Regeling vervallen per 01-01-2014

nr 04.05 Verordening op de heffing en de invordering van hondenbelasting 2013

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2013

Intitulé

nr 04.05 Verordening op de heffing en de invordering van hondenbelasting 2013

04.05 Verordening op de heffing en de invordering van hondenbelasting 2013

Verordening hondenbelasting 2013

De raad van de gemeente Zevenaar;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 13 november 2012, nr. 12-080;

gelet op de artikelen 226 en 255 van de Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen de:

Verordening op de heffing en de invordering van hondenbelasting 20 1 3

Artikel 1 - Belastbaar feit

Onder de naam “hondenbelasting” wordt een directe belasting geheven ter zake van het houden van een hond binnen de gemeente.

Artikel 2 – Belastingplicht

  • 1. Belastingplichtig is de houder van een hond.

  • 2. Als houder wordt aangemerkt degene, die, onder welke titel dan ook, een hond in bezit, ter verzorging of onder toezicht heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder is.

  • 3. Het houden van een hond door een lid van het huishouden wordt aangemerkt als het houden van een hond door een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeente-ambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden.

Artikel 3 – Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven ter zake van honden:

  • a.

    die uitsluitend dienen om blinde personen te leiden, ofwel waarvan de houder blijkens een te overleggen bewijs is belast met de opvoeding tot geleidehond;

  • b.

    die uitsluitend dienen om gehandicapte personen te geleiden, ofwel waarvan de houder blijkens een te overleggen bewijs is belast met de opvoeding tot gehandicaptenhond;

  • c.

    die verblijven in een hondenasiel als bedoeld in artikel 1, onder c, van het Honden- en Kattenbesluit 1999, welk asiel is opgenomen in het centraal register bedoeld in artikel 5, tweede lid, van genoemd besluit;

  • d.

    die uitsluitend ten verkoop of aflevering in voorraad worden gehouden in een bedrijfsinrichting als bedoeld in artikel 1, onder b, van het Honden- en kattenbesluit 1999, welke inrichting is opgenomen in het centraal register bedoeld in artikel 5, tweede lid, van genoemd besluit;

  • e.

    die jonger zijn dan drie maanden, voor zover zij tezamen met de moederhond worden gehouden;

  • f.

    die door ambtenaren van politie worden gehouden ter verrichting van opsporingsdiensten.

Artikel 4 – Maatstaf van heffing

De belasting wordt geheven naar het aantal honden dat wordt gehouden.

Artikel 5 – Belastingtarief

  • 1. De belasting bedraagt per belastingjaar voor de:

    • a.

      eerste hond € 61,20;

    • b.

      tweede en volgende hond van dezelfde houder, per hond € 91,80 .

  • 2. In afwijking in zoverre van het voorgaande lid bedraagt de belasting voor honden, gehouden in kennels die zijn geregistreerd bij de Raad van beheer op kynologisch gebied in Nederland, € 244,80 per jaar.

Artikel 6 – Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 7 – Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8 – Gecontinueerde belastingplicht

Ten aanzien van de belastingplichtige aan wie over het vorige belastingjaar een aanslag werd opgelegd, wordt de belasting geheven naar hetzelfde aantal honden als waarnaar bedoelde aanslag werd opgelegd, tenzij aangetoond wordt dat bedoeld aantal honden waarvoor de belastingplichtig geldt, wijziging heeft ondergaan of blijkt dat de belastingplicht vóór de aanvang van het belastingjaar is beëindigd.

Artikel 9 – Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht in de loop van het jaar aanvangt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar toeneemt, is de belasting, respectievelijk de hogere belasting ter zake van het toegenomen aantal honden, verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, respectievelijk de toename van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar vermindert, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht respectievelijk de vermindering van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4. Belastingaanslagen van minder dan € 9,- worden niet opgelegd. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op één aanslagbiljet verenigde belastingaanslagen aangemerkt als één belastingaanslag.

Artikel 10 – Termijnen van betaling

  • 1. De aanslagen moeten worden betaald uiterlijk twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 2. In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, minder is dan € 3.000,- en de verschuldigde bedragen door middel van automatische incasso van de betaalrekening van de belastingschuldige kunnen worden afgeschreven, dat:

    • a.

      aanslagen, waarvan de dagtekening ligt tussen 1 januari en 1 juli van het belastingjaar waarop ze betrekking hebben, moeten worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening van het aanslagbiljet tot en met september nog maanden in het belastingjaar overblijven;

    • b.

      aanslagen, waarvan de dagtekening ligt na 1 juli van het belastingjaar waarop ze betrekking hebben, moeten worden betaald in drie gelijke termijnen. Bij het van toepassing zijn van het vorenstaande vervallen de incassotermijnen aan het einde van de maand, waarbij de eerste termijn ten minste tien dagen na de dagtekening van de aanslag valt.

  • 3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 11 – Kwijtschelding

  • 1. Bij de invordering van hondenbelasting, zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid onder a. (eerste hond), wordt in afwijking van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990: a. het percentage voor de kosten van bestaan gesteld op 100%; b. de kwijtscheldingsnorm voor personen van 65 jaar of ouder gesteld op 100 % van de toepasselijke netto AOW-bedragen; c. bij het bepalen van het netto-besteedbare inkomen rekening gehouden met de netto-kosten van kinderopvang; d. aan personen die een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefenen (kleine ondernemers) kwijtschelding verleend voor privé-belastingschulden, onder de voorwaarden die voor natuurlijke personen/niet-ondernemers gelden.

  • 2. Bij de invordering van de hondenbelasting, zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid onder b. en tweede lid, wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 12 – Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de hondenbelasting.

Artikel 13 – Overgangsbepaling

De “Verordening hondenbelasting 2012”, vastgesteld bij raadsbesluit van 21 december 2011, wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 14, tweede lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 14 - Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking.

  • 2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2013.

Artikel 15 - Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening hondenbelasting 2013”.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Zevenaar, gehouden op 19 december 2012. De griffier, De voorzitter,