Regeling vervallen per 01-01-2013

nr 12.13 Verordening Wet inburgering gemeente Zevenaar

Geldend van 01-01-2007 t/m 31-12-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2007

Intitulé

nr 12.13 Verordening Wet inburgering gemeente Zevenaar

De raad van de gemeente Zevenaar;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Zevenaar; nr. 07-014, inzake Multicultureel beleidgemeente Zevenaar,

gelet op de artikelen 8, 19, vijfde lid, 23, derde lid, en 35 van de Wet inburgering;

overwegende dat de raad bij verordening regels dient te stellen over de informatieverstrekking door degemeente aan inburgeringsplichtigen, het aanbieden van een inburgeringsvoorziening aan bijzondere groepen inburgeringsplichtigen en de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld, alsmede dat de raad bij verordening het bedrag dient vast te stellen van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

VERORDENING WET INBURGERING

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen en informatieverstrekking

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zevenaar;

    • b.

      de wet: de Wet inburgering;

  • 2.

    De begripsomschrijvingen in de wet en de daarop berustende regelingen zijn van toepassing op de

begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

1.Het college draagt er zorg voor dat de inburgeringsplichtigen op een doeltreffende en doelmatige wijze

worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de wet en over het aanbod van en de

toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

2.Het college maakt bij de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen in ieder geval gebruik

van de volgende middelen:

  • a.

    website gemeente Zevenaar

  • b.

    balie samenleving

  • c.

    schriftelijk informatiemateriaal

    • 3.

      Het college beoordeelt tenminste eens in de drie jaren de doeltreffendheid en doelmatigheid van de

informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen en rapporteert daarover aan de raad.

Hoofdstuk 2. Doelgroepen en samenstelling van de inburgeringsvoorziening

Artikel 3 Aanwijzen van de doelgroepen

Het college wijst de groepen inburgeringsplichtigen aan waaraan hij bij voorrang een

inburgeringsvoorziening kan aanbieden op basis van de volgende criteria:

  • a.

    Opvoeders;

  • b.

    vrouwen in achterstandspositie.

Artikel 4 De samenstelling van de inburgeringsvoorziening

1.Het college stemt de inburgeringsvoorziening, met uitzondering van de inburgeringsvoorziening aan

geestelijke bedienaren, af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de

maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige.

2.Indien de inburgeringsplichtige een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt aangeboden,

draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening op de voorziening gericht op

arbeidsinschakeling wordt afgestemd.

3.Een inburgeringsvoorziening kan, naast datgene dat in de wet is geregeld, een of meer van de volgende

onderdelen bevatten:

  • a.

    Begeleiding of coaching door een door de raad aangewezen organisatie;

  • b.

    Oriëntatie op de samenleving van Zevenaar.

Artikel 5 De inning van de eigen bijdrage

1.De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet wordt in ten hoogste 10 termijnen

betaald.

2.Het college legt in de beschikking tot toekenning van een inburgeringsvoorziening de termijnen van

betaling vast. Indien het college de eigen bijdrage verrekent met de algemene bijstand, wordt dat in de

beschikking vastgelegd.

Artikel 6 Opleggen van verplichtingen

Het college kan een inburgeringsplichtige bij beschikking een of meer van de volgende verplichtingen

opleggen:

  • a.

    het deelnemen aan de aangeboden inburgeringscursus;

  • b.

    het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;

  • c.

    het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

  • d.

    voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen op een tijdstip dat door het college wordt

bepaald;

e.het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen

in de beschikking kan worden voldaan;

Hoofdstuk 3. Het aanbod van een inburgeringsvoorziening

Artikel 7 De procedure van het doen van een aanbod

1.Het college doet het aanbod, bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de wet schriftelijk. Het

aanbod wordt gezonden naar het adres waar de inburgeringsplichtige in de gemeentelijke

basisadministratie is ingeschreven.

2.In het aanbod wordt een omschrijving gegeven van de inburgeringsvoorziening die wordt aangeboden

en worden de rechten en verplichtingen vermeld die aan de inburgeringsvoorziening worden verbonden.

3.De inburgeringsplichtige aan wie een aanbod wordt gedaan, deelt binnen zes weken het college

schriftelijk mee of hij het aanbod al dan niet aanvaardt.

4.Wanneer de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt, neemt het college binnen zes weken na

ontvangst van deze mededeling het besluit tot toekenning van de inburgeringsvoorziening,

overeenkomstig het gedane aanbod.

Artikel 8 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot toekenning van een inburgeringsvoorziening bevat in ieder geval:

  • a.

    een beschrijving van de inburgeringsvoorziening;

  • b.

    een opgave van de rechten en verplichtingen van de inburgeringsplichtige;

  • c.

    de datum waarop het inburgeringsexamen moet zijn behaald;

  • d.

    de termijnen en wijze van betaling; en

  • e.

    ingeval van een oudkomer: de datum waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht,

bedoeld in artikel 26 van de wet, aanvangt.

Hoofdstuk 4. De bestuurlijke boete

Artikel 9 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

1.De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 250,00 indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten

aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is geen

of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet.

2.De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500,00 indien de inburgeringsplichtige geen of

onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde

inburgeringsvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld

in artikel 6 van deze verordening.

3.De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500,00 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in

artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31,

tweede lid, onderdeel a, van de wet verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

Artikel 10 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

1.De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, bedraagt ten hoogste € 250,00

indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte

overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

2.De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 9, tweede lid, bedraagt ten hoogste € 500,00

indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte

overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

3.De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 1000,00 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de

door het college op grond van artikel 32 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft

behaald.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2007

Artikel 12 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet inburgering gemeente Zevenaar.

Toelichting

Algemene toelichting

De Wet inburgering (WI) treedt op 1 januari 2007 in werking en komt in de plaats van de Wet inburgering

nieuwkomers (Win) en de verschillende oudkomersregelingen. De WI regelt de inburgeringsplicht voor in

beginsel alle onderdanen van derdelanden van 16 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen

verblijven.

Bij het invulling geven aan de inburgeringsverplichting staat de eigen verantwoordelijkheid (ook in

financiële zin) van de inburgeringsplichtige centraal. De inburgeringsplichtige kan naar eigen inzicht

bepalen hoe hij zich wil voorbereiden op het inburgeringsexamen. Aan de inburgeringsverplichting is

voldaan wanneer het inburgeringsexamen is behaald (een resultaatsverplichting).

Gemeenten krijgen in de WI een aantal belangrijke taken toebedeeld. Zo hebben gemeenten de opdracht om

de inburgeringsplichtigen in de gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien

uit deze wet. Daarnaast hebben gemeenten de taak aan bepaalde groepen inburgeringsplichtigen een

inburgeringsvoorziening aan te bieden. Een inburgeringsvoorziening leidt inburgeringsplichtigen toe naar

het inburgeringsexamen. Ook moeten gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen

handhaven. Het college moet een bestuurlijke boete opleggen als een inburgeringplichtige zich verwijtbaar

niet houdt aan de verplichtingen die voor hem gelden.

In verband met deze taken draagt de WI gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de volgende

onderwerpen:

1.Regels over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun

rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot

inburgeringsvoorzieningen (artikel 8 WI).

2.Regels met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen aan bijzondere groepen

inburgeringsplichtigen en over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een

inburgeringsvoorziening is vastgesteld (artikel 19, vijfde lid, en artikel 23, derde lid, WI).

3.Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan

worden opgelegd (artikel 35 WI).

Regels over de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

Artikel 8 WI bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking

door de gemeente aan inburgeringsplichtigen. Het gaat dan om informatie over de rechten en plichten uit

hoofde van de WI en informatie over het aanbod van inburgeringsvoorzieningen en de toegang tot die

voorzieningen.

Regels met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen

Het uitgangspunt van de wet is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige om te bepalen

hoe hij zich voorbereidt op het inburgeringsexamen. Voor een aantal bijzondere groepen biedt de wet extra

faciliteiten. Gemeenten krijgen de taak om voor deze groepen inburgeringsplichtigen een

inburgeringsvoorziening aan te bieden. Het gaat om de volgende vier groepen inburgeringsplichtigen:

1.nieuw- en oudkomers die algemene bijstand of een uitkering ontvangen die is aangewezen in het Besluit

inburgering;

  • 2.

    oudkomers die zelf geen inkomsten uit werk, algemene bijstand of uitkering hebben;

  • 3.

    asielgerechtigde nieuw- en oudkomers;

  • 4.

    nieuw- en oudkomers die werkzaam zijn als geestelijke bedienaar.

Aan inburgeringsplichtigen die behoren tot de eerste twee groepen (nieuw- en oudkomers die een algemene

bijstand of een nader aangeduide uitkering ontvangen en oudkomers die zelf geen inkomsten uit werk of

uitkering hebben) kán het college een inburgeringsvoorziening aanbieden (artikel 19, eerste lid, WI). Het

college is verplicht een inburgeringsvoorziening aan te bieden aan alle asielgerechtigde

inburgeringsplichtigen (oud- en nieuwkomers) en aan nieuw- en oudkomers die werkzaam zijn als

geestelijke bedienaar (artikel 19, tweede lid, WI).

Het aanbod behelst een inburgeringsvoorziening die toe leidt naar het inburgeringsexamen en het eenmaal

gratis afleggen van dat examen. Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen bestaat een

inburgeringsvoorziening ook uit maatschappelijke begeleiding.

De WI draagt de gemeenteraden op om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbieden

van inburgeringsvoorzieningen aan deze vier groepen. In de wet is ook vastgelegd over welke onderwerpen

in ieder geval regels moeten worden gesteld:

1.De procedure die door het college wordt gevolgd voor het doen van een aanbod aan

inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI).

2.De criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19,

vijfde lid, onderdeel a, WI).

3.De vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening, met inbegrip van de

totstandkoming en de samenstelling van de inburgeringsvoorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b,

WI).

4.De rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is

vastgesteld. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de inning van de eigen bijdrage door het

college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, WI).

Het vaststellen van de bedrag van de bestuurlijke boete

Artikel 35 WI draagt gemeenten op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die

voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. Artikel 34 van de wet bepaalt het bedrag dat ten

hoogste als bestuurlijke boete kan worden opgelegd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in respectievelijk de

Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering ook van toepassing zijn op deze

verordening.

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen in haar gemeente goed te informeren over de rechten

en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering. De wet laat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke

wijze de informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen wordt georganiseerd. Wel bepaalt artikel 8 WI

dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan

inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het

aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

Dit artikel in de verordening vormt de uitwerking van deze verplichting. Gemeenten kunnen er voor kiezen

om in de verordening alleen de kaders vast te stellen voor een adequate informatievoorziening door het

college aan de inburgeringsplichtigen. In dat geval kan met opnemen van het eerste en derde lid in de

verordening worden volstaan. Er kan ook voor worden gekozen om in de verordening vast te leggen welke

middelen het college (in ieder geval) moet aanwenden om de informatievoorziening aan

inburgeringsplichtigen te organiseren. In dat geval moet het tweede lid in de verordening worden

opgenomen, waarbij tevens een keuze moet worden gemaakt voor de instrumenten die daarbij worden

ingezet.

Overeenkomstig de rolverdeling tussen raad en college, stelt de raad in dit artikel de kaders vast voor een

adequate informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen. Het college is belast met de organisatie van

de informatieverstrekking en legt daarover (periodiek) verantwoording af aan de raad.

De informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen kan op allerlei manieren worden vormgegeven. Zo

kunnen gemeenten een apart informatiepunt inrichten (het inburgeringsloket) al dan niet in combinatie met

een digitaal loket. Het is ook mogelijk om de informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen onder te

brengen bij een centraal informatiepunt (bijvoorbeeld het zorgloket). Ook kunnen gemeenten bepaalde

organisaties (bijvoorbeeld educatie-instellingen, bibliotheken, moskeeën of andere zelforganisaties) een rol

geven bij de informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen.

In het tweede lid geeft de raad het college de opdracht om (in ieder geval) een aantal middelen te gebruiken

om de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen vorm te geven. Daarbij kan bijvoorbeeld worden

gedacht aan:

  • a.

    het inrichten van een informatiepunt in het gemeentehuis;

  • b.

    het toezenden van schriftelijk voorlichtingsmateriaal aan personen ten aanzien van wie al dan niet op

grond van gegevens uit het Bestand Potentiële Inburgeringsplichtigen redelijkerwijs kan worden

aangenomen dat zij inburgeringsplichtig zijn;

  • c.

    het vertrekken van schriftelijk voorlichtingsmateriaal bij aanvragen om uitkeringen;

  • d.

    het organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten;

  • e.

    het inrichten van een digitaal informatiepunt op de gemeentelijke website.

Het derde lid verplicht het college de raad periodiek te rapporteren over de doeltreffendheid en

doelmatigheid van de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen. Om aan deze verplichting

efficiënt te kunnen voldoen, zou een informatieplan kunnen worden opgesteld waarvan de

informatieverstrekking onderdeel is. Een dergelijk informatieplan zou vervolgens door de raad getoetst

kunnen worden waarbij eventuele verbeteringen kunnen worden opgenomen. Om efficiënt aan de

verplichting van het tweede lid te kunnen voldoen, is wellicht ook aansluiting mogelijk bij de uitvoering van

de actieve informatieplicht van het college aan de raad op grond van artikel 169, tweede lid, van de

Gemeentewet.

Artikel 3 Aanwijzen van de doelgroepen

Artikel 19, eerste lid, WI bepaalt dat het college aan twee groepen inburgeringsplichtigen een

inburgeringsvoorziening kán aanbieden:

1.inburgeringsplichtigen die algemene bijstand of een uitkering op grond een bij algemene maatregel van

bestuur aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen ontvangen;

2.oudkomers die zelf geen inkomsten uit werk of uitkering hebben.

De gemeenteraad moet bij verordening regels stellen met betrekking tot de criteria die worden gehanteerd

bij het doen van een aanbod aan deze twee groepen inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel

a, WI). Dit artikel vorm de uitwerking van deze verplichting. In dit artikel wordt het college opgedragen om

vast te stellen aan welke groepen inburgeringsplichtigen (binnen de twee doelgroepen van artikel 19, eerste

lid, WI) bij voorrang een inburgeringsvoorziening kan worden aangeboden. Bovendien wordt in dit artikel

vastgelegd binnen welke kaders het college tot zijn keuze van doelgroepen moet komen. Het is van belang

dat deze kaders (in casu het aanwijzen van groepen waaraan een inburgeringsvoorziening wordt

aangeboden) niet te eng te definiëren. Het college zal binnen deze kaders gedurende een aantal jaren

groepen moeten kunnen aanwijzen. Het alternatief is dat de verordening op dit onderdeel steeds opnieuw

moet worden gewijzigd. Een andere reden om de kaders niet te strak vast te stellen is dat gemeenten op dit

moment geen duidelijk zicht hebben op de precieze omvang van de groep oudkomers zonder werk of

uitkering waaraan een inburgeringsvoorziening kan worden aangeboden. Te strenge criteria zouden wel eens

kunnen leiden tot het niet benutten van de beschikbare middelen voor het aanbieden van

inburgeringsvoorzieningen.

Dit artikel regelt dat de groepen die het college aanwijst bij voorrang een inburgeringsvoorziening krijgen

aangeboden. Dit betekent dat het college de ruimte heeft om in bepaalde gevallen ook een

inburgeringsvoorziening aan te bieden aan inburgeringsplichtigen die niet behoren tot de groep of groepen

die hij heeft aangewezen (maar wel behoren tot de doelgroepen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, WI). Om te

voorkomen dat inburgeringsplichtigen die behoren tot de groep of groepen die het college heeft aangewezen

aan deze aanwijzing een recht gaan ontlenen op het krijgen van een aanbod, bepaalt dit artikel dat het

college aan de groepen die hij aanwijst een inburgeringsvoorziening kan aanbieden.

Voorbeelden van criteria die in verordening kunnen worden neergelegd en op basis waarvan het college de

doelgroep(en) kan aanwijzen, zijn:

  • a.

    hebben van een opvoedingstaak;

  • b.

    hebben van een relatief korte afstand tot de arbeidsmarkt;

  • c.

    een wijkgerichte aanpak;

  • d.

    een bepaalde inkomensgrens;

  • e.

    het ontvangen van een bepaalde uitkering;

  • f.

    bevordering van emancipatie van vrouwen.

Gemeenten zouden er ook voor kunnen kiezen om geen voorrang te geven aan specifieke groepen, maar in

plaats daarvan prioriteit te geven aan oud- en nieuwkomers die graag voor een inburgeringsvoorziening in

aanmerking willen komen (bijvoorbeeld voorrang op basis van eigen aanmelding of gemotiveerdheid).

Criteria op basis waarvan het college doelgroepen aanwijst, kunnen ook worden ontleend aan andere

beleidsterreinen, zoals bijvoorbeeld ‘leefbaar, sociaal en veilig’. Daarmee kan de uitvoering van de WI een

onderdeel vormen van een integrale aanpak van sociaal beleid.

Op grond van de actieve informatieplicht van het college aan de raad (artikel 169, tweede lid, Gemeentewet)

ligt het voor de hand dat het college zijn besluit aan welke groepen inburgeringsplichtigen bij voorrang een

aanbod zal worden gedaan ter kennisname aan de raad aanbiedt.

Artikel 4 De samenstelling van de inburgeringsvoorziening

In de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van

een passende inburgeringsvoorziening, met in begrip van de totstandkoming en samenstelling van de

inburgeringsvoorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI). In dit artikel worden de kaders vastgesteld

waarbinnen het college de opdracht heeft voor iedere inburgeringsplichtige die daarvoor in aanmerking

komt, een op de persoon toegesneden inburgeringsvoorziening samen te stellen.

In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het college een passende inburgeringsvoorziening moet

vaststellen. Bij het bepalen van de passendheid van een inburgeringsvoorziening, kunnen de volgende

factoren een rol spelen:

1.De kennis van de inburgeringsplichtige van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving en zijn

of haar leercapaciteit.

2.De maatschappelijke rol die de inburgeringsplichtige vervult of gaat vervullen in de Nederlandse

samenleving. Daarbij kan worden gedacht aan het verrichten van betaalde arbeid of het opvoeden van

kinderen.

3.De persoonlijke situatie van de inburgeringsplichtige. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan

eventuele zorgtaken die de inburgeringsplichtige moet vervullen.

De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij

ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening die zij

aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.

In geval van uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtigen die een voorziening gericht op

arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de inburgeringsvoorziening daarmee te

combineren. Uitgangspunt is wel, zo blijkt uit artikel 19, vierde lid, van de wet, dat een aanbod voor een

inburgeringsvoorziening aan een uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtige niet wordt gedaan, indien dat

diens arbeidsinschakeling belemmert.

De Wet inburgering bepaalt dat de inburgeringsvoorziening gecombineerd moet worden met een

voorziening gericht op arbeidsinschakeling (reïntegratievoorziening) als een inburgeringsvoorziening wordt

aangeboden aan een inburgeringsplichtige die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van

een andere socialezekerheidswet of socialezekerheidsregeling én die verplicht is om arbeid om arbeid te

verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid, WI). Indien in deze specifieke situatie geen

reïntegratievoorziening wordt aangeboden, kan de gemeente derhalve geen inburgeringsvoorziening

aanbieden. Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van de gecombineerde

inburgeringsvoorziening (artikel 20, tweede lid, WI). Het tweede lid van artikel 4 van de verordening draagt

het college op om er voor te zorgen dat de inburgeringsvoorziening wordt afgestemd op de

reïntegratievoorziening. Aangezien deze voorzieningen in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond

van socialezekerheidswetten of –regelingen ook door andere partijen dan het college (kunnen) worden

verstrekt, zal het college afspraken moeten maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de

socialezekerheidswet of –regeling: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),

eigenrisicodragers of overheidswerkgevers (artikel 21 WI).

Het derde lid regelt de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening

aan inburgeringsplichtigen kan aanbieden. In de wet is geregeld waaruit een inburgeringsvoorziening in

ieder geval moet bestaan: een cursus die toe leidt naar het inburgeringsexamen en het eenmaal kosteloos

afleggen van dat examen (artikel 19, derde lid, WI). Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- én

nieuwkomers) maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de

inburgeringsvoorziening (artikel 19, zesde lid, WI). Wat betreft de bijkomende faciliteiten die het college

als onderdeel van de inburgeringsvoorziening aan inburgeringsplichtigen kan aanbieden, kan worden

gedacht aan trajectbegeleiding of het (periodiek) houden van voortgangsgesprekken met de

inburgeringsplichtigen. Ook kan worden gedacht aan een uitbreiding van de opleiding, bijvoorbeeld in de

vorm van een maatschappelijke stage of een aparte module die gericht is op het verwerven van kennis van

de Nederlandse samenleving.

Trajectbegeleiding en het houden van voortgangsgesprekken zullen vooral van belang zijn bij

inburgeringsplichtigen die geen inburgeringsvoorziening krijgen aangeboden in combinatie met een

voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Bij voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling vormen

dergelijke faciliteiten reeds een vast onderdeel.

Ten overvloede wordt gewezen op het feit dat het inburgeringsexamen ook een praktijkgericht deel omvat,

waarin de praktische (taal)vaardigheden worden getoetst. Het is vanzelfsprekend dat bij de samenstelling

van de inburgeringsvoorziening ook rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van deze vaardigheden.

Daarbij zal de inzet van duale trajecten een belangrijke rol vervullen.

Artikel 5 De inning van de eigen bijdrage

In de verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage

van de inburgeringsplichtige door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde

lid, WI). De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt € 270. Dit bedrag kan bij

algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid, WI).

In dit artikel van de verordening wordt geregeld dat de inburgeringsplichtige het recht heeft de eigen

bijdrage in een aantal termijnen te betalen. Artikel 24, eerste lid, WI maakt het bij inburgeringsplichtigen die

algemene bijstand ontvangen mogelijk dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. Als

het college wil overgaan tot verrekening, moet dat worden vastgelegd in de beschikking tot toekenning van

de inburgeringsvoorziening.

Als de inburgeringsplichtige een uitkering van het UWV ontvangt, kan het college het UWV verzoeken de

eigen bijdrage te verrekenen met of in te houden op de uitkering van het UWV (artikel 24, tweede lid, WI).

In dit geval int het UWV de eigen bijdrage ten behoeve van de gemeente. Deze wijze van verrekening

geschiedt door het UWV en niet door de gemeente, en wordt dus niet in deze verordening geregeld.

Artikel 6 Opleggen van verplichtingen

Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, WI dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening

regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is

vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel

worden genoemd aan inburgeringsplichtigen in het kader van een inburgeringsvoorziening op te leggen. Het

college legt in de beschikking tot de toekenning van de inburgeringsvoorziening deze verplichtingen vast.

Artikel 7 De procedure van het doen van een aanbod

Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op

zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat zo’n aanbod de start is van een procedure die – als het

goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een inburgerings-voorziening. In het eerste lid van dit

artikel wordt geregeld dat het college het aanbod van een inburgeringsvoorziening aan de

inburgeringsplichtige op schriftelijke wijze doet en dat het aanbod wordt toegestuurd naar het adres waar de

inburgeringsplichtige staat ingeschreven in de GBA. Op deze wijze kan er geen onduidelijk ontstaan over

het feit dat het college de inburgeringsplichtige een aanbod heeft gedaan.

Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking (het tweede

lid). Hierdoor kan de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking

tot de toekenning van de inburgeringsvoorziening (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd). Deze

beschikking moet dan wel dezelfde inhoud hebben als het aanbod (het vierde lid).

De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt dat als de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt of

weigert, hij of zij dit schriftelijk aan de gemeente meedeelt (het derde lid). Het meest praktisch is dat deze

schriftelijke mededeling geschiedt in de vorm van het laten ondertekenen door de inburgeringsplichtige van

een verklaring die door de gemeente is opgesteld.

Het kan natuurlijk voorkomen dat een inburgeringsplichtige aan de gemeente meldt dat hij wel een

inburgeringsvoorziening wil, maar dat hij gelet op zijn situatie bepaalde wijzigingen aangebracht zou willen

zien in het aanbod van de gemeente. Als de gemeente hierop positief reageert, zal ze het gedane aanbod

moeten aanpassen.

Een inburgeringsplichtige hoeft een aanbod niet te accepteren. Weigert de inburgeringsplichtige het aanbod,

dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen. Gaat het om een oudkomer,

dan is er geen termijn vastgesteld waarbinnen de betreffende persoon het inburgeringsexamen moet hebben

behaald. Het ligt voor de hand dat het college in een dergelijke situatie een handhavingsbeschikking neemt:

een besluit op grond van artikel 26 WI waarmee de termijn van start gaat waarbinnen de

inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moeten hebben behaald (vijf jaar na aanvang van deze

termijn). Het verdient de aanbeveling dat het college deze handelwijze vastlegt in beleidsregels, zodat

tevoren voor betrokkenen duidelijk is (of zou kunnen zijn) wat de gevolgen zijn van het weigeren van een

aanbod voor een inburgeringsvoorziening.

Artikel 8 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening is een beschikking. Dit betekent dat de

inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel

wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.

In de beschikking zullen de toegekende inburgeringsvoorziening en de daaraan verbonden rechten en

plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b). De

inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de

inburgeringsvoorziening (artikel 23, eerste lid, WI). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de

verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere

door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.

De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in

de wet (artikel 7, eerste lid, WI). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden

gemaakt (onderdeel c).

Onderdeel d bepaalt dat in beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan

worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de

bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 5 van de verordening.

Onderdeel e heeft betrekking op beschikkingen voor oudkomers. Indien het college een

inburgeringsvoorziening vaststelt voor een oudkomer, dan moet het college in de betreffende beschikking

ook de dag opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat (artikel 22,

tweede lid, juncto artikel 26 WI). Binnen vijf jaar ná deze datum moet de betreffende oudkomer het

inburgeringexamen hebben behaald. Het college kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van

de inburgeringsplicht van start gaat. Het ligt voor de hand om deze termijn direct te laten ingaan (en

bijvoorbeeld niet te koppelen aan de datum waarop de inburgeringsvoorziening van start gaat). De precieze

datum waarop de inburgeringsvoorziening van start gaat, zal niet altijd bekend zijn op het moment dat deze

wordt toegekend. Bovendien past het vaststellen van een datum van aanvang van handhaving van de

inburgeringsplicht, onafhankelijk van het moment waarop met de inburgeringsvoorziening kan worden

begonnen bij het uitgangspunt van de wet dat de betreffende persoon als oudkomer inburgeringsplichtig is

en in beginsel zelf verantwoordelijk is voor het behalen van het inburgeringsexamen.

Artikel 9 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

Artikel 35 WI draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen

die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 WI zijn voor de verschillende

overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd. De gemeente kan deze

boetebedragen in haar verordening overnemen, maar ze kan ook lagere bedragen vaststellen.

De boetebedragen die in de verordening worden opgenomen zijn maximumbedragen en géén gefixeerde

bedragen. Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de

overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college

daarbij ook zonodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel

38, tweede lid, WI). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke

boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken

inburgeringsplichtige.

In het kader van een de uitvoering van een gecombineerde reïntegratie- en inburgeringsvoorziening kan het

voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en

gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het

verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, Wet werk en bijstand) of het

opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere scocialezekerheidswet of – regeling. Artikel

37 WI bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval géén

bestuurlijke boete kan opleggen.

Artikel 10 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding een hogere boete op te

leggen dan op grond van artikel 9 mogelijk is.

Het eerste en tweede lid kunnen alleen in de verordening worden opgenomen als in artikel 9, eerste en

tweede lid, lagere maximumboetebedragen zijn opgenomen dan de maximumbedragen in de wet. De

verhoogde boetebedragen ingeval van herhaling van de overtreding mogen uiteraard niet hoger zijn dan de

maximumbedragen die in artikel 34 WI worden genoemd.

Om te kunnen spreken van een herhaling van een overtreding, moeten de overtredingen zich wel binnen een

bepaalde tijdspanne voordoen, bijvoorbeeld 12 maanden. Gemeenten kunnen een kortere of langere termijn

vaststellen.

Artikel 34, onderdeel d, WI biedt de mogelijkheid voor gemeenten om de bestuurlijke boete te verhogen van

maximaal € 500 naar maximaal € 1000 in het geval dat de inburgeringsplichtige bij herhaling niet voldoet

aan de verplichting binnen de gestelde termijn het inburgeringsexamen te behalen. Dit is geregeld in het

derde en vierde lid van artikel 10.

Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het inburgeringsexamen heeft

behaald, dan legt het college hem een bestuurlijke boete op. De maximumboete die kan worden opgelegd, is

neergelegd in artikel 9, derde lid, van de verordening. Op grond van artikel 32 WI moet het college in de

boetebeschikking een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen de inburgeringsplichtige alsnog het

inburgeringsexamen moet behalen. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het

inburgeringsexamen niet heeft behaald, maakt het derde lid van artikel 10 het mogelijk dat het college een

hogere boete vaststelt. Het wettelijk maximum bedraagt € 1000 (artikel 34, onderdeel d, WI). Ook in dat

geval zal in de boetebeschikking een nieuwe termijn moeten worden opgenomen waarbinnen de

inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet behalen.

De artikelen 9 en 10 bieden in de vorm van het vaststellen van maximumbedragen het kader voor het college

bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boetes in individuele gevallen. Het college zal binnen

deze kaders zelf een beleid moeten ontwikkelen. Het is aan te bevelen dat het college in beleidsregels

vastlegt hoe dat beleid er uit ziet: welke boete wordt in beginsel opgelegd bij welke overtreding en met welk

bedrag wordt de boete in beginsel verhoogd als de betrokken inburgeringsplichtige dezelfde overtreding

nogmaals pleegt.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 12 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.