Regeling vervallen per 01-01-2013

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2011

Geldend van 20-10-2011 t/m 31-12-2012

Intitulé

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2011

Besluit van de Raad

Registernummer: SvE/11- b

De raad van de gemeente Zoeterwoude,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 augustus 2011,

gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet en artikel 8, eerste lid, onder b en artikel 18 van de Wet werk en bijstand, overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid, onder b van de Wet werk en bijstand (WWB), de gemeente bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlagen van de bijstand, als bedoeld in artikel 18, tweede lid, WWB,

Besluit:

vast te stellen de volgende verordening:

MAATREGELENVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND 2011

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

  • b.

    Bbz: het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

  • c.

    algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onder b van de wet;

  • d.

    bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onder d van de wet;

  • e.

    bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

  • f.

    bijstandsnorm: de norm bedoeld in artikel 5, onder c van de wet. Voor zelfstandigen van 18 tot 27 jaar die een Bbz-uitkering ontvangen of hebben ontvangen, wordt onder “bijstandsnorm” verstaan de norm die op grond van artikel 78f, tweede lid van de wet op hen van toepassing is;

  • g.

    maatregel: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid van de wet;

  • i.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente;

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1. Aan een belanghebbende wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd, indien deze naar het oordeel van het college:

    • a.

      geen of onvoldoende medewerking verleent aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid (artikel 9 van de wet en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen);

    • b.

      de inlichtingenplicht niet of onvoldoende nakomt (artikel 17 van de wet en artikel 38 van de Bbz);

    • c.

      tekortschietend besef van verantwoordelijkheid toont of

    • d.

      zich zeer ernstig misdraagt.

  • 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1. De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag, indien aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand voor woonkosten en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering aan zelfstandigen die bijstand voor het levensonderhoud krachtens het Bbz ontvangen of hebben ontvangen.

Artikel 4 Het besluit tot het opleggen van een maatregel

  • 1. In het besluit tot het opleggen van een maatregel worden in elk geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand of langdurigheidstoeslag wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstand of langdurigheidstoeslag wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardmaatregel volgens deze verordening.

  • 2. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 3. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten, indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn mening te geven en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet of

    • d.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 5 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 2. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel, indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het college, geheel of gedeeltelijk afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

  • 4. Een maatregel wordt niet opgelegd, indien de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend.

  • 5. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

Artikel 6 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel bij wijze van uitzondering met terugwerkende kracht worden opgelegd.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel, voor zover het zelfstandigen betreft die een uitkering voor levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van het Bbz hebben ontvangen, met terugwerkende kracht worden betrokken bij de definitieve vaststelling van die bijstand.

  • 4. Een maatregel wordt opgelegd voor de duur van een kalendermaand, tenzij in deze verordening een afwijkend tijdvak is opgenomen, dan wel deze verordening een afwijkend tijdvak mogelijk maakt.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 7 Indeling van gedragingen in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    eerste categorie:

    a. het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij UWV

    WERKbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • 2.

    tweede categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

    • b.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

  • 3.

    derde categorie:

    • a.

      gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet of in onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet;

  • 4.

    vierde categorie:

    • a.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 8 Hoogte van de maatregel

  • 1. De maatregel wordt vastgesteld op:

    • a.

      5 procent van de bijstandsnorm bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      10 procent van de bijstandsnorm bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      20 procent van de bijstandsnorm bij gedragingen van de derde categorie;

    • d.

      100 procent van de bijstandsnorm bij gedragingen van de vierde categorie.

  • 2. Van het opleggen van een maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het - op grond van artikel 2, tweede lid - geven van een schriftelijke waarschuwing bij gedragingen van de eerste, tweede of derde categorie, tenzij de gedraging plaatsvindt binnen een periode van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

  • 3. De hoogte of duur van de maatregel wordt verdubbeld, als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit in de vorige zin wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede en derde lid.

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 9 Te laat verstrekken van gegevens

  • 1. Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet of artikel 38, tweede lid van het Bbz niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan, niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt, onverminderd artikel 2, tweede lid, met toepassing van artikel 18, tweede lid van de wet een maatregel opgelegd van 10 procent van de bijstandsnorm.

  • 2. Indien het niet of onvoldoende nakomen van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, kan op grond van artikel 2, tweede lid worden afgezien van een maatregel als bedoeld in het eerste lid en worden volstaan met een schriftelijke waarschuwing, tenzij de gedraging heeft plaatsgevonden binnen een periode van twaalf maanden vanaf de datum van het besluit waarbij eerder een waarschuwing aan de belanghebbende is gegeven. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede en derde lid.

  • 3. De hoogte of duur van de maatregel wordt verdubbeld, als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging. Met een besluit in de vorige zin wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede en derde lid.

Artikel 10 Onderzoek Openbaar Ministerie

  • 1. De maatregel als bedoeld in de artikel 9 wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het Openbaar Ministerie en blijft definitief achterwege als ter zake een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen dan wel ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht een schikking is getroffen.

  • 2. Indien het Openbaar Ministerie mededeling aan het college doet dat geen strafvervolging is ingesteld en dus geen onderzoek ter terechtzitting zal plaatsvinden dan wel dat geen schikking ingevolge artikel 74 van Wetboek van Strafrecht is getroffen, wordt alsnog een maatregel opgelegd.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 11 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Indien belanghebbende in de periode voorafgaand aan de bijstandsverlening, of nadien, een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond voor de voorziening in het bestaan, waardoor eerder of langer een beroep op bijstand wordt gedaan dan redelijkerwijs nodig zou zijn geweest, wordt een maatregel opgelegd.

  • 2. In geval van onverantwoord snelle intering wordt een maatregel van 10 procent van de bijstandsnorm opgelegd voor de periode dat eerder of langer bijstand is verstrekt dan redelijkerwijs nodig zou zijn geweest, met een maximum van 36 maanden.

  • 3. In alle overige gevallen wordt een maatregel van 10 procent opgelegd.

  • 4. De hoogte of duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel als bedoeld in het derde lid is opgelegd, sprake is van eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit in de vorige zin wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede en derde lid.

  • 5. In afwijking van de voorgaande leden kan de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag worden geweigerd, indien het beroep op bijzondere bijstand dan wel de langdurigheidstoeslag het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

Artikel 12 Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Indien een belanghebbende zich tegenover het college of zijn ambtenaren zeer ernstig misdraagt onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt, onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van 50% van de bijstandsnorm.

  • 2. Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, bijvoorbeeld als sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede en derde lid.

  • 3. De hoogte of duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel als bedoeld in het eerste lid is opgelegd, sprake is van eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit in de vorige zin wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede en derde lid.

  • 4. Artikel 10 is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 6 Overige bepalingen

Artikel 13 Samenloop van gedragingen

  • 1. Indien sprake is van meerdere verwijtbare gedragingen wordt de maatregel vastgesteld op de som van de op te leggen verlagingpercentages, echter deze bedraagt nooit meer dan 100% dan de van toepassing zijnde bijstand per maand.

  • 2. Artikel 2, tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14 Jongeren tot 27 jaar

In verband met de kabinetsplannen om de Wet investeren in jongeren (WIJ) in te trekken geldt deze verordening vanaf het moment dat de WIJ is ingetrokken onder intrekking van de “Maatregelenverordening WIJ 2010” ook ten aanzien van jongeren tot 27 jaar.

Artikel 15 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in de verordening, indien strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van zwaarwegende aard zou leiden.

Artikel 16 Onvoorziene situaties

In gevallen waarin de bepalingen van deze verordening niet voorzien neemt het college neemt het College een besluit waarbij zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij vergelijkbare situaties met inachtneming van de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 17 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Maatregelenverordening WWB 2011”.

Artikel 18 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking acht dagen na de datum van bekendmaking. Deze verordening vervangt de “Afstemmingsverordening WWB 2004” die met het inwerkingtreden van deze verordening komt te vervallen.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 29 september 2011,
de griffier,
G.J. Schouten-Buijs
de voorzitter,
E.G.E.M. Bloemen

Nota-toelichting

Algemene en artikelgewijze toelichting

 

Algemene toelichting

De Wet werk en bijstand (WWB) legt sterk de nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden. Iedereen is verplicht om naar vermogen te trachten inkomsten te verwerven. In de WWB is bepaald dat het recht op bijstand mede afhankelijk is van de mate waarin een klant verantwoordelijkheid toont voor zijn eigen bestaansvoorziening.

 

Tot verlaging van de uitkering kan worden overgegaan als iemand zich niet aan de arbeidsverplichtingen houdt. Ook als op een andere manier blijk wordt gegeven van onvoldoende besef van verantwoordelijkheid of het schenden van de inlichtingenplicht, kan de uitkering worden verlaagd. De gemeenteraad is verplicht om bij verordening regels vast te stellen met betrekking tot deze zogenaamde afstemming van de bijstand.

 

Het beleid inzake de afstemming (verlaging) van de uitkering bij het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen of onvoldoende besef van verantwoordelijkheid, is vastgelegd in deze Maatregelenverordening. Maatregelen zijn bedoeld om met drang of dwang een gedragsverandering te bewerkstelligen.

 

De artikelen 18, tweede en derde lid en 53a WWB traden, voor zover het zelfstandigen betreft als bedoeld in artikel 78g van de WWB, pas per 1 juli 2011 in werking. Voor niet-zelfstandigen geldt sinds juli 2004 de Afstemmingsverordening WWB 2004.

De genoemde artikelen regelen de verplichting bij verordening beleid vast te stellen aangaande het verlagen van de uitkering als iemand de aan de uitkering verbonden verplichtingen niet of onvoldoende nakomt.

Per datum van inwerkingtreden van de onderhavige, herziene Afstemmingsverordening WWB 2004, die tevens een andere naam heeft gekregen, is deze dus mede van toepassing op uitkeringsgerechtigden op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).

Van de gelegenheid is gebruikgemaakt de oude Afstemmingsverordening WWB 2004 te actualiseren en te vereenvoudigen. Gebruikmakend van de modelverordening van Stimulansz van april 2011 is zodoende afgestapt van de ingewikkelde afstemming van de uitkering in geval van recidive na recidive na recidive. 

Artikelgewijze toelichting

Daar waar geen toelichting is gegeven, wordt het artikel en/of lid voldoende duidelijk geacht.

 

Artikel 1  Begripsomschrijvingen

In dit artikel wordt onder g de term maatregel gedefinieerd. Maatregelen wegens schending van arbeidsverplichtingen of inlichtingenverplichtingen worden in principe toegepast op de algemene, periodieke bijstand en niet op de bijzondere bijstand (waaronder de langdurigheidstoeslag). Hierop wordt in elk geval een uitzondering gemaakt in het geval van  bijzondere bijstandsverlening aan jongeren tot 21 jaar die geen beroep kunnen doen op hun ouders. De reden hiervan is dat deze periodieke bijstand in de kosten van levensonderhoud (op grond van artikel van de wet) in de vorm van bijzondere bijstand wordt uitgekeerd (vgl. artikel 3).

Verder kunnen er incidenteel andere redenen aanwezig zijn om niet de algemene maar de bijzondere bijstand te verlagen. Of zelfs geheel te weigeren, zoals mogelijk is bij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid (artikel 11, vijfde lid).

 

Artikel 2  Het opleggen van een maatregel

In dit artikel, dat is ontleend aan artikel 18 WWB, worden in algemene termen de gedragingen genoemd, zoals het niet meewerken aan de arbeidsinschakeling, het schenden van de inlichtingenplicht en diverse uitingen van onvoldoende besef van verantwoordelijkheid die tot een maatregel kunnen leiden.  De rest van de verordening is eigenlijk een uitwerking van dit algemene principe.

In het tweede lid is geregeld dat op grond van de specifieke omstandigheden matiging van een maatregel kan plaatsvinden, of – mits goed gemotiveerd in de beschikking – verzwaring van de maatregel. 

 Artikel 3  Berekeningsgrondslag

In deze verordening wordt de hoogte van de maatregel uitgedrukt in een percentage van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm. De maatregel/verlaging wordt in principe  toegepast op de algemene bijstand, ervan uit gaande dat algemene, periodieke bijstand wordt verstrekt. Bij wijze van uitzondering – of, als geen algemene, periodieke bijstand wordt verstrekt - kan de maatregel/verlaging op de bijzondere bijstand, waaronder conform artikel 5, onder d van de wet de langdurigheidstoeslag is begrepen, worden toegepast. Zie ook de toelichting bij artikel 1.

Als sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag worden geweigerd (zie artikel 11, vijfde lid) in plaats van verlaagd.

In geval van recidive wordt het percentage van de maatregel verdubbeld of de duur van de maatregel die in principe één maand is. De keuze voor één van beide is aan het college.

 Artikel 4  Het besluit tot het opleggen van een maatregel

Het verlagen van de bijstand vanwege het opleggen van een maatregel vindt plaats door middel van een besluit (beschikking). In het eerste lid van dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met name uit het motiveringsbeginsel. Het motiveringsbeginsel houdt onder andere in dat een besluit deugdelijk is gemotiveerd (afdeling 3.7 Awb ).

In het tweede en derde lid is het horen van belanghebbende geregeld. Voordat een besluit tot het opleggen van een maatregel wordt genomen, wordt belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn mening (zienswijze) te geven. In een viertal situaties (a t/m d) kan een gespreke achterwege worden gelaten.

 

Artikel 5  Afzien van het opleggen van een maatregel

Dit artikel is een uitwerking van artikel 2, tweede lid en beoogt te kunnen individualiseren. Als de klant geen verwijt kan worden gemaakt van zijn gedraging, is een maatregel niet op zijn plaats. Voorts kan door het verstrijken van de tijd het nut van het opleggen van een maatregel verdwenen zijn, zodat dit ook dan achterwege dient te blijven. Een maatregel is immers niet bedoeld als straf, maar als afstemming op het getoonde gedrag en als middel om dat gedrag te veranderen. Als er lange tijd is verstreken sinds de betreffende gedraging, heeft het opleggen van een maatregel geen redelijk doel meer.

In het derde lid is geregeld dat het om dringende redenen afzien van het opleggen van een maatregel met redenen omkleed (zie ook hierboven bij artikel 4) aan belanghebbende wordt meegedeeld. Dit, omdat het gedrag dat (vrij) recent is, wel verwijtbaar is.

 

Artikel 6  Ingangsdatum en tijdvak

Het tijdvak ofwel duur van de maatregel is één maand, en wel de eerste maand volgend op de datum van de beschikking. Artikel 11, tweede lid vormt een uitzondering op deze regel. Daar wordt in geval belanghebbende onverantwoord snel inteert op aanwezig vermogen als tijdvak genomen de periode dat eerder of langer bijstand is verstrekt dan redelijkerwijs nodig zou zijn geweest (met een maximum van 36 maanden). Zie ook hieronder bij artikel 11.

 

Artikel 7  Indeling van gedragingen in categorieën 

Ter bevordering van de leesbaarheid is afgestapt van de indeling in gedragingen zoals in de oude Zoeterwoudse - en nieuwe Leidse verordening is gevolgd (van a t/m j respectievelijk

a t/m k). Gekozen is voor de indeling in categorieën zoals in de modelverordening van Stimulansz van april 2011 is gebruikt.

 

Artikel 8  Hoogte en duur van de maatregel

Om dezelfde reden, het bevorderen van de leesbaarheid, is ook het verhogen van de percentages bij recidive na recidive losgelaten. Daarvoor in de plaats is artikel 8, derde lid gekomen in welk artikel is geregeld dat de hoogte of de dúúr (het tijdvak) van de maatregel in het geval van recidive wordt verdubbeld. Dus één maand een verdubbeld percentage of twee maanden hetzelfde percentage. De keuze is aan het college.

De hoogte van de maatregel is een percentage van de bijstandsnorm, die geldt of zou gelden in de maand volgend op die van de beschikking, als belanghebbende die maand algemene, periodieke bijstand zou ontvangen. Het bedrag van de verlaging wordt in principe toegepast op de algemene, periodieke bijstand die belanghebbende die maand ontvangt (zie ook de toelichting bij artikel 3).

Soms zijn er verzachtende omstandigheden, waardoor het niet wenselijk is om direct een maatregel/verlaging toe te passen. Voor die gevallen moet een (schriftelijke) waarschuwing mogelijk zijn (zie tweede lid). Er is bewust voor gekozen om niet standaard een waarschuwing te geven. Klanten worden uitvoerig geïnformeerd over de verplichtingen en zijn dus op de hoogte van wat van hen wordt verwacht.

Vanwege de ernst van de gedragingen van de vierde categorie is ervoor gekozen een (schriftelijke) waarschuwing bij een gedraging uit deze categorie uit te sluiten.

 

Artikel 9  Te laat verstrekken van gegevens

Bij schending van de inlichtingenplicht wordt, ongeacht het effect van de onjuiste of  verzwegen informatie, bij een eerste misdraging in principe een maatregel van 10% opgelegd. Eventueel dientengevolge ten onrechte verstrekte bijstand wordt daarnaast altijd teruggevorderd, inclusief de daarover afgedragen belastingen en heffingen.

Bij fraude met grote financiële gevolgen wordt aangifte gedaan bij ter strafvervolging. Zie artikel 10 plus toelichting.

Als onjuiste of onvolledige informatie is verstrekt, waardoor niet ten onrechte bijstand is uitgekeerd, kan afhankelijk van de omstandigheden worden volstaan met een waarschuwing (tweede lid).

Als naast het opleggen van een maatregel wordt besloten de bijstandsuitkering te beëindigen, kan de maatregel met terugwerkende kracht worden toegepast (zie artikel 6, tweede lid).

 

Artikel 10  Onderzoek Openbaar Ministerie

In het strafrecht bestaat het principe “ne bis in idem”, hetgeen betekent dat iemand niet tweemaal voor hetzelfde feit mag worden vervolgd. Omdat het opleggen van een maatregel geen sanctie is, wordt het beginsel “ne bis in idem” geen geweld aangedaan. Niettemin is er voor gekozen geen maatregel op te leggen, als er aangifte bij het Openbaar Ministerie (OM) is gedaan. Als het OM de zaak seponeert of mededeling doet van het feit dat een schikking is getroffen, wordt alsnog een maatregel opgelegd.

 

Artikel 11  Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Naast schending van de verplichtingen ten aanzien van de arbeidsinschakeling en de inlichtingenverplichting zijn er diverse andere verwijtbare gedragingen die tot aanpassing van de uitkering kunnen leiden. Als voorbeeld kan worden genoemd:

- onverantwoord snelle intering op het vermogen; *1

- geen gebruik maken van een voorliggende voorziening;

- schenkingen doen waardoor men zelf op bijstand raakt aangewezen;

- zich bewust niet verzekeren;

- schending van de voorwaarden als bedoeld in artikel 55 WWB. *2

 

In het vijfde lid wordt geregeld dat, als iemand bijzondere bijstand of een langdurigheidstoeslag aanvraagt, en tijdens de behandeling van de aanvraag duidelijk wordt dat de aanvraag niet zou zijn gedaan als belanghebbende genoegzaam besef van verantwoordelijkheid zou hebben getoond, het mogelijk is de aanvraag af te wijzen in plaats van een maatregel op te leggen.

 

*1 Van onverantwoord snelle intering op het vermogen is sprake, als het vermogen, vanaf het moment waarop de belanghebbende redelijkerwijs kan weten dat hij op bijstand raakt aangewezen, afneemt tot onder de grens van het vrij te laten vermogen (artikel 34, lid 2, onder d, en lid 3, WWB) als gevolg van een uitgavenpatroon van meer dan anderhalf maal de voor de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag.

Voor de toepassing van dit artikel wordt de bijstandsnorm verhoogd met de voor eigen rekening blijvende premie van een particuliere ziektekostenverzekering, alsmede met het verschil van de huursubsidie die de belanghebbende werkelijk ontvangt en de huursubsidie die hij zou hebben ontvangen bij een inkomen ter hoogte van de voor hem geldende bijstandsnorm.

*2 Onder tekortschietend besef van verantwoordelijkheid wordt mede verstaan dat niet wordt voldaan aan verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de wet. Op grond van artikel 55 WWB kan het college in individuele gevallen nadere, specifieke voorwaarden verbinden aan de bijstandsverlening. Het gaat hier met name om specifieke voorwaarden die betrekking hebben op arbeidstoeleiding en vermindering van bijstandsbehoevendheid. Specifiek wordt in de wet ook genoemd de mogelijkheid om iemand te verplichten zich onder medische behandeling te laten stellen. Uiteraard wordt deze voorwaarde alleen op medisch advies opgelegd. Bij schending van die voorwaarden wordt een maatregel van 10% opgelegd.

 

Artikel 12  Zeer ernstige misdragingen

Zeer ernstige misdragingen kunnen op grond van artikel 18 van de WWB leiden tot verlaging van de uitkering. De maatregel is bij een eerste misdraging gesteld op 50% van de norm. Het gaat dan ook om ernstig agressief gedrag, waarbij aan medewerkers letsel wordt toegebracht, of daarmee op overtuigende wijze gedreigd wordt, of als er vernielingen worden aangericht.

In de meeste gevallen wordt bij zeer ernstige misdragingen aangifte gedaan. In het vijfde lid  is opgenomen dat strafrechtelijke vervolging en het opleggen van een maatregel niet samengaan.  

Uiteraard moet ook bij zeer ernstige misdragingen rekening worden gehouden met recidive. Net als bij de andere verwijtbare gedragingen wordt de maatregel dan verdubbeld, in hoogte of duur.

 

Artikel 13  Samenloop van gedragingen

Het kan voorkomen dat een uitkeringsgerechtigde meerdere verplichtingen niet nakomt, bv. niet verschijnen op een oproep, niet meewerken aan een trajectplan, niet ingeschreven staan bij het UWV Werkbedrijf,  inkomstenverklaringen te laat en/of onjuist invullen etc. Als sprake is van een cumulatie van verwijtbare gedragingen, wordt een hogere maatregel toegepast. Die maatregel wordt berekend door de percentages van de verschillende maatregelen bij elkaar op te tellen.Artikel 14  Jongeren tot 27 jaar

Op 17 juni 2011 is het wetsvoorstel voor aanpassing van de WWB bij het parlement ingediend waarbij in Artikel II wordt voorgesteld de Wet investeren in jongeren in te trekken.

Om te voorkomen dat deze verordening over een half jaar weer moet worden aangepast is dit artikel opgenomen.Artikel 15  Hardheidsclausule

Bij de toepassing van deze verordening moet rekening worden gehouden met individuele omstandigheden. Dat kan ertoe leiden dat er, als er sprake is van bijzondere omstandigheden, ten gunste van de klant kan worden afgeweken van de verordening.  Overigens volgt dit ook uit artikel 3 van deze verordening.