Regeling vervallen per 26-07-2012

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand

Geldend van 06-11-2009 t/m 25-07-2012

Intitulé

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

  • c.

    bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

  • d.

    bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

  • e.

    bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

  • f.

    maatregel: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

  • g.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer;

  • h.

    raad: de gemeenteraad van Zoetermeer.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, legt het college een maatregel op overeenkomstig deze verordening.

  • 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1. De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de maatregel ook toegepast op de bijzondere bijstand indien aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot het opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd en/of het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een maatregel als bedoeld in de hoofdstukken 2, 3 en 4.

Artikel 5 Het horen van de belanghebbende

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe relevante feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken of medewerking te verlenen als bedoeld in artikel 17 van de wet.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Omstandigheden die een rechtstreeks gevolg zijn van een maatregel worden niet als dringende redenen aangemerkt.

  • 3. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7 Ingangsdatum en periode

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2. Bij toekenning van een recht op uitkering kan, in afwijking van het eerste lid, met terugwerkende kracht een maatregel worden opgelegd indien de verwijtbare gedraging voorafgaand aan de bekendmaking van het toekenningsbesluit heeft plaatsgevonden.

  • 3. Een maatregel wegens een gedraging als bedoeld in artikel 12, artikel 13 of artikel 14 kan, in afwijking van het eerste lid, ook worden opgelegd met ingang van de datum waarop de gedraging is aangevangen, onverminderd artikel 6, eerste lid, onderdeel b.

  • 4. Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan gedragingen in meerdere categorieën die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, worden de op te leggen maatregelen bij elkaar opgeteld.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 9 Gedragingen

Gedragingen van belanghebbenden, waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1.Eerste categorie:

het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden;

    • b.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling of inburgering.

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet.

  • 4.

    Vierde categorie:

    • a.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 10 Hoogte en duur van de maatregel

  • 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

    • a.

      tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      veertig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

    • d.

      honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie.

  • 2. De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien binnen vierentwintig maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw een besluit wordt genomen naar aanleiding van een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie.

  • 3. De hoogte en de duur van de maatregel in de eerste tot en met de derde categorie als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a., b. en c., worden verdubbeld, indien binnen vierentwintig maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, voor een derde of volgende maal een besluit wordt genomen naar aanleiding van een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Indien het een gedraging in de vierde categorie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d., betreft, wordt de duur van de maatregel verdubbeld.

  • 4. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Hoofdstuk 3 Niet tijdig of niet nakomen van de inlichtingen- en medewerkingsplicht

Artikel 11 Niet tijdig verstrekken van gegevens en onvoldoende verlenen van medewerking

  • 1.

    Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt dit aangemerkt als een gedraging van de eerste categorie als bedoeld in artikel 9.

  • 2.

    De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien binnen vierentwintig maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw een besluit wordt genomen naar aanleiding van een verwijtbare gedraging als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    De hoogte en de duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid worden verdubbeld, indien binnen vierentwintig maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, voor de derde of volgende maal een besluit wordt genomen naar aanleiding van een verwijtbare gedraging als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Artikel 12 Niet verstrekken of verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1000: tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1000 tot € 2000: twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2000 tot € 4000: veertig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4000 of meer: honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 3.

    De hoogte van de maatregel als bedoeld in het tweede lid onder a., b. en c. wordt

verdubbeld, indien binnen vierentwintig maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw een besluit wordt genomen naar aanleiding van een verwijtbare gedraging als bedoeld in dit artikel.

  • 4.

    De duur van de maatregel als bedoeld in het tweede lid onder d. wordt verdubbeld, indien binnen vierentwintig maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw een besluit wordt genomen naar aanleiding van een verwijtbare gedraging als bedoeld in dit artikel.

  • 5.

    Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Artikel 13 Niet verstrekken of verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand

  • 1.

    Het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 17 van de wet, indien dit niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt aangemerkt als een gedraging van de eerste categorie als bedoeld in artikel 9.

  • 2.

    De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien binnen vierentwintig maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw een besluit wordt genomen naar aanleiding van een verwijtbare gedraging als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    De hoogte en de duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid worden verdubbeld, indien binnen vierentwintig maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, voor de derde of volgende maal een besluit wordt genomen naar aanleiding van een verwijtbare gedraging als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die kunnen leiden tot een maatregel

Artikel 14 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Een gedraging die een uitdrukking is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt aangemerkt als een gedraging van de tweede categorie als bedoeld in artikel 9.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt, indien het tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan is gelegen in de omstandigheid dat beroep op bijstand wordt gedaan doordat de belanghebbende verwijtbaar niet of niet meer over middelen beschikt, een maatregel opgelegd van twintig procent gedurende het aantal maanden dat eerder beroep op bijstand wordt gedaan dan wanneer de verwijtbare gedraging niet had plaatsgevonden.

  • 3. De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien binnen vierentwintig maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw een besluit wordt genomen naar aanleiding van een verwijtbare gedraging als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. De hoogte en de duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid worden verdubbeld, indien binnen vierentwintig maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, voor de derde of volgende maal een besluit wordt genomen naar aanleiding van een verwijtbare gedraging als bedoeld in het eerste lid.

  • 5. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Artikel 15 Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een maatregel opgelegd.

  • 2. De maatregel wordt, onverminderd artikel 2, tweede lid, op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      Bij verbale agressie: 40% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • b.

      Bij bedreiging en zaakgericht fysiek geweld: 80% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • c.

      Bij mensgericht fysiek geweld: 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Hoofdstuk 5 Uitkeringsgerechtigden van 65 jaar en ouder

Artikel 16 Het opleggen van een maatregel aan uitkeringsgerechtigden van 65 jaar en ouder

In afwijking van de vorige artikelen is op de uitkeringsgerechtigden die op grond van een mandaatregeling van de Sociale Verzekeringsbank een uitkering ingevolge de wet ontvangen, het maatregelenbeleid van de Sociale Verzekeringsbank van toepassing, zoals gepubliceerd in de Staatscourant 2006, 121 en 2008, 98.

Hoofdstuk 6 Handhaving

Artikel 17 Handhavingsbeleid

  • 1. Het college stelt periodiek een beleidsplan handhaving vast en brengt dit ter kennis aan de raad. In dit plan doet het college voorstellen voor de wijze waarop zij het beleid wenst vorm te geven met betrekking tot het voorkomen en bestrijden van fraude.

  • 2. Het college brengt jaarlijks aan de gemeenteraad verslag uit over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 18 Uitvoering

  • 1. Deze verordening wordt uitgevoerd door het college.

  • 2. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin de verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 19 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking twee weken na de datum van publicatie, tenzij een inleidend verzoek tot het houden van een referendum over deze verordening is ingediend.

  • 2. De Verordening afstemming en handhaving bijstand wordt ingetrokken met ingang van de datum waarop deze verordening in werking treedt.

Artikel 20 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Maatregelenverordening Wet werk en bijstand.

Artikelsgewijze toelichting op de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de WWB.

In de verordening wordt het begrip ‘belanghebbende’ gebruikt.Dit begrip wordt in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht omschreven als ‘degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken’.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

Eerste lid

De WWB verbindt aan het recht op een bijstandsuitkering de volgende verplichtingen:

  • 1.

    Het tonen van voldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (artikel 18, tweede lid).

  • 2.

    De plicht tot arbeidsinschakeling (artikel 9). Deze plicht bestaat uit twee soorten verplichtingen:

    • de plicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden; en

    • de plicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Deze verplichtingen worden nader uitgewerkt in specifieke verplichtingen die zijn toegesneden op de situatie en mogelijkheden van de bijstandsgerechtigde.

  • 3.

    De informatieplicht (artikel 17, eerste lid). Op een uitkeringsgerechtigde rust de verplichting aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.

  • 4.

    De medewerkingsplicht (artikel 17, tweede lid). Dit is de plicht van uitkeringsgerechtigden om desgevraagd het college de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet. De medewerkingsplicht kan uit allerlei concrete verplichtingen bestaan, zoals:

    • het toestaan van huisbezoek;

    • het meewerken aan een medisch onderzoek

    • het verschijnen op een uitnodiging in verband met het beoordelen van voortzetting van het recht op bijstand

Artikel 18, tweede lid, noemt een gedraging die in ieder geval een schending van de medewerkingsplicht inhoudt: ‘het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’.

De Wet SUWI legt ook verplichtingen op aan uitkeringsgerechtigden. Het betreft de verplichting om alle gevraagde gegevens en bewijsstukken aan de Centrale organisatie werk en inkomen te verstrekken die nodig zijn voor de beslissing door het college (artikel 28, tweede lid Wet SUWI) en de verplichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen aan de Centrale organisatie werk en inkomen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht op bijstand of de hoogte of de duur van de bijstand.

Tweede lid

In deze verordening zijn voor allerlei gedragingen die een schending van een verplichting betekenen, standaardmaatregelen vastgesteld in de vorm van een vaste (procentuele) verlaging van de bijstandsnorm.

In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college dient een op te leggen maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokkene afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen.

Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een maatregel moet worden genomen, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:

  • Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging,

  • Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid,

  • Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde.

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de bijstand wordt verlaagd. Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 6.

Matiging van de maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn:

  • bijzondere financiële omstandigheden van de belanghebbende, zoals bijvoorbeeld hoge lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiële tegemoetkoming mogelijk is;

  • sociale omstandigheden, zoals bijvoorbeeld gedragsproblemen van de belanghebbende zelf of diens kinderen.

Artikel 3 De berekeningsgrondslag

Eerste lid

In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de bijstandsnorm. Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag.

Tweede lid

Personen van 18 tot en met 20 jaar die een werkleeraanbod hebben aanvaard ontvangen een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ). Deze kan voor uitwonende jongeren, indien noodzakelijk, worden aangevuld voor de kosten van levensonderhoud, door middel van aanvullende bijzondere bijstand. De verlaging van de inkomensvoorziening op grond van artikel 26, onderdeel a., artikel 27, onderdeel a. of artikel 28, eerste lid, onderdeel a. van de WIJ gebeurt ingevolge de Maatregelenverordening WIJ.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

Het verlagen van de bijstand vindt plaats door het nemen van een besluit. Wanneer de maatregel bij een lopende uitkering wordt opgelegd, wordt een besluit tot vaststelling van de algemene bijstand op grond van artikel 45 WWB genomen.

Wordt een maatregel met terugwerkende kracht opgelegd, dan moet een besluit tot herziening van de bijstand worden genomen (artikel 54, derde lid WWB). In beide gevallen kan door de belanghebbende bezwaar en beroep worden aangetekend.

In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met name het motiveringsbeginsel. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering wordt voorzien.

In de beschikking wordt genoemd het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd en/of het bedrag waarmee dit gebeurt. De bijlage op de beschikking bevat altijd een berekening, waarin aangegeven wordt wat het bedrag is van de verlaging.

Artikel 5 Het horen van de belanghebbende

Eerste lid

Op grond van afdeling 4.1.2. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is in een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen. Deze hoorplicht geldt echter niet bij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële aanspraak, indien tegen de beschikking bezwaar kan worden gemaakt en de nadelige gevolgen na bezwaar ongedaan kunnen worden gemaakt (artikel 4:12 Awb).

In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een maatregel wordt opgelegd echter in beginsel voorgeschreven. Hoewel het wettelijk gezien niet altijd verplicht is, is het horen van de belanghebbende van belang om te kunnen komen tot een zorgvuldige voorbereiding, belangenafweging en motivering van een besluit, wat in de Awb wel is voorgeschreven. Overigens kan het horen zowel mondeling als schriftelijk of telefonisch gebeuren, al naar gelang de wens van de belanghebbende.

Tweede lid

Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op de hoorplicht. De onderdelen a. en b. staan ook genoemd in artikel 4:11 Awb. Of hiervan gebruik wordt gemaakt is onderwerp van een beoordeling van de individuele omstandigheden.

Onderdeel c. is van toepassing indien de belanghebbende niet tijdig heeft voldaan aan de verplichting binnen een bepaalde termijn inlichtingen te verstrekken of de door het college gevraagde medewerking te verlenen. Omdat aan belanghebbende altijd een termijn wordt gegeven om het verzuim te herstellen (zie artikel 11, eerste lid) is het redelijk het horen in dergelijke gevallen achterwege te laten.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

Eerste lid

Het afzien van het opleggen van een maatregel ‘indien elke vorm van verwijtbaarheid’ ontbreekt, is geregeld in artikel 18, tweede lid, WWB.

Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder b. geregeld dat het college geen maatregel oplegt indien de gedraging langer dan één jaar geleden heeft plaatsgevonden.

Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte bijstand is verleend of een te hoog bedrag aan bijstand is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.

Tweede lid

Hierin wordt geregeld dat het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd.

Omstandigheden die een rechtstreeks gevolg zijn van de opgelegde maatregel worden niet als dringend aangemerkt. Te denken valt aan het ontstaan van financiële problemen als gevolg van een maatregel na verwijtbaar ontslag.

Derde lid

Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.

Artikel 7 Ingangsdatum en periode

Eerste lid

In dit artikellid is het uitgangspunt opgenomen dat een maatregel naar de toekomst wordt opgelegd. Zodra de gedraging is geconstateerd, vereist de “lik op stuk” gedachte dat de maatregel zo snel mogelijk wordt geëffectueerd. Bovendien is het bij het opleggen van een maatregel in de toekomst niet nodig het recht op bijstand te herzien.

Tweede lid

Bij (een eerste) toekenning van bijstand kan het wenselijk zijn de maatregel niet naar de toekomst toe op te leggen, maar met terugwerkende kracht. Is een belanghebbende bijvoorbeeld door eigen toedoen ontslagen en daardoor aangewezen op de bijstand, dan is de relatie tussen de maatregel en het verwijtbare ontslag duidelijker wanneer de maatregel met terugwerkende kracht (het besluit tot toekenning van bijstand wordt immers pas een aantal weken na de meldingsdatum genomen) over de eerste maand bijstand wordt opgelegd

Derde lid

Als een belanghebbende geen of onjuiste inlichtingen heeft verstrekt waardoor er teveel of ten onrechte bijstand is verstrekt (fraude), dan kan de uitkering worden beëindigd. Het is in dat geval niet mogelijk naar de toekomst toe een maatregel op te leggen. Immers, als er geen uitkering meer is, kan er ook geen verlaging op worden toegepast. In dergelijke situaties is het dan ook wenselijk de maatregel met terugwerkende kracht op te leggen, vanaf het moment dat de gedraging heeft plaatsgevonden. Dit kan overigens alleen als er gedurende de periode waarin werd gefraudeerd nog recht op bijstand bestond. Als namelijk achteraf blijkt dat de uitkering volledig moet worden ingetrokken omdat een belanghebbende inkomsten boven de bijstandsnorm had of omdat het recht op bijstand bij nader inzien niet meer kan worden vastgesteld, dan is er geen uitkering meer waarover de maatregel kan worden opgelegd.

Vierde lid

In dit lid is opgenomen dat een maatregel voor bepaalde tijd wordt opgelegd. Door deze aanpak weet een belanghebbende waar hij of zij aan toe is. Het college kan, na afloop van de periode waarover de maatregel is opgelegd, opnieuw een maatregel opleggen. Hiervoor is dan wel weer een apart besluit nodig.

Wordt voor langer dan drie maanden een maatregel opgelegd, dan moet voor het einde van die termijn een herbeoordeling van de maatregel plaatsvinden (dit is geregeld in artikel 18, derde lid, WWB). Het gaat daarbij niet om een volledige heroverweging van de maatregel, maar om een marginale toets. Het college hoeft dus alleen na te gaan of het redelijk is dat de maatregel wordt voortgezet. Daarbij kan worden gekeken naar de omstandigheden van de belanghebbende, maar bijvoorbeeld ook of hij of zij nu wel aan de opgelegde verplichtingen voldoet.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen van een bijstandsgerechtigde die - min of meer - gelijktijdig plaatsvinden.

Deze bepaling geldt niet voor één bepaalde gedraging die schending van meerdere verplichtingen met zich brengt. Indien daarvan sprake is dient voor het opleggen van de maatregel te worden uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.

Dit laat overigens onverlet dat bij het onderzoek naar de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende, zowel tot een hogere als lagere maatregel kan worden geconcludeerd.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 9 Gedragingen

De gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, worden in vier categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van arbeid.

De eerste categorie betreft de formele verplichting zich als werkzoekende in te schrijven bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en als zodanig ingeschreven te blijven.

De tweede categorie betreft de verplichting tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt, de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende om bijvoorbeeld voldoende te solliciteren en te voldoen aan een oproep.

In de derde categorie gaat het om gedragingen die direct een aanleiding vormen tot een beroep op bijstand of het zonder noodzaak langer voortduren daarvan. Het gaat hier om het stellen van onverantwoorde beperkingen ten aanzien van de te aanvaarden arbeid en om gedragingen die de kansen op arbeidsinschakeling verminderen. Voorbeelden van deze categorie zijn een negatieve houding bij sollicitaties en het onvoldoende meewerken aan de uitvoering van een trajectplan.

Ook sociale activering kan deel uitmaken van een trajectplan. Voorwaarde is dan wel dat de activering op arbeidsinschakeling moet zijn gericht. Omdat het om een relatief kwetsbare groep belanghebbenden gaat, is het van belang om bij het overwegen van een maatregel zorgvuldig naar de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden te kijken. Bij belanghebbenden waarbij arbeidsinschakeling is uitgesloten en sociale activering slechts gericht is op maatschappelijke participatie, is een maatregel niet aan de orde.

De vierde categorie betreft het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid alsmede door eigen toedoen voorafgaand aan de aanvraag arbeid niet behouden dan wel tijdens de bijstand deeltijdarbeid niet behouden.

Artikel 10 Hoogte en duur van de maatregel

Eerste lid

Deze bepaling bevat de standaardmaatregelen voor de vier categorieën van gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van arbeid.

Tweede tot en met vierde lid

Van recidive is sprake indien binnen een periode van vierentwintig maanden na bekendmaking van een besluit opnieuw een besluit wordt genomen na een gedraging in dezelfde of hogere categorie. In de bepaling komt tot uitdrukking dat de bestuurlijke reactie - al dan niet na bezwaar - op de gedraging bepalend is voor de vaststelling van de periode van recidive. Dat is zowel van belang met het oog op de rechtszekerheid, als vanwege het gegeven dat niet altijd het moment van de gedraging -zoals bij de constatering dat onvoldoende is gesolliciteerd- kan worden bepaald.

Uitgangspunt bij recidive is dat de periode van de maatregel wordt verdubbeld bij herhaling van de gedraging binnen 24 maanden. Het moet dan wel gaan dan om een gedraging uit dezelfde of een hogere categorie; indien het om een gedraging uit een lagere categorie gaat is er geen sprake van recidive.

Indien de belanghebbende zich in een periode van 24 maanden voor een derde of volgende maal verwijtbaar gedraagt, wordt zowel de periode als de hoogte van de maatregel verdubbeld. Dat kan echter niet bij een maatregel in categorie d., reden waarom in dat geval de duur wordt verdubbeld.

Indien de belanghebbende volhardt in verwijtbare gedragingen biedt een stelsel van gestandaardiseerde gedragingen geen uitkomst meer. In dergelijke gevallen is een individuele afweging gewenst.

Hoofdstuk 3 Niet tijdig of niet nakomen van de inlichtingen- en medewerkingsplicht

Artikel 11 Niet tijdig verstrekken van gegevens en onvoldoende verlenen van medewerking

Eerste lid

Indien een cliënt de voor de verlening van de bijstand van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het college het recht op bijstand opschorten (artikel 54, eerste lid, WWB). Het college geeft de cliënt vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn).

Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college de bijstand stopzetten (het intrekken van het besluit tot toekenning van de bijstand). Worden de gevraagde gegevens wel binnen de hersteltermijn verstrekt, dan wordt de bijstand voortgezet, maar tevens onderzocht of een maatregel moet worden opgelegd. Dit artikel regelt welke maatregel in dat geval wordt opgelegd. In de praktijk gaat het vaak om het op verzoek verstrekken van informatie die van belang is voor het beoordelen van het recht op bijstand of voor de voortzetting van het recht op bijstand.

Voor het stellen van een termijn geldt dat per geval zal moeten worden nagegaan wat een redelijke termijn is. Voor het verschijnen op een uitnodiging kan een termijn van een paar werkdagen redelijk zijn. Voor het naleveren van bankafschriften kan een belanghebbende onder omstandigheden echter enkele weken nodig hebben.

Tweede lid

Voor de recidivebepalingen, zie de toelichting op artikel 10.

Artikel 12 Niet verstrekken of verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

Eerste lid

In artikel 17, eerste lid, WWB is bepaald dat de belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. De ernst van de gedraging indien deze verplichting niet wordt nagekomen komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan bijstand.

Tweede lid

De maatregel wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de WWB wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bedrag aan bijstand dat als gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte of te veel aan de belanghebbende is betaald.

De maatregel wordt toegepast op de toekomstige bijstandsuitkering van de belanghebbende of, indien dit niet mogelijk is, met terugwerkende kracht. Zie hiervoor ook de toelichting op artikel 7.

Derde lid

Uitgangspunt bij recidive is dat de hoogte van de maatregel wordt verdubbeld bij herhaling van de gedraging binnen 24 maanden. Gelet op de ernst van de gedraging in het algemeen, maakt het niet uit voor welk bedrag is gefraudeerd: recidive betekent altijd verdubbeling van de hoogte van de maatregel in de categorie waarin de benadeling valt.

Vierde lid

Indien de recidive benadeling betreft in de hoogste categorie, is verdubbeling van de hoogte van de maatregel niet mogelijk. Daarom is hier gekozen voor verdubbeling van de periode.

Vijfde lid

Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 6, tweede en derde lid.

Artikel 13 Niet verstrekken of verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand

Eerste lid

In dit artikel wordt de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand. Voorbeelden van nulfraude zijn het niet opgeven van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens of het niet melden van vrijwilligerswerk.

Tweede tot en met vierde lid

Zie de toelichting op artikel 10.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die kunnen leiden tot een maatregel

Artikel 14 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Eerste lid

In dit artikellid komt tot uitdrukking dat indien de belanghebbende tekort geschoten is in het

besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, een maatregel in de tweede categorie wordt opgelegd. Het gaat hier om een ruim omschreven begrip. In feite kan iedere gedraging, die niet

nader is omschreven maar wel verwijtbaar wordt geacht, onder deze noemer worden gebracht. In alle gevallen dient een individuele beoordeling van de feiten en omstandigheden plaats te vinden.

Voorbeelden zijn het niet gebruiken van een voorliggende voorziening, waardoor de belanghebbende bijstand moet aanvragen, en het niet aanvragen van kinderalimentatie.

Tweede lid

Het gaat hier specifiek om het te snel interen van vermogen. Uit de jurisprudentie kan worden afgeleid dat een interingsnorm van anderhalf maal de toepasselijke bijstandsnorm, vermeerderd met een bedrag voor ziektekostenverzekering, niet onredelijk wordt geacht. Wordt er sneller ingeteerd, dan kan er sprake zijn van onvoldoende besef van verantwoordelijkheid. In voorkomende gevallen wordt een maatregel opgelegd van 20 procent gedurende het aantal maanden dat de belanghebbende eerder beroep op bijstand heeft gedaan.

Artikel 15 Zeer ernstige misdragingen

Indien de betrokkene zich zeer ernstig misdraagt jegens het college of ambtenaren die met de uitvoering van de betreffende wetgeving zijn belast, is een forse maatregel op zijn plaats. Bij verbale agressie hoort dan ook een maatregel van 40%, bij bedreiging en zaakgericht fysiek geweld 80% en bij mensgericht fysiek geweld 100%. Verder kan worden overwogen aangifte te doen en/of de betrokkene aansprakelijk te stellen voor geleden schade. Vanwege deze mogelijke cumulatie van acties is afgezien van een regeling voor recidive.

Hoofdstuk 5 Uitkeringsgerechtigden van 65 jaar en ouder

Artikel 16 Het opleggen van een maatregel aan uitkeringsgerechtigden van 65 jaar en ouder

Het besluiten tot het toekennen, herzien, intrekken en beëindigen van een uitkering aan een burger van 65 jaar en ouder, is gemandateerd aan de Sociale Verzekeringsbank. Dat geldt ook voor het opleggen van een maatregel. In dit artikel is opgenomen dat de Sociale Verzekeringsbank de bevoegdheid heeft daarbij het eigen beleid te volgen, zoals dat is gepubliceerd in de Staatscourant.

Hoofdstuk 6 Handhaving

Artikel 17 Handhavingsbeleid

Artikel 17 is een uitwerking van de verordenende taak van de raad met betrekking tot de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet (artikel 8a WWB). In het eerste lid is geregeld dat het college periodiek een plan opstelt waarin staat hoe het de recht- en doelmatigheid van zowel de uitkeringen als de inzet van voorzieningen wil handhaven, waaronder begrepen hoe fraude en oneigenlijk gebruik moeten worden voorkomen en bestreden. Het plan wordt ter kennis gebracht aan de raad.

Op grond van het tweede lid brengt het college jaarlijks verslag uit aan de raad.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 18 Uitvoering

In dit artikel is geregeld dat de uitvoering van deze verordening is opgedragen aan het

college van burgemeester en wethouders.

Artikel 19 Inwerkingtreding

De verordening treedt in werking na de periode waarin een inleidend verzoek tot het houden van een referendum kan worden ingediend. Op het moment dat deze verordening in werking treedt, vervalt de Verordening afstemming en handhaving bijstand.

Artikel 20 Citeertitel

Om deze verordening te onderscheiden van de in te trekken verordening, is de citeertitel gewijzigd.