Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ

Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Intitulé

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Verordening tegenprestatie Participatiewet , IOAW en IOAZ

De raad van de gemeente Zevenaar;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 november 2014, nr. 14-068;

gelet op artikel 8a, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet, artikel 35, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkeloze werknemers (IOAW) en artikel 25, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

gezien het advies van de Commissie Samenleving van 2 december 2014;

B E S L U I T :

I.De Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ vast te stellen.

Artikel 1. Begrippen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      mantelzorg: langdurige zorg gedurende tenminste 3 maanden en voor minimaal 8 uren per week die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

    • b.

      vrijwilligerswerk: werk voor minimaal 2 uur per week gedurende een periode van 3 maanden per jaar dat in enig georganiseerd verband onverplicht en onbetaald wordt verricht, voor anderen of de samenleving in algemeen belang;

    • c.

      sociaal activeringstraject: een traject gericht op het verhogen van de maatschappelijke participatie en het doorbreken van sociaal isolement door maatschappelijk zinvolle activiteiten

te ondernemen, die eventueel een eerste stap op weg naar betaald werk kunnen zijn.

  • d.

    re-integratietraject: een traject dat leidt tot realisatie of herstel van (een optimale) arbeidsparticipatie van cliënten met een afstand tot werk;

  • e.

    toekomstatelier: deelname aan wekelijkse bijeenkomsten voor jongeren met het oog op het opdoen van kennis en het ontwikkelen van vaardigheden om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten;

  • f.

    groepstrainingen: groepsgewijs werken aan re-integratie op de arbeidsmarkt;

  • g.

    persoon of belanghebbende: persoon / belanghebbende die tot de doelgroep van deze verordening behoort.

    • 2.

      Voor zover er begrippen in deze verordening niet nader worden omschreven, hebben deze dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Algemene wet bestuursrecht en de gemeentewet.

Hoofdstuk 2 Tegenprestatie naar vermogen

Artikel 2. Inhoud van een tegenprestatie

  • 1.

    Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden:

    • a.

      naar zijn aard niet primair zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;

    • b.

      niet zijn bedoeld als re-integratie instrument;

    • c.

      worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin ze worden verricht; en

    • d.

      niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

  • 2.

    Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening een beleidsplan vast waarin wordt

vastgelegd welke werkzaamheden het college in ieder geval kan aanbieden en de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

Artikel 3. Het opdragen van een tegenprestatie

  • 1. Het college kan een belanghebbende een tegenprestatie opdragen.

  • 2. Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt het college rekening met de volgende factoren:

    • a.

      de tegenprestatie moet naar vermogen kunnen worden verricht door een persoon;

    • b.

      de persoonlijke wensen en kwaliteiten van een persoon moeten in overweging worden genomen.

Artikel 4. Uitsluiten van het verrichten van een tegenprestatie

De volgende personen worden uitgesloten van het verrichten van een tegenprestatie:

  • a.

    personen die parttime werken;

  • b.

    personen die deelnemen aan een sociaal activeringstraject;

  • c.

    personen die deelnemen aan een re-integratietraject;

  • d.

    personen die deelnemen aan het Toekomstatelier;

  • e.

    personen die deelnemen aan groepstrainingen;

  • f.

    personen die mantelzorg verrichten voor zover het verrichten van mantelzorg naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is, conform artikel 1, ld 1 sub a;

  • g.

    personen die vrijwilligerswerk verrichten, conform artikel 1, lid 1 sub b.

Artikel 5. Duur en omvang van een tegenprestatie

  • 1. Door personen zonder een beperking wordt voldaan aan een tegenprestatie wanneer zij gedurende minimaal twee uur per week gedurende een periode van minimaal drie maanden per jaar onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden verrichten;

  • 2. Door personen met een beperking wordt voldaan aan een tegenprestatie wanneer zij naar vermogen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden verrichten.

Artikel 6. Geen werkzaamheden voorhanden

  • 1. Het college draagt geen tegenprestatie op indien geen werkzaamheden voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.

  • 2. Op het moment dat wel werkzaamheden voorhanden zijn, die kunnen worden ingezet als tegenprestatie, beoordeelt het college of deze werkzaamheden kunnen worden ingezet als tegenprestatie.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Artikel 8. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Zevenaar,

gehouden op 17 december 2014.

De griffier, De voorzitter,

Algemene toelichting Verordening tegenprestatie Participatiewet

Het college is bevoegd een belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten, ook als die tegenprestatie niet direct samenhangt met arbeidsinschakeling. Een belanghebbende van achttien jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is vanaf de dag van melding voor het aanvragen van een uitkeringgehouden naar vermogen een tegenprestatie te verrichten. Dit is vastgelegd in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet en artikel 37, lid 1 onderdeel f van de Wet inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en artikel 37, lid 1 onderdeel f van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ). De tegenprestatie bestaat uit de plicht om naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten, naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

Individuele omstandigheden

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Als het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem verwacht wordt (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

Geen tegenprestatie

Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet en artikel 37a, eerste lid IOAW en artikel 37a, eerste lid IOAZ). De plicht tot tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is voorts niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de Participatiewet).

Afstemmen

Net als bij het niet nakomen van de arbeids- en re-integratieverplichting geldt voor het niet nakomen van de tegenprestatie dat de bijstand kan worden afgestemd overeenkomstig de gemeentelijke afstemmingsverordening.

Bevoegdheid opdragen tegenprestatie

De bevoegdheid van het college om een belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten geldt al sinds 1 januari 2012. De regering meent dat de tegenprestatie voor uitkeringsgerechtigden een gelegenheid is om te blijven participeren in de samenleving en om een sociaal netwerk, arbeidsritme en regelmaat te behouden. Dit zijn volgens de regering ook noodzakelijke voorwaarden om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 29).

Tegenprestatie is geen re-integratie instrument

De plicht tot tegenprestatie heeft tot doel om maatschappelijk nuttige werkzaamheden te doen in de samenleving als tegenprestatie voor het ontvangen van een uitkering. Het opdragen van een tegenprestatie heeft niet primair tot doel de re-integratie van een belanghebbende te bevorderen, maar moet worden gezien als een nuttige bijdrage aan de samenleving (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 49-50). De tegenprestatie is daarom naar zijn aard niet gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt en is niet bedoeld als re-integratie instrument. Voorts mag een tegenprestatie het accepteren van passende arbeid of van re-integratie inspanningen niet belemmeren. Immers, als uitgangspunt geldt werk boven uitkering.

Verordeningsplicht

De Wet maatregelen WWB legt de gemeenteraad de verplichting op om bij verordening regels vast te stellen over het opdragen van een tegenprestatie aan mensen met een bijstandsuitkering in de leeftijd van 18 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd. Deze verordeningsopdracht is neergelegd in artikel 8a, eerste lid, onderdeel b Participatiewet, artikel 35, eerste lid onder e IOAW en artikel 35, eerste lid onder e IOAZ) . Het is aan de gemeente om de duur, omvang en inhoud van de tegenprestatie te regelen (zie TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6).

Ontwikkelen beleid door college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders heeft de opdracht beleid te ontwikkelen ten behoeve van het verrichten van een tegenprestatie en het uitvoeren ervan overeenkomstig de verordening tegenprestatie. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet, artikel 34, eerste lid onderdeel f IOAW en artikel 34, eerste lid onderdeel c IOAZ.

Artikelsgewijze toelichting Verordening tegenprestatie Participatiewet

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Mantelzorg

In artikel 1 van deze verordening is de definitie opgenomen van mantelzorg. Deze begripsbepaling is gebaseerd op het begrip zoals dat wordt gehanteerd in de Wet maatschappelijke ondersteuning (zie artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet maatschappelijke ondersteuning). Onder mantelzorg wordt verstaan: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

Uit kamerstukken met betrekking tot het begrip 'mantelzorg' zoals neergelegd in de Wet maatschappelijke ondersteuning volgt dat de vier belangrijkste kenmerken van mantelzorg zijn:

  • -

    er is een bestaande sociale relatie tussen de zorgvrager en de zorgverlener;

  • -

    mantelzorg wordt niet verricht in een georganiseerd verband;

  • -

    het verrichten van mantelzorg is veelal geen bewuste keuze;

  • -

    het verlenen van mantelzorg is nooit afdwingbaar.

Deze kenmerken zijn ontleend aan diverse kamerstukken zoals TK 2004-2005, 30 169, nr. 1 (Notitie "De mantelzorger in beeld") en TK 2005-2006, 30 131, nr. C

Voor mantelzorg is vereist dat de verleende zorg de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning hanteren gemeenten veelal het protocol Gebruikelijke Zorg van het Centrum Indicatiestelling Zorg om vast te stellen of sprake is van gebruikelijke zorg. Voor de uitleg van wat onder gebruikelijke zorg kan worden aangesloten bij de definitie van gebruikelijke zorg in het protocol Gebruikelijke Zorg. Gebruikelijke zorg wordt in dat Protocol als volgt omschreven: de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

Vrijwilligerswerk

Vrijwilligerswerk is werk dat onbeloond en onverplicht ten behoeve van anderen of de samenleving wordt verricht. Vrijwilligerswerk is echter geen vrijblijvendheid, omdat van belanghebbende wordt verwacht dat hij/zij op afgesproken tijden aanwezig is om bepaalde werkzaamheden te verrichten.

Sociaal activeringstraject

Een sociaal activeringstraject is een traject waaraan belanghebbende die een grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft deelneemt als eerste stap richting arbeidsmarkt. In sommige gevallen is deelname aan een sociaal activeringstraject het maximale haalbare. Door deelname aan een sociaal activeringstraject wordt belanghebbende uit zijn/haar sociaal isolement gehaald.

Re-integratietraject

Een re-integratietraject is een traject dat gericht is op het opdoen van werknemersvaardigheden en met het oog om belanghebbende klaar te stomen voor de arbeidsmarkt.

Toekomstatelier

Het Toekomstatelier is een traject dat bestemd is voor jongen tot 27 jaar. Gedurende een aantal maanden worden jongeren intensief begeleid. Elke week vindt er een bijeenkomst plaats waarbij de deelnemers meer kennis opdoen en werknemersvaardigheden ontwikkelen zodat de kansen op een baan of een passende opleiding wordt vergroot. Dit gebeurt onder andere door ervaringen en kennis uit te wisselen met groesgenoten en het uitwerken van opdrachten.

Groepstrainingen

Groepstrainingen zijn bestemd voor uitkeringsgerechtigden vanaf 27 jaar. Gedurende een aantal weken vinden er wekelijks bijeenkomsten plaats waarbij de deelnemers opdrachten krijgen met als doel werknemersvaardigheden op te doen die hun kansen op het vinden van een baan vergroten.

Bovenvermelde begrippen zijn van belang omdat artikel 4 van deze verordening bepaalt dat het college geen tegenprestatie opdraagt indien een belanghebbende al naar vermogen participeert.

Artikel 2. Inhoud van een tegenprestatie

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen.

Artikel 2 van deze verordening stelt voorwaarden ten aanzien van de inhoud van de tegenprestatie. Het college dient maatwerk toe te passen bij het opdragen van een tegenprestatie. Rekening moet worden gehouden met relevante persoonlijke omstandigheden. De werkzaamheden worden immers opgedragen ‘naar vermogen’. Het is dus van belang dat belanghebbende ook in staat is de werkzaamheden te verrichten (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

Als het college een tegenprestatie vraagt van een persoon, moet het een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een persoon immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem/haar wordt verwacht.

Additionele onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden

In artikel 2, eerste lid, van deze verordening is bepaald dat de tegenprestatie onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden betreffen die additioneel van aard zijn. De maatschappelijk nuttige werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie dienen zich te onderscheiden van werkzaamheden die door de reguliere arbeidsmarkt verricht worden. Het onderscheid tussen betaalde en onbetaalde werkzaamheden is afhankelijk van onder meer economische factoren en van keuzes die mede op basis daarvan door het bedrijfsleven en/of de overheid worden gemaakt (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 30).

In een beleidsplan kan het college vastleggen welke werkzaamheden in ieder geval als tegenprestatie kunnen worden ingezet (artikel 2, tweede lid, van deze verordening).

Samenwerking me t maatschappelijke organisaties

De gemeente kan voor het werven van maatschappelijk nuttige werkzaamheden samenwerken met maatschappelijke organisaties zoals: welzijnsinstellingen, vrijwilligerswerkorganisaties, buurthuizen en/of sportvoorzieningen. Om ervoor te zorgen dat voldoende maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn, is het van belang dat contacten worden onderhouden met maatschappelijke organisaties. Een vrijwilligersvacaturebank bij een vrijwilligerscentrale kan een belangrijk hulpmiddel zijn om het aanbod van maatschappelijk nuttige werkzaamheden te bepalen.

Tegenprestatie mag niet leiden tot verdringing

De tegenprestatie mag niet worden ingezet in het kader van de re-integratie. De tegenprestatie mag bovendien niet direct gericht zijn op toeleiding naar de arbeidsmarkt en is dan ook niet bedoeld als re-integratie instrument. Het betreffen werkzaamheden die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet mogen leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Reguliere werkzaamheden kunnen daarom niet als tegenprestatie worden ingezet. De tegenprestatie mag het accepteren van passende arbeid of van re-integratie-inspanningen niet belemmeren. Het uitgangspunt werk boven uitkering staat voorop. Dit volgt uit artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet, artikel 37, eerste lid onderdeel f IOAW en artikel 37, eerste lid onderdeel f IOAZ en de parlementaire geschiedenis (zie TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 14).

Artikel 3. Het opdragen van een tegenprestatie

Het college heeft op grond van artikel 9, eerste lid onderdeel c van de Participatiewet, artikel 37, eerste lid onderdeel f IOAW en artikel 37, eerste lid onderdeel f IOAZ beleidsvrijheid om een tegenprestatie op te leggen. Het college bepaalt uiteindelijk of, en zo ja welke tegenprestatie wordt opgedragen. Tegen een besluit tot het opdragen van een tegenprestatie kan bezwaar en beroep worden aangetekend (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 49).

Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken- aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet) gedurende de uren dat de zorgtaken worden uitgevoerd. In de tijd dat de kinderen op school zitten kan er wel een tegenprestatie worden geleverd.

Geen tegenprestatie

De verplichting tot het verrichten van een tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet). De verplichting tot tegenprestatie is niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de Participatiewet).

Weigering tegenprestatie

Het college dient bij weigering van belanghebbende om de tegenprestatie te verrichten, op basis van het individuele geval de hoogte en de duur van de op te leggen maatregel te bepalen (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 29). Dit vloeit voort uit artikel 18, lid 1 van de Participatiewet. Hierin staat namelijk opgenomen dat de uitkering wordt afgestemd wanneer een persoon zich niet aan de opgelegde verplichtingen houdt. De hoogte en de duur van de verlaging van de uitkering is geregeld in de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ.

Factoren opdragen tegenprestatie

In artikel 3, tweede lid, van deze verordening is neergelegd met welke factoren het college rekening moet houden bij het opdragen van een tegenprestatie. Deze factoren worden hierna toegelicht.

Factor: tegenprestatie 'naar vermogen'

De werkzaamheden die als tegenprestatie ingezet worden, moeten naar vermogen door een belanghebbende verricht kunnen worden. De term 'naar vermogen' heeft betrekking op de mogelijkheden waarover een belanghebbende beschikt om deze werkzaamheden te verrichten. Immers, niet alle onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden kunnen worden opgedragen aan elke uitkeringsgerechtigde (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 30).

[

Factor: persoonlijke wensen en kwaliteiten belanghebbende

Bij het opdragen van de verplichting tot tegenprestatie houdt het college rekening met de persoonlijke wensen en kwaliteiten van belanghebbende. De regering vindt het immers belangrijk dat een belanghebbende invloed heeft op de keuze van de activiteiten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 47).

Belanghebbende kan zelf ideeën aandragen voor de als tegenprestatie te verrichten werkzaamheden. Het college kan in beleidsregels bepalen wanneer een belanghebbende zijn keuze voor het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteit kenbaar maakt aan het college. Het college beoordeelt de door belanghebbende zelf aangedragen ideeën en kan besluiten om het voorstel van belanghebbende over te nemen en die werkzaamheden in te zetten als tegenprestatie. Uiteraard moet die werkzaamheid voldoen aan het bepaalde bij of krachtens artikel 2 van deze verordening en moet die werkzaamheid beschikbaar zijn. Het college is niet gehouden te voldoen aan de wensen van een belanghebbende, maar moet deze wel in de beoordeling meenemen. Draagt belanghebbende geen ideeën aan, dan legt het college belanghebbende een lijst met keuzemogelijkheden voor van maatschappelijk nuttige werkzaamheden die voorhanden zijn. Als belanghebbende geen voorkeur kenbaar maakt of er geen keuzemogelijkheid is, legt het college een werkzaamheid op. Het is immers aan het college, en niet aan een belanghebbende, een tegenprestatie op te dragen aan belanghebbende.

Artikel 4. Uitsluiten van het verrichten van een tegenprestatie

In artikel 4 is geregeld dat belanghebbenden die behoren tot bepaalde doelgroepen worden uitgesloten van het verrichten van een tegenprestatie. Naast de gedachte dat iemand iets terug doet voor de aan hem/haar verstrekte uitkering acht het college het van belang dat belanghebbenden actief worden. Van stil zitten wordt niemand beter. En het verrichten van een tegenprestatie is hiervoor een goed instrument om belanghebbende in beweging te krijgen voor zover de belanghebbende al niet op enige wijze participeert. Vandaar dat belanghebbenden die parttime werken, die deelnemen aan een sociaal activeringstraject, een re-integratietraject, het Toekomstatelier en aan groepstrainingen en die mantelzorg en vrijwilligerswerk verrichten worden uitgesloten van het verrichten van een tegenprestatie.

Het moet dan wel gaan om structurele parttime werkzaamheden gedurende meerdere maanden achtereen. Hiervan is sprake wanneer men tenminste gemiddeld 8 uren per week gedurende 3 maanden per jaar werkzaam is. Ook de bijeenkomsten van het Toekomstatelier en de groepstrainingen moet goed worden bezocht. Wanneer men regelmatig verzuimt kan dit een reden zijn om belanghebbende toch een tegenprestatie te laten verrichten. Dit geldt ook wanneer belanghebbende regelmatig afwezig is op sociale activerings- en re-integratietrajecten.

Er wordt geen tegenprestatie opgedragen indien een belanghebbende mantelzorg verricht en het college het verrichten hiervan redelijkerwijze noodzakelijk vindt. De regering heeft deze mogelijkheid uitdrukkelijk benoemd in de nota van wijziging met betrekking tot de Wet maatregelen WWB (TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6). Of sprake is van mantelzorg wordt getoetst aan de criteria van het begrip mantelzorg zoals neergelegd in artikel 1 van deze verordening. Verricht een belanghebbende mantelzorg in de zin van deze verordening en is het verrichten van mantelzorg volgens het college redelijkerwijs noodzakelijk, dan draagt het college een belanghebbende geen tegenprestatie op. Is dit naar het oordeel van het college niet noodzakelijk en wordt onvoldoende mantelzorg verleend, dan kan er alsnog een (aanvullende) tegenprestatie worden opgelegd.

Wanneer een uitkeringsgerechtigde vrijwilligerswerk verricht moet dit wel van voldoende omvang zijn, zoals in artikel 1 eerste lid onderdeel b van deze verordening staat vermeld. Wanneer niet het geval is kan alsnog een (aanvullende) tegenprestatie worden opgelegd.

Artikel 5. Duur en omvang van een tegenprestatie

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt of de uitkeringsgerechtigde al dan niet beperkt is om een tegenprestatie te kunnen uitvoeren. De duur en de omvang van de tegenprestatie moet wel beperkt worden. Uit jurisprudentie blijkt dat een aanbod van het college om voor 32 uur per week werkzaamheden te verrichten in ieder geval niet kan worden aangemerkt als een tegenprestatie (Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

Minimale duur tegenprestatie bij geen beperkingen

Artikel 5, eerste lid, regelt dat een uitkeringsgerechtigde die geen beperkingen heeft aan een tegenprestatie voldoet wanneer hij/zij minimaal gedurende twee uur per week gedurende een periode van drie maanden per jaar onbeloond maatschappelijke nuttige werkzaamheden verricht. Het verrichten van meer uren per week en een langere periode van 3 maanden per jaar is natuurlijk ook toegestaan. Dit betekent dat uitkeringsgerechtigden die korte klussen verrichten (bijvoorbeeld suppoost bij de avondvierdaagse) meerdere activiteiten moeten verrichten om aan de minimale vereisten te voldoen.

Artikel 5, tweede lid, regelt dat uitkeringsgerechtigden met een beperking aan een tegenprestatie voldoen wanneer zij naar vermogen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden verrichten. Hierbij dient wel in ogenschouw te worden genomen dat een persoon die fysieke beperkingen heeft toch een tegenprestatie kan leveren waarbij hij/zij geen fysieke werkzaamheden hoeft te verrichten.

Indien er een uitkeringsgerechtigde aangeeft dat hij/zij niet in staat is om een tegenprestatie te verrichten zal dit in eerste instantie door betrokkene zelf moeten worden aangetoond. Wanneer er twijfel bestaat zal dit nader moeten worden onderzocht. Mogelijk dat er dan een medisch advies moet worden opgevraagd.

Artikel 6. Geen werkzaamheden voorhanden

Geen werkzaamheden voorhanden

Artikel 6, eerste lid, van deze verordening bepaalt dat geen tegenprestatie wordt opgedragen indien geen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn. In deze verordening kiest de gemeenteraad ervoor dat geen tegenprestatie wordt opgedragen indien geen maatschappelijk nuttige werkzaamheden in de gemeenten Duiven, Rijnwaarden, Westervoort of Zevenaar voorhanden zijn. Indien door het college besluit geen tegenprestatie is opgelegd, omdat geen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden waren, wordt op het moment dat er wel werkzaamheden voor handen zijn door het college beoordeeld of er een tegenprestatie wordt opgelegd. Dit is geregeld in artikel 6, tweede lid, van deze verordening.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. Vanaf die datum is in artikel 8a, eerste lid, onderdeel b van de Participatiewet, artikel 35, eerste lid onderdeel e IOAW en artikel 35, eerste lid onderdeel e IOAZ de verordeningsopdracht voor de gemeenteraad neergelegd om regels in de verordening vast te stellen over het opdragen van een tegenprestatie.

Artikel 8. Citeertitel

In dit artikel is de citeertitel van deze verordening neergelegd.