Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening Wet inburgering gemeente Zeist

Geldend van 23-10-2008 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-11-2007

Intitulé

Verordening Wet inburgering

Verordening Wet inburgering

De raad van de gemeente Zeist

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 26 augustus 2008; nr. 08cv.00545, inzake de Verordening tot wijziging van de Verordening Wet Inburgering,

gelet op de artikelen 8, 19, vijfde lid, 23, derde lid, en 35 van de Wet inburgering;

overwegende, dat

* de raad bij verordening regels dient te stellen over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, het aanbieden van een inburgeringsvoorziening aan bijzondere groepen inburgeringsplichtigen en de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld;

* de raad bij verordening het bedrag dient vast te stellen van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd;

* er op grond van het Deltaplan Inburgering van minister Vogelaar meer beleidsruimte aan de gemeente wordt geboden ter uitvoering van de wet;

besluit vast te stellen de volgende:

VERORDENING WET INBURGERING

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen en informatieverstrekking

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist;

    • b.

      de wet: de Wet inburgering;

    • c.

      de regeling: de regeling ’Vrijwillige Inburgering’;

    • d.

      inburgeraar: de persoon die onder de regeling ‘Vrijwillige Inburgering’ valt;

    • e.

      de regeling GP: de regeling ‘Afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet’, ook wel genoemd Regeling ‘Generaal Pardon’;

    • f.

      de GP-er: de persoon die onder de Regeling Generaal Pardon valt;

    • g.

      oudkomer:

      • 1.

        de vreemdeling die sedert het tijdstip van de Wet inburgering rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8, onderdelen a t/m e, dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000 en die op grond van de artikelen 3 en 5 inburgeringsplichtig wordt; dan wel

      • 2.

        de Nederlander die sedert het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet inburgering ingezetene in de zin van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is en die op grond van de artikelen 4 en 5 inburgeringsplichtig wordt, voor zover die vreemdeling of Nederlander op die dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet geen nieuwkomer was in de zin van de Wet inburgering nieuwkomers;

    • h.

      uitkeringsgerechtigde: de persoon die jonger is dan 65 jaar die algemene bijstand of een uitkering op grond van een van de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen sociale zekerheidswetten of sociale zekerheidsregelingen als bedoeld in artikel 19,lid 1,sub a van de wet ontvangt;

    • i.

      RSD: Gemeenschappelijke regeling ‘Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug’.

  • 2. De begripsomschrijvingen in de wet en de daarop berustende regelingen zijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

  • 1. De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen zoals bedoeld in artikel 8 van de wet bevat in elk geval de volgende onderwerpen:

    • a.

      de rechten en plichten voor de inburgeringsplichtige vanuit de wet;

    • b.

      het aanbod van inburgeringsvoorzieningen binnen de regio;

    • c.

      de toegang tot de voorzieningen.

  • 2. Informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen aan wie een inburgeringsvoorziening wordt aangeboden vindt plaats tijdens de oproep, zoals bedoeld in artikel 25 van de wet.

  • 3. Het college maakt bij de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen in ieder geval gebruik van de volgende middelen:

    • a.

      de publieksbalie van de gemeente;

    • b.

      de gemeentelijke web-site;

    • c.

      informatiefolders en –brochures;

    • d.

      publicaties in de gemeentepagina ‘Van ’t Rond’ en andere lokale, regionale media;

    • e.

      de RSD/CWI-balie op het Werkplein te Zeist;

    • f.

      de web-site van de RSD

  • 4. Informatieverstrekking vindt in elk geval plaats op aanvraag van de inburgeringsplichtige.

  • 5. Het college beoordeelt tenminste eens in de 4 jaar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen en rapporteert daarover aan de raad.

Hoofdstuk 2. Doelgroepen en samenstelling van de inburgeringsvoorziening

Artikel 3 Aanwijzen van de doelgroepen

Het college wijst in overeenstemming met artikel 19 van de wet onderstaande doelgroepen aan bij het bij voorrang aanbieden van een inburgeringsvoorziening, cq. inburgeringsaanbod:

  • 1.

    nieuw- en oudkomers die algemene bijstand of een uitkering ontvangen die is aangewezen in het Besluit inburgering;

  • 2.

    oudkomers die zelf geen inkomsten uit werk, algemene bijstand of uitkering hebben.

  • 3.

    nieuwkomers (houders van een verblijfsvergunning regulier met een niet-tijdelijk doel, zoals gezinsvormers en –herenigers) zonder werk en zonder uitkering;

  • 4.

    nieuwkomers en oudkomers met regulier werk (voltijd of deeltijd);

  • 5.

    nieuwkomers en oudkomers die sedert 01-01-2007 inburgeringsplichtig zijn en tot 01-11-2007 niet in aanmerking kwamen voor een inburgeringsvoorziening;

  • 6.

    inburgeringsbehoeftigen vallend onder de Regeling ‘Vrijwillige inburgering’, zoals met name (genaturaliseerde) Nederlanders, EU/EER-onderdanen, Zwitsers en onderdanen uit de landen van Midden- en Oost-Europa;

  • 7.

    GP-ers, tenzij zij zelf hun inburgering ter hand nemen met een Persoons Volgend Budget.

Artikel 4 De samenstelling van de inburgeringsvoorziening

  • 1. Het college stemt de inburgeringsvoorziening, met uitzondering van de inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren, af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige.

  • 2. Indien de inburgeringsplichtige een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt aangeboden, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening op de voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt afgestemd.

  • 3. Het college kan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars, indien zij daartoe in staat worden geacht, vanaf 01-01-2008 binnen de inburgerings-voorziening de mogelijkheid bieden hen toe te leiden naar het staatsexamen Nt2 I of II. In die gevallen omvat het inburgeringsexamen óók het staatsexamen.

  • 4. Inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars kunnen zelf hun inburgering ter hand nemen en daartoe van het rijk een Persoonlijk InburgeringsBudget verstrekt krijgen.

Artikel 5 De inning van de eigen bijdrage

  • 1. De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet, wordt in beginsel in één keer voldaan.

  • 2. Op aanvraag van de inburgeringsplichtige mag de eigen bijdrage in ten hoogste 18 maandelijkse termijnen worden betaald.

  • 3. Het college legt in de beschikking tot toekenning van een inburgeringsvoorziening de termijnen van betalingen vast.

  • 4. Voor een inburgeringsplichtige die een WWB-uitkering geniet, wordt de eigen bijdrage verrekend met de uitkering. Dit wordt per beschikking vastgelegd.

Artikel 6 Vastleggen van rechten en plichten

  • 1. Het college stelt bij beschikking aan de inburgeringsplichtige aan wie een aanbod is gedaan de rechten en plichten vast.

  • 2. De in lid 1 van dit artikel bedoelde verplichtingen kunnen onder andere bestaan uit:

    • a.

      het deelnemen aan de aangeboden inburgeringscursus en het uitvoeren van de daaruit voortvloeiende werkzaamheden;

    • b.

      het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider e/o consulent RSD;

    • c.

      het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

    • d.

      voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen op een tijdstip dat door het college wordt bepaald;

    • e.

      het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan;

    • f.

      ingeval van een oudkomer: de datum waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht, bedoeld in artikel 26 van de wet, aanvangt.

  • 3. De beschikking waarin een inburgeringsvoorziening wordt toegekend bevat in ieder geval een beschrijving van de inhoud van de inburgeringsvoorziening.

Hoofdstuk 3. Het aanbod van een inburgeringsvoorziening

Artikel 7 De procedure van het doen van een aanbod

  • 1. Het college doet het aanbod, bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de wet schriftelijk. Het aanbod wordt gezonden naar het adres waar de inburgeringsplichtige in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven.

  • 2. In het aanbod wordt een omschrijving gegeven van de inburgeringsvoorziening die wordt aangeboden en worden de rechten en verplichtingen vermeld die aan de inburgeringsvoorziening worden verbonden.

  • 3. De inburgeringsplichtige aan wie een aanbod wordt gedaan, deelt binnen 2 weken het college schriftelijk mee of hij het aanbod al dan niet aanvaardt.

  • 4. Wanneer de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt, neemt het college binnen 6 weken na ontvangst van deze mededeling het besluit tot toekenning van de inburgeringsvoorziening, overeenkomstig het gedane aanbod.

Artikel 8 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot toekenning van een inburgeringsvoorziening bevat in ieder geval:

  • a.

    een beschrijving van de inburgeringsvoorziening;

  • b.

    een opgave van de rechten en verplichtingen van de inburgeringsplichtige;

  • c.

    de datum waarop het inburgeringsexamen moet zijn behaald;

  • d.

    de termijnen en wijze van betaling; en

  • e.

    ingeval van een oudkomer: de datum waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht, bedoeld in artikel 26 van de wet, aanvangt.

Hoofdstuk 4. De bestuurlijke boete

Artikel 9 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

  • 1. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 150,-- indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet.

  • 2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 200,-- indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 6 van deze verordening.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 350,-- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de wet verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

Artikel 10 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

  • 1. De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, bedraagt ten hoogste € 250,-- indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 2. De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 9, tweede lid, bedraagt ten hoogste € 400,-- indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 450,-- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

  • 4. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 550,-- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 33 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 11 Inwerkingtreding

  • 1. De verordening treedt in werking op de dag van publicatie en werkt terug tot en met 1 januari 2007.

  • 2. De Verordening tot wijziging van de Verordening WI treedt in werking 1 dag na de dag van publicatie en werkt terug tot en met 1 november 2007.

Artikel 12 Citeertitel

De gewijzigde verordening wordt aangehaald als: ‘Verordening Wet Inburgering gemeente Zeist’.

Algemene toelichting

De Wet inburgering (WI) is op 1 januari 2007 in werking getreden en is in de plaats gekomen van de Wet inburgering nieuwkomers (Win) en de verschillende oudkomersregelingen. De WI regelt de inburgeringsplicht voor in beginsel alle onderdanen van derdelanden van 16 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven.

Bij het invulling geven aan de inburgeringsverplichting staat de eigen verantwoordelijkheid (ook in financiële zin) van de inburgeringsplichtige centraal. De inburgeringsplichtige kan naar eigen inzicht bepalen hoe hij zich wil voorbereiden op het inburgeringsexamen. Aan de inburgeringsverplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is behaald (een resultaatsverplichting).

Gemeenten krijgen in de WI een aantal belangrijke taken toebedeeld. Zo hebben gemeenten de opdracht om de inburgeringsplichtigen in de gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet. Daarnaast hebben gemeenten de taak aan bepaalde groepen inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Een inburgeringsvoorziening leidt inburgeringsplichtigen toe naar het inburgeringsexamen. Ook moeten gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen handhaven. Het college moet een bestuurlijke boete opleggen als een inburgeringplichtige zich verwijtbaar niet houdt aan de verplichtingen die voor hem gelden.

In verband met deze taken draagt de WI gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de volgende onderwerpen:

  • 1.

    Regels over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen (artikel 8 WI).

  • 2.

    Regels met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen aan bijzondere groepen inburgeringsplichtigen en over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld (artikel 19, vijfde lid, en artikel 23, derde lid, WI).

  • 3.

    Het handhaven van de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen en

  • 4.

    Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd (artikel 35 WI).

Regels over de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

Artikel 8 WI bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen. Het gaat dan om informatie over de rechten en plichten uit hoofde van de WI en informatie over het aanbod van inburgeringsvoorzieningen en de toegang tot die voorzieningen.

Regels met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen

Het uitgangspunt van de wet is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige om te bepalen hoe hij zich voorbereidt op het inburgeringsexamen. Voor een aantal bijzondere groepen biedt de wet extra faciliteiten.

Deze faciliteiten zijn onlangs verruimd op grond van het ‘Deltaplan Inburgering’ van minister Vogelaar. In dit plan kondigt de minister aan belangrijke vereenvoudigingen versneld in werking te laten treden:

  • 1.

    de bevoegdheid van de gemeente (in ons geval de RSD) om aan elke inburgeringsplichtige een rijksbekostigde inburgeringvoorziening aan te bieden vanaf 01-11-2007;

  • 2.

    de mogelijkheid dat het inburgeringstraject ook gericht kan zijn op het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II vanaf 01-01-2008 en

  • 3.

    versoepeling van afspraken over de wijze waarop en de snelheid waarmee werving en plaatsing van deelnemers plaatsvindt en de doorlooptijd daarvan.

Gemeenten hebben de taak om voor een aantal bijzondere groepen inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Het gaat om de volgende negen groepen inburgeringsplichtigen:

  • 1.

    nieuw- en oudkomers die algemene bijstand of een uitkering ontvangen die is aangewezen in het Besluit inburgering;

  • 2.

    oudkomers die zelf geen inkomsten uit werk, algemene bijstand of uitkering hebben;

  • 3.

    nieuwkomers (houders van een verblijfsvergunning regulier met een niet-tijdelijk doel, zoals gezinsvormers en –herenigers) zonder werk en zonder uitkering;

  • 4.

    nieuwkomers en oudkomers met regulier werk (voltijd of deeltijd);

  • 5.

    nieuwkomers en oudkomers die sedert 01-01-2007 inburgeringsplichtig zijn en tot 01-11-2007 niet in aanmerking kwamen voor een inburgeringsvoorziening;

  • 6.

    inburgeringsbehoeftigen vallend onder de Regeling ‘Vrijwillige inburgering’, zoals met name (genaturaliseerde) Nederlanders, EU/EER-onderdanen, Zwitsers en onderdanen uit de landen van Midden- en Oost-Europa;

  • 7.

    GP-ers, tenzij zij zelf hun inburgering ter hand nemen met een Persoons Volgend Budget;

  • 8.

    asielgerechtigde nieuw- en oudkomers;

  • 9.

    nieuw- en oudkomers die werkzaam zijn als geestelijke bedienaar.

Aan inburgeringsplichtigen die behoren tot de eerste zes groepen (nieuw- en oudkomers die een algemene bijstand of een nader aangeduide uitkering ontvangen en oudkomers die zelf geen inkomsten uit werk of uitkering hebben) kán het college een inburgeringsvoorziening aanbieden (artikel 19, eerste lid, WI).

Het college is verplicht een inburgeringsvoorziening aan te bieden aan doelgroep 7. GP-ers, aan doelgroep 8. asielgerechtigde nieuw- en oudkomers en aan doelgroep 9. nieuw- en oudkomers die werkzaam zijn als geestelijke bedienaar (artikel 19, tweede lid, WI). Het aanbod behelst een inburgeringsvoorziening die toe leidt naar het inburgerings-examen en het eenmaal gratis afleggen van dat examen. Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen en GP-ers bestaat een inburgeringsvoorziening ook uit maatschappelijke begeleiding.

De WI draagt de gemeenteraden op om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen aan deze negen groepen. In de wet is ook vastgelegd over welke onderwerpen in ieder geval regels moeten worden gesteld:

De procedure die door het college wordt gevolgd voor het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI).

De criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI).

De vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en de samenstelling van de inburgeringsvoorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI).

De rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, WI).

Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete

Artikel 35 WI draagt gemeenten op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. Artikel 34 van de wet bepaalt het bedrag dat ten hoogste als bestuurlijke boete kan worden opgelegd.

Behalve het opleggen van de bestuurlijke (= negatieve sanctie) acht de gemeente het ook van belang dat een inburgeringsplichtige bijvoorbeeld met een premie positief gestimuleerd wordt om aan de inburgeringsvoorziening deel te nemen en het inburgeringsexamen te behalen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1 , lid 1, sub c t/m f geven aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in respectievelijk de Regeling Vrijwillige inburgering en de Regeling Afwikkeling Nalatenschap oude Vreemdelingenwet (kortweg Regeling Generaal Pardon) ook van toepassing zijn op deze verordening.

Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in respectievelijk de Wet inburgering, het Besluit inburgering, de Regeling Vrijwillige inburgering en de Regeling Generaal Pardon ook van toepassing zijn op deze verordening.

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering. De wet laat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen wordt georganiseerd. Wel bepaalt artikel 8 WI dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

Dit artikel in de verordening vormt de uitwerking van deze verplichting. Gemeenten kunnen er voor kiezen om in de verordening alleen de kaders vast te stellen voor een adequate informatievoorziening door het college aan de inburgeringsplichtigen. In dat geval kan met opnemen van het eerste en derde lid in de verordening worden volstaan. Er kan ook voor worden gekozen om in de verordening vast te leggen welke middelen het college (in ieder geval) moet aanwenden om de informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen te organiseren. In dat geval moet het tweede lid in de verordening worden opgenomen, waarbij tevens een keuze moet worden gemaakt voor de instrumenten die daarbij worden ingezet.

Overeenkomstig de rolverdeling tussen raad en college, stelt de raad in dit artikel de kaders vast voor een adequate informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen. Het college is belast met de organisatie van de informatieverstrekking en legt daarover (periodiek) verantwoording af aan de raad.

De informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen kan op allerlei manieren worden vormgegeven. Zo kunnen gemeenten een apart informatiepunt inrichten (het inburgeringsloket) al dan niet in combinatie met een digitaal loket. Het is ook mogelijk om de informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen onder te brengen bij een centraal informatiepunt (bijvoorbeeld het zorgloket). Ook kunnen gemeenten bepaalde organisaties (bijvoorbeeld educatie-instellingen, bibliotheken, moskeeën of andere zelforganisaties) een rol geven bij de informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen.

In het tweede lid geeft de raad het college de opdracht om (in ieder geval) een aantal middelen te gebruiken om de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen vorm te geven. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan:

  • a.

    het inrichten van een informatiepunt in het gemeentehuis;

  • b.

    het toezenden van schriftelijk voorlichtingsmateriaal aan personen ten aanzien van wie al dan niet op grond van gegevens uit het Bestand Potentiële Inburgeringsplichtigen redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij inburgeringsplichtig zijn;

  • c.

    het vertrekken van schriftelijk voorlichtingsmateriaal bij aanvragen om uitkeringen;

  • d.

    het organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten;

  • e.

    het inrichten van een digitaal informatiepunt op de gemeentelijke website.

Het vijfde lid verplicht het college de raad periodiek te rapporteren over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen. Om aan deze verplichting efficiënt te kunnen voldoen, zou een informatieplan kunnen worden opgesteld waarvan de informatieverstrekking onderdeel is. Een dergelijk informatieplan zou vervolgens door de raad getoetst kunnen worden waarbij eventuele verbeteringen kunnen worden opgenomen. Om efficiënt aan de verplichting van het vijfde lid te kunnen voldoen, is wellicht ook aansluiting mogelijk bij de uitvoering van de actieve informatieplicht van het college aan de raad op grond van artikel 169, tweede lid, van de Gemeentewet.

Artikel 3 Aanwijzen van de doelgroepen

Het Deltaplan Inburgering van Minister Vogelaar geeft de mogelijkheid tot verruiming van het aantal doelgroepen dat een inburgeringsvoorziening kàn worden aangeboden.

Dit betreft de nieuwe doelgroepen 3 t/m 6:

  • 1.

    inburgeringsplichtigen die algemene bijstand of een uitkering op grond een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen socialezekerheidswetten of sociale zekerheidsregelingen ontvangen;

  • 2.

    oudkomers die zelf geen inkomsten uit werk of uitkering hebben. oudkomers die zelf geen inkomsten uit werk, algemene bijstand of uitkering hebben;

  • 3.

    nieuwkomers (houders van een verblijfsvergunning regulier met een niet-tijdelijk doel, zoals gezinsvormers en –herenigers) zonder werk en zonder uitkering;

  • 4.

    nieuwkomers en oudkomers met regulier werk (voltijd of deeltijd);

  • 5.

    nieuwkomers en oudkomers die sedert 01-01-2007 inburgeringsplichtig zijn en tot 01-11-2007 niet in aanmerking kwamen voor een inburgeringsvoorziening;

  • 6.

    inburgeringsbehoeftigen vallend onder de Regeling ‘Vrijwillige inburgering’, zoals met name (genaturaliseerde) Nederlanders, EU/EER-onderdanen, Zwitsers en onderdanen uit de landen van Midden- en Oost-Europa;

  • 7.

    GP-ers, tenzij zij zelf hun inburgering ter hand nemen met een Persoons Volgend Budget;

  • 8.

    Asielgerechtigde nieuw- en oudkomers en

  • 9.

    Nieuw- en oudkomers die werkzaam zijn als geestelijk bedienaar.

Aan doelgroepen 7 t/m 9 moet een inburgeringsvoorziening worden aangeboden.

De gemeenteraad moet bij verordening regels stellen met betrekking tot de criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan de doelgroepen 1 t/m 6 inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI). Dit artikel vorm de uitwerking van deze verplichting. In dit artikel wordt het college opgedragen om vast te stellen aan welke groepen inburgeringsplichtigen (binnen de zes doelgroepen van artikel 19, eerste lid, WI) bij voorrang een inburgeringsvoorziening wordt aangeboden. Bovendien wordt in dit artikel vastgelegd binnen welke kaders het college tot zijn keuze van doelgroepen moet komen. Het is van belang dat deze kaders (in casu het aanwijzen van groepen waaraan een inburgeringsvoorziening wordt aangeboden) niet te eng te definiëren. Het college zal binnen deze kaders gedurende een aantal jaren groepen moeten kunnen aanwijzen. Het alternatief is dat de verordening op dit onderdeel steeds opnieuw moet worden gewijzigd. Een andere reden om de kaders niet te strak vast te stellen is dat gemeenten op dit moment geen duidelijk zicht hebben op de precieze omvang van de groep oudkomers zonder werk of uitkering waaraan een inburgeringsvoorziening kan worden aangeboden. Te strenge criteria zouden wel eens kunnen leiden tot het niet benutten van de beschikbare middelen voor het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen.

In artikel 3 van deze verordening wijst het college de groepen aan die bij voorrang een inburgeringsvoorziening krijgen aangeboden.

Bij doelgroep 1. gaat het met name om personen met een Wwb-uitkering en met een relatief korte afstand tot de arbeidsmarkt.

Bij doelgroep 2. gaat het met name om vrouwen met zorg en/of opvoedingstaken. Doelgroep 3. betreft veelal recent naar Nederland gekomen partners e/o kinderen ouder dan 18 jaar van vreemdelingen met een rechtsgeldige verblijfstitel.

Bij doelgroep 4 gaat het met name om vreemdelingen met regulier werk.

Doelgroep 5 betreft vreemdelingen die in 2007 al inburgeringsplichtig zijn verklaard, maar zelf dienden zorg te dragen voor hun inburgering. Aan hen mag nu ook een inburgerings-voorziening worden aangeboden.

Doelgroep 6 betreft inburgeringsbehoeftigen, die weliswaar niet inburgeringsplichtig zijn, maar aan welke toch een inburgeringsvoorziening kan worden aangeboden.

Doelgroep 7 betreft het asielgerechtigden aan wie generaal pardon is verleend op grond van de Regeling Generaal Pardon en daarmee inburgeringsplichtig zijn geworden.

Het college wil de ruimte behouden om in bepaalde gevallen ook een inburgerings-voorziening aan te bieden aan inburgeringsplichtigen die niet behoren tot de groep of groepen die hij heeft aangewezen (maar wel behoren tot de doelgroepen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, WI). Aan het aanwijzen van de doelgroepen kan de inburgeringsplichtige die tot deze doelgroep(en) behoort echter geen recht ontlenen op het krijgen van een aanbod.

Artikel 4 De samenstelling van de inburgeringsvoorziening

In de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening, met in begrip van de totstandkoming en samenstelling van de inburgeringsvoorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI). In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor iedere inburgeringsplichtige die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden inburgeringsvoorziening samen te stellen.

In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het college een passende inburgeringsvoorziening moet vaststellen. Bij het bepalen van de passendheid van een inburgeringsvoorziening, kunnen de volgende factoren een rol spelen:

De kennis van de inburgeringsplichtige van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving en zijn of haar leercapaciteit.

De maatschappelijke rol die de inburgeringsplichtige vervult of gaat vervullen in de Nederlandse samenleving. Daarbij kan worden gedacht aan het verrichten van betaalde arbeid of het opvoeden van kinderen.

De persoonlijke situatie van de inburgeringsplichtige. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eventuele zorgtaken die de inburgeringsplichtige moet vervullen.

De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.

In geval van uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtigen die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de inburgeringsvoorziening daarmee te combineren. Uitgangspunt is wel, zo blijkt uit artikel 19, vierde lid, van de wet, dat een aanbod voor een inburgeringsvoorziening aan een uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtige niet wordt gedaan, indien dat diens arbeidsinschakeling belemmert.

De Wet inburgering bepaalt dat de inburgeringsvoorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (reïntegratievoorziening) als een inburgeringsvoorziening wordt aangeboden aan een inburgeringsplichtige die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialezekerheidswet of socialezekerheidsregeling én die verplicht is om arbeid om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid, WI). Indien in deze specifieke situatie geen reïntegratievoorziening wordt aangeboden, kan de gemeente derhalve geen inburgeringsvoorziening aanbieden. Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van de gecombineerde inburgeringsvoorziening (artikel 20, tweede lid, WI). Het tweede lid van artikel 4 van de verordening draagt het college op om er voor te zorgen dat de inburgeringsvoorziening wordt afgestemd op de reïntegratievoorziening. Aangezien deze voorzieningen in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van socialezekerheidswetten of –regelingen ook door andere partijen dan het college (kunnen) worden verstrekt, zal het college afspraken moeten maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de socialezekerheidswet of –regeling: het Uitvoeringsinstituut werk-nemersverzekeringen (UWV), eigenrisicodragers of overheidswerkgevers (artikel 21 WI).

Het college kan als onderdeel van de inburgeringsvoorziening aan inburgeringsplichtigen bijkomende faciliteiten aanbieden. In de wet is geregeld waaruit een inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toe leidt naar het inburgeringsexamen en het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen (artikel 19, derde lid, WI). Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- én nieuwkomers) maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de inburgeringsvoorziening (artikel 19, zesde lid, WI). Wat betreft de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening aan inburgeringsplichtigen kan aanbieden, kan worden gedacht aan trajectbegeleiding of het (periodiek) houden van voortgangsgesprekken met de inburgeringsplichtigen. Ook kan worden gedacht aan een uitbreiding van de opleiding, bijvoorbeeld in de vorm van een maatschappelijke stage of een aparte module die gericht is op het verwerven van kennis van de Nederlandse samenleving.

Trajectbegeleiding en het houden van voortgangsgesprekken zullen vooral van belang zijn bij inburgeringsplichtigen die geen inburgeringsvoorziening krijgen aangeboden in combinatie met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Bij voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling vormen dergelijke faciliteiten reeds een vast onderdeel.

Ten overvloede wordt gewezen op het feit dat het inburgeringsexamen ook een praktijkgericht deel omvat, waarin de praktische (taal)vaardigheden worden getoetst. Het is vanzelfsprekend dat bij de samenstelling van de inburgeringsvoorziening ook rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van deze vaardigheden. Daarbij zal de inzet van duale trajecten een belangrijke rol vervullen.

Artikel 4, derde lid biedt het college de mogelijkheid inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars binnen de aangeboden inburgeringsvoorziening direct toe te leiden naar het staatsexamen Nederlands als tweede taal I en II.

Tot nu toe moeten hoger opgeleiden eerst deelnemen aan het inburgeringsexamen, voordat zij kunnen opgaan voor het staatsexamen. Met ingang van 01-01-2008 krijgt de gemeente/RSD de mogelijkheid om met name hoger opgeleide inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars, indien zij daartoe in staat worden geacht, direct toe te leiden naar het staatsexamen, zonder dat zij eerst het inburgeringsexamen hoeven af te leggen. In die gevallen omvat het inburgeringsexamen vanaf 01-01-2008 ook het staatsexamen.

Artikel 4, vierde lid van de verordening legt de mogelijkheid vast dat inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars, indien zij daartoe in staat worden geacht, zelf hun inburgering ter hand nemen en daartoe van het rijk een Persoonlijk Inburgerings Budget (PIB) verstrekt krijgen. Bureau Inburgering van de RSD legt regels vast om te bepalen of iemand daartoe is staat wordt geacht.

Artikel 5 De inning van de eigen bijdrage

In de verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage van de inburgeringsplichtige door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, WI). De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt € 270. Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid, WI).

In dit artikel van de verordening wordt geregeld dat de inburgeringsplichtige het recht heeft de eigen bijdrage in een aantal termijnen te betalen. Artikel 24, eerste lid, WI maakt het bij inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. Als het college wil overgaan tot verrekening, moet dat worden vastgelegd in de beschikking tot toekenning van de inburgeringsvoorziening.

Als de inburgeringsplichtige een uitkering van het UWV ontvangt, kan het college het UWV verzoeken de eigen bijdrage te verrekenen met of in te houden op de uitkering van het UWV (artikel 24, tweede lid, WI). In dit geval int het UWV de eigen bijdrage ten behoeve van de gemeente. Deze wijze van verrekening geschiedt door het UWV en niet door de gemeente, en wordt dus niet in deze verordening geregeld.

Artikel 6 Vastleggen van rechten en plichten

Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, WI dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen in het kader van een inburgeringsvoorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de toekenning van de inburgeringsvoorziening deze verplichtingen vast.

Artikel 7 De procedure van het doen van een aanbod

Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat zo’n aanbod de start is van een procedure die – als het goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening. In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat het college het aanbod van een inburgeringsvoorziening aan de inburgeringsplichtige op schriftelijke wijze doet en dat het aanbod wordt toegestuurd naar het adres waar de inburgeringsplichtige staat ingeschreven in de GBA. Op deze wijze kan er geen onduidelijk ontstaan over het feit dat het college de inburgeringsplichtige een aanbod heeft gedaan.

Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking (het tweede lid). Hierdoor kan de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot de toekenning van de inburgeringsvoorziening (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd). Deze beschikking moet dan wel dezelfde inhoud hebben als het aanbod (het vierde lid).

De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt dat als de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt of weigert, hij of zij dit schriftelijk aan de gemeente meedeelt (het derde lid). Het meest praktisch is dat deze schriftelijke mededeling geschiedt in de vorm van het laten ondertekenen door de inburgeringsplichtige van een verklaring die door de gemeente is opgesteld.

Het kan natuurlijk voorkomen dat een inburgeringsplichtige aan de gemeente meldt dat hij wel een inburgeringsvoorziening wil, maar dat hij gelet op zijn situatie bepaalde wijzigingen aangebracht zou willen zien in het aanbod van de gemeente. Als de gemeente hierop positief reageert, zal ze het gedane aanbod moeten aanpassen.

Een inburgeringsplichtige hoeft een aanbod niet te accepteren. Weigert de inburgeringsplichtige het aanbod, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen. Gaat het om een oudkomer, dan is er geen termijn vastgesteld waarbinnen de betreffende persoon het inburgeringsexamen moet hebben behaald. Het ligt voor de hand dat het college in een dergelijke situatie een handhavingsbeschikking neemt: een besluit op grond van artikel 26 WI waarmee de termijn van start gaat waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moeten hebben behaald (vijf jaar na aanvang van deze termijn). Het verdient de aanbeveling dat het college deze handelwijze vastlegt in beleidsregels, zodat tevoren voor betrokkenen duidelijk is (of zou kunnen zijn) wat de gevolgen zijn van het weigeren van een aanbod voor een inburgeringsvoorziening.

Artikel 8 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.

In de beschikking zullen de toegekende inburgeringsvoorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b). De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de inburgeringsvoorziening (artikel 23, eerste lid, WI). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.

De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet (artikel 7, eerste lid, WI). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt (onderdeel c).

Onderdeel d bepaalt dat in beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 5 van de verordening.

Onderdeel e heeft betrekking op beschikkingen voor oudkomers. Indien het college een inburgeringsvoorziening vaststelt voor een oudkomer, dan moet het college in de betreffende beschikking ook de dag opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat (artikel 22, tweede lid, juncto artikel 26 WI). Binnen vijf jaar ná deze datum moet de betreffende oudkomer het inburgeringexamen hebben behaald. Het college kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat. Het ligt voor de hand om deze termijn direct te laten ingaan (en bijvoorbeeld niet te koppelen aan de datum waarop de inburgeringsvoorziening van start gaat). De precieze datum waarop de inburgeringsvoorziening van start gaat, zal niet altijd bekend zijn op het moment dat deze wordt toegekend. Bovendien past het vaststellen van een datum van aanvang van handhaving van de inburgeringsplicht, onafhankelijk van het moment waarop met de inburgeringsvoorziening kan worden begonnen bij het uitgangspunt van de wet dat de betreffende persoon als oudkomer inburgeringsplichtig is en in beginsel zelf verantwoordelijk is voor het behalen van het inburgeringsexamen.

Artikel 9 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

Artikel 35 WI draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 WI zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd. Bij de bepaling van de hoogte van de boete zoals vermeld in lid 1 en 2 is aansluiting gezocht bij de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand, zoals vastgesteld door de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug.

Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zonodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 38, tweede lid, WI). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.

In het kader van de uitvoering van een gecombineerde reïntegratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde overtreding (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, Wet werk en bijstand) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere sociale zekerheidswet of – regeling. Artikel 37 WI bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval géén bestuurlijke boete kan opleggen (maar wel een maatregel).

Artikel 10 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding een hogere boete op te leggen dan op grond van artikel 9 mogelijk is.

Bij de bepaling van de hoogte van de boete genoemd in het eerste en tweede lid is daar waar mogelijk aansluiting gezocht bij de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand.

Om te kunnen spreken van een herhaling van een overtreding, moeten de overtredingen zich wel binnen een periode van 12 maanden hebben voorgedaan.

Artikel 34, onderdeel d, WI biedt de mogelijkheid voor gemeenten om de bestuurlijke boete te verhogen van maximaal € 500 naar maximaal € 1000 in het geval dat de inburgeringsplichtige bij herhaling niet voldoet aan de verplichting binnen de gestelde termijn het inburgeringsexamen te behalen. De gemeente verhoogt deze boete in respectievelijk € 450,-- en € 550,--. Dit is geregeld in het 3e en 4e lid van artikel 10.

Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het inburgeringsexamen heeft behaald, dan legt het college hem een bestuurlijke boete op. Op grond van artikel 32 WI moet het college in de boetebeschikking een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen de inburgeringsplichtige alsnog het inburgeringsexamen moet behalen. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maakt het derde lid van artikel 10 het mogelijk dat het college een hogere boete vaststelt. Ook in dat geval zal in de boetebeschikking een nieuwe termijn moeten worden opgenomen waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet behalen.

Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze (derde) termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, regelt het vierde lid dat het college wederom een hogere bestuurlijke boete kan opleggen. De maximumboete in het vierde lid geldt ook voor alle hierop volgende overschrijdingen van termijnen door de inburgeringsplichtige.

Artikel 11 Inwerkingtreding

De wijzigingen, die met de vaststelling van de Verordening tot wijziging van de Verordening WI zijn vastgesteld, betreffen:

* artikel 1, lid1, sub c t/m f;

* artikel 3, onder 3 t/m 7;

* artikel 4, onder 3 en 4

en de bijbehorende toelichting daarop.

Artikel 12 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.