Regeling vervallen per 01-01-2015

(Brand)preventiebeleid Bestaande Bouw : (Brandpreventieve) eisen voor bestaande gebouwen in de Gemeente Zeist

Geldend van 21-05-2008 t/m 31-12-2014

Intitulé

(Brand)preventiebeleid Bestaande Bouw : (Brandpreventieve) eisen voor bestaande gebouwen in de Gemeente Zeist

VOORWOORD

Gemeenten hebben de zorg voor brandveiligheid. Bepaalde gebouwen hebben een verhoogd risico, bijvoorbeeld als er verminderd zelfredzame personen in gehuisvest zijn - zoals peuters, bejaarden, gedetineerden of zorgvragers. De mate van risico wordt bepaald door de combinatie van bouwkundige toestand van een gebouw, de aanwezige brandveiligheidsinstallaties en het gedrag van de gebruikers. De bouwkundige staat van een gebouw is van belang voor de brandveiligheid. Het Bouwbesluit regelt het brandveilig bouwen en stelt daarin eisen voor zowel nieuwbouw als voor bestaande bouw.

Daarbij bestaat een eigenaardige tegenstelling: de eisen die voor bestaande bouw gelden, zijn van een lager niveau dan de eisen voor nieuwbouw. In Nederland is sprake van twee niveaus van bouwkundige brandveiligheid. Dit is vreemd, omdat bij brand iedereen een gelijke kans zou moeten krijgen een gebouw snel en veilig te verlaten. Het mag niet uitmaken of je moet vluchten vanuit een nieuw gebouw of een bestaand gebouw.

Achtergrond daarvan is dat bij de invoering van het Bouwbesluit in 1992 ook andere motieven een rol speelden dan brandveiligheid, zoals economische.

Het is echter nooit de intentie van de landelijke overheid geweest om gebouwen slechts aan dat lage niveau te laten voldoen. De gemeenten hebben namelijk de bevoegdheid gekregen om voor bestaande gebouwen een gemeentelijk beleid vast te stellen en om dat niveau te handhaven. In het beleid mag een niveau worden aangeven boven het minimale niveau van bestaande bouw, maar het mag nooit boven het niveau voor nieuwbouw uit het Bouwbesluit 2003 uitstijgen. De aanvullende eisen (zie hoofdstuk 2) hebben betrekking op zeven categorieën brandveiligheidseisen en vier categorieën overige veiligheidseisen.

De eisen die in onderhavige beleidsnota zijn vastgesteld gelden niet automatisch als generieke bepalingen. Elk individueel geval zal apart moeten worden beoordeeld en per geval moet zorgvuldig worden gemotiveerd. Onder meer het gebruik, het risico, de aanwezige brandveiligheidinstallaties en de (naaste) omgeving kunnen worden betrokken.

De gemeente Zeist, de afdelingen Preventie & Proactie (Brandweer) en Vergunningen & Handhaving (Ruimte), heeft gemotiveerd regels gesteld voor bestaande gebouwen en deze vastgelegd in onderhavige beleidsnota:

"(Brandpreventie)beleid Bestaande Bouw: (Brandpreventieve) eisen voor bestaande gebouwen in de Gemeente Zeist"

Bij de samenstelling van onderhavig beleid is dankbaar gebruik gemaakt van het ‘Beleid bestaande bouw’ van de gemeente Utrecht.

Zeist, 14 April 2008

INHOUD

VOORWOORD 2

INHOUD 3

HOOFDSTUK 1 ACHTERGRONDEN EN TOELICHTING 4

  • 1.1

    INLEIDING 4

  • 1.2

    LEESWIJZER 4

  • 1.3

    ACHTERGRONDEN 5

  • 1.4

    DE GEBRUIKSFUNCTIES 11

  • 1.5

    DE BRANDVEILIGHEIDSEISEN 12

  • 1.6

    OVERIGE VEILIGHEIDSEISEN 13

HOOFDSTUK 2 HET BELEIDSNIVEAU 14

  • 2.1

    INLEIDING 14

  • 2.2

    HET BELEIDSNIVEAU 14

HOOFDSTUK 3 DE MATRICES 19

  • A.

    DE MATRIX T.A.V. DE BRANDVEILIGHEIDSEISEN 19

  • B.

    DE MATRIX T.A.V. DE OVERIGE VEILIGHEIDSEISEN 21

HOOFDSTUK 4 HET EISENPAKKET 23

  • 4.1

    INLEIDING 23

  • 4.2

    INDELING 23

  • 4.3

    GELIJKWAARDIGE OPLOSSINGEN 23

  • 4.4

    BEGRIPSBEPALINGEN 23

HOOFDSTUK 5 BRONVERMELDING EN NAWOORD 27

  • 5.1

    BRONVERMELDING 27

  • 5.2

    NAWOORD 27

BIJLAGE 1 BEPERKING VAN UITBREIDING VAN BRAND 28

BIJLAGE 2 BEPERKING VAN VERSPREIDING VAN ROOK 33

BIJLAGE 3 VLUCHTEN 35

BIJLAGE 4 STERKTE VAN BOUWCONSTRUCTIES BIJ BRAND 43

BIJLAGE 5 MATERIALEN 45

BIJLAGE 6 BESTRIJDING VAN BRAND 49

BIJLAGE 7 NOODVERLICHTING 51

BIJLAGE 8 ALGEMENE STERKTE VAN DE BOUWCONSTRUCTIE 53

BIJLAGE 9 VLOERAFSCHEIDING 55

BIJLAGE 10 TRAP 57

BIJLAGE 11 BEWEEGBARE CONSTRUCTIEONDERDELEN 61

HOOFDSTUK 1 ACHTERGRONDEN EN TOELICHTING

1.1 Inleiding

Het Bouwbesluit regelt het (brand)veilig bouwen van gebouwen en stelt daarin eisen aan zowel nieuwbouw als bestaande bouw. Daarbij ontstaat een merkwaardige situatie: de eisen voor bestaande bouw zijn van een lager niveau dan de eisen voor nieuwbouw. In Nederland is dus sprake van twee niveaus van (brand)veiligheid. Dit is vreemd, omdat bij brand iedereen een gelijke kans moet krijgen een gebouw snel en veilig te verlaten. Het mag immers niet uitmaken of een persoon moet vluchten vanuit een bestaand gebouw of uit een nieuw gebouw.

Het is echter nooit de intentie van de landelijke overheid geweest om gebouwen slechts aan dat lage niveau te laten voldoen. De gemeenten hebben de bevoegdheid gekregen om voor bestaande gebouwen een gemeentelijk niveau vast te stellen en om dat niveau te handhaven. In het beleid mag een niveau aangeven worden boven het minimale niveau van bestaande bouw, maar het mag nooit boven het niveau voor nieuwbouw uit het Bouwbesluit 2003 uitstijgen. Ook moeten de eisen in dat beleid goed gemotiveerd zijn. Hiertoe is dit document opgesteld. Daarnaast zal elk individueel geval apart moeten worden beoordeeld en zorgvuldig moeten worden gemotiveerd.

Deugdelijke motivering

Bij alle categorieën zal, per onderscheidenlijk geval, deugdelijk gemotiveerd dienen te worden op basis van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht waarom aangeschreven wordt tot het treffen van voorzieningen, de bepalingen van het Bouwbesluit 2003, bestaande bouw overtreffende. Met andere woorden, de gemeente heeft de plicht om alle consequenties van haar (aanschrijvings)beslissing zorgvuldig af te wegen. Bij constatering van een strijdigheid met het gemeentelijke beleid, dienen per aanschrijving eventuele bijzondere omstandigheden te worden afgewogen alvorens tot aanschrijving kan worden overgegaan. Belangrijke aandachtspunten daarbij zijn:

  • -

    Is de aanschrijving deugdelijk onderbouwd en gemotiveerd?

  • -

    Wordt de aanschrijving gebaseerd op wat wettelijk wordt toegestaan?

  • -

    Houdt de aanschrijving rekening met de redelijke belangen van de eigenaar c.q. gebruiker?

  • -

    Is rekening gehouden met gelijkwaardige (alternatieve) oplossingen?

Afhankelijk van welke categorie, zal de noodzaak om voorzieningen te treffen sterker moeten worden onderbouwd en de motivering dienen te bestaan uit zwaarwegender argumenten.

1.2.Leeswijzer

Om te komen tot het gewenste niveau voor (brand)veiligheid van bestaande gebouwen wordt allereerst in hoofdstuk 2 uitgelegd voor welk niveau is gekozen: het beleidsniveau. Het beleidsniveau maakt onderscheid tussen de zogenaamde brandveiligheidseisen en de overige veiligheidseisen en deze worden verder gespecificeerd c.q. inzichtelijk gemaakt in twee matrices.

Matrix A geeft in globale zin voor alle gebruiksfuncties en voor alle brandveiligheidsvoorzieningen het beoogde niveau aan. Matrix B geeft in globale zin voor alle gebruiksfuncties en voor alle overige veiligheidsvoorzieningen het beoogde niveau aan. In één oogopslag zijn hier de verschillen tussen de gebruiksfuncties zichtbaar en de verhouding van het beoogde beleidsniveau tot de Bouwbesluit 2003 niveaus nieuwbouw en bestaande bouw. De beide matrices zijn in hoofdstuk 3 opgenomen.

In de bijlagen 1 t/m 11 zijn de matrices en het beoogde (beleids-)niveau verder uitgewerkt tot een technisch uitvoerbaar niveau: het eisenpakket (zie hoofdstuk 4). Dit eisenpakket geeft alle (brand)veiligheidsvoorzieningen en alle gebruiksfuncties weer in de dezelfde vorm als het Bouwbesluit dat doet. Voor de brandpreventiemedewerker en de buiteninspecteur komt het eisenpakket voor bestaande gebouwen in plaats van het Bouwbesluit 2003.

Uit hoofde van de onderscheidenlijke bevoegdhedenverdeling van enerzijds de gemeentelijke afdeling Vergunningen & Handhaving en anderzijds de gemeentelijke Brandweer dient de controle, het toezicht en de handhaving in nauwe samenwerking tussen beide diensten tot stand te worden gebracht.

1.3 Achtergronden

In deze paragraaf worden de achtergronden van het brandveiligheidsniveau gegeven. Allereerst wordt ingegaan op de regelgeving die van toepassing is. Daarna wordt toegelicht hoe de gemeentelijke beleidsvrijheid is ingevuld en wat de mogelijkheden zijn.

1.3.1 De regelgeving

De brandveiligheidseisen voor gebouwen en bouwwerken zijn ondergebracht in de bouwregelgeving. De basis voor de bouwregelgeving is de Woningwet 1991. De Woningwet regelt in artikel 2 het bouwen, waaronder het brandveilig bouwen, en in artikel 8 het gebruik van gebouwen en bouwwerken, waaronder het brandveilige gebruik.

Op basis van artikel 2 van de Woningwet is er een AMvB met daarin eisen voor brandveilig bouwen; het Bouwbesluit 2003. Op basis van artikel 8 van de Woningwet is er in iedere gemeente een Bouwverordening waarin onder andere eisen voor het brandveilige gebruik van gebouwen zijn opgenomen.

De Woningwet geeft in de artikelen 1a en 13 de mogelijkheid om bestaande gebouwen op het gewenste brandveiligheidsniveau te brengen. De Woningwet en het Bouwbesluit zijn de voornaamste regelingen waarop het beleidsniveau is gebaseerd.

1.3.2 Nieuwbouw

Met de eisen voor nieuw te bouwen gebouwen is het minimumniveau van brandveiligheid vastgelegd. Met deze eisen wordt niet meer en niet minder beoogd dan:

  • -

    een brand niet snel zal uitbreken;

  • -

    een eenmaal uitgebroken brand zich niet snel zal uitbreiden;

  • -

    bij brand zo min mogelijk ongevallen plaatsvinden;

  • -

    de belendingen geen schade oplopen.

Met deze eisen geeft de overheid invulling aan haar zorgplicht betreffende de brandveiligheid en doet zij recht aan één van de uitgangspunten van de bouwregelgeving; de deregulering. Er zijn dus geen eisen gesteld aan het voorkomen van schade door brand in het gebouw. De overheid rekent dit niet tot haar taak (veelal zullen verzekeringsmaatschappijen extra eisen stellen om dergelijke risico's en schades tegen te gaan). Het Bouwbesluit heeft ook geen ander doel voor ogen gehad dan het realiseren van een ondergrens, een vangnet. De regelgever verwacht dat door het marktmechanisme in de praktijk een hoger niveau wordt gerealiseerd. De toelichting van het Bouwbesluit 1992 gaf dit expliciet aan: "De markt moet uitmaken of een gebouw dat aan de minimumeisen van het Bouwbesluit voldoet te verkopen, verhuren of exploiteren is. Zo brengen veel buitenlandse ondernemingen hun gasten en werknemers uitsluitend onder in hotels welke zijn voorzien van een sprinklerinstallatie, terwijl het Bouwbesluit en de Bouwverordening een dergelijke installatie niet voorschrijven. De exploitant zal dus moeten bepalen of hij een dergelijke installatie wenst aan te brengen."

1.3.3 Bestaande bouw

De eisen voor bestaande gebouwen zijn van een ander (lager) niveau dan de eisen voor nieuw te bouwen gebouwen. Dit is ongeveer het niveau waarop omstreeks 1930 werd gebouwd. In veel gevallen is dit vandaag geen geaccepteerd niveau meer. Dit wordt duidelijk gemaakt in onderstaand voorbeeld.

Voorbeeld: een kantoorgebouw

Een brandcompartiment in een nieuwbouw kantoorgebouw mag een oppervlakte hebben van maximaal 1000 m2. De weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen dat brandcompartiment en een ander brandcompartiment moet minimaal 60 minuten bedragen. Voor een bestaand kantoorgebouw mag de oppervlakte van een brandcompartiment twee keer zo groot zijn, terwijl de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen dat brandcompartiment en een ander brandcompartiment minimaal 20 moet bedragen. De relatie met beheersbaarheid en inzettijd van de brandweer is dus volledig zoek. In de praktijk zal een brand dan ook niet tot die 2000 m2 beperkt blijven.

Dit roept de vraag op wat de waarde van het niveau bestaand bouw is. Om nu regels te gaan stellen moet eerst duidelijk zijn voor welke gebouwen dit niveau bestemd is, namelijk voor gebouwen die niet worden verbouwd en al in gebruik zijn.

1.3.4 Aanschrijven

Indien een gebouw wat brandveiligheid betreft niet (meer) voldoet aan de eisen voor bestaande bouw, is de gemeente verplicht de eigenaar aan te schrijven, indien het gebouw een woonbestemming heeft. Bij elke andere bestemming heeft de gemeente het recht tot een dergelijke aanschrijving. De in een dergelijke aanschrijving vermelde eisen hoeven niet alleen tot doel te hebben dat het niveau bestaande bouw weer gerealiseerd wordt, maar mag verder gaan. Maximaal kunnen eisen gesteld worden tot het niveau nieuwbouw. De artikelen 1a en 13van de Woningwet geven hiervoor de aanschrijfgrondslag.

Het is dus mogelijk een bestaand gebouw aan de nieuwbouwvoorschriften te laten voldoen. De enige beperking die de regelgever heeft gesteld is dat alle eisen die boven het niveau bestaande bouw van het Bouwbesluit uitstijgen, per individueel geval moeten worden gemotiveerd. Het lage niveau voor bestaande gebouwen, maakt dit in de praktijk niet moeilijk te motiveren. De rechter heeft omschrijvingen geaccepteerd die niet verder gaan dan de in de aanschrijving opgenomen zinsnede "dat het niveau bestaande bouw uit oogpunt van brandveiligheid volstrekt onvoldoende is".

Het is ook mogelijk - dus niet verplicht - zowel tot bewoning bestemde als niet tot bewoning bestemde gebouwen aan te schrijven tot het treffen van brandveiligheidsvoorzieningen. Dat is bijvoorbeeld het geval indien deze gebouwen nog wel voldoen aan het niveau bestaande bouw, maar niet meer aan het niveau nieuwbouw. Hier geldt dan dat al deze ‘aanvullende’ eisen zorgvuldig gemotiveerd dienen te worden.

1.3.5 De gemeentelijke beleidsvrijheid

Zoals in de vorige paragraaf is beschreven, kan het verzwaren van de eisen voor bestaande gebouwen leiden tot verschillende niveaus voor dezelfde gebouwtypen, wanneer dit niveau niet is vastgelegd. Zowel de rechter als het ministerie van VROM (de VROM-inspectie) vinden dat de gemeenten dit beleid moeten hebben vastgelegd om rechtsongelijkheid te voorkomen. Onderhavige beleidsnota beantwoordt aan beide voorwaarden.

Ook bij het verlenen van vrijstelling bij nieuwbouw of een verbouwing dient rekening gehouden te worden met het gemeentelijke beleidsniveau, omdat er in sommige gevallenvrijstelling verleend kan worden tot het niveau bestaande bouw. Het is onjuist om bij vrijstelling naar een lager niveau te gaan dan bij een aanschrijving het geval is. Vrijstelling wordt dus beperkt tot het niveau van het Brandpreventiebeleid Bestaande Bouw.

1.3.6 Het van rechtens verkregen niveau

In de loop van de tijd zijn veel bestaande gebouwen verbouwd of uitgebreid. Voor veel van deze gevallen is een bouwvergunning aangevraagd en verleend. De aanpassingen aan het gebouw zijn getoetst aan de op dat moment geldende regelgeving. Hierdoor zijn de brandveiligheidsvoorzieningen voor veel bestaande gebouwen, of in ieder geval delen daarvan, van een hoger bouwkundig niveau dan het niveau bestaande bouw. Dit wordt het "van rechtens verkregen niveau" genoemd.

Bij de toetsing van een bestaand gebouw zal het van rechtens verkregen niveau altijd als ondergrens moeten worden gehanteerd. Wanneer het van rechtens verkregen niveau lager is dan het niveau als neergelegd in onderhavige beleidsnota zal in een dergelijke situatie het (Brandpreventie)beleid Bestaande Bouwvan toepassing zijn.

1.3.7 Afbakening

De wet- en regelgeving die van toepassing is op een bouwwerk is divers en complex te noemen. Voor het oprichten of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of vergroten van een bouwwerk is in de regel een bouwvergunning verplicht. Voor wat het gebruik betreft kan een gebruiksvergunning benodigd zijn, wat de mogelijke effecten van het gebruik op het milieu betreft kan een milieuvergunning benodigd zijn en daarnaast kunnen nog eisen voortvloeien uit de Arbowetgeving die bijvoorbeeld een bedrijfshulpverlening (organisatie) verplicht stelt.

De Woningwet is de basis van de bouwregelgeving in Nederland. Wanneer het gaat om de voorschriften betreffende het bouwen en de staat van bestaande bouwwerken en standplaatsen, verwijst de Woningwet in afdeling 1 van hoofdstuk II naar een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Met deze AMvB wordt het Bouwbesluit 2003 bedoeld. In dit kader zijn in het bijzonder de technische voorschriften op het gebied van brandveiligheid van belang. Het Bouwbesluit 2003 bevat in hoofdstuk 2 de voorschriften uit het oogpunt van veiligheid.

  • -

    Bij of krachtens AMvB worden, uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu, technische voorschriften gegeven betreffende het bouwen van woningen, woonketen, woonwagens en andere gebouwen (artikel 2 lid 1 Woningwet).

  • -

    Bij of krachtens AMvB worden, uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu, technische voorschriften gegeven betreffende de staat van bestaande woningen, woonketen en woonwagens en andere gebouwen (artikel 2 lid 2 Woningwet).

Daarnaast kent het Bouwbesluit nog een aantal belangrijke artikelen. Allereerst is dat artikel1.5Bouwbesluit 2003 betreffende gelijkwaardigheid. Een nadere uitwerking daarvan kunt u vinden onder ‘Gelijkwaardigheid'. Bovendien bevat het Bouwbesluit enkele relevante artikelen met betrekking tot ontheffingen.

  • -

    Burgemeester en wethouders kunnen bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk ontheffing verlenen, van een bij of krachtens het Bouwbesluit vastgesteld voorschrift betreffende het bouwen van een bouwwerk, tot het niveau van de desbetreffende voorschriften voor een bestaand bouwwerk, tenzij bij het voorschrift anders is aangegeven (artikel 1.11 lid 1 Bouwbesluit 2003).

  • -

    Burgemeester en wethouders kunnen, voor zover bij of krachtens dit besluit geen voorschrift is vastgesteld betreffende de staat van een bestaand bouwwerk, bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van het bouwwerk ontheffing verlenen van een voorschrift betreffende het bouwen van een bouwwerk tot het rechtens verkregen niveau (artikel 1.11 lid 2 Bouwbesluit 2003).

In het geval dat het bouwwerk de monumentenstatus heeft, speelt artikel 1.12 Bouwbesluit 2003 een grote rol. Indien een vergunning op grond van de Monumentenwet of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is verleend, prevaleren de voorschriften die zijn verbonden aan een dergelijke vergunning boven de voorschriften zoals gesteld in het Bouwbesluit 2003.

In afdeling 2 van hoofdstuk II verwijst de Woningwet naar de gemeentelijke Bouwverordening. Hoofdstuk 6 van de (thans vigerende) gemeentelijke Bouwverordening bevat brandveiligheidsvoorschriften. Bovendien verwijst artikel 6.2.1 van de Bouwverordening van Zeist, 2005 naar de bijlagen 3 ‘Gebruikseisen voor bouwwerken’ en 4 ‘Gebruikseisen voor bouwwerken met uitzondering van de niet-gemeenschappelijke ruimte in woonfuncties’ behorende bij de Bouwverordening. In deze bijlagen zijn voornamelijk rechtstreeks werkende voorschriften opgenomen. Met betrekking tot installatietechnische voorschriften, is artikel 5.2.1 van groot belang.

  • -

    Voor bestaande bouwwerken zijn de artikelen 2.6.1 tot en met 2.6.10 van overeenkomstige toepassing (artikel 5.2.1 Bouwverordening).

Indien het bouwwerk bovendien gebruiksvergunningsplichtig is, kunnen onder andere nadere voorwaarden worden gesteld op grond van artikel 6.1.1 lid 2 van de Bouwverordening. In een dergelijke gebruiksvergunning kunnen voorwaarden worden opgenomen met betrekking tot het gebruik van het bouwwerk, evenals installatietechnische voorzieningen.

Naast de Woningwet zijn de brandbeveiligingsconcepten c.q. brandveiligheidsvisies van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) van belang evenals de handreikingen en circulaires van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu. In de brandbeveiligingsconcepten c.q. brandveiligheidsvisies worden de uitgangspunten voor de brandbeveiliging van gebouwfuncties beschreven, in de handreikingen en circulaires wordt hier verder invulling aan gegeven. Bij het ontbreken van wetgeving bieden de concepten, de visies, de circulaires en de handreikingen een kader om te komen tot een gemeentelijk brandveiligheidsbeleid bestaande bouw welke de wettelijk gestelde minimum eisen (Bouwbesluit 2003 – bestaande bouw) overstijgen.

Onderhavige nota (Brandpreventie)beleid Bestaande Bouw behelst beleid vorm te geven tussen het ‘te lage’ niveau bestaande bouw en het ‘plafond’ niveau nieuwbouw welke minimale (brand)veiligheidseisen stelt.

1.3.8 Toetsingssystematiek

Over welke bestaande bouwwerken gaat het? Daarbij kan een viertal categorieën worden onderscheiden, te weten:

  • .

    Categorie I: Bouwwerken waarvan het rechtens verkregen niveau niet bekend is. Bijvoorbeeld om reden dat óf geen bouwvergunning kan worden achterhaald óf men ten tijde van de oprichting van het bouwwerk nog geen bouwvergunning verleende, waarbij het feitelijke niveau ligt onder het niveau beleid bestaande bouw ligt.

    Te volgen lijn: Aanschrijven conform het in deze nota opgenomen niveau.

  • .

    Categorie II: Bouwwerken waarvan het rechtens verkregen niveau vaststaat doch een lager niveau heeft dan voorgeschreven ten aanzien van bestaande bouw en waar het feitelijke niveau onder het niveau beleid bestaande bouw ligt.

    Te volgen lijn: Aanschrijven conform het in deze nota opgenomen niveau.

  • .

    Categorie III: Bouwwerken waarvan het rechtens verkregen niveau vaststaat, dat niveau hoger ligt dan het niveau voorgeschreven ten aanzien van bestaande bouw, doch onder het niveau beleid bestaande bouw en waar het feitelijke niveau onder het niveau beleid bestaande bouw ligt.

    Te volgen lijn: Aanschrijven conform het in deze nota opgenomen niveau.

  • .

    Categorie IV: Bouwwerken waarvan het rechtens verkregen niveau vaststaat en niveau hoger ligt dan het niveau beleid bestaande bouw en waar het feitelijke niveau ligt tussen het niveau beleid bestaande bouw en het (hogere) rechtens verkregen niveau.

  • Te volgen lijn: Aanschrijven conform het rechtens verkregen niveau.

  • .

    Categorie V: Bouwwerken waarvan het rechtens verkregen niveau vaststaat en gelijk is aan het niveau nieuwbouw en het gebouw voldoet aan dat niveau.

    Te volgen lijn: Gebouw voldoet aan alle eisen, geen actie nodig, hooguit in de adviserende sfeer.

Alvorens het beleid toe te passen, zal telkens de bezettingsgraad van een bouwwerk dienen te worden vastgesteld. Met betrekking tot deze bezettingsgraadklassen wordt voor bestaande bouw altijd uitgegaan van de eisen voor nieuwbouw (Ten aanzien van de bezettingsgraadklassen kan als leidraad worden gebruikt de Circulaire MG 2003-19 van het ministerie van VROM (juli 2003) - zijnde een uitwerking van het gestelde in het Staatsblad 1998, 618).

Ten tweede dient bekeken te worden per onderscheidenlijk toetsingscriterium tot welk niveau dient te worden aangeschreven om het gewenste niveau van (brand)veiligheid te bereiken. Het wenselijke aanschrijvingsniveau zal blijken uit de bij deze beleidsnota behorende beleid- en werkpakketten. Opgemerkt wordt dat voor bijvoorbeeld vluchten een bouwwerk in een andere categorie kan passen dan voor brandcompartimentering.

Afhankelijk van welke categorie zal de noodzaak om voorzieningen te treffen sterker moeten worden onderbouwd en de motivering dienen te bestaan uit zwaarwegender argumenten.

De werkwijze m.b.t. toezicht en handhaving in de praktijk is beschreven in de nota "Handhavingsbeleid bouwkundige (brand)veiligheid bestaande bouw"(2008)

1.3.9 Stroomschema

Schema uit handreiking brandpreventie bestaande bouw: algemeen deel

afbeelding binnen de regeling

Stap 1: Voldoet het gebouw aan de bouwtechnische eisen voor bestaande bouw?

Stap 1a: Is er sprake van gelijkwaardige veiligheid ter zake van de prestatie-eisen voor (brand)veiligheid?

Ja, bouwwerk voldoet aan het wettelijke minimumniveau (te laag). Ga naar stap 2.

Nee, aanschrijven op grond van artikel 1a of 13 van de Woningwet en onderhavig beleid. Ga naar Stap 4a.

Stap 2: Voldoet het gebouw aan de bouwtechnische eisen voor nieuwbouw?

Ja, eventueel nog bezien of aanvullende gebruikseisen ten aanzien van veilig gebruik (kwaliteit gebouw in relatie tot veilig vluchten) kunnen worden gesteld. Zo ja ga naar stap 5.

Nee, ga naar stap 3.

Stap 3: Beoordeling op basis van gemeentelijk beleid.

Stap 3a:Voldoet gebouw aan bouwtechnische eisen?

Stap 3b: Is het gebruik voldoende veilig (Hierbij kan men denken aan: niet bouwkundige maatregelen, organisatorische maatregelen en beperking van het gebruik)? Let op, de afweging dient expliciet te worden aangegeven!

Ja, ga naar stap 5.

Nee, ga naar stap 4a

Stap 4: Het aanschrijftraject.

Stap4a: (Voor)aanschrijving met daarin het wenselijke niveau, uitnodiging tot het horen c.q. overleg plegen met de eigenaar (Overleg met de eigenaar is verplicht behoudens in (goed motiveren) spoedeisende gevallen (acuut gevaar)).

Indien succesvol overleg en ‘vrijwillig’ treffen voorzieningen ga naar stap 5.

Indien eigenaar niet zonder dwang voorzieningen wil treffen, ga naar stap 4b.

Stap 4b: Aanschrijven tot het treffen van de gewenste voorzieningen door middel van een dwangsom- of bestuursdwangaanschrijving.

Stap 5: Vaststellen gebruiksvoorwaarden / gebruiksvergunning (tot nieuw niveau).

Nadat het gebouw voldoet aan de wettelijke eisen en aan de eisen voortvloeiende uit het gemeentelijke beleid, al dan niet na aanschrijving, dienen de (aanvullende) gebruiksvoorwaarden (Nb. de algemene gebruiksvoorwaarden op grond van de bouwverordening, de bijzondere gebruiksvoorwaarden worden opgenomen in de gebruiksvergunning. Let op dit zal na invoering van het gebruiksbesluit anders zijn!) te worden opgelegd.

1.4 De gebruiksfuncties

In dit document is voor de gebruiksfuncties uitgegaan van dezelfde systematiek als het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit onderscheidt elf gebruiksfuncties, te weten:

  • 1.

    woonfunctie

  • 2.

    bijeenkomstfunctie

  • 3.

    celfunctie

  • 4.

    gezondheidszorgfunctie

  • 5.

    industriefunctie

  • 6.

    kantoorfunctie

  • 7.

    logiesfunctie

  • 8.

    onderwijsfunctie

  • 9.

    sportfunctie

  • 10.

    winkelfunctie

  • 11.

    overige gebruiksfuncties

Voor ieder van de hierboven beschreven gebruiksfunctie is afgewogen of hiervoor een gemeentelijk (brand)veiligheidsniveau bepaald moet worden. Gekozen is om voor tien gebruiksfuncties een gemeentelijk niveau te bepalen. Categorie 11, de "overige gebruiksfuncties", is niet beschreven omdat hier maatwerk geboden is.

Voor de woonfunctie is alleen de “Woonfunctie gelegen in een woongebouw, bestemd voor minder zelfredzame personen" uitgewerkt.

In de tabel hieronder zijn de gebruiksfuncties weergegeven en welke soorten panden onder deze gebruiksfuncties behoren. Deze laatste zijn slechts ter indicatie en niet uitputtend.

Gebruiksfunctie

Soorten panden

Woonfunctie

-woonfunctie gelegen in een woongebouw bestemd voor minder zelfredzame personen

Bejaardenhuizen

Verzorgingshuizen Gezinsvervangende tehuizen

Bijeenkomstfunctie

-kinderopvang

-overige bijeenkomstfuncties

Kinderdagverblijven Peuterspeelzalen Buitenschoolse opvangen

Schouwburgen Bioscopen Musea Gebedshuizen Restaurants Discotheken Cafés Sportkantines

Celfunctie

Gevangenissen

Cellencomplexen in politiebureaus

Gezondheidszorgfunctie

Ziekenhuizen Verpleegtehuizen Poliklinieken

Industriefunctie

Opslagen v. gevaarlijke stoffen Garagebedrijven

Fabrieken

Loodsen en opslaggebouwen

Kantoorfunctie

Kantoorgebouwen

Logiesfunctie

Hotels

Pensions

Jeugdherbergen

Onderwijsfunctie

Basisscholen

Scholen voor voortgezet onderwijs

Hogescholen

Universiteiten

Sportfunctie

Gymzalen

Sporthallen

Stadions

Winkelfunctie

Winkels

Warenhuizen & Winkelcentra

1.5 De brandveiligheidseisen

In het Bouwbesluit is de volgorde van de brandveiligheidseisen zodanig beschreven dat het verloop van een brand en de gevolgen daarvan als volgorde zijn aangehouden. Dat lijkt een logische en duidelijke opbouw. Het probleem is echter dat dit niet strookt met de wijze van toetsen van de brandveiligheidsvoorzieningen van een gebouw. Omdat dit laatste voor een goede toetsing het uitgangspunt is, is een andere verdeling van de brandveiligheidseisen toegepast. In dit document zijn de brandveiligheidseisen gegroepeerd in zeven categorieën. Voor deze indeling is gekozen omdat hiermee de volgorde van toetsen door de brandweer chronologisch wordt gevolgd.

De herindeling leidt tot de volgende zeven categorieën:

  • 1.

    Beperking van uitbreiding van brand

  • 2.

    Beperking van verspreiding van rook

  • 3.

    Vluchten

  • 4.

    Sterkte van bouwconstructies bij brand

  • 5.

    Materialen

  • 6.

    Bestrijding van brand

  • 7.

    Noodverlichting

De categorieën houden het volgende in:

1.Beperking van uitbreiding van brand

Een gebouw wordt allereerst verdeeld in brandcompartimenten. Brandcompartimenten hebben tot doel een brand te beperken tot een vooraf vastgesteld gebied. Hiermee kan worden voorkomen dat er een te groot oppervlak van het pand in brand raakt, waardoor de brand onbeheersbaar wordt en daardoor niet meer effectief kan worden bestreden.

2.Beperking van verspreiding van rook

Als de brandcompartimenten zijn bepaald, worden deze onderverdeeld in één of meer rookcompartimenten. Rookcompartimenten hebben tot doel de rookverspreiding te beperken waardoor de bij brand vluchtende mensen niet te lang door de rook moeten lopen.

3.Vluchten

Nadat de aanwezige personen het rookcompartiment hebben verlaten, moeten zij via rookvrije vluchtroutes een veilig gebied kunnen bereiken, en van daar uit de openbare weg. Bij het bepalen van deze routes moet rekening gehouden worden met de onafhankelijkheid van de vluchtmogelijkheden en het maximale aantal personen dat van deze routes gebruik moet kunnen maken.

4.Sterkte van bouwconstructies bij brand

De dragende constructies van rookvrije vluchtroutes en de hoofddraagconstructie van het gebouw moeten een bepaalde tijd weerstand bieden tegen bezwijken in geval van brand.

5.Materialen

Om brandontwikkeling, brandvoortplanting en rookproductie tegen te gaan of te beperken, worden eisen gesteld aan constructiematerialen.

6.Bestrijding van brand

Blusmiddelen zijn noodzakelijk om er voor te zorgen dat van een brand snel en effectief bestreden kan worden.

7.Noodverlichting

Noodverlichting is noodzakelijk zodat personen zich nog kunnen oriënteren en snel en veilig een (nood)uitgang kunnen bereiken, zeker in die gebouwen waar bezoekers komen.

1.6 Overige veiligheidseisen

De volgorde van de overige veiligheidseisen is niet bepalend voor een goede toetsing aan het Bouwbesluit 2003. Daarom is gekozen om dezelfde volgorde aan te houden als in het Bouwbesluit 2003. De volgende categorieën zijn van belang voor de veiligheid:

    • 1.

      Algemene sterkte bouwconstructie

    • 2.

      Vloerafscheidingen

    • 3.

      Trap

    • 4.

      Beweegbare constructieonderdelen

De categorieën houden het volgende in:

1. Algemene sterkte bouwconstructie

Deze categorie heeft als doel is te waarborgen dat een bouwconstructie duurzaam bestand is tegen de krachten die daarop werken.

2.Vloerafscheidingen

Vloerafscheidingen moeten voorkomen dat mensen van de rand van een vloer kunnen vallen, meestal zijn dit hekwerken. Door bijvoorbeeld eisen te stellen aan de afmetingen van de afscheiding, kan de veiligheid worden gewaarborgd.

3.Trap

Voor het overbruggen van hoogteverschillen worden eisen gesteld aan bijvoorbeeld de afmetingen van de trap en de aanwezigheid van leuningen, om de trap bij vluchten veilig te kunnen gebruiken.

4.Beweegbare constructieonderdelen

Onder beweegbare constructieonderdelen worden beweegbare onderdelen van bouwwerken, zoals ramen, deuren en luiken bedoeld die een gevaar opleveren bij vluchten uit het bouwwerk, dan wel voor voorbijgangers en langskomende verkeer.

HOOFDSTUK 2 HET BELEIDSNIVEAU

2.1 Inleiding

Bij de opzet van dit document zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • 1.

    Het niveau moet zodanig eenduidig zijn dat er bij de toepassing geen verschillen van inzicht kunnen bestaan (uniformiteit en eenduidigheid);

  • 2.

    Er moet op een eenvoudige wijze inzicht zijn in het niveau dat wordt vastgesteld en de relatie met de in het Bouwbesluit aangegeven niveaus voor nieuwbouw en bestaande bouw (voor welk niveau kiest de gemeente Zeist);

In de volgende paragraaf wordt de motivatie gegeven voor het voorgestelde niveau, en welke eisen daaruit voortvloeien.

2.2 Het beleidsniveau

  • A.

    Brandveiligheidseisen:

De brandveiligheidseisen zijn gegroepeerd in zeven categorieën (zie ook paragraaf 1.4). De zeven categorieën zijn:

  • 1.

    Beperking van uitbreiding van brand

  • 2.

    Beperking van verspreiding van rook

  • 3.

    Vluchten

  • 4.

    Sterkte van bouwconstructies bij brand

  • 5.

    Materialen

  • 6.

    Bestrijding van brand

  • 7.

    Noodverlichting

Onderstaand wordt per categorie het gekozen niveau nader toegelicht:

1.Beperking van uitbreiding van brand

Op nieuwbouwniveau mag de oppervlakte van een brandcompartiment maximaal 1000 m² zijn. De scheidingsconstructies van een brandcompartiment moeten een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag minimaal 60 minuten hebben. Bij het niveau bestaande bouw mag de oppervlakte van een brandcompartiment maximaal 2000 m² zijn, voor een industrie- of sportgebouw zelf 3000 m². De scheidingsconstructies van een brandcompartiment moeten hier een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van minimaal 20 minuten hebben. De oppervlakten en de tijd zijn hier onvoldoende om de brandweer de kans te geven de brand tot het brandcompartiment te beperken: een verdere branduitbreiding over het gehele gebouw is mogelijk. Echter, er is slechts indirect sprake van een risico voor de personen in het gebouw omdat een veilige ontvluchting hier niet in het geding is. De eisen voor bestaande bouw zijn dus te verdedigen.

In afwijking van het niveau bestaande bouw is wel gekozen voor een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag minimaal 30 minuten. De brandweer heeft hierdoor de tijd om nog een succesvolle redding uit te voeren, overeenkomstig het normatief brandverloop. Bovendien zijn op de markt voldoende gecertificeerde materialen, zoals deuren, brandkleppen e.d., voorhanden die aan de eis van 30 minuten voldoen.

Voor ruimten waarin wordt geslapen zijn aanvullende eisen van toepassing in de vorm van subbrandcompartimenten. Ook hier is sprake is van een directe relatie met een veilige ontvluchting, waardoor voor het niveau nieuwbouw is gekozen.

2.Beperking van verspreiding van rook

Op nieuwbouwniveau is de afstand die een persoon moet vluchten voor deze een veilige plaats heeft bereikt, afhankelijk van de bezetting van het gebouw. Hoe meer personen per oppervlakte, hoe zwaarder de eisen (het Bouwbesluit duidt dit aan met bezettingsgraadklassen, waarbij bezettingsgraadklasse 1 het hoogste aantal mensen per

vierkante meter inhoudt en klasse 5 het laagste aantal). De loopafstanden variëren van maximaal 30 meter bij een hoge bezettingsgraad tot 60 meter bij een lage bezettingsgraad. De eisen zijn er op gebaseerd dat iedereen binnen 1 minuut een ruimte kan ontvluchten en dat de loopsnelheid bij een lage bezetting hoger zal zijn dan bij een lage bezetting. Bij het niveau bestaande bouw mogen de loopafstanden variëren van maximaal 60 meter in een bijeenkomst- en onderwijsgebouw tot 75 meter in alle andere gebouwen. Er is hier geen relatie met bezettinggraden.

Aangezien personen in bestaande gebouwen dezelfde loopsnelheden zullen bereiken als bij nieuwbouw, en een veilige ontvluchting de basis is, zijn de nieuwbouweisen de enige juiste.

3.Vluchten

De inrichting van vluchtroutes heeft dezelfde invloed op een veilige en snelle ontvluchting als wat hierboven is beschreven. Hierdoor is ook hier het nieuwbouwniveau van toepassing.

4.Sterkte van bouwconstructies bij brand

De constructies van een gebouw moeten bij brand zodanig in stand blijven, dat personen de tijd hebben het gebouw te ontvluchten en de brandweer de tijd heeft een succesvolle redding uit te voeren. Op nieuwbouwniveau moet hoofddraagconstructie minimaal 60, 90 of 120 minuten bestand zijn tegen bezwijken, afhankelijk van de hoogte van een gebouw. Bij bestaande bouw moet dit 30 of 60 minuten zijn, afhankelijk van de hoogte.

Voor rookvrije vluchtroutes gelden aanvullende eisen: in nieuwbouw moeten deze 30 minuten bestand zijn tegen bezwijken, in bestaande bouw maximaal 20 minuten. Ook hier kan worden gesteld dat volgens het normatief brandverloop de brandweer binnen 30 minuten in staat is nog een succesvolle redding uit te voeren. Hierdoor is gekozen voor de nieuwbouweis voor rookvrije vluchtroutes. Voor de hoofddraagconstructie is gekozen voor de eisen voor bestaande bouw, omdat bij de meeste gebouwen zowel een tijdige ontvluchting als een succesvolle redding door de brandweer nog net mogelijk is. Voor hoge gebouwen zal maatwerk moeten worden toegepast.

5.Materialen

Het nieuwbouw- en het bestaande bouwniveau voor materialen binnen een gebouw verschillen nauwelijks, met uitzondering van de binnenzijde van schachten. Om te voldoen aan de nieuwbouweisen voor schachten zijn zeer grote aanpassingen noodzakelijk, terwijl dit geen wezenlijk hogere veiligheid voor de aanwezige personen met zich meebrengt.

Hierdoor is voor het niveau bestaande bouw gekozen.

De toepassing van materialen aan de buitenzijde van een gebouw zijn voor het niveau nieuwbouw afhankelijk van de hoogte van een gebouw. Het niveau bestaande bouw kent slechts één eis, ongeacht de hoogte. Aangezien de kans klein is dat materialen aan de buitenzijde van een gebouw een veilige ontvluchting beïnvloeden is ook hier gekozen het niveau bestaande bouw toe te passen.

6.Bestrijding van brand

Het Bouwbesluit regelt het bestrijden van brand via twee voorzieningen: droge blusleidingen en brandslanghaspels. De eisen voor blusleidingen voor nieuwbouw en bestaande bouw verschillen nauwelijks. Het enige verschil is dat de afstand tussen twee blusleidingen bij nieuwbouw 50 meter is, terwijl deze bij bestaande bouw op 70 meter ligt. In de praktijk komt dit neer op één extra slanglengte bij een brandweerinzet. Hierdoor is voor blusleidingen het niveau bestaande bouw acceptabel.

Voor brandslanghaspels ligt het anders: het niveau bestaande bouw kent namelijk geen brandslanghaspels. Om een beginnende brand snel en effectief te kunnen bestrijden zijn brandslanghaspels echter onmisbaar. Wanneer een beginnende brand onder controle kan worden gehouden, is een veilige ontvluchting namelijk nog mogelijk. Voor brandslanghaspels is daarom het niveau nieuwbouw aangehouden. Het Bouwbesluit stelt geen eisen voor brandslanghaspels in kleinere gebouwen. Daardoor is er voor gekozen hieraanvullende eisen voor te formuleren, in de vorm van minihaspels, draagbare blustoestellen en blusdekens.

7.Noodverlichting

De noodzaak voor het toepassen van noodverlichting is op nieuwbouwniveau afhankelijk van de oppervlakte in relatie tot de bezettingsgraad in het gebouw: bij een hoge bezetting moet eerder noodverlichting worden toegepast dan bij een lage bezetting. Bij het niveau bestaande is de toepassing van noodverlichting afhankelijk van de oppervlakte en de functie van het gebouw. Die oppervlakten zijn veel hoger dan bij nieuwbouw, terwijl voor een aantal functies helemaal geen noodverlichting noodzakelijk is! Noodverlichting draagt echter bij aan een snelle en veilige ontruiming. Om die reden is hier gekozen voor het niveau nieuwbouw.

B.Overige veiligheidseisen:

De veiligheidseisen (niet zijnde de brandveiligheidseisen) zijn gegroepeerd in vier categorieën (zie ook paragraaf 1.5).

De vier categorieën zijn:

  • 1.

    Algemene sterkte bouwconstructie

  • 2.

    Vloerafscheidingen

  • 3.

    Trap

  • 4.

    Beweegbare constructieonderdelen

Onderstaand wordt per categorie het gekozen niveau nader toegelicht:

1.Algemene sterkte bouwconstructie

De algemene sterkte van de bouwconstructie wordt bepaald/berekend volgens de NEN 6701. Ook bij het niveau van bestaande bouw is de sterkte van de bouwconstructie voldoende als bij maatgevende fundamentele/bijzondere belastingscombinaties de uiterste grenstoestand niet wordt overschreden.

De hoofddraagconstructie wordt voor bestaande bouw niet genoemd. In relatie met brandveiligheid is de sterkte van de hoofddraagconstructie maatgevend voor het al dan niet veilig kunnen ontvluchten uit een gebouw. Vanuit dit perspectief wordt gekozen het niveau nieuwbouw.

2.Vloerafscheidingen

De eisen die worden gesteld aan de opstapmogelijkheid van de vloerafscheiding zijn niet gedefinieerd voor het niveau van bestaande bouw. Bij het nieuwbouwniveau mag een vloerafscheiding niet overklauterbaar zijn. Om te voorkomen dat de vloerafscheiding te beklimmen is en de veiligheid te waarborgen, is hier gekozen voor het niveau nieuwbouw. Voor de overige onderdelen van vloerafscheidingen is het niveau bestaande bouw acceptabel.

3.Trap

De eisen die worden gesteld aan de afmetingen van een trap bij het niveau bestaande bouw verschillen op een essentieel punt met de eisen genoemd in het niveau nieuwbouw. Bij het niveau bestaande bouw wordt namelijk geen rekening gehouden met de bezettingsgraad.

Voor het veilig vluchten uit een pand moet de breedte van een trap worden aangepast aan de geldende bezettingsgraad. Voor de gebruiksfuncties met de hoogste prioritering is daarom gekozen voor het niveau nieuwbouw. Voor de overige onderdelen van de trap wordt het niveau bestaande bouw gehanteerd.

4.Beweegbare constructieonderdelen

Bij het niveau bestaande bouw wordt geen vrije hoogte aangegeven voor de afstand van een beweegbaar constructieonderdeel tot een vloer waarover een rookvrije vluchtroute voert. Om de rookvrije vluchtroute niet te belemmeren met obstakels, is hier het nieuwbouwniveau van toepassing.

In hoofdstuk 3 zijn de matrices opgenomen met een overzicht van de gekozen niveaus. Op deze wijze is eenvoudig te zien welke niveaus zijn aangehouden en hoe deze zich verhouden tot de niveaus nieuwbouw en bestaande bouw. Ook is de relatie tussen de niveaus van de verschillende gebruiksfuncties te zien.

HOOFDSTUK 3 DE MATRICES

A.DE MATRIX t.a.v. de brandveiligheidseisen

Beperking van uitbreiding van brand

Beperking van verspreiding van rook

Vluchten

Sterke bij brand van bouwconstructie

Materialen

Bestrijding van brand

Noodverlichting

Woonfunctie gelegen in een woongebouw bestemd voor minder zelfredzame personen

-afmetingen brandcompartimenten BB

-WBDBO brandcompartimenten 30 min.

-subbrandcompartimenten NB

-rookcomparti- menten NB

-alle ontvluchtingeisen NB

-aantal personen en draairichting deuren VBB

-hoofddraag- constructie BB

-vluchtroutes NB

-brandbaarheid BB

-brandvoortplanting BB

-rookontwikkeling BB

-brandslanghaspel NB

-blusleiding BB

-minihaspel, blustoestel en blusdeken

-noodverlichting NB

Bijeenkomstfunctie kinderopvang

-afmetingen brandcompartimenten BB

-WBDBO brandcompartimenten 30 min.

-sub-brandcompartimenten NB

-rookcomparti- menten NB

-alle ontvluchtingseisen NB

-aantal personen en draairichting deuren VBB

-hoofddraag- constructie BB

-vluchtroutes NB

-brandbaarheid BB

-brandvoortplanting BB

-rookontwikkeling BB

-brandslanghaspel NB

-blusleiding BB

-blustoestel en blusdeken

-noodverlichting NB

Bijeenkomstfunctie overige bijeenkomstfuncties

-afmetingen brandcompartimenten BB

-WBDBO brandcompartimenten 30 min.

-rookcomparti- menten NB

-alle ontvluchtingeisen NB

-aantal personen en draairichting deuren VBB

-hoofddraag- constructie BB

-vluchtroutes NB

-brandbaarheid BB

-brandvoortplanting BB

-rookontwikkeling BB

-brandslanghaspel NB

-blusleiding BB

-minihaspel, blusdeken en blustoestel

-noodverlichting NB

Celfunctie

-afmetingen brandcompartimenten BB

-WBDBO brandcompartimenten 30 min.

-sub-brandcompartimenten NB

-rookcomparti- menten NB

-alle ontvluchtingeisen NB

-aantal personen en draairichting deuren VBB

-hoofddraag- constructie BB

-vluchtroutes NB

-brandbaarheid BB

-brandvoortplanting BB

-rookontwikkeling BB

-brandslanghaspel NB

-blusleiding BB

-blustoestel en blusdeken

-noodverlichting NB

Gezondheidszorg- functie

-afmetingen brandcompartimenten BB

-WBDBO brandcompartimenten 30 min.

-sub-brandcompartimenten NB

-rookcomparti- menten NB

-alle ontvluchtingeisen NB

-aantal personen en draairichting deuren VBB

-hoofddraag- constructie BB

-vluchtroutes NB

-brandbaarheid BB

-brandvoortplanting BB

-rookontwikkeling BB

-brandslanghaspel NB

-blusleiding BB

-minihaspel, blusdeken en blustoestel

-noodverlichting NB

Industriefunctie

-afmetingen brandcompartimenten BB

-WBDBO brandcompartimenten 30 min.

-rookcomparti- menten NB

-alle ontvluchtingeisen NB

-aantal personen en draairichting deuren VBB

-hoofddraag- constructie BB

-vluchtroutes NB

-brandbaarheid BB

-brandvoortplanting BB

-rookontwikkeling BB

-brandslanghaspel NB

-blusleiding BB

-minihaspel, blusdeken en blustoestel

-noodverlichting NB

Logiesfunctie

-afmetingen brandcompartimenten BB

-WBDBO brandcompartimenten 30 min.

-sub-brandcompartimenten NB

-rookcomparti- menten NB

-alle ontvluchtingeisen NB

-aantal personen en draairichting deuren VBB

-hoofddraag- constructie BB

-vluchtroutes NB

-brandbaarheid BB

-brandvoortplanting BB

-rookontwikkeling BB

-brandslanghaspel NB

-blusleiding BB

-blustoestel en blusdeken

-noodverlichting NB

Beperking van uitbreiding van brand

Beperking van verspreiding van rook

Vluchtroutes

Sterke bij brand van bouwconstructie

Materialen

Bestrijding van brand

Noodverlichting

Kantoorfunctie

-afmetingen brandcompartimenten BB

-WBDBO brandcompartimenten 30 min.

-rookcomparti- menten NB

-alle ontvluchtingeisen NB

-aantal personen en draairichting deuren VBB

-hoofddraag- constructie BB

-vluchtroutes NB

-brandbaarheid BB

-brandvoortplanting BB

-rookontwikkeling BB

-brandslanghaspel NB

-blusleiding BB

-minihaspel, blusdeken en blustoestel

-noodverlichting NB

Onderwijsfunctie

-afmetingen brandcompartimenten BB

-WBDBO brandcompartimenten 30 min.

-rookcomparti- menten NB

-alle ontvluchtingeisen NB

-aantal personen en draairichting deuren VBB

-hoofddraag- constructie BB

-vluchtroutes NB

-brandbaarheid BB

-brandvoortplanting BB

-rookontwikkeling BB

-brandslanghaspel NB

-blusleiding BB

-blustoestel en blusdeken

-noodverlichting NB

Winkelfunctie

-afmetingen brandcompartimenten BB

-WBDBO brandcompartimenten 30 min.

-rookcomparti- menten NB

-alle ontvluchtingeisen NB

-aantal personen en draairichting deuren VBB

-hoofddraag- constructie BB

-vluchtroutes NB

-brandbaarheid BB

-brandvoortplanting BB

-rookontwikkeling BB

-brandslanghaspel NB

-blusleiding BB

-minihaspel, blusdeken en blustoestel

-noodverlichting NB

Sportfunctie

-afmetingen brandcompartimenten BB

-WBDBO brandcompartimenten 30 min.

-rookcomparti- menten NB

-alle ontvluchtingeisen NB

-aantal personen en draairichting deuren VBB

-hoofddraag- constructie BB

-vluchtroutes NB

-brandbaarheid BB

-brandvoortplanting BB

-rookontwikkeling BB

-brandslanghaspel NB

-blusleiding BB

-minihaspel, blusdeken en blustoestel

-noodverlichting NB

NB = Bouwbesluit niveau nieuwbouw

BB = Bouwbesluit niveau bestaande bouw

VBB = VROM-richtlijn Vluchten bij brand

B.DE MATRIX t.a.v. de overige veiligheidseisen

Algemene sterkte bouwconstructie

Vloerafscheiding

Trap

Beweegbare constructieonderdelen

Woonfunctie

-woonfunctie gelegen in een woongebouw bestemd voor minder zelfredzame personen

-uiterste grenstoestand bij fundamentele of bijzondere belastingcombinaties NB

-aanwezigheid BB

-hoogte BB

-openingen BB

-opstapmogelijkheden NB

-afmetingen NB

-trapbordes BB

-afscheiding BB

-leuning BB

-regenwerendheid BB

-hoogte NB

Bijeenkomstfunctie

-kinderopvang

-uiterste grenstoestand bij fundamentele of bijzondere belastingcombinaties NB

-aanwezigheid BB

-hoogte BB

-openingen BB

-opstapmogelijkheden NB

-afmetingen NB

-trapbordes BB

-afscheiding BB

-leuning BB

-regenwerendheid BB

-hoogte NB

Bijeenkomstfunctie

-overige bijeenkomstfunctie

-uiterste grenstoestand bij fundamentele of bijzondere belastingcombinaties NB

-aanwezigheid BB

-hoogte BB

-openingen BB

-opstapmogelijkheden NB

-afmetingen NB

-trapbordes BB

-afscheiding BB

-leuning BB

-regenwerendheid BB

-hoogte NB

Celfunctie

-uiterste grenstoestand bij fundamentele of bijzondere belastingcombinaties NB

-aanwezigheid BB

-hoogte BB

-openingen BB

-opstapmogelijkheden NB

-afmetingen BB

-trapbordes BB

-afscheiding BB

-leuning BB

-regenwerendheid BB

-hoogte NB

Gezondheidszorgfunctie

-uiterste grenstoestand bij fundamentele of bijzondere belastingcombinaties NB

-aanwezigheid BB

-hoogte BB

-openingen BB

-opstapmogelijkheden NB

-afmetingen NB

-trapbordes BB

-afscheiding BB

-leuning BB

-regenwerendheid BB

-hoogte NB

Industriefunctie

-uiterste grenstoestand bij fundamentele of bijzondere belastingcombinaties NB

-aanwezigheid BB

-hoogte BB

-openingen BB

-opstapmogelijkheden NB

-afmetingen BB

-trapbordes BB

-afscheiding BB

-leuning BB

-regenwerendheid BB

-hoogte NB

Algemene sterkte bouwconstructie

Vloerafscheiding

Trap

Beweegbare constructieonderdelen

Logiesfunctie

-uiterste grenstoestand bij fundamentele of bijzondere belastingcombinaties NB

-aanwezigheid BB

-hoogte BB

-openingen BB

-opstapmogelijkheden NB

-afmetingen NB

-trapbordes BB

-afscheiding BB

-leuning BB

-regenwerendheid BB

-hoogte NB

Kantoorfunctie

-uiterste grenstoestand bij fundamentele of bijzondere belastingcombinaties NB

-aanwezigheid BB

-hoogte BB

-openingen BB

-opstapmogelijkheden NB

-afmetingen BB

-trapbordes BB

-afscheiding BB

-leuning BB

-regenwerendheid BB

-hoogte NB

Onderwijsfunctie

-uiterste grenstoestand bij fundamentele of bijzondere belastingcombinaties NB

-aanwezigheid BB

-hoogte BB

-openingen BB

-opstapmogelijkheden NB

-afmetingen NB

-trapbordes BB

-afscheiding BB

-leuning BB

-regenwerendheid BB

-hoogte NB

Winkelfunctie

-uiterste grenstoestand bij fundamentele of bijzondere belastingcombinaties NB

-aanwezigheid BB

-hoogte BB

-openingen BB

-opstapmogelijkheden NB

-afmetingen BB

-trapbordes BB

-afscheiding BB

-leuning BB

-regenwerendheid BB

-hoogte NB

Sportfunctie

-uiterste grenstoestand bij fundamentele of bijzondere belastingcombinaties NB

-aanwezigheid BB

-hoogte BB

-openingen BB

-opstapmogelijkheden NB

-afmetingen BB

-trapbordes BB

-afscheiding BB

-leuning BB

-regenwerendheid BB

-hoogte NB

BB = Bestaande Bouw

NB = Nieuwbouw

HOOFDSTUK 4 HET EISENPAKKET

4.1 Inleiding

Om bestaande gebouwen te kunnen toetsen zijn het beleidsniveau en de matrix verder uitgewerkt in het eisenpakket. Het eisenpakket vormt een Bouwbesluit voor bestaande gebouwen.

4.2 Indeling

Het eisenpakket is opgesteld voor de tien gebruiksfuncties:

  • 1.

    woonfunctie

  • 2.

    bijeenkomstfunctie

  • 3.

    celfunctie

  • 4.

    gezondheidszorgfunctie

  • 5.

    industriefunctie

  • 6.

    kantoorfunctie

  • 7.

    logiesfunctie

  • 8.

    onderwijsfunctie

  • 9.

    sportfunctie

  • 10.

    winkelfunctie

Het eisenpakket is ingedeeld conform de zeven categorieën van brandveiligheidseisen (zie paragraaf 1.4) en de vier categorieën van de overige veiligheidseisen (zie paragraaf 1.5):

  • 1.

    Beperking van uitbreiding van brand

  • 2.

    Beperking van verspreiding van rook

  • 3.

    Vluchten

  • 4.

    Sterkte van bouwconstructies bij brand

  • 5.

    Materialen

  • 6.

    Bestrijding van brand

  • 7.

    Noodverlichting

  • 8.

    Algemene sterkte bouwconstructie

  • 9.

    Vloerafscheidingen

  • 10.

    Trap

  • 11.

    Beweegbare constructieonderdelen

Voorafgaand aan de (brand)veiligheidseisen zijn de paragrafen Gelijkwaardige oplossingen (4.3) en Begripsbepalingen (4.4) opgenomen.

4.3 Gelijkwaardige oplossingen

In het Bouwbesluit is de mogelijkheid opgenomen om niet aan een genoemde prestatie-eis te voldoen, maar te kiezen voor een oplossing die een gelijkwaardige vorm van veiligheid biedt (gelijkwaardigheid). Dit moet dan wel passen binnen de functionele eis. Ook voor de eisen als genoemd in het (Brandpreventie)beleid Bestaande Bouw) is die mogelijkheid aanwezig. Wanneer gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid van gelijkwaardigheid, is het aan de brandweer of de buiteninspecteur om te beoordelen of de gekozen oplossing voldoet aan de functionele eis.

4.4 Begripsbepalingen

In de navolgende paragrafen worden een aantal begripsbepalingen ontleend aan het Bouwbesluit 2003 van uitleg voorzien. Deze begripsbepalingen zijn slechts opgenomen als ‘hulpmiddel’ bij het interpreteren van onderhavige nota.

Bij eventuele strijd tussen een begripsbepaling in onderhavige nota en de begripsbepalingen zoals opgenomen in het (thans vigerend) Bouwbesluit 2003, gaat altijd de begripsbepaling uit het vigerende Bouwbesluit voor.

4.4.1 Algemeen

Voor de toepassing van de bij of krachtens het eisenpakket gegeven voorschriften wordt verstaan onder7:

  • -

    bijdrage tot brandvoortplanting : bijdrage tot brandvoortplanting als bedoeld in NEN 6065 of NEN 1775;

  • -

    brand- en rookvrije vluchtroute: van brand gevrijwaarde rookvrije vluchtroute die uitsluitend door verkeersruimten voert;

  • -

    brandcompartiment: gedeelte van een of meer gebouwen bestemd als maximaal uitbreidingsgebied van brand;

  • -

    brandweerlift: brandweerlift als bedoeld in NEN-EN 81-72;

  • -

    gebruiksfunctie: de gedeelten van een of meer bouwwerken op een perceel of standplaats, die dezelfde gebruiksbestemming hebben en die tezamen een gebruikseenheid vormen (zie onder 1.2 de begripsbepalingen voor de verschillende gebruiksfuncties);

  • -

    gebruiksoppervlakte: gebruiksoppervlakte als bedoeld in NEN 2580;

  • -

    hoofddraagconstructie: hoofddraagconstructie als bedoeld in NEN 6702;

  • -

    inwendige scheidingsconstructie: constructie die de scheiding vormt tussen twee voor mensen toegankelijke besloten ruimten van een gebouw, waaronder begrepen de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voorzover die delen van invloed zijn op het voldoen van die scheidingsconstructie aan een bij of krachtens dit besluit gegeven voorschrift;

  • -

    kooktoestel: toestel voor het verwarmen en bereiden van voedsel;

  • -

    loopafstand: afstand, gemeten langs een denkbeeldige, kortst realiseerbare vloeiend verlopende lijn tussen twee punten, waarover op een afstand van ten minste 0,3 m van constructieonderdelen kan worden gelopen;

  • -

    meetniveau: hoogte van het aansluitende terrein, gemeten ter plaatse van de toegang van het gebouw;

  • -

    NEN: door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;

  • -

    nevenfunctie: gebruiksfunctie die ten dienste staat van een andere gebruiksfunctie;

  • -

    nominale belasting: maximale belasting van een verbrandingstoestel, bepaald op basis van de calorische bovenwaarde van de brandstof waarvoor dat toestel is ingericht;

  • -

    nooddeur: een deur die uitsluitend is bestemd om het bouwwerk te ontvluchten;

  • -

    noodtrap: een trap die uitsluitend is bestemd om het bouwwerk te ontvluchten;

  • -

    rookcompartiment: gedeelte van een of meer gebouwen bestemd als maximaal uitbreidingsgebied van rook;

  • -

    rookproductie: rookproductie als bedoeld in NEN 6066;

  • -

    rookvrije vluchtroute: van rook gevrijwaarde route die begint bij een toegang van een rookcompartiment of een sub-brandcompartiment, uitsluitend voert over vloeren, trappen of hellingbanen en eindigt op een veilige plaats, zonder dat gebruik behoeft te worden gemaakt van een lift;

  • -

    stookplaats: stookplaats als bedoeld NEN 6061;

  • -

    stookruimte: ruimte waarin een of meer opstelplaatsen voor verbrandingstoestellen liggen met een totale nominale belasting van meer dan 130 kW;

  • -

    technische ruimte: ruimte voor het plaatsen van de apparatuur, noodzakelijk voor het functioneren van een gebouw, waaronder in elk geval begrepen een meterruimte, een lift-machineruimte en een stookruimte;

  • -

    toegang van een gebruiksfunctie: toegang tot het aansluitende terrein, een gemeenschappelijke verkeersruimte, een gemeenschappelijk verblijfsgebied of eenruimte van een andere gebruiksfunctie, ter plaatse waarvan een route begint die uitsluitend door niet-gemeenschappelijke ruimten van de gebruiksfunctie naar een punt in een niet gemeenschappelijk verblijfsgebied voert.

  • -

    trappenhuis: verkeersruimte, waarin een trap ligt;

  • -

    uiterste grenstoestand: uiterste grenstoestand als bedoeld in NEN 6702;

  • -

    uitwendige scheidingsconstructie: constructie die de scheiding vormt tussen een voor mensen toegankelijke besloten ruimte van een gebouw en de buitenlucht, de grond of het water, waaronder begrepen de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voorzover die delen van invloed zijn op het voldoen van die scheidingsconstructie aan een bij of krachtens dit besluit gegeven voorschrift;

  • -

    veiligheidstrappenhuis: trappenhuis waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert, en dat in de vluchtrichting uitsluitend kan worden bereikt vanuit een niet besloten ruimte;

  • -

    verblijfsgebied: gedeelte van een gebruiksfunctie met ten minste een verblijfsruimte, bestaande uit een of meer op dezelfde bouwlaag gelegen aan elkaar grenzende ruimten anders dan een toiletruimte, een badruimte, een technische ruimte of een verkeersruimte;

  • -

    verblijfsruimte: ruimte voor het verblijven van mensen, dan wel een ruimte waarin de voor een gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten plaatsvinden;

  • -

    verkeersroute: route die begint bij een toegang van een ruimte, uitsluitend voert over vloeren, trappen of hellingbanen en eindigt bij de toegang van een andere ruimte;

  • -

    verkeersruimte: ruimte anders dan een ruimte in een verblijfsgebied, een toiletruimte, een badruimte of een technische ruimte, bestemd voor het bereiken van een andere ruimte;

  • -

    vluchttrappenhuis: trappenhuis waardoor een rookvrije vluchtroute voert;

  • -

    vrije hoogte: vrije hoogte als bedoeld in NEN 2580;

  • -

    vuurbelasting: vuurbelasting als bedoeld in NEN 6090;

  • -

    weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag: weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag als bedoeld in NEN 6068;

  • -

    weerstand tegen rookdoorgang: weerstand tegen rookdoorgang als bedoeld in NEN 6075.

4.4.2 Gebruiksfuncties

Voor de toepassing van de bij of krachtens het eisenpakket gegeven voorschriften wordt verstaan onder:

  • -

    woonfunctie: gebruiksfunctie voor het wonen;

  • -

    woongebouw: gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin twee of meer woonfuncties liggen, die zijn aangewezen op een of meer gemeenschappelijke verkeersroutes;

  • -

    bijeenkomstfunctie: gebruiksfunctie voor het samenkomen van mensen voor kunst, cultuur, godsdienst, communicatie, kinderopvang, het verstrekken van consumpties voor het gebruik ter plaatse en het aanschouwen van sport;

  • -

    bijeenkomstfunctie voor kinderopvang: bijeenkomstfunctie voor het bedrijfsmatig opvangen, verzorgen, opvoeden en begeleiden van kinderen die het basisonderwijs nog niet hebben beëindigd;

  • -

    celfunctie: gebruiksfunctie voor dwangverblijf van mensen;

  • -

    cellengebouw: gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin twee of meer celfuncties liggen, die zijn aangewezen op een of meer gemeenschappelijke verkeersroutes;

  • -

    gezondheidszorgfunctie: gebruiksfunctie voor medisch onderzoek, verpleging, verzorging of behandeling;

  • -

    industriefunctie: gebruiksfunctie voor het bedrijfsmatig bewerken of opslaan van materialen en goederen, of voor agrarische doeleinden;

  • -

    lichte industriefunctie: industriefunctie waarin activiteiten plaats vinden, waarbij het verblijven van mensen een ondergeschikte rol speelt;

  • -

    kantoorfunctie: gebruiksfunctie voor administratie;

  • -

    logiesfunctie: gebruiksfunctie voor het bieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan mensen;

  • -

    logiesgebouw: gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin twee of meer logiesfuncties liggen, die zijn aangewezen op een of meer gemeenschappelijke verkeersroutes;

  • -

    onderwijsfunctie: gebruiksfunctie voor het geven van onderwijs;

  • -

    sportfunctie: gebruiksfunctie voor het beoefenen van sport;

  • -

    winkelfunctie: gebruiksfunctie voor het verhandelen van materialen, goederen of diensten.

4.4.3 Bezettingsgraad

Voor de toepassing van de bij of krachtens het eisenpakket gegeven voorschriften wordt verstaan onder:

  • -

    bezettingsgraad van gebruiksoppervlakte: aantal m² gebruiksoppervlakte per persoon;

  • -

    bezettingsgraad van vloeroppervlakte: aantal m² vloeroppervlakte van een verblijfsgebied per persoon;

  • -

    bezettingsgraadklasse: klasse die de bezettingsgraad van een gebruiksoppervlakte en de bezettingsgraad van een vloeroppervlakte aan verblijfsgebied aangeeft, in overeenstemming met onderstaande tabel.

Klasse

bezettingsgraad

in m² gebruiksoppervlakte per persoon

in m² vloeroppervlakte aan verblijfsgebied per persoon

B1

> 0,8 - ≤ 2

> 0,5 - ≤ 1,3

B2

> 2 - ≤ 5

> 1,3 - ≤ 3,3

B3

> 5 - ≤12

> 3,3 - ≤ 8

B4

> 12 - ≤ 30

> 8 - ≤ 20

B5

> 30

> 20

4.4.4 Tabellen

Voor de toepassing van de bij of krachtens het eisenpakket gegeven voorschriften wordt in een tabel verstaan onder:

– dit lid is niet van toepassing;

* het hele artikel is van toepassing;

> alle waarden groter dan de achter dit teken aangegeven waarde;

n.t.deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan;

≤ alle waarden kleiner of gelijk aan de achter dit teken aangegeven waarde.

4.4.5 De brandveiligheids- en overige veiligheidseisen

In de bijlagen 1 t/m 11 zijn de brandveiligheidseisen artikelsgewijs weergegeven.

HOOFDSTUK 5 BRONVERMELDING EN NAWOORD

5.1 Bronvermelding

Het (Brandpreventie)beleid Bestaande Bouw - (Brandpreventieve) eisen voor bestaande gebouwen in de Gemeente Zeist is onder meer gebaseerd op de onderstaande bronnen:

  • 1.

    Brandbeveiligingsverordening Zeist 1994;

  • 2.

    Rapport Vuurwerkramp Enschede Commissie Oosting – januari ’01;

  • 3.

    Technische en juridische grondslagen van de technische bouwregelgeving Woningwet en Bouwbesluit N.P.M. Scholten - mei 2001;

  • 4.

    Rapport Cafébrand Volendam Commissie Alders – juni ’01;

  • 5.

    Brandpreventiebeleid Bestaande Bouw, Nibra en TAC Technisch Adviescentrum, 2002

  • 6.

    Handreiking Brandpreventie bestaande bouw (NIBRA) ministerie van BZK – februari 2002;

  • 7.

    Brandpreventiebeleid Bestaande Bouw Regionale Brandweer Utrecht, werkgroep Bestaande Bouw namens de Adviesgroep Pro-actie en Preventie van de Regionale Brandweer Utrecht, 2002;

  • 8.

    Circulaire MG 2003-19 ministerie van VROM/ Brandveiligheid - Bouwbesluit 2003 in relatie tot aanschrijvingen en gebruiksvergunningen – juli 2003;

  • 9.

    Handhavingsbeleid gebruiksvergunningen en loze meldingen, gemeente Zeist, 2003;

  • 10.

    Het Bouwbesluit 2003, Ministerie van VROM, 2003;

  • 11.

    Richtlijn Vluchten bij Brand, Ministerie van VROM, 2004;

  • 12.

    Brochure Vluchten bij brand ministerie van VROM – augustus 2004;

  • 13.

    Bouwverordening gemeente Zeist;

  • 14.

    Herziening Bouwbesluit 2003, Ministerie van VROM, 2005;

  • 15.

    Brandveiligheid van Cellengebouwen (Unitbouw) VROM inspectie – juli 2006;

  • 16.

    Handreiking borging brandveiligheid Unitbouw VROM inspectie – augustus 2006;

  • 17.

    Brand cellencomplex Schiphol-Oost Onderzoeksraad voor Veiligheid – september 2006;

  • 18.

    Wegwijzer brandveiligheid Unitbouw, versie bestaande bouwwerken VROM inspectie – februari 2007;

  • 19.

    Woningwet – april 2007;

  • 20.

    Arbeidsomstandighedenwet 2007;

  • -

    Diverse college- en raadsbesluiten, beleidsnota’s, actieprogramma’s en dergelijke gemeente Zeist;

  • -

    Diverse publicaties, nota’s en beleidstukken van andere gemeenten;

5.2 Nawoord

Bij het samenstellen van het eisenpakket van het (Brandpreventie)beleid Bestaande Bouw - (Brandpreventieve) eisen voor bestaande gebouwen in de Gemeente Zeist heeft het Bouwbesluit 2003 als voornaamste bron gediend. Het Bouwbesluit is een dynamisch document, dat regelmatig wordt herzien en uitgebreid. Wanneer in de toekomst artikelen met betrekking tot (brand)veiligheid wijzigen, zal ook het (Brandpreventieve)beleid Bestaande Bouw moeten worden aangepast.

De basis van dit document wordt gevormd door hoofdstuk 2 Het Beleidsniveau. Samen met de matrices zijn hier de uitgangspunten van het beleid vastgelegd. Wijzigingen in het Bouwbesluit zijn hierdoor eenvoudig in dit document door te voeren.

Bijlage 1 Beperking van uitbreiding van brand

1.1 Beperking van uitbreiding van brand

Artikel 1.1

  • 1.

    Een bestaand bouwwerk is zodanig dat de uitbreiding van brand voldoende wordt beperkt.

  • 2.

    Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 1.1 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

afbeelding binnen de regeling

Ligging

Artikel 1.2

  • 1.

    Een besloten ruimte van een gebouw ligt in een brandcompartiment. Dit geldt niet voor een toiletruimte, een badruimte, een meterruimte en een opstelplaats voor een verbrandingstoestel niet gelegen in een stookruimte als bedoeld in 4.4.1 (begripsbepalingen algemeen), en een liftschacht die wat betreft de klasse van de brandvoortplanting en de mate van rookproductie voldoet aan de eisen van een brand- en rookvrije vluchtroute.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid, liggen een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van meer dan 100 m², een ruimte voor de opslag van bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen en een stookruimte als bedoeld in 4.4.1 (begripsbepalingen algemeen), in een brandcompartiment.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid, ligt een ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert, niet in een brandcompartiment.

  • 4.

    Een niet besloten verblijfsruimte ligt in een brandcompartiment.

  • 5.

    Het eerste en vierde lid zijn niet van toepassing op een gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 2.000 m² en een volgens NEN 6090 bepaalde vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m².

  • 6.

    Het eerste en vierde lid zijn niet van toepassing op een lichte industriefunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 100 m², die uitsluitend is bestemd voor de opslag van goederen of materialen, niet zijnde bij ministeriële regeling aangegevenbrandbare, brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen.

  • 7.

    Het eerste en vierde lid zijn niet van toepassing op een lichte industriefunctie met een volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting van ten hoogste 200 MJ/m².

Omvang

Artikel 1.3

  • 1.

    Een brandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een perceel.

  • 2.

    In een brandcompartiment van een woongebouw liggen uitsluitend woonfuncties.

  • 3.

    Een brandcompartiment heeft een gebruiksoppervlakte die niet groter is dan de in tabel 1.1 aangegeven grenswaarde.

  • 4.

    Een stookruimte als bedoeld in 4.4.1 (begripsbepalingen algemeen), is een brandcompartiment.

  • 5.

    Een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van meer dan 100 m² is een brandcompartiment.

  • 6.

    Een ruimte, die bestemd is voor de opslag van bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen, is een brandcompartiment.

  • 7.

    Een brandcompartiment waarin een groep van niet-gemeenschappelijke ruimten ligt, heeft een gebruiksoppervlakte die kleiner is dan 77 % van de totale gebruiksoppervlakte aan brandcompartiment in het gebouw waarin de celfunctie ligt. Dit geldt niet indien de volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen een sub-brandcompartiment als bedoeld in artikel 1.7 waarin de niet-gemeenschappelijke ruimten liggen, en een aangrenzende celfunctie of een besloten gemeenschappelijke ruimte ten minste 60 minuten is. Daarbij kan tussen een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied en de gemeenschappelijke verkeersruimte die toegang geeft tot dat gebied, worden volstaan met ten minste 30 minuten indien:

    • a.

      die gemeenschappelijke verkeersruimte twee toegangen heeft die een toegang zijn van het brandcompartiment of aansluiten op een route die uitsluitend door gemeenschappelijke verkeersruimten voert naar een toegang van het brandcompartiment, en

    • b.

      de afstand tussen die toegangen ten minste 5 m is.

  • Indien zich tussen een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van de celfunctie en de gemeenschappelijke verkeersruimte een deur bevindt, blijft bij het bepalen van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag buiten beschouwing een oppervlak gelegen onder die deur, dat niet groter is dan 0,02 m² en waarvan de hoogte, gemeten vanaf de vloer, niet groter is dan 0,05 m.

  • 8.

    In afwijking van het derde lid, heeft een brandcompartiment waarin een sub- brandcompartiment als bedoeld in artikel 1.7 ligt, een gebruiksoppervlakte van ten hoogste 1.000 m².

  • 9.

    Een brandcompartiment waarin een gedeelte van een gezondheidszorgfunctie bestemd voor aan bed gebonden patiënten ligt, heeft per bouwlaag een gebruiksoppervlakte die kleiner is dan 77 % van de totale gebruiksoppervlakte aan brandcompartiment op die bouwlaag.

Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag

Artikel 1.4

  • 1.

    De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een brandcompartiment naar een ander brandcompartiment, een besloten ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert, en een niet besloten veiligheidstrappenhuis, is niet lager dan 30 minuten.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, is de volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een brandcompartiment naar een anderbrandcompartiment, een besloten ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert, en een niet besloten veiligheidstrappenhuis, niet lager dan 60 minuten indien het andere brandcompartiment, de besloten ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert, en het niet besloten veiligheidstrappenhuis, onderdeel is van een woonfunctie.

  • 3.

    Bij het bepalen van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een brandcompartiment van de gebruiksfunctie naar een brandcompartiment, een besloten ruimte waardoor een van brand en van rook gevrijwaarde vluchtroute voert en een niet besloten veiligheidstrappenhuis van een gebouw op een ander perceel, wordt voor het gebouw op het aangrenzende perceel uitgegaan van een identiek doch spiegelsymmetrisch ten opzichte van de perceelsgrens gelegen gebouw. Deze spiegeling heeft plaats ten opzichte van het hart van de openbare weg, het openbaar water of het openbaar groen indien het perceel grenst aan die weg, dat water of dat groen.

Zelfsluitende deur

Artikel 1.5

In een inwendige scheidingsconstructie van een brandcompartiment waarvoor een eis voor de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt, bevindt zich geen ander beweegbaar constructieonderdeel dan een zelfsluitende deur.

1.2 Verdere beperking van uitbreiding van brand

Artikel 1.6

  • 1.

    Een bestaand bouwwerk waarin wordt geslapen is zodanig dat uitbreiding van brand in verdergaande mate wordt beperkt dan bepaald in artikel 1.1 t/m 1.5.

  • 2.

    Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 1.6 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

afbeelding binnen de regeling

Ligging

Artikel 1.7

  • 1.

    Een niet-gemeenschappelijke ruimte ligt in een sub-brandcompartiment. Dit geldt niet voor een toiletruimte, een badruimte, een meterruimte, en een opstelplaats voor een verbrandingstoestel niet gelegen in een stookruimte als bedoeld in 4.4.1 (begripsbepalingen algemeen).

  • 2.

    Een gemeenschappelijk verblijfsgebied ligt in een sub-brandcompartiment.

  • 3.

    Een verblijfsruimte ligt in een sub-brandcompartiment.

  • 4.

    Een verblijfsruimte waarin wordt geslapen ligt in een sub-brandcompartiment.

  • 5.

    Een sub-brandcompartiment ligt in een brandcompartiment.

Omvang

Artikel 1.8

  • 1.

    Een sub-brandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een brandcompartiment.

  • 2.

    Een sub-brandcompartiment als bedoeld in artikel 1.7, eerste lid, omvat in afwijking van artikel 1.3, tweede lid, uitsluitend niet gemeenschappelijke ruimten van niet meer dan één gebruiksfunctie en nevenfuncties van die gebruiksfunctie.

  • 3.

    Een sub-brandcompartiment heeft een gebruiksoppervlakte die niet groter is dan 500 m².

  • 4.

    Een sub-brandcompartiment waarin een verblijfsruimte ligt, omvat uitsluitend:

    • a.

      een of meer met elkaar in verbinding staande ruimten met een totale gebruiksoppervlakte van niet meer dan 40 m², of

    • b.

      die verblijfsruimte, indien de vloeroppervlakte van die verblijfsruimte groter is dan 40 m².

  • 5.

    Een gemeenschappelijk verblijfsgebied is een sub-brandcompartiment.

  • 6.

    Een sub-brandcompartiment met een verblijfsruimte waarin wordt geslapen is bestemd voor niet meer aan 40 personen en heeft een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 200 m².

  • 7.

    Een sub-brandcompartiment omvat uitsluitend een of meer verblijfsruimten voor aan bed gebonden patiënten en ruimten die ten dienste staan van die verblijfsruimten met een totale gebruiksoppervlakte van:

    • a.

      niet meer dan 50 m², indien die verblijfsruimten niet permanent worden bewaakt, of

    • b.

      niet meer dan 500 m², indien die verblijfsruimten permanent worden bewaakt.

Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag

Artikel 1.9

  • 1.

    De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een sub-brandcompartiment naar een besloten ruimte in het brandcompartiment is niet lager dan de in tabel 1.6 aangegeven grenswaarde.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, is de volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een sub-brandcompartiment naar een ruimte als bedoeld in het eerste lid, die in dezelfde woonfunctie ligt, niet lager dan 30 minuten.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid, kan worden volstaan met 30 minuten, indien:

    • a.

      de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting van het sub- brandcompartiment niet groter is dan 500 MJ/m², en

    • b.

      in het gebouw geen vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 7 m boven het meetniveau.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid, kan tussen een sub-brandcompartiment en een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute loopt zijn volstaan met 30 minuten.

  • 5.

    Indien zich tussen een sub-brandcompartiment en een aangrenzende ruimte dietoegang geeft tot dat sub-brandcompartiment, een deur bevindt, blijft bij het bepalen van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag buiten beschouwing een oppervlak gelegen onder die deur, dat niet groter is dan 0,02 m² en waarvan de hoogte, gemeten vanaf de vloer, niet groter is dan 0,05 m.

Zelfsluitende deur

Artikel 1.10

In een inwendige scheidingsconstructie van een sub-brandcompartiment waarvoor een eis voor de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt, bevindt zich geen ander beweegbaar constructieonderdeel dan een zelfsluitende deur.

Bijlage 2 Beperking van verspreiding van rook

Artikel 2.1

  • 1.

    Een bestaand bouwwerk is zodanig dat bij brand rook zich niet binnen korte tijd kan verspreiden naar een ander deel van het bouwwerk zodat op veilige wijze het aansluitende terrein kan worden bereikt.

  • 2.

    Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.1 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

afbeelding binnen de regeling

Ligging

Artikel 2.2

  • 1.

    Een brandcompartiment is ingedeeld in een of meer rookcompartimenten.

  • 2.

    Tussen een toegang van een verblijfsgebied en een toegang van een besloten vluchttrappenhuis van een gebouw waarin een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 50 m boven het meetniveau, ligt een verkeersruimte met een lengte van ten minste 2 m. Indien de verkeersruimte een besloten ruimte is, is deze een rookcompartiment.

Omvang

Artikel 2.3

  • 1.

    Een sub-brandcompartiment is een rookcompartiment.

  • 2.

    De loopafstand tussen een punt in een verblijfsgebied en een toegang van het rookcompartiment waarin het verblijfsgebied ligt, is niet groter dan de in tabel 2.1 aangegeven grenswaarde. Bij het bepalen van de loopafstand wordt een constructie- onderdeel, niet zijnde een bouwconstructie, dat in het verblijfsgebied ligt, buiten beschouwing gelaten en wordt de loopafstand die in het verblijfsgebied ligt, met 1,5 vermenigvuldigd.

  • 3.

    De loopafstand tussen een punt in een verblijfsruimte en een toegang van het rookcompartiment waarin de verblijfsruimte ligt, is niet groter dan de in tabel 2.1 aangegeven grenswaarde.

  • 4.

    Het hoogteverschil tussen de vloer van een verblijfsgebied en een vloer ter plaatse van een toegang waarop het verblijfsgebied is aangewezen, van het rookcompartiment waarin het verblijfsgebied ligt, is niet groter dan 4 m.

  • 5.

    In afwijking van het tweede lid, is de loopafstand tussen een punt in een niet- gemeenschappelijk verblijfsgebied en een toegang van het rookcompartiment waarin het verblijfsgebied ligt, niet groter dan 22,5 m.

  • 6.

    Een hoogteverschil tussen vloeren van verblijfsgebieden die in hetzelfde rookcompartiment liggen, is niet groter dan 12 m.

  • 7.

    Het vierde lid geldt niet, indien de bouwlagen met elkaar in open verbinding staan, tenzij de op vloerniveau gemeten open verbinding kleiner of gelijk is aan 25 % van de kleinste vloeroppervlakte van de bouwlagen die binnen de omhullende scheidingsconstructies van het rookcompartiment liggen.

Weerstand rookdoorgang

Artikel 2.4

De volgens NEN 6075 bepaalde weerstand tegen rookdoorgang van een rookcompartiment naar een besloten ruimte in het brandcompartiment is niet lager dan 30 minuten.

Zelfsluitende constructieonderdelen

Artikel 2.5

In een inwendige scheidingsconstructie van een rookcompartiment waarvoor een weerstand tegen rookdoorgang geldt, bevindt zich geen beweegbaar constructieonderdeel anders dan een zelfsluitend constructieonderdeel.

Bijlage 3 Vluchten

3.1 Vluchten binnen een rookcompartiment en een sub-brandcompartiment

Artikel 3.1

  • 1.

    Een bestaand bouwwerk is zodanig dat een rookcompartiment en een sub- brandcompartiment voldoende snel en veilig kunnen worden verlaten.

  • 2.

    Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.1.1 en tabel 3.1.2 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Verblijfsgebied en verblijfsruimte

Artikel 3.2

  • 1.

    De loopafstand tussen een punt in een gemeenschappelijk verblijfsgebied en ten minste een toegang van het sub-brandcompartiment waarin het verblijfsgebied ligt, is ten hoogste 20 m. Bij het bepalen van de loopafstand wordt een constructie-onderdeel, niet zijnde een bouwconstructie, dat in het verblijfsgebied ligt, buiten beschouwing gelaten.

  • 2.

    De loopafstand tussen een punt in een gemeenschappelijke verblijfsruimte en ten minste een toegang van het sub-brandcompartiment waarin de verblijfsruimte ligt, is ten hoogste 30 m.

  • 3.

    Een verblijfsgebied of een verblijfsruimte heeft ten minste twee toegangen, indien:

    • a.

      in die ruimte geen opstelplaats voor een kooktoestel ligt en de vloeroppervlakte van dat gebied groter is dan 75 m², of

    • b.

      in die ruimte een opstelplaats voor een kooktoestel ligt en de vloeroppervlakte van dat gebied groter is dan 25 m².

  • 4.

    Ten minste een toegang als bedoeld in het tweede lid, van een gemeenschappelijke verblijfsruimte is een toegang van het sub-brandcompartiment waarin die ruimte ligt, of bij ten minste een toegang begint een route die uitsluitend door gemeenschappelijke verkeersruimten naar een toegang van dat sub-brandcompartiment voert. De toegang van die verblijfsruimte mag de toegang van een andere verblijfsruimte zijn, op voorwaarde dat die ruimte ten minste twee toegangen heeft waarbij een route begint die uitsluitend door verkeersruimten naar een toegang van het sub-brandcompartiment voert.

  • 5.

    Het eerste, het tweede en het derde lid gelden niet voor een gemeenschappelijk verblijfsgebied dat in een sub-brandcompartiment ligt met een gebruiksoppervlakte van minder dan 500 m².

  • 6.

    De loopafstand tussen de toegang van een niet-gemeenschappelijke verblijfsruimte en ten minste een toegang van het brandcompartiment of het sub-brandcompartiment waarin die ruimte ligt, is ten hoogste 15 m.

  • 7.

    Een toegang als bedoeld in het zesde lid, van een niet-gemeenschappelijke verblijfsruimte, is een toegang van een brandcompartiment of een sub- brandcompartiment, of ter plaatse van die toegang begint een route naar de toegang van een brandcompartiment of een sub-brandcompartiment. Een besloten ruimte op die route heeft een niet-ioniserende rookmelder die is aangesloten op een voorziening voor elektriciteit en die voldoet aan de primaire inrichtingseisen en de primaire producteisen volgens NEN 2555.

  • 8.

    De getalwaarde van de breedte van de totale vrije doorgang in mm van de toegangen van een verblijfsgebied of van een verblijfsruimte, is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen vloeroppervlakte van dat verblijfsgebied of die verblijfsruimte in m², vermenigvuldigd met de in tabel 3.1.1 aangegeven waarde, met een minimum van 0,85 m voor elke toegang.

  • 9.

    De deur van een toegang van een verblijfsgebied of een verblijfsruimte draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in, indien de op die toegang aangewezen vloeroppervlakte van dat verblijfsgebied of van die verblijfsruimte groter is dan de in tabel 3.1.1 aangegeven waarde. Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.

  • 10.

    De loopafstand tussen een punt in een verblijfsruimte en ten minste een toegang van die ruimte is niet groter dan de in tabel 3.1.1 aangegeven waarde.

  • 11.

    De loopafstand tussen een punt in een ruimte die bestemd is voor de opslag van of waar gewerkt wordt met bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende, bij brand gevaar opleverende of voor de gezondheid schadelijke stoffen, en ten minste een toegang van die ruimte, is ten hoogste 20 m.

  • 12.

    Een toegang als bedoeld in het tiende lid:

    • a.

      is een toegang van het rookcompartiment waarin die ruimte ligt,

    • b.

      is een toegang waarbij een route begint die niet door een verblijfsruimte, een toiletruimte, een badruimte of een technische ruimte naar een toegang van het rookcompartiment voert, of

    • c.

      is een toegang van een andere verblijfsruimte, indien die verblijfsruimte ten minste twee toegangen heeft als bedoeld in onderdeel a of onderdeel b van dit lid.

  • 13.

    Het twaalfde lid geldt niet voor een verblijfsruimte die in een sub-brandcompartiment ligt.

  • 14.

    Indien volgens het eerste tot en met vierde lid, het tiende of het twaalfde lid twee toegangen zijn vereist, is de afstand tussen een punt van de ene toegang en een punt van de andere toegang ten minste 5 m.

  • 15.

    Ten minste een toegang van een verblijfsruimte voor aan bed gebonden patiënten en ten minste een verkeersroute die vanuit een aangrenzend brandcompartiment naar die toegang voert, hebben een vrije doorgang waardoor een blok met een lengte van 2,3 m, een hoogte van 1,2 m en een breedte van 1,1 m horizontaal kan worden voortbewogen. Deze verkeersroute voert niet over een trap of door een lift.

  • 16.

    De loopafstand tussen de toegang van een verblijfsruimte die in een rookcompartiment ligt en de toegang van dat rookcompartiment is ten hoogste 15 m, indien dat rookcompartiment niet meer dan een toegang heeft.

Sub-brandcompartiment

Artikel 3.3

  • 1.

    Ten minste een toegang van een sub-brandcompartiment als bedoeld in artikel 1.7:

    • a.

      is een toegang van het rookcompartiment waarin dat sub-brandcompartiment ligt, of

    • b.

      is een toegang waarbij een route begint die niet door een verblijfsruimte, een toiletruimte, een badruimte of een technische ruimte naar een toegang van het rookcompartiment voert.

  • 2.

    Het eerste lid geldt uitsluitend voor een sub-brandcompartiment waarin een gemeenschappelijk verblijfsgebied of een gemeenschappelijke verblijfsruimte ligt.

Rookcompartiment

Artikel 3.4

  • 1.

    De afstand tussen een stookplaats en de verticale projectie van een trap is ten minste 1,5 m.

  • 2.

    Een rookcompartiment heeft een of meer toegangen, met een minimum van twee indien de gebruiksoppervlakte van het rookcompartiment groter is dan de in tabel 3.1.2 gegeven grenswaarde.

  • 3.

    De getalwaarde van de breedte van de totale vrije doorgang in mm van de toegangen van een rookcompartiment, is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen gebruiksoppervlakte van dat rookcompartiment in m², vermenigvuldigd met de in tabel 3.1.2 aangegeven waarde, met een minimum van 0,85 m voor elke toegang.

  • 4.

    Een deur van een toegang van een rookcompartiment draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in, indien de op die toegang aangewezen gebruiksoppervlakte van dat rookcompartiment groter is dan de in tabel 3.1.2 aangegeven grenswaarde. Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.

  • 5.

    Een deur van een toegang van een rookcompartiment draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in, indien de deur van een toegang van een in dat compartiment gelegen verblijfsgebied of verblijfsruimte niet indraait tegen de vluchtrichting als bedoeld in artikel 3.2, negende lid. Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.

  • 6.

    Een besloten ruimte waardoor een verkeersroute voert heeft tussen twee toegangen een loopafstand die niet groter is dan de in tabel 3.1.2 aangegeven grenswaarde.

  • 7.

    Indien volgens het tweede lid twee toegangen zijn vereist, is de afstand tussen een punt van de ene toegang en een punt van de andere toegang ten minste 5 m.

    3.2Vluchtroutes

Artikel 3.5

  • 1.

    Een bestaand bouwwerk heeft voldoende vluchtroutes waarlangs bij brand een veilige plaats kan worden bereikt.

  • 2.

    Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.5 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

afbeelding binnen de regeling

Veilige plaats

Artikel 3.6

  • 1.

    Een rookvrije vluchtroute leidt naar het aansluitende terrein en vandaar naar de openbare weg zonder dat deuren worden gepasseerd die met een sleutel moeten worden geopend.

  • 2.

    Een rookvrije vluchtroute van een nevenfunctie van een celfunctie, leidt, in afwijking van het eerste lid, naar een ander brandcompartiment.

  • 3.

    Een rookvrije vluchtroute leidt naar een ander brandcompartiment.

Algemeen

Artikel 3.7

Een bouwwerk geen gebouw zijnde heeft, afhankelijk van zijn bestemming en grootte, voldoende vluchtroutes.

Uit rookcompartiment

Artikel 3.8

  • 1.

    Ter plaatse van een toegang van een rookcompartiment beginnen ten minste twee rookvrije vluchtroutes die behalve bij de toegang nergens samenvallen.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, kan worden volstaan met één vluchtroute, indien het rookcompartiment meer dan een toegang heeft en ten minste twee van de ter plaatse van die toegangen beginnende vluchtroutes nergens samenvallen.

  • 3.

    Delen van de twee vluchtroutes als bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen voorzover deze in een veiligheidstrappenhuis liggen, samenvallen.

  • 4.

    Het eerste lid geldt niet voor een rookcompartiment met een totale gebruiksoppervlakte van niet meer dan 250 m2 waarin geen verblijfsruimte ligt voor het verblijven van mensen.

  • 5.

    In afwijking van het eerste lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee vluchtroutes samenvallen, als de totale gebruiksoppervlakte aan rookcompartiment die is aangewezen op deze gedeelten, niet groter is dan de grenswaarde die is aangegeven in tabel 3.5.

  • 6.

    In afwijking van het eerste lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee vluchtroutes samenvallen, indien deze gedeelten een brand- en rookvrije vluchtroute zijn en de totale gebruiksoppervlakte aan rookcompartiment die is aangewezen op deze gedeelten, niet groter is dan de grenswaarde die is aangegeven in tabel 3.5.

  • 7.

    Onverminderd het zesde lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee vluchtroutes uitsluitend samenvallen over een lengte die niet groter is dan de grenswaarde die is aangegeven in tabel 3.5. Bij het bepalen van de lengte worden gedeelten die in een veiligheidstrappenhuis liggen buiten beschouwing gelaten.

  • 8.

    De eerste gedeelten van de twee vluchtroutes als bedoeld in het zesde lid, kunnen uitsluitend samenvallen over een lengte van niet meer dan 20 m.

  • 9.

    Over samenvallende vluchtroutes als bedoeld in het zesde lid mag geen hoogteverschil worden overbrugd van meer dan 12,5 m. Bij het bepalen van het hoogteverschil worden gedeelten die in een veiligheidstrappenhuis liggen buiten beschouwing gelaten.

  • 10.

    Ter plaatse van ten minste een toegang van een rookcompartiment begint een rookvrije vluchtroute die naar een toegang van een ander brandcompartiment voert. Het gedeelte van deze vluchtroute, dat tussen de toegang van het rookcompartiment en de toegang van het andere brandcompartiment ligt, voert niet over een trap.

  • 11.

    Een vluchtroute kan een gemeenschappelijke vluchtroute zijn.

Uit sub-brandcompartiment

Artikel 3.9

  • 1.

    Ter plaatse van een toegang van een sub-brandcompartiment beginnen ten minste twee rookvrije vluchtroutes die behalve bij de toegang nergens samenvallen.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, kan worden volstaan met één rookvrije vluchtroute, indien het sub-brandcompartiment meer dan een toegang heeft en ten minste twee van de ter plaatse van die toegangen beginnende rookvrije vluchtroutes nergens samenvallen.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid, kunnen de twee rookvrije vluchtroutes geheel of gedeeltelijk samenvallen, als het samenvallende gedeelte niet in een trappenhuis ligt en niet aan een ander sub-brandcompartiment grenst.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, kan het samenvallende gedeelte aan een ander sub- brandcompartiment grenzen, indien:

    • a.

      het samenvallende gedeelte aan niet meer dan één ander sub-brandcompartiment grenst,

    • b.

      de toegang van het sub-brandcompartiment en de toegang van het andere sub- brandcompartiment recht tegenover elkaar liggen en

    • c.

      het samenvallende gedeelte niet langs een beweegbaar constructie-onderdeel voert, tenzij dit deel uitmaakt van de toegang van het andere sub-brandcompartiment.

  • 5.

    In afwijking van het derde lid, kan het samenvallende gedeelte in een trappenhuis liggen en aan een ander sub-brandcompartiment grenzen, indien:

  • 5.
    • a.

      de totale gebruiksoppervlakte van de woonfuncties die zijn aangewezen op dat trappenhuis niet groter is dan 800 m², geen vloer van een verblijfsgebied van die woonfuncties hoger ligt dan 12,5 m boven het meetniveau en geen van de woonfuncties een gebruiksoppervlakte heeft van meer dan 150 m²,

    • b.

      op dat trappenhuis niet meer dan zes woonfuncties zijn aangewezen, waarvan geen vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 6 m boven het meetniveau, of

    • c.

      dat trappenhuis een veiligheidstrappenhuis is.

  • 6.

    Een vluchtroute kan een gemeenschappelijke vluchtroute zijn.

Vluchttrappenhuis

Artikel 3.10

Een vluchttrappenhuis waarbinnen een hoogteverschil van meer dan 8 m kan worden overbrugd, voldoet aan de voorschriften die van toepassing zijn op een ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert.

3.3 Inrichting van rookvrije vluchtroutes

Artikel 3.11

  • 1.

    Een bestaand bouwwerk heeft zodanig ingerichte rookvrije vluchtroutes, dat in geval van brand snel en veilig kan worden gevlucht.

  • 2.

    Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.166 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

afbeelding binnen de regeling

Artikel 3.12

  • 1.

    Een rookvrije vluchtroute heeft een vrije doorgang met een breedte die niet kleiner is dan 0,85 m en een hoogte van ten minste 2,3 m. De breedte geldt niet voor een verkeersroute voorzover deze over een trap voert.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid heeft een rookvrije vluchtroute die voert naar een ander brandcompartiment een vrije doorgang waardoor een blok met een lengte van 2,3 m, een hoogte van 2,3 m en een breedte van 1,1 m horizontaal kan worden voortbewogen.

Scheidingsconstructie tussen vluchtmogelijkheden

Artikel 3.13

  • 1.

    De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen rookvrije vluchtroutes bedraagt ten minste 30 minuten. Dit geldt niet voor een samenvallend gedeelde en aan het begin van twee rookvrije vluchtroutes als bedoeld in de artikelen 3.8, eerste lid en 3.9, eerste lid.

  • 2.

    Een inwendige scheidingsconstructie tussen twee rookvrije vluchtroutes bevat geen ander beweegbaar constructieonderdeel dan een zelfsluitende deur.

Luchttoevoer en rookafvoer

Artikel 3.14

Een niet-besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft een voorziening voor afvoer van rook met een component voor toevoer van verse lucht en een component voor afvoer van rook, met een zodanige capaciteit dat die ruimte tijdens brand gedurende langere tijd kan worden gebruikt om te vluchten.

Permanente vuurbelasting

Artikel 3.15

  • 1.

    Het product van de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting en de netto vloeroppervlakte van een veiligheidstrappenhuis is per bouwlaag ten hoogste 3.500 MJ.

  • 2.

    Een vluchttrappenhuis, anders dan een veiligheidstrappenhuis is niet rechtstreeks bereikbaar vanuit een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, een toiletruimte, een liftschacht of een technische ruimte, tenzij het product van de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting en de som van de netto vloeroppervlakten van dat vluchttrappenhuis, de besloten ruimte, de toiletruimte, de liftschacht en de technische ruimte per bouwlaag ten hoogste 3500 MJ is. Dit geldt niet voor een trappenhuis dat voldoet aan artikel 3.9, vijfde lid.

Draairichting deur

Artikel 3.16

  • 1.

    Een deur tussen een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, en een vluchttrappenhuis draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in.

  • 2.

    Een deur die in de rookvrije vluchtroute ligt, draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in, indien de totale op die deur aangewezen gebruiksoppervlakte aan rookcompartiment, groter is dan de in tabel 3.11 aangegeven grenswaarde. Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.

  • 3.

    Indien een deur van een toegang van een rookcompartiment niet tegen de vluchtrichting indraait, als bedoeld in artikel 3.4, vierde lid, draait geen enkele deur die in een rookvrije vluchtroute van dat rookcompartiment ligt, bij het openen tegen de vluchtrichting in. Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.

Loopafstand

Artikel 3.17

Een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft tussen twee toegangen die in de rookvrije vluchtroute liggen, een loopafstand die niet groter is dan 30 m. Dit geldt niet voor een vluchttrappenhuis.

Opvang- en doorstroomcapaciteit

Artikel 3.18

Een ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft een opvangcapaciteit en een doorstroomcapaciteit, die voldoen aan de bij ministeriële regeling gegeven voorschriften.

VROM-richtlijn "Vluchten bij Brand"

Artikel 3.19

Van het gestelde in de artikelen 3.2 t.m. 3.4, 3.6 t.m. 3.10 en 3.12 t.m. 3.18 kan worden afgeweken mits wordt voldaan aan tenminste dezelfde mate van veiligheid, overeenkomstig het gestelde in én overeenkomstig de methodiek van, de richtlijn van het Ministerie van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) met de titel "Vluchten bij Brand". Aan de functionele eisen als genoemd in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.11 zal onverkort moeten worden voldoen.

Bijlage 4 Sterkte van bouwconstructies bij brand

Artikel 4.1

  • 1.

    Een bestaand bouwwerk heeft een bouwconstructie die zodanig is dat het bouwwerk bij brand gedurende enige tijd kan worden verlaten en doorzocht zonder dat er gevaar voor instorting is.

  • 2.

    Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.1 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

afbeelding binnen de regeling

Tijdsduur bezwijken

Artikel 4.2

  • 1.

    Een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie waarvan het bezwijken leidt tot het onbruikbaar worden van een rookvrije vluchtroute, wordt gedurende 30 minuten niet overschreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij brand.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van een in tabel 4.2.1 aangegeven hoofddraagconstructie gedurende de in die tabel aangegeven tijdsduur niet overschreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij brand.

Tabel 4.2.1

hoofddraagconstructie

tijdsduur van de brandwerendheid met betrekking tot bezwijken in minuten

indien een vloer van een verblijfsgebied van de woonfunctie hoger ligt dan 7 m en niet hoger dan 13 m boven het meetniveau

30

indien een vloer van een verblijfsgebied van de woonfunctie hoger ligt dan 13 m boven het meetniveau

60

3.Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van de

hoofddraagconstructie van een gebruiksfunctie waarvan een vloer van een verblijfsruimte hoger ligt dan 5 m boven het meetniveau, gedurende 30 minuten niet overschreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij brand.

4.Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van een in tabel 4.2.2 aangegeven hoofddraagconstructie gedurende de in die tabel aangegeven tijdsduur niet overschreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij brand.

Tabel 4.2.2

hoofddraagconstructie

tijdsduur van de brandwerendheid met betrekking tot bezwijken in minuten

indien een vloer van een verblijfsgebied van de gebruiksfunctie hoger ligt dan 5 m en niet hoger dan 13 m boven het meetniveau

30

indien een vloer van een verblijfsgebied van de gebruiksfunctie hoger ligt dan 13 m boven het meetniveau

60

Bepalingsmethode

Artikel 4.3

De tijdsduur gedurende welke een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie niet wordt overschreden, als bedoeld in artikel 4.2, wordt bepaald volgens NEN 6069.

Bijlage 5 Materialen

5.1 Beperking van het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie

Artikel 5.1

  • 1.

    Een bestaand bouwwerk is zodanig dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie voldoende wordt beperkt.

  • 2.

    Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 5.1 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

Stookplaats

Artikel 5.2

Materiaal, toegepast ter plaatse van of in de nabijheid van een stookplaats van een gebruiksfunctie is, bepaald volgens NEN 6064, onbrandbaar, indien:

  • a.

    ter plaatse van of in de nabijheid van die stookplaats een intensiteit van de warmtestraling kan optreden, die, bepaald volgens NEN 6061, groter is dan 2 kW/m², of

  • b.

    in het materiaal een temperatuur kan optreden, die, bepaald volgens NEN 6061, hoger is dan 363 °K.

Rookafvoer

Artikel 5.3

    • 1.

      Een voorziening voor de afvoer van rook is, bepaald volgens NEN 8062, luchtdicht.

    • 2.

      Materiaal waaruit een voorziening voor de afvoer van rook is samengesteld, is, bepaald volgens NEN 6064, onbrandbaar, indien in dat materiaal een volgens NEN 8062 bepaalde temperatuur kan optreden van meer dan 363 °K.

    • 3.

      De horizontale afstand tussen de uitmonding van een voorziening voor de afvoer van rook van een op vaste brandstof gestookt toestel en een brandgevaarlijk dak van een ander bouwwerk is ten minste 15 m.

5.2 Beperking van ontwikkeling van brand

Artikel 5.4

  • 1.

    Een bestaand bouwwerk is zodanig dat brand zich niet snel kan ontwikkelen.

  • 2.

    Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 5.4 voorschriften zijn aangewezen, wordtvoor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

Binnenoppervlak

Artikel 5.5

Een constructieonderdeel heeft aan een zijde die niet grenst aan de buitenlucht een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan de klasse die voor die zijde is aangegeven in tabel 5.4.

Buitenoppervlak

Artikel 5.6

Een constructieonderdeel niet zijnde een deur, een raam, een kozijn of een daarmee gelijk te stellen constructieonderdeel, heeft aan een zijde die grenst aan de buitenlucht, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan de klasse die voor die zijde is aangegeven in tabel 5.4. Een deur, een raam, een kozijn of een daarmee gelijk te stellen constructieonderdeel voldoet aan klasse 4.

Beloopbaar vlak

Artikel 5.7

  • 1.

    De artikelen 5.5 en 5.6 gelden niet voor de bovenzijde van:

    • a.

      een vloer,

    • b.

      een hellingbaan,

    • c.

      een trap, en

    • d.

      een dak.

  • 2.

    Een vloer, een hellingbaan of een trap heeft aan de bovenzijde een volgens NEN 1775 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die ten hoogste gelijk is aan de klasse die is aangegeven in tabel 5.4.

Vrijgesteld

Artikel 5.8

Op ten hoogste 5 % van de totale oppervlakte van de constructieonderdelen van elke afzonderlijke ruimte waarvoor volgens de artikelen 5.5 tot en met 5.7 een eis geldt, is de eis niet van toepassing.

5.3 Beperking van ontstaan van rook

Artikel 5.9

  • 1.

    Een bestaand bouwwerk is zodanig dat het zich snel ontwikkelen van rook voldoende wordt beperkt.

  • 2.

    Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 5.9 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

Tabel 5.9

gebruiksfunctie

leden van toepassing

artikel

lid

1Woonfunctie

woonfunctie gelegen in een woongebouw bestemd voor minder zelfredzame personen

2Bijeenkomstfunctie

3Celfunctie

4Gezondheidszorgfunctie

a gedeelte voor aan bed gebonden patiënten b ander gedeelte

5lndustriefunctie

6Kantoorfunctie

7Logiesfunctie

alogiesfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 500 m², niet gelegen in een logiesgebouw

bandere logiesfunctie 8 Onderwijsfunctie

9Sportfunctie

10Winkelfunctie

algemeen

beloopbaar vlak

vrijgesteld

5.10

5.11

5.12

1

2

3

4

5

6

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

*

1

2

-

-

-

-

1

-

3

-

-

-

1

-

3

4

5

-

1

2

-

-

-

6

1

-

3

-

-

-

1

-

3

-

-

-

1

-

3

-

-

-

1

-

3

-

-

-

1

2

-

-

-

-

1

2

-

-

-

-

1

-

3

-

-

-

1

-

3

-

-

-

Algemeen

Artikel 5.10

  • 1.

    Een constructieonderdeel heeft aan een zijde die grenst aan de binnenlucht, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 10 m-1.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, heeft een constructieonderdeel aan een zijde die grenst aan de binnenlucht in een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m-1.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid, heeft een constructieonderdeel aaneen zijde die grenst aan de binnenlucht in een besloten ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m-1.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid, heeft een constructieonderdeel aan een zijde die grenst aan de binnenlucht in een besloten niet-gemeenschappelijke ruimte, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m-1.

  • 5.

    In afwijking van het eerste lid, heeft een constructieonderdeel aan een zijde die grenst aan de binnenlucht in een ruimte waardoor een verkeersroute voert, gelegen tussen de toegang van een sub-brandcompartiment en een toegang van het rookcompartiment waarin het sub-brandcompartiment ligt, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m-1.

  • 6.

    Een constructieonderdeel heeft aan een zijde die grenst aan de binnenlucht in een ruimte waardoor een verkeersroute voert, die ligt tussen de toegang van een sub- brandcompartiment en een toegang van het rookcompartiment waarin het sub- brandcompartiment ligt, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m-1.

Beloopbaar vlak

Artikel 5.11

Artikel 5.10, tweede tot en met zesde lid, geldt niet voor de bovenzijde van:

  • a.

    een vloer

  • b.

    een hellingbaan en

  • c.

    een trap.

Vrijgesteld

Artikel 5.12

Op ten hoogste 5% van de totale oppervlakte van de constructie-onderdelen van elke afzonderlijke ruimte waarvoor volgens artikel 5.10 een eis geldt, is die eis niet van toepassing.

Bijlage 6 Bestrijding van brand

Artikel 6.1

  • 1.

    Een bestaand bouwwerk heeft zodanige voorzieningen voor de bestrijding van brand, dat brand binnen redelijke tijd kan worden bestreden.

  • 2.

    Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 6.1 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

Tabel 6.1

gebruiksfunctie

leden van toepassing

grens-waarden

artikel

lid

1Woonfunctie

woonfunctie gelegen in een woongebouw voor minder zelfredzame personen

2Bijeenkomstfunctie

a bijeenkomstfunctie voor kinderopvang b andere bijeenkomstfunctie

3Celfunctie

4Gezondheidszorgfunctie

a gedeelte voor aan bed gebonden patiënten b andere gezondheidszorgfunctie

5lndustriefunctie

a lichte industriefunctie b andere industriefunctie

6Kantoorfunctie

7Logiesfunctie

a logiesfunctie niet gelegen in een logiesgebouw b logiesfunctie gelegen in een logiesgebouw

8Onderwijsfunctie

9Sportfunctie

10Winkelfunctie

aanwezigheid

aantal

veiligheid

aanwezigheid

6.2

6.3

6.4

6

.2

1

2

3

4

5

6

1

2

3

4

5

1

2

3

4

5

3

4

1

-

-

-

5

6

1

-

3

4

5

1

2

3

-

5

[m2]

[m2]

-

-

1

2

3

4

-

6

1

2

3

4

5

1

2

3

4

5

-

-

1

2

3

4

-

6

1

2

3

4

5

1

2

3

4

5

250

500

1

-

-

-

5

6

1

-

3

4

5

1

2

3

-

5

-

-

1

-

-

-

5

6

1

-

3

4

5

1

2

3

-

5

-

-

1

2

3

4

-

6

1

2

3

4

5

1

2

3

4

5

250

500

1

2

3

4

-

6

1

-

-

-

-

1

-

-

-

-

-

-

1

2

3

4

-

6

1

2

3

4

5

1

2

3

4

5

500

1000

1

2

3

4

-

6

1

2

3

4

5

1

2

3

4

5

250

500

1

2

3

4

-

6

1

2

3

4

5

1

2

3

4

5

250

500

1

-

-

-

5

6

1

-

3

4

5

1

2

3

-

5

-

-

1

-

-

-

5

6

1

-

3

4

5

1

2

3

-

5

-

-

1

2

3

4

-

6

1

2

3

4

5

1

2

3

4

5

250

500

1

2

3

4

-

6

1

2

3

4

5

1

2

3

4

5

250

500

Aanwezigheid

Artikel 6.2

  • 1.

    Een gebruiksfunctie met een verblijfsruimte waarvan de vloer hoger ligt dan 20 m boven het meetniveau, heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke droge blusleiding.

  • 2.

    Een gebruiksfunctie heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke draagbaar blustoestel.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid heeft een gebruiksfunctie die groter is dan de grenswaarde vermeld in tabel 6.1, ten minste een al dan niet gemeenschappelijke minihaspel.

  • 4.

    In afwijking van het tweede en derde lid heeft een gebruiksfunctie die groter is dan de grenswaarde vermeld in tabel 6.1, ten minste een al dan niet gemeenschappelijke brandslanghaspel.

  • 5.

    Een gebruiksfunctie heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke brandslanghaspel.

  • 6.

    Een gebruiksfunctie waarin een kooktoestel is opgesteld, heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke draagbaar blustoestel en een blusdeken.

Aantal

Artikel 6.3

  • 1.

    Het aantal droge blusleidingen is zodanig, dat de loopafstand tussen een brandslangaansluiting van een droge blusleiding en een toegang van een op die aansluiting aangewezen rookcompartiment niet groter is dan 70 m.

  • 2.

    Het aantal minihaspels is zodanig dat de loopafstand tussen een brandslanghaspel en elk punt van de vloer van een gebruiksfunctie niet groter is dan de lengte van de brandslang, vermeerderd met 2,5 m. Dit geldt niet voor de vloer van een niet in een verblijfsgebied gelegen ruimte, die vanaf de toegang van de gebruiksfunctie niet door besloten ruimten kan worden bereikt.

  • 3.

    Het aantal brandslanghaspels is zodanig dat de loopafstand tussen een brandslanghaspel en elk punt van de vloer van een gebruiksfunctie niet groter is dan de lengte van de brandslang, vermeerderd met 5 m. Dit geldt niet voor de vloer van een niet in een verblijfsgebied gelegen ruimte, die vanaf de toegang van de gebruiksfunctie niet door besloten ruimten kan worden bereikt.

  • 4.

    Bij het bepalen van de loopafstand als bedoeld in het tweede en derde lid, wordt een constructieonderdeel niet zijnde een bouwconstructie, gelegen in een verblijfsgebied, buiten beschouwing gelaten.

  • 5.

    Bij het bepalen van de loopafstand als bedoeld in het tweede en derde lid, wordt de loopafstand gelegen in een verblijfsgebied met 1,5 vermenigvuldigd.

Veiligheid

Artikel 6.4

  • 1.

    De inrichting van een droge blusleiding, als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, voldoet aan NEN 1594 voor:

    • a.

      de drukbestendigheid,

    • b.

      de onbrandbaarheid van het materiaal van de leiding,

    • c.

      de soorten koppelingen voor de aansluiting van brandslangen,

    • d.

      de aanduiding van de brandslangaansluitingen en

    • e.

      de aanduiding van de voedingsaansluitingen.

  • 2.

    Een brandslanghaspel als bedoeld in artikel 6.2, vierde en vijfde lid, en een minihaspel als bedoeld in artikel 6.2, derde lid:

    • a.

      is aangesloten op een voorziening voor drinkwater en

    • b.

      ligt bij voorkeur niet in een vluchttrappenhuis.

  • 3.

    Een brandslanghaspel als bedoeld in artikel 6.2, vierde en vijfde lid, heeft een slang met:

    • a.

      een lengte van niet meer dan 30 m en

    • b.

      een statische druk van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m³/h, bij gelijktijdig gebruik van twee brandslanghaspels aangesloten op dezelfde voorziening voor drinkwater.

  • 4.

    Een minihaspel als bedoeld in artikel 6.2, derde lid, heeft een slang met een lengte van niet meer dan 15 m.

  • 5.

    Een draagbaar blustoestel als bedoeld in artikel 6.2, tweede en zesde lid, heeft een inhoud van tenminste 6 liter sproeischuim of 6 kg poeder of 5 liter koolzuursneeuw. De gekozen blusstof moet zijn geschikt voor de meest voorkomende brandklasse waarvoor het blustoestel bedoeld is.

Bijlage 7 Noodverlichting

Artikel 7.1

  • 1.

    Een bestaand bouwwerk heeft een zodanige verlichtingsinstallatie dat het bouwwerk veilig kan worden verlaten.

  • 2.

    Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 7.1 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

Tabel 7.1

Aanwezigheid

Artikel 7.2

Een gebruiksfunctie heeft een voorziening voor noodstroom, indien de verlichtingsinstallatie volgens artikel 7.3 moet zijn aangesloten op een voorziening voor noodstroom.

Veiligheid

Artikel 7.3

  • 1.

    Een voorziening voor noodstroom voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften.

  • 2.

    Een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 7.2, geeft binnen 15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit, voldoende stroom om de betrokken verlichtingsinstallatie gedurende ten minste 60 minuten te laten werken.

Verlichtingssterkte

Artikel 7.4

  • 1.

    Een verblijfsruimte heeft een verlichtingsinstallatie die de vloer van de verblijfsruimte kan verlichten met een verlichtingssterkte van ten minste de grenswaarde die is aangegeven in tabel 7.1.

  • 2.

    Een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft een verlichtingsinstallatie die een verlichtingssterkte van ten minste 10 lux kan geven opeen vloer, een trap en een hellingbaan waarover die rookvrije vluchtroute voert, over een breedte als bedoeld in artikel 3.12 en over een breedte die is bestemd voor opvang en doorstroming als bedoeld in artikel 3.18.

  • 3.

    Een liftkooi heeft een verlichtingsinstallatie die de vloer van de liftkooi kan verlichten met een verlichtingssterkte van ten minste 10 lux.

Stroomvoorziening

Artikel 7.5

Een verlichtingsinstallatie als bedoeld in artikel 7.4, is aangesloten op een voorziening voor elektriciteit als bedoeld in artikel 7.2.

Noodverlichting

Artikel 7.6

  • 1.

    Een verlichtingsinstallatie van een verblijfsruimte met een vloeroppervlakte die groter is dan de grenswaarde die in tabel 7.1 is aangegeven, is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 7.2.

  • 2.

    Een verlichtingsinstallatie van een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, als bedoeld in artikel 7.4, tweede lid, is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 7.2.

  • 3.

    Een verlichtingsinstallatie van een liftkooi is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 7.2.

Voorziening voor noodstroom

Artikel 7.7

Een verlichtingsinstallatie die is aangesloten op een voorziening voor noodstroom, als bedoeld in artikel 7.6, geeft gedurende de periode als bedoeld in artikel 7.3, tweede lid, een verlichtingssterkte van ten minste 1 lux. De verlichtingssterkte wordt gemeten op het in artikel 7.4 bedoelde oppervlak.

Bijlage 8 Algemene sterkte van de bouwconstructie

Artikel 8.1

  • 1.

    Een te bouwen bouwwerk heeft een bouwconstructie die gedurende de in NEN 6700 bedoelde referentieperiode voldoende bestand is tegen de daarop werkende krachten.

  • 2.

    Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 8.1 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

Tabel 8.1

gebruiksfunctie

leden van toepassing

belastings - combinaties bouwconstructie

belasting hoofddraag constructie

uiterste grenstoestand

artikel

8.2

8.3

8.4

lid

1Woonfunctie

woonfunctie gelegen in een woongebouw voor minder zelfredzame personen

2Bijeenkomstfunctie

3Celfunctie

4Gezondheidszorgfunctie

5Industriefunctie

a lichte industriefunctie b andere industriefunctie

6Kantoorfunctie

7Logiesfunctie

a logiesfunctie niet gelegen in een logiesgebouw b logiesfunctie gelegen in een logiesgebouw

8Onderwijsfunctie

9Sportfunctie

10Winkelfunctie

1

2

3

4

5

6

1

2

1

2

3

4

5

1 2 3 – – –

1 2 3 – – –

1 2 3 – – –

1 2 3 – – –

1 2 3 – 5 –

1 2 3 – – –

1 2 3 – – –

1 2 3 – – –

1 2 3 – – –

1 2 3 – – –

1 2 3 – – –

1 2 3 – – –

1 2

1 –

1 –

1 –

– –

1 –

1 –

1 2

1 –

1 –

1 –

1 –

1 2 3 4 5

1 2 3 – 5

1 2 3 – 5

1 2 3 – 5

1 2 3 – 5

1 2 3 – 5

1 2 3 – 5

1 2 3 4 5

1 2 3 – 5

1 2 3 – 5

1 2 3 – 5

1 2 3 – 5

Belastingcombinaties bouwconstructie

Artikel 8.2

  • 1.

    Een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie wordt niet overschreden bij de fundamentele belastingscombinaties, bepaald volgens NEN 6702. Voorzover NEN 6702 niet voorziet in de kwantificering van de belastingscombinaties, wordt uitgegaan van NEN 6700.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van een dak of een vloerafscheiding niet overschreden bij de bijzondere belastingscombinaties als bedoeld in NEN 6702. Daarbij wordt uitgegaan van een stootbelasting.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid, kan voor de bouwconstructie van een toiletruimte, een badruimte, een meterruimte, een opstelplaats voor een warmwatertoestel en een opstelplaats voor een stooktoestel worden uitgegaan van de fundamentele belastingscombinaties, bepaald volgens NEN 3859.

  • 4.

    Voor het bepalen van de fundamentele belastingscombinaties voor de fundering voor een woonwagen wordt, in afwijking van het eerste lid, uitgegaan van:

    • a.

      een laststelsel dat bestaat uit twee verticale, evenwijdige lijnlasten die elk een rekenwaarde hebben ter grootte van 6,8 kN/m en een lengte van 15 m, en die op een afstand van ten minste 2,5 m en ten hoogste 3 m van elkaar liggen; indien de standplaats ligt in een onbebouwd gebied I, als bedoeld in NEN 6702, wordt voor de lijnlasten uitgegaan van een rekenwaarde ter grootte van 7,3 kN/m,

    • b.

      een puntlast met een rekenwaarde van 50 kN die in rekening wordt gebracht als eenvrije belasting als bedoeld in NEN 6702, en

  • c.

    de rekenwaarde van het eigen gewicht van de fundering.

  • 5.

    In afwijking van het eerste lid kan worden uitgegaan van de fundamentele belastingscombinaties, bepaald volgens NEN 3859.

  • 6.

    In afwijking van het eerste lid kan voor een gebouw met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2 worden uitgegaan van de fundamentele belastingscombinaties, bepaald volgens NEN 3859.

Belastingcombinaties hoofddraagconstructie

Artikel 8.3

1.Een uiterste grenstoestand van een hoofddraagconstructie wordt, onverminderd artikel 8.2, niet overschreden bij bijzondere belastingscombinaties als bedoeld in NEN 6702. Daarbij wordt uitgegaan van:

  • a.

    een gasexplosie,

  • b.

    een botsing door een voertuig, en

  • c.

    een extreme grondwaterstand.

Indien NEN 6702 niet voorziet in de kwantificering van de belastingscombinaties wordt uitgegaan van NEN 6700.

2.Onverminderd het eerste lid wordt eveneens uitgegaan van het wegvallen van de bijdrage aan de standzekerheid die wordt geleverd door constructie-onderdelen op een aangrenzend perceel.

Uiterste grenstoestand

Artikel 8.4

  • 1.

    Het niet overschrijden van een uiterste grenstoestand als bedoeld in artikel 8.2 wordt bepaald volgens:

    • a.

      NEN 6710 of NEN 6770, indien de bouwconstructie is vervaardigd van metaal als bedoeld in die normen,

    • b.

      NEN 6720 of NEN 6790, indien de bouwconstructie is vervaardigd van steenachtig materiaal als bedoeld in die normen,

    • c.

      NEN 6760, indien de bouwconstructie is vervaardigd van hout als bedoeld in die norm,

    • d.

      NEN 2608, indien de bouwconstructie is vervaardigd van glas als bedoeld in die norm, of

    • e.

      NEN 6707, indien de bouwconstructie de bevestiging van dakbedekking is als bedoeld in die norm.

  • 2.

    Indien voor een bouwconstructie wordt uitgegaan van de belastingscombinaties, bepaald volgens NEN 3859, wordt, in afwijking van het eerste lid, het niet overschrijden van een uiterste grenstoestand bepaald volgens NEN 3859.

  • 3.

    Bij het bepalen van het niet overschrijden van een uiterste grenstoestand als bedoeld in artikel 8.2 blijven bouwconstructies die op een ander perceel zijn gelegen buiten beschouwing.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, blijven bouwconstructies van een op een ander perceel gelegen gebruiksfunctie van dezelfde soort niet buiten beschouwing.

  • 5.

    Indien een ander materiaal of een andere bepalingsmethode is toegepast dan aangegeven in het eerste en tweede lid, wordt het niet overschrijden van een uiterste grenstoestand als bedoeld in artikel 8.2, bepaald volgens NEN 6700.

Bijlage 9 Vloerafscheiding

Artikel 9.1

  • 1.

    Een bestaand bouwwerk bevat voorzieningen waardoor het van een vloer vallen voldoende wordt voorkomen.

  • 2.

    Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 9.1 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 9.1 geen voorschrift is aangewezen.

Tabel 9.1

gebruiksfunctie

leden van toepassing

grenswaarden

aanwezigheid

hoogte

openingen

opstapmogelijk- heden

openingen

artikel

9.2

9.3

9.4

9.5

9.4

lid

1Woonfunctie

woonfunctie gelegen in een woongebouw voor minder zelfredzame personen

2Bijeenkomstfunctie

a bijeenkomstfunctie voor kinderopvang voor kinderen jonger dan 4 jaar b andere bijeenkomstfunctie voor kinderopvang

c andere bijeenkomstfunctie

3Celfunctie

4Gezondheidszorgfunctie

5Industriefunctie

6Kantoorfunctie

7Logiesfunctie

8Onderwijsfunctie

9Sportfunctie

10Winkelfunctie

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

2

2

2

2

2

2

2

2

2

2

2

2

2

3

3

3

3

3

3

3

3

3

3

3

3

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

2

2

2

2

2

2

2

2

2

2

2

2

2

3

3

3

3

3

3

3

3

3

3

3

3

3

1

1

1

2

2

2

1

1

1

1

– 1

2

– 2

2

2

2

2

2

– 2

2

2

[m] 0,2

0,1

Aanwezigheid

Artikel 9.2

  • 1.

    Een vloer heeft bij een rand een afscheiding als die rand meer dan 1,5 m hoger ligt dan een aansluitende vloer, het aansluitende terrein of het aansluitende water.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet ter plaatse van de aansluiting van de vloer aan:

    • a.

      een trap of

    • b.

      een hellingbaan.

  • 3.

    Onverminderd het tweede lid geldt het eerste lid niet voor:

    • a.

      een rand van een podium,

    • b.

      een rand van een vloer die aan een bassin grenst,

    • c.

      een rand van een laadvloer,

    • d.

      een rand van een perron en

    • e.

      een met een rand als bedoeld onder a tot en met d, gelijk te stellen rand van een vloer.

Hoogte

Artikel 9.3

  • 1.

    Een afscheiding als bedoeld in artikel 9.2, heeft een vanaf de vloer gemeten hoogte vanten minste 0,9 m.

  • 2.

    Een afscheiding als bedoeld in artikel 9.2, heeft, in afwijking van het eerste tot en met derde lid, ter plaatse van een al dan niet beweegbaar raam een vanaf de vloer gemeten hoogte van ten minste 0,6 m.

  • 3.

    Indien de som van de hoogte en de breedte van een horizontaal vlak op die hoogte ten minste 1 m is, heeft een afscheiding als bedoeld in artikel 9.2, in afwijking van het eerste lid, een vanaf de vloer gemeten hoogte van ten minste 0,6 m.

Openingen

Artikel 9.4

  • 1.

    Tussen een afscheiding als bedoeld in artikel 9.2, en de vloer is de horizontaal gemeten afstand niet groter dan 0,1 m.

  • 2.

    Een afscheiding als bedoeld in artikel 9.2, heeft tot een hoogte van 0,6 m boven de vloer geen openingen met een breedte groter dan de in tabel 9.1 aangegeven grenswaarde.

Opstapmogelijkheden

Artikel 9.5

  • 1.

    Een afscheiding als bedoeld in artikel 9.2, heeft, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m boven de vloer.

  • 2.

    In een gedeelte mede bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in artikel 9.2, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m boven de vloer.

Bijlage 10 Trap

10.1 Overbrugging van hoogteverschillen

Artikel 10.1

  • 1.

    Een te bouwen bouwwerk heeft voorzieningen voor het veilig overbruggen van hoogteverschillen.

  • 2.

    Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 10.1 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 10.1 geen voorschrift is aangewezen.

Tabel 10.1

gebruiksfunctie

leden van toepassing

voorzienin

g

artikel

10.2

lid

1Woonfunctie

woonfunctie gelegen in een woongebouw voor minder zelfredzame personen

2Bijeenkomstfunctie

3Celfunctie

4Gezondheidszorgfunctie

5Industriefunctie

alichte industriefunctie

bandere industriefunctie

6Kantoorfunctie

7Logiesfunctie

8Onderwijsfunctie

9Sportfunctie

10Winkelfunctie

1

2

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

Voorziening

Artikel 10.2

  • 1.

    Een hoogteverschil tussen vloeren van verblijfsgebieden, verblijfsruimten, toiletruimten, badruimten en vloeren op een verkeersroute die deze ruimten verbindt, of tussen een van die vloeren en het aansluitende terrein, dat groter is dan 0,21 m wordt overbrugd door een vaste trap of een vaste hellingbaan.

  • 2.

    Een hoogteverschil tussen voor bezoekers toegankelijke vloeren of tussen een van die vloeren en het aansluitende terrein, dat groter is dan 0,21 m wordt overbrugd door een vaste trap of een vaste hellingbaan.

10.2 Trap

Artikel 10.3

  • 1.

    Een te bouwen trap die een hoogteverschil als bedoeld in paragraaf 10.1 overbrugt, kan veilig worden gebruikt.

  • 2.

    Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 10.2 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 10.2 geen voorschrift is aangewezen.

Afmetingen trap

Artikel 10.4

  • 1.

    Een trap als bedoeld in artikel 10.2, heeft afmetingen die voldoen aan tabel 10.3, kolom A.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, heeft een trap als bedoeld in artikel 10.2, bestemd voor het ontsluiten van een woonfunctie met een gebruiksoppervlakte van meer dan 500 m2, afmetingen die voldoen aan tabel 10.3 kolom B.

  • 3.

    Indien de totale vloeroppervlakte aan verblijfsgebied, die is aangewezen op een trap als bedoeld in artikel 10.2 groter is dan 600 m2, heeft die trap, in afwijking van het eerste lid, afmetingen die voldoen aan tabel 10.3, kolom B.

  • 4.

    Een aantrede, een optrede en de breedte van een tredevlak van een trapvormige vloer van een verblijfsgebied hebben afmetingen die voldoen aan tabel 10.3, kolom B.

  • 5.

    Een trap als bedoeld in artikel 10.2, heeft afmetingen die voldoen aan tabel 10.4, kolom A.

  • 6.

    Indien de totale vloeroppervlakte aan verblijfsgebied, die is aangewezen op een trap alsbedoeld in artikel 10.2 groter is dan de in tabel 10.2 aangegeven grenswaarde, heeft die trap, in afwijking van het vijfde lid, afmetingen die voldoen aan tabel 10.4, kolom B.

  • 7.

    Een aantrede, een optrede en de breedte van een tredevlak van een trapvormige vloer van een verblijfsgebied hebben afmetingen die voldoen aan tabel 10.4, kolom B.

  • 8.

    In afwijking van het vijfde en zesde lid, geldt geen maximum hoogte voor een trap van een industriefunctie.

  • 9.

    Indien de totale vloeroppervlakte van voor bezoekers toegankelijke vloeren, die is aangewezen op een trap als bedoeld in artikel 10.2, groter is dan de in tabel 10.2 aangegeven grenswaarde, heeft die trap, in afwijking van het vijfde lid, afmetingen die voldoen aan tabel 10.4, kolom B.

  • 10.

    Een aantrede, een optrede en een tredevlak van een voor bezoekers toegankelijke trapvormige vloer hebben afmetingen die voldoen aan tabel 10.4, kolom B.

  • 11.

    In afwijking van het eerste tot en met derde, zesde en negende lid, heeft een noodtrap afmetingen die voldoen aan tabel 10.4, kolom A.

Tabel 10.3

Afmetingen van een trap van een woonfunctie

A

B

minimum breedte van de trap

0,8 m

1,2 m

minimum vrije hoogte boven de trap

2,3 m

2,3 m

maximum hoogte van de trap

4 m

4 m

minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de trede

0,22 m

0,24 m

maximum hoogte van een optrede

0,185 m

0,185 m

minimum breedte van het tredevlak, gemeten loodrecht op de voorkant van dat vlak

0,05 m

0,17 m

minimum breedte van het tredevlak ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op devoorkant van dat vlak

0,23 m

0,23 m

minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap

0,3 m

0,3 m

Tabel 10.4

Afmetingen van een trap van een niet tot bewoning bestemde gebruiksfunctie en van een noodtrap voor een woonfunctie

A

B

minimum breedte van de trap

0,8 m

1,1 m

minimum vrije hoogte boven de trap

2,3 m

2,3 m

maximum hoogte van de trap

4 m

4 m

minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de trede

0,185 m

0,210 m

maximum hoogte van een optrede

0,21 m

0,21 m

minimum breedte van het tredevlak, gemeten loodrecht op de voorkant van dat vlak

0,05 m

0,17 m

minimum breedte van het tredevlak ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van dat vlak

0,23 m

0,23 m

minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap

0,3 m

0,3 m

Trapbordes

Artikel 10.5

Een trap als bedoeld in artikel 10.2, sluit ter plaatse van de bovenste trede over de ten minste vereiste breedte van die trap aan op een vloeroppervlakte van ten minste0,7 m x 0,7 m, met een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.

Afscheiding

Artikel 10.6

  • 1.

    Een trap als bedoeld in artikel 10.2, heeft, voorzover een zijkant van een tredevlak meer dan 1,5 m boven een direct naast de trap gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De boven de voorkant van een tredevlak gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m. Tussen de afscheiding en de trap is de horizontaal gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.

  • 2.

    Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft tot een hoogte van 0,6 m boven een tredevlak geen openingen met een breedte groter dan de in tabel 10.2 aangegeven grenswaarde.

Leuningen

Artikel 10.7

Een trap als bedoeld in artikel 10.2, waarvan ter plaatse van de klimlijn de helling groter is dan 2:3 en waarmee een hoogteverschil is overbrugd van meer dan 1,5 m, heeft aan ten minste een zijkant een leuning. De bovenkant van de leuning ligt, gemeten boven de voorkant van een tredevlak van de trap, op een hoogte van niet minder dan 0,6 m en niet meer dan 1 m.

Regenwerendheid

Artikel 10.8

Een trap als bedoeld in artikel 10.2, bestemd voor het ontsluiten van een gebruiksfunctie, waarmee een vanaf een aangrenzende vloer gemeten hoogteverschil is overbrugd van meer dan 1,5 m, ligt in een besloten ruimte. De uitwendige scheidingsconstructie van die besloten ruimte is, bepaald volgens NEN 2778, regenwerend.

Bijlage 11 Beweegbare constructieonderdelen

Artikel 11.1

  • 1.

    Een te bouwen bouwwerk heeft zodanige beweegbare constructieonderdelen dat veilig kan worden gevlucht en dat veilig gebruik kan worden gemaakt van de aan het perceel grenzende openbare ruimte.

  • 2.

    Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 11.1 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

Tabel 11.1

gebruiksfunctie

leden van toepassing

hoogte

artikel

11.

2

lid

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

Woonfunctie

woonfunctie gelegen in een woongebouw voor minder zelfredzame personen Bijeenkomstfunctie

Celfunctie Gezondheidszorgfunctie Industriefunctie Kantoorfunctie Logiesfunctie Onderwijsfunctie Sportfunctie

Winkelfunctie

1

2

3

4

5

1

2

3

4

1

2

3

4

1

2

3

4

1

2

3

4

1

2

3

4

1

2

3

4

1

2

3

4

1

2

3

4

1

2

3

4

1

2

3

4

Hoogte

Artikel 11.2

  • 1.

    Een beweegbaar constructieonderdeel dat zich in geopende stand kan bevinden boven een voor motorvoertuigen openstaande weg of boven een strook van 0,6 m grenzend aan die weg, ligt, gemeten vanaf de onderzijde van dat onderdeel, meer dan 4,2 m boven die weg of strook.

  • 2.

    Een beweegbaar constructieonderdeel dat zich in geopende stand kan bevinden boven een niet voor motorvoertuigen openstaande weg, ligt, gemeten vanaf de onderzijde van dat onderdeel, meer dan 2,2 m boven die weg. Dit voorschrift geldt niet voor een nooddeur.

  • 3.

    Een beweegbaar constructieonderdeel dat zich in geopende stand kan bevinden boven een vloer waarover een rookvrije vluchtroute voert, ligt, gemeten vanaf de onderzijde van dat onderdeel, meer dan 2,2 m boven die vloer. Dit voorschrift geldt niet voor een deur, indien de vluchtroute een vrije doorgang heeft met een breedte van ten minste 0,6 m ter plaatse van die deur in geopende stand.

  • 4.

    Het eerste, tweede en derde lid gelden niet voor een deur die toegang verschaft tot een ruimte die zo klein is dat een persoon zich daarin niet helemaal kan bevinden.

  • 5.

    Een beweegbaar constructieonderdeel bevindt zich in geopende stand niet buiten de standplaats.