Regeling vervallen per 01-01-2017

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Participatiewet 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2016

Intitulé

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Participatiewet 2015

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 - Begripsomschrijvingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

    • 2.

      In deze verordening wordt verstaan onder:

      • a.

        beslagvrije voet: beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

      • b.

        recidiveboete: bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, van de Participatiewet;

      • c.

        bezit: waarde van de vaar- en voertuigen en de banksaldi.

      • d.

        verrekenen: verrekening als bedoeld in artikel 60, vierde lid, van de Participatiewet.

Paragraaf 2 Bescherming beslagvrije voet bij verrekening wegens recidive

Artikel 2 - Verrekenen met beslagvrije voet bij voldoende bezit

  • 1. Indien het bezit van een belanghebbende ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt, verrekent het college de recidiveboete zonder inachtneming van de beslagvrije voet.

  • 2. De verrekening, bedoeld in het eerste lid, geschiedt gedurende een tijdvak van drie maanden vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.

Artikel 3 - Verrekenen bij geen of onvoldoende bezit

    • 1.

      Indien het bezit van een belanghebbende niet ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt, verrekent het college de recidiveboete gedurende één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. De verrekening geschiedt vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.

    • 2.

      Aansluitend op verrekening als bedoeld in het eerste lid, verrekent het college derecidiveboete in de daarop volgende twee maanden op een dusdanige wijze datbelanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 80% van detoepasselijke bijstandsnorm.

  • 3. Tot het inkomen, bedoeld in het tweede lid, worden ook middelen gerekend als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen n en r, van de Participatiewet.

Artikel 4 - Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet

In afwijking van de artikelen 2 en 3 kan het college de recidiveboete met inachtneming vande beslagvrije voet verrekenen indien:

  • a.

    aannemelijk is dat verrekening op de wijze, bedoeld in de artikelen 2 of 3, zou leiden tot huisuitzetting van belanghebbende en diens gezin; of

  • b.

    anderszins sprake is van dringende redenen.

Artikel 5 - Eerder opgelegde bestuurlijke boetes

De artikelen 2, 3 en 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de Participatiewet, indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete.

Artikel 6 - Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van debepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening leidt tot onbillijkhedenvan overwegende aard.

Paragraaf 3 Slotbepaling

Artikel 7 - Intrekking oude verordening, inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015, tenzij over onderdelen ervan, binnen twee weken na de bekendmaking daarvan, een inleidend verzoek tot het houden van een referendum wordt gedaan.

  • 2.

    De Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive wordt ingetrokken met ingang van de datum waarop deze verordening in werking treedt;

  • 3.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Participatiewet 2015.

Aldus vastgesteld in de openbare raad op 1 december 2014

Algemene toelichting

Op 1 januari 2013 is de “Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZWwetgeving” in werking getreden. Het college van burgemeester en wethouders (verder college) is verplicht de bestuurlijke boete met de lopende uitkering te verrekenen. In beginsel moet bij deze verrekening de bescherming van de beslagvrije voet in acht genomen worden.

Is echter sprake van een bestuurlijke boete wegens recidive, dan kan het college besluiten gedurende maximaal drie maanden met de beslagvrije voet te verrekenen.

De Participatiewet verplicht de gemeenteraad in een verordening nadere regels te stellen over de bevoegdheid de beslagvrije voet tijdelijk buiten werking te stellen bij verrekening van de recidiveboete. Gemeenten krijgen daarmee de ruimte een afweging te maken van situaties of omstandigheden waarin het buiten werking stellen van de beslagvrije voet niet

proportioneel wordt geacht. De nieuwe bevoegdheid kan op veel verschillende manieren worden ingevuld. Om gemeenten enige aanknopingspunten te bieden, hebben het RCF Kenniscentrum Handhaving - Landelijk Kenniscentrum Handhaving, Divosa, de VNG en

Schulinck gezamenlijk deze modelverordening ontwikkeld. Uiteindelijk is het natuurlijk aan gemeenten zelf naar eigen inzicht keuzen te maken.

De bevoegdheid van de gemeenteraad strekt zich slechts uit over het al dan niet in achtnemen van de beslagvrije voet bij verrekening van de recidiveboete. Daar waarterugvordering en invordering niet door de wetgever is verplicht, blijft sprake van eenbevoegdheid van het college. Het is derhalve aan het college op deze onderdelen nadere(beleids)regels vast te stellen.

In het kader van pseudoverrekening kunnen gemeenten te maken krijgen met verzoeken vanandere gemeenten om een door hen opgelegde recidiveboete te verrekenen. Het college datde boete heeft opgelegd zal in dat geval aangeven in hoeverre het de beslagvrije voet in acht

wil nemen (volgens de regels van zijn gemeentelijke verordening). De gemeente die deuitkering verstrekt, moet in beginsel gehoor geven aan dit verzoek. Mocht de beslagvrije voetniet gerespecteerd worden, dan kan de belanghebbende het college waarvan hij uitkeringontvangt, verzoeken de beslagvrije voet toch in acht te nemen. In artikel 60b, tweede lid, van

de Participatiewet is geregeld dat het college die de uitkering verstrekt, de bevoegdheid heeft aan dit verzoek van belanghebbende tegemoet te komen. Het ligt voor de hand dat het college bij de beslissing op dat verzoek handelt analoog aan de regels die in de eigen gemeentelijke verordening zijn vastgelegd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 - Begrippen

De begrippen die al in de Participatiewet, de Awb en de Gemeentewet zijn gedefinieerd zijn hier niet overeenkomstig of hergedefinieerd. Dit voorkomt de noodzaak van het aanpassen van de verordening aan eventuele wetswijzigingen met betrekking tot deze begrippen.

De verordening kent een definitie van het begrip bezit. Het gaat daarbij om (de waarde van)de vaar- en voertuigen en de aanwezige banksaldi. Een belanghebbende die vanwege devolledige verrekening met de beslagvrije voet zonder inkomsten komt te zitten, zal debezittingen waarover hij beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, volledig moeten

aanwenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien.

De Participatiewet kent een ruimer begrip van verrekenen dan het Wetboek van BurgerlijkeRechtsvordering. Voor de duidelijkheid is daarom een aparte begripsbepaling opgenomen inde verordening.

Artikel 2 - Verrekenen met beslagvrije voet bij voldoende bezit

Uitgangspunt van deze verordening is dat volledige verrekening met de beslagvrije voetplaatsvindt voor de maximale termijn van drie maanden als een belanghebbende overvoldoende bezit beschikt om dit op te kunnen vangen. Dat uitgangspunt is vastgelegd inartikel 2 van deze verordening. Van voldoende bezit is sprake als de waarde van debezittingen waarover belanghebbende beschikt (of redelijkerwijs kan beschikken), ten minste

driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt. Immers, bij aanwending of tegeldemakingvan deze bezittingen, zou een periode van drie maanden overbrugd moeten kunnen worden.

Artikel 3 - Verrekenen bij geen of onvoldoende bezit

Heeft een belanghebbende onvoldoende bezit om een periode van drie maanden volledigeverrekening met de beslagvrije voet te kunnen overbruggen, dan verrekent het collegeslechts één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. Voor de overige twee

maanden vindt weliswaar verrekening met de beslagvrije voet plaats, maar niet volledig.Belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 80% van detoepasselijke bijstandsnorm.

Voor het percentage van 80% is aansluiting gezocht bij de invorderingsmogelijkheden die deBelastingdienst heeft bij notoire wanbetalers. Onder omstandigheden kan deze debeslagvrije voet (90% van de toepasselijke bijstandsnorm) verlagen met 10% op grond van

artikel 19, eerste lid, van de Invorderingswet 1990.

Met de gekozen opzet wordt enerzijds uiting gegeven aan het principe dat fraude niet maglonen. Het gaat hier immers om belanghebbenden die herhaaldelijk hun inlichtingenplichthebben geschonden. Daar mag een duidelijk signaal tegenover staan. Anderzijds wordtrekening gehouden met de zorgplicht van gemeenten. Het volledig buiten werking stellen van

de beslagvrije voet gedurende drie maanden kan kwalijke maatschappelijke consequentieshebben. Dat moet voorkomen worden, nu de regeling daarmee zijn doel voorbij zou schieten.

Een belanghebbende kan inkomsten uit arbeid hebben die op grond van artikel 31, tweedelid, onderdelen n of r, van de Participatiewet worden vrijgelaten voor de algemene bijstand.

Bij verrekening van een recidiveboete tot 80% van de bijstandsnorm, tellen deze inkomsten echter gewoon mee. Het college laat deze inkomsten dus niet buiten beschouwing bij de beoordeling van de vraag of een belanghebbende nog over voldoende inkomen beschikt.

Dat is geregeld in lid 3.

Artikel 4 - Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet

Hoewel het hier gaat om een herhaaldelijke schending van de inlichtingenplicht, zijn situatiesdenkbaar waarin volledige verrekening met de beslagvrije voet niet aanvaardbaar wordtgeacht. Die situaties komen aan de orde in artikel 4. Het gaat daarbij altijd om individuele

omstandigheden waaraan het college zal moeten toetsen.

In onderdeel a is geregeld dat het college kan besluiten in afwijking van de artikelen 2 en 3toch de beslagvrije voet te respecteren wanneer volledige verrekening waarschijnlijk leidt tothuisuitzetting van belanghebbende en diens gezin. Voorkomen moet worden dat eenbelanghebbende door de volledige verrekening op straat komt te staan, nu dit deproblematiek alleen maar verergert, met alle maatschappelijke kosten van dien.

Een dreigende huisuitzetting wordt in deze verordening gezien als een dringende reden omvan verrekening met de beslagvrije voet af te zien. Dat volgt uit het woord ‘anderszins’ inonderdeel b. Ook bij aanwezigheid van andere dringende redenen dan een dreigendehuisuitzetting, kan het college rekening houden met de bescherming van de beslagvrije voet.

Van dringende redenen is niet snel sprake. Het gaat slechts om incidentele gevallen, waarbijde behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende en diens gezinsleden verkerenop geen enkele andere wijze te verhelpen zijn. Het enkele feit dat het belanghebbende doorde verrekening aan middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is op zich geen

voldoende voorwaarde om te kunnen spreken van dringende redenen.

Artikel 5 - Eerder opgelegde bestuurlijke boetes

In artikel 60b, derde lid, van de Participatiewet is bepaald dat de bevoegdheid om te verrekenen met de beslagvrije voet ook van toepassing is op eerder opgelegde bestuurlijke boetes voor zover op het moment van verrekening van de recidiveboete, die eerdere boetes nog niet zijn betaald. Mocht het college die eerdere, nog openstaande boetes gaan

verrekenen, dan regelt artikel 5 dat de bepalingen in deze verordening van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 6 - Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 7 - Intrekking oude verordening, inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.