 3.

    Mobiliteit van botten;

  • 4.

    Functies van gewrichten en botten, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd.

Spierfuncties

  • 1.

    Spiersterkte;

  • 2.

    Spiertonus;

  • 3.

    Spieruithoudingsvermogen;

  • 4.

    Spierfuncties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd.

Bewegingsfuncties

  • 1.

    Motorische reflexfuncties;

  • 2.

    Onwillekeurige bewegingsreacties;

  • 3.

    Controle van willekeurige bewegingen;

  • 4.

    Onwillekeurige bewegingen;

  • 5.

    Gangpatroon;

  • 6.

    Gewaarwordingen verband houdend met spieren en bewegingsfuncties;

  • 7.

    Bewegingsfuncties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd;

  • 8.

    Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies, anders gespecificeerd;

  • 9.

    Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 8 - Functies van huid en verwanteStructuren

Functies van de huid

  • 1.

    Beschermende functies van huid;

  • 2.

    Herstelfuncties van huid;

  • 3.

    Andere functies van huid;

  • 4.

    Gewaarwording verband houdend met huid;

  • 5.

    Functies van huid, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd.

Functies van haren en nagels

  • 1.

    Functies van haar;

  • 2.

    Functies van nagels;

  • 3.

    Functies van haren en nagels, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd;

  • 4.

    Functies van huid en verwante structuren, anders gespecificeerd;

  • 5.

    Functies van huid en verwante structuren niet gespecificeerd

BIJLAGE 4 - DE ICF: ACTIVITEITEN EN PARTICIPATIE

(bron: http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm)

Hoofdstuk 1 - Leren en toepassen van kennis

Doelbewust gebruiken van zintuigen

  • 1.

    Gadeslaan;

  • 2.

    Luisteren;

  • 3.

    Doelbewust gebruiken van andere zintuigen

  • 4.

    Doelbewust gebruiken van zintuigen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd.

Basaal leren

  • 1.

    Nadoen;

  • 2.

    Herhalen;

  • 3.

    Leren lezen;

  • 4.

    Leren schrijven;

  • 5.

    Leren rekenen;

  • 6.

    Ontwikkelen van vaardigheden;

  • 7.

    Basaal leren, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd.

Toepassen van kennis

  • 1.

    Richten van aandacht;

  • 2.

    Denken;

  • 3.

    Lezen;

  • 4.

    Schrijven;

  • 5.

    Rekenen;

  • 6.

    Oplossen van problemen;

  • 7.

    Besluiten nemen;

  • 8.

    Toepassen van kennis, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd;

  • 9.

    Leren en toepassen van kennis, anders gespecificeerd;

  • 10.

    Leren en toepassen van kennis, niet gespecificeerd.

Hoofdstuk 2 - Algemene taken en eisen

  • 1.

    Ondernemen van enkelvoudige taak;

  • 2.

    Ondernemen van meervoudige taken;

  • 3.

    Uitvoeren van dagelijkse routinehandelingen;

  • 4.

    Omgaan met stress en andere mentale eisen;

  • 5.

    Algemene taken en eisen, anders gespecificeerd;

  • 6.

    Algemene taken en eisen, niet gespecificeerd.

Hoofdstuk 3 - Communicatie

Communiceren - begrijpen

  • 1.

    Begrijpen van gesproken boodschappen;

  • 2.

    Begrijpen van non-verbale boodschappen;

  • 3.

    Begrijpen van formele gebarentaal;

  • 4.

    Begrijpen van geschreven boodschappen;

  • 5.

    Communiceren - begrijpen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd.

Communiceren – zich uiten

  • 1.

    Spreken;

  • 2.

    Zich non-verbaal uiten;

  • 3.

    Zich uiten via formele gebarentaal;

  • 4.

    Schrijven van boodschappen;

  • 5.

    Communiceren - zich uiten, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd.

Conversatie en gebruik vancommunicatieapparatuur en -technieken

  • 1.

    Converseren;

  • 2.

    Bespreken;

  • 3.

    Huishoudelijke taken;

  • 4.

    Bereiden van maaltijden;

  • 5.

    Huishoudelijke taken, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd;

  • 6.

    Huishouden doen;

  • 7.

    Gebruiken van communicatieapparatuur en – technieken;

  • 8.

    Communicatie, anders gespecificeerd;

  • 9.

    Communicatie, niet gespecificeerd.

Verzorgen van wat bij huishouden behoort enassisteren van andere personen

  • 1.

    Verzorgen van wat bij huishouden behoort;

  • 2.

    Assisteren van andere personen;

  • 3.

    Verzorgen van wat bij huishouden behoort en assisteren van andere personen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd;

  • 4.

    Huishouden, anders gespecificeerd;

  • 5.

    Huishouden, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 4 - Mobiliteit

Veranderen en handhaven van lichaamshouding

  • 1.

    Veranderen van basale lichaamshouding;

  • 2.

    Handhaven van lichaamshouding;

  • 3.

    Uitvoeren van transfers;

  • 4.

    Veranderen en handhaven van lichaamshouding, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd.

Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets ofiemand

  • 1.

    Optillen en meenemen;

  • 2.

    Verplaatsen van iets of iemand met onderste extremiteiten;

  • 3.

    Nauwkeurig gebruiken van de hand;

  • 4.

    Gebruiken van hand en arm;

  • 5.

    Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets of iemand, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Lopen en zich verplaatsen

  • 1.

    Lopen;

  • 2.

    Zich verplaatsen;

  • 3.

    Zich verplaatsen tussen verschillende locaties;

  • 4.

    Zich verplaatsen met speciale middelen;

  • 5.

    Lopen en zich verplaatsen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd.

Zich verplaatsen per vervoermiddel

  • 1.

    Gebruiken van vervoermiddel;

  • 2.

    Besturen;

  • 3.

    Rijden op dieren als vervoermiddel;

  • 4.

    Zich verplaatsen per vervoermiddel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd;

  • 5.

    Mobiliteit, anders gespecificeerd;

  • 6.

    Mobiliteit, niet gespecificeerd.

Hoofdstuk 5 - Zelfverzorging

  • 1.

    Zich wassen;

  • 2.

    Verzorgen van lichaamsdelen;

  • 3.

    Zorgdragen voor toiletgang;

  • 4.

    Zich kleden;

  • 5.

    Eten;

  • 6.

    Drinken;

  • 7.

    Zorgdragen voor eigen gezondheid;

  • 8.

    Zelfverzorging, anders gespecificeerd;

  • 9.

    Zelfverzorging, niet gespecificeerd.

Hoofdstuk 6 - Huishouden

  • 1.

    Verwerven van benodigdheden;

  • 2.

    Verwerven van woonruimte;

  • 3.

    Verwerven van goederen en diensten;

  • 4.

    Verwerven van benodigdheden, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd.

Hoofdstuk 7 - Tussenmenselijke interacties enrelaties

Algemene tussenmenselijke interacties

  • 1.

    Basale tussenmenselijke interacties;

  • 2.

    Complexe tussenmenselijke interacties;

  • 3.

    Omgaan met onbekenden;

  • 4.

    Formele relaties;

  • 5.

    Informele sociale relaties;

  • 6.

    Familierelaties;

  • 7.

    Intieme relaties;

  • 8.

    Bijzondere tussenmenselijke relaties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd;

  • 9.

    Tussenmenselijke interacties en relaties, anders gespecificeerd;

  • 10.

    Tussenmenselijke interacties en relaties, niet gespecificeerd.

Hoofdstuk 8 - Belangrijke levensgebieden

Opleiding

  • 1.

    Informele opleiding;

  • 2.

    Voorschoolse opleiding;

  • 3.

    Schoolse opleiding;

  • 4.

    Beroepsopleiding;

  • 5.

    Hogere opleiding;

  • 6.

    Opleiding, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd.

Beroep en werk

  • 1.

    Werkend leren;

  • 2.

    Verwerven, behouden en beëindigen van werk;

  • 3.

    Betaald werk;

  • 4.

    Onbetaald werk;

  • 5.

    Beroep en werk, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd.

Economisch leven

  • 1.

    Basale financiële transacties;

  • 2.

    Complexe financiële transacties;

  • 3.

    Economische zelfstandigheid;

  • 4.

    Economisch leven, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd;

  • 5.

    Belangrijke levensgebieden, anders gespecificeerd;

  • 6.

    Belangrijke levensgebieden, niet gespecificeerd.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijk, sociaal enburgerlijk leven

BIJLAGE 5 - ONDERSTEUNING VOOR MANTELZORGERS

Het beleid van de gemeente Zeist is gericht op ondersteuning van de mantelzorgers. Dit zijn alle mantelzorgers, dus ook de mensen die niet bij de Wmo of het Steunpunt Mantelzorg geregistreerd staan als zodanig. Om hen te ondersteunen zijn er:

Steunpunt Mantelzorg, Brinkhove 1, 3702 SN Zeist, mantelzorg@meanderomnium.nl

Zij bieden:

Informatie en advies over voorzieningen en regelingen die belangrijk zijn voor mantelzorgers. Ook ondersteuning bij het aanvragen van hulp en voorzieningen;

Praktische ondersteuning, zoals;

- Wanneer de mantelzorger tijdelijk de zorg wil overdragen aan iemand anders (respijtzorg);

- De mogelijkheid om via de zorgsite van Sharecare.nl het zorgproces gemakkelijk te organiseren;

- Registratie van mantelzorgers;

Informatieve en ontspannende bijeenkomsten en weekenden, themabijeenkomsten en cursussen;

Een luisterend oor voor de situatie en het verhaal van de mantelzorger.

De dag van de mantelzorg.

Het steunpunt mantelzorg neemt jaarlijks de organisatie op zich om samen met andere organisaties in Zeist invulling te geven aan deze landelijke dag waarbij mantelzorgers in het zonnetje worden gezet.

Vrijwilligersverzekering:

Mantelzorgers zijn via de gemeente Zeist verzekerd voor ongevallen en persoonlijke eigendommen.

Andere vorm van het mantelzorgcompliment

Het mantelzorgcompliment in de vorm van een jaarlijkse financiële bijdrage aan de mantelzorger, is per 1 januari 2015 afgeschaft. De gemeente Zeist is bezig invulling te geven aan een nieuwe vorm van het mantelzorgcompliment. In de Beleidsnota Mantelzorgondersteuning wordt hier aandacht aan besteed.