Regeling vervallen per 01-01-2012

nr 04.04 Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2011

Geldend van 23-12-2010 t/m 31-12-2011

Intitulé

nr 04.04 Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2011

Verordening rioolheffing 2011

De raad van de gemeente Zevenaar;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 9 november 2010, nr. 10-066 ;

gelet op de artikelen 228 a en 255 van de Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen de:

Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2011

Artikel 1 – Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;

  • b.

    gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

  • c.

    verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft;

  • d.

    water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater.

Artikel 2 – Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, evenals de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, evenals het treffen van maatregelen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 – Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1. De belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.

  • 2. Met betrekking tot de belasting wordt als gebruiker aangemerkt:

    • a.

      degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

    • b.

      ingeval een gedeelte van een perceel – niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4 – voor gebruik is afgestaan degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.

Artikel 4 – Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten samen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.

Artikel 5 – Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven van een perceel met een waarde van minder dan € 20.000,-. Betreft het perceel een onroerende zaak dan is de waarde gelijk aan de voor dat belastingjaar geldende waarde, zoals vastgesteld op grond van de bepalingen van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 6 – Maatstaf van heffing en tarief

De belasting wordt geheven naar de maatstaven en tarieven opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

Artikel 7 – Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 – Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9 – Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. 4. Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in feitelijk gebruik neemt, waarvoor hetzelfde belastingbedrag verschuldigd is.

Artikel 10 – Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald uiterlijk twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 2. In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, minder is dan € 3.000,- en de verschuldigde bedragen door middel van automatische incasso van de betaalrekening van de belastingschuldige kunnen worden afgeschreven, dat:

    a. aanslagen, waarvan de dagtekening ligt tussen 1 januari en 1 juli van het belastingjaar waarop ze betrekking hebben, moeten worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening van het aanslagbiljet tot en met september nog maanden in het belastingjaar overblijven;

    b. aanslagen, waarvan de dagtekening ligt na 1 juli van het belastingjaar waarop ze betrekking hebben, moeten worden betaald in drie gelijke termijnen. Bij het van toepassing zijn van het vorenstaande vervallen de incassotermijnen aan het einde van de maand, waarbij de eerste termijn ten minste tien dagen na de dagtekening van de aanslag valt.

  • 3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 11 – Kwijtschelding

  • 1.

    Bij de invordering van rioolheffing wordt in afwijking van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 het percentage voor de kosten van bestaan gesteld op 100%.

    2. Bij de invordering van rioolheffing als bedoeld in artikel 1 van de tarieventabel behorend bij deze verordening wordt kwijtschelding verleend tot een maximum van € 86,28 voor een meerpersoonshuishouden en € 64,60 voor een eenpersoonshuishouden. Het maximumbedrag wordt bij heffing naar tijdsgelang, zoals bedoeld in artikel 9, naar evenredigheid omgerekend.

  • 3. Bij de invordering van rioolheffing als bedoeld in artikel 1 lid 2 sub a van de tarieventabel behorend bij deze verordening, wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 12 – Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.

Artikel 13 – Overgangsbepaling

De “Verordening rioolheffing 2010”, vastgesteld bij raadsbesluit van 4 november 2009, wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 14, tweede lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 14 – Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking.

  • 2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2011.

Artikel 15 - Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening rioolheffing 2011”.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Zevenaar, gehouden op 15 december 2010.

De griffier, De voorzitter,

Tarieventabel behorende bij de Verordening rioolheffing 2011

Maatstaven en tarieven

 

 

Artikel 1 – Maatstaf van heffing

 

 

1.

De heffing als bedoeld in artikel 2 van de verordening wordt voor percelen c.q. gedeelten van percelen als bedoeld in artikel 4 die zijn bestemd en worden gebruikt voor woondoeleinden, geheven per perceel.

 

 

2.a

De heffing als bedoeld in artikel 2 van de verordening wordt voor de overige percelen c.q. gedeelten van percelen als bedoeld in artikel 4, geheven naar het aantal kubieke meters afvalwater dat vanuit een perceel c.q. gedeelte van een perceel wordt afgevoerd.

 

 

2.b

Het aantal kubieke meters afvalwater wordt daarbij gesteld op het aantal kubieke meters (hemel)water, dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of opgepompt.

 

 

2.c

Voor de bepaling van de toegevoegde hoeveelheid water wordt daarbij uitgegaan van de gegevens op de waternota van het waterleidingbedrijf. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt uitgegaan van het gemiddeld jaarverbruik zoals vermeld op de waternota. Ontbreekt het gemiddeld jaarverbruik dan wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald, waarbij een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand wordt gerekend. Voor de bepaling van de toegevoerde hoeveelheid hemelwater wordt uitgegaan van een gemiddelde neerslag van 0,75m3 per m2 bebouwde en/of verharde oppervlakte, met dien verstande dat bij het laatste buiten beschouwing wordt gelaten de verharde oppervlakte van terreinen met een openbaar karakter.

 

 

2.d

Bij gebruik van een pompinstallatie, moet die pompinstallatie zijn voorzien van een: 1.   watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen of 2.   bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest, kan worden afgelezen. De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

 

 

2.e

Als bij nieuwbouw tijdens bedoelde verbruiksperiode nog geen water naar een perceel is toegevoerd of is opgepompt, wordt het jaarverbruik naar het meest recente verbruik op basis van ervaringscijfers geschat.

 

 

2.f

De op grond van het bepaalde onder b. tot en met e. berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet als afvalwater is afgevoerd c.q. die niet op de gemeentelijke riolering is afgevoerd, waarbij er in ieder geval van wordt uitgegaan dat van de onder c. bepaalde hoeveelheid toegevoerd hemelwater door verdamping e.d. 40% niet op de gemeentelijke riolering wordt geloosd.

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 2 – vast bedrag per jaar

 

 

1

De heffing als bedoeld in artikel 2 van de verordening bedraagt per perceel of gedeelte van een perceel als bedoeld in artikel 4 van de verordening, dat is bestemd en wordt gebruikt voor woondoeleinden, per kalenderjaar:

 

 

 

 

156,96

 

Het kwijtscheldingsbedrag bedraagt maximaal

86,28

2

Indien een perceel of een gedeelte van een perceel als bedoeld onder artikel 2, lid 1 van deze tarieventabel op 1 januari van het belastingjaar of, indien de belastingplicht later aanvangt, bij aanvang van de belastingplicht, wordt gebruikt door één persoon bedraagt de heffing per kalenderjaar:

 

 

 

 

 

 

117,84

 

Het kwijtscheldingsbedrag bedraagt maximaal

64,60

 

 

Artikel 3 – bedrag per hoeveelheid afvalwater

 

 

1

De heffing als bedoeld in artikel 2 van de verordening bedraagt voor de overige percelen c.q. gedeelten van percelen, per kalenderjaar:

 

a.

bij een hoeveelheid afvalwater tot 400m3

156,96

b.

bij een hoeveelheid afvalwater van 400m3 of meer, per eenheid van 400 m3 of gedeelte daarvan:

 

 

b.1

van 0 m3 tot en met 1.599 m3

235,00

b.2

van 1.600 m3 tot en met 3.999 m3

188,00

b.3

van 4.000 m3 tot en met 9.999 m3

157,00

b.4

vanaf 10.000 m3

118,00

 

 

 

 

 

Artikel 4 – bedrag afvalwater saneringen

 

 

 

In afwijking van het hiervoor in de artikelen 1 en 2 bepaalde, bedraagt bij lozing van afvalwater afkomstig van saneringen de heffing per kalenderjaar voor percelen als bedoeld in artikel 2 van de verordening c.q. gedeelten van percelen als bedoeld in artikel 4 van de verordening per eenheid van 100m3 of gedeelte daarvan:

 

 

 

12,00

 

Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Zevenaar van 15 december 2010, Mij bekend, De griffier,