Regeling vervallen per 20-10-2011

Afstemmingsverordening WWB 2004 (Maatregelenverordening)

Geldend van 15-07-2004 t/m 19-10-2011

Intitulé

Afstemmingsverordening WWB 2004 (Maatregelenverordening)

Afstemmingsverordening WWB 2004

Nr. RDV/2004 600-b

De raad der gemeente Z o e t e r w o u d e ;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 27 april 2004, nr. rdv/04-600a

gelet op de bepalingen van de Gemeentewet;

b e s l u i t :

dat op grond van artikel 8, eerste lid, onder b van de Wet werk en bijstand (WWB), de gemeente bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlagen van de bijstand, als bedoeld in artikel 18, tweede lid, WWB,

Vast te stellen de:

“Afstemmingsverordening WWB 2004” (Maatregelenverordening)

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

  • b.

    bijstand: de bijstandsnorm als bedoeld in hoofdstuk 3 paragraaf 2 en 3 en/of de bijzondere bijstand als bedoeld in de artikelen 12 en/of 35 van de wet;

  • c.

    belanghebbende: persoon die bijstand heeft aangevraagd dan wel ontvangt of heeft ontvangen; indien het gehuwden betreft, wordt onder belanghebbende elk van de echtenoten verstaan;

  • d.

    maatregel: het verlagen dan wel geheel of gedeeltelijk weigeren van de bijstand op grond van artikel 18 tweede lid van de wet;

  • e.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente;

  • f.

    sociale activering: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie;

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

Indien sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, de in de artikelen 9, 17, 40, 55 en 56 van de wet, of de in de artikelen 28 tweede lid, 29 eerste lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen genoemde verplichtingen zijn geschonden, dan wel als er sprake is van zeer ernstige misdraging, worden overeenkomstig deze verordening een of meerdere maatregelen opgelegd.

Artikel 3 Afstemmingsgronden van een maatregel

De maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert.

Artikel 4 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Een maatregel wordt niet opgelegd, indien elke verwijtbaarheid ontbreekt;

  • 2. Van een maatregel kan geheel of gedeeltelijk worden afgezien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig geacht worden.

Hoofdstuk 2. Schending van arbeidsverplichtingen

Artikel 5 Verplichtingen ten aanzien van de arbeidsinschakeling

Behoudens de situatie dat om dringende redenen tijdelijk ontheffing is verleend, is de belanghebbende van 18 of ouder, maar jonger dan 65 jaar, gelet op artikel 9 en gelet op artikel 55 van de wet vanaf de datum van melding bij het Centrum voor Werk en Inkomen verplicht om:

  • a.

    naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden;

  • b.

    gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling;

  • c.

    mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

  • d.

    te voldoen aan bepaalde andere verplichtingen die aan de bijstandsverlening zijn

  • e.

    verbonden en die strekken tot arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het zich onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.

Artikel 6 Gedragingen

Onder schending van de in artikel 5 genoemde arbeidsverplichtingen worden in ieder geval de volgende gedragingen verstaan:

  • a.

    Niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden;

  • b.

    Niet of niet tijdig ingeschreven staan als werkzoekende bij het Centrum voor Werk en Inkomen, dan wel de inschrijving niet of niet tijdig verlengen;

  • c.

    Zich op zodanige wijze gedragen dat de inschakeling in de arbeid wordt belemmerd;

  • d.

    Het niet (tijdig) ondertekenen en/of niet (tijdig) aan het college verstrekken van een trajectplan en/of trajectovereenkomst gericht op arbeidsinschakeling of sociale activering;

  • e.

    Niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in de arbeid, op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen;

  • f.

    Niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding of aan scholing of opleiding zelf;

  • g.

    Weigeren of het niet voldoende gebruik maken van de door het college aangeboden voorziening(en) en/of reïntegratietraject(en) gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering;

  • h.

    Niet voldoen aan bepaalde andere verplichtingen die aan de bijstandsverlening zijn verbonden en die strekken tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 55 van de wet;

  • i.

    Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder begrepen het niet meewerken aan bemiddeling naar een concrete dienstbetrekking;

  • j.

    Door eigen toedoen niet behouden van arbeid in dienstbetrekking of uit eigen bedrijf.

Artikel 7 Hoogte en duur van de maatregel

  • 1. Bij gedragingen als bedoeld in artikel 6, onder a tot en met h, wordt de bijstand voor de duur van een maand met 10% verlaagd;

  • 2. Indien belanghebbende ook na afloop van de in het eerste lid genoemde maand in de gedraging volhardt, wordt de bijstand voor de duur van een maand met 50% verlaagd;

  • 3. Indien belanghebbende na afloop in van de in het tweede lid genoemde maand in de gedraging volhardt, wordt de bijstand voor de duur van een maand met 100% verlaagd;

  • 4. Indien belanghebbende ook na afloop van de in het derde lid genoemde maand in de gedraging volhardt, wordt de bijstand voor de duur van drie maanden met 100% verlaagd.Indien de gedraging wordt opgeheven binnen de in dit lid genoemde drie maanden wordt de maatregel beëindigd per de eerste van de volgende maand;

  • 5. Indien belanghebbende na afloop van de in het vierde lid genoemde drie maanden in de gedraging volhardt, zal een onderzoek tot het al dan niet voortzetten van het recht op bijstand plaatsvinden.

Artikel 8 Recidive

  • 1. Indien binnen 12 maanden na de datum van het besluit tot het opleggen van een maatregel voor een gedraging bedoeld als bedoeld in artikel 6, onder a tot en met h wederom een zelfde of andere gedraging onder a tot en met h plaatsvindt, wordt de bijstand voor de duur van een maand met 50% verlaagd;

  • 2. Indien belanghebbende ook na afloop van de in het eerste lid genoemde maand in de gedraging volhardt, wordt de bijstand voor de duur van een maand met 100% verlaagd;

  • 3. Indien belanghebbende ook na afloop van de in het tweede lid genoemde maand in de gedraging volhardt, wordt de bijstand voor de duur van drie maanden met 100% verlaagd. Indien de gedraging wordt opgeheven binnen de in dit lid genoemde drie maanden wordt de maatregel beëindigd per de eerste van de volgende maand;

  • 4. Indien belanghebbende ook na afloop van de in het derde lid genoemde drie maanden in de gedraging volhardt, zal een onderzoek tot het al dan niet voortzetten van het recht op bijstand plaatsvinden.

Artikel 9 Hoogte en de duur van de maatregel

  • 1. Indien sprake is van een gedraging zoals bedoeld in artikel 6, onder i en j wordt de bijstand voor de duur van een maand met 100% verlaagd. Deze verlaging is eveneens van toepassing indien de belanghebbende in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag door eigen toedoen niet of onvoldoende arbeid in dienstbetrekking of uit eigen bedrijf heeft behouden;

  • 2. Indien belanghebbende ook na afloop van de in het eerste lid genoemde maand in de gedraging als bedoeld in artikel 6, onder i volhardt, wordt de bijstand voor de duur van drie maanden met 100 % verlaagd. Indien de gedraging wordt opgeheven binnen de in dit lid genoemde drie maanden wordt de maatregel beëindigd per de eerste van de volgende maand;

  • 3. Indien belanghebbende na afloop in van de in het tweede lid genoemde drie maanden in de gedraging volhardt zal een onderzoek tot het al dan niet voortzetten van het recht op bijstand plaatsvinden.

Artikel 10 Recidive

  • 1. Indien binnen 12 maanden na de datum van het besluit tot het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 6, onder i en j wederom een zelfde gedraging onder i en j plaatsvindt, wordt de bijstand voor de duur van drie maanden met 100% verlaagd. Indien de gedraging wordt opgeheven binnen de in dit lid genoemde drie maanden wordt de maatregel beëindigd per de eerste van de volgende maand;

  • 2. Indien belanghebbende ook na afloop van de in het eerste lid genoemde drie maanden in de gedraging onder i volhardt, zal een onderzoek tot het al dan niet voortzetten van het recht op bijstand plaatsvinden.

Hoofdstuk 3. Schending van inlichtingenverplichting

Artikel 11 Opschorting van het recht op bijstand

  • 1. Indien belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en belanghebbende dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking aan de uitvoering van de wet verleent, wordt het recht op bijstand gedurende maximaal acht weken opgeschort:

    • a.

      vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft; of

    • b.

      vanaf de dag van het verzuim, indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft;

  • 2. Belanghebbende ontvangt een mededeling van de opschorting, waarin tevens een hersteltermijn wordt gesteld waarbinnen het verzuim dient te zijn hersteld.

Artikel 12 Herziening of intrekking van het recht op bijstand

  • 1. Indien het verzuim als bedoeld in artikel 11 niet wordt hersteld binnen de daarvoor gestelde hersteltermijn, wordt het besluit tot toekenning ingetrokken met ingang van de datum van opschorting.

  • 2. Het besluit tot toekenning van bijstand wordt voorts herzien of ingetrokken:

    • a.

      indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de wet, of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand;

    • b.

      indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Artikel 13 Niet tijdig verstrekken van inlichtingen

  • 1. Indien belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet is nagekomen door informatie over het recht op bijstand en/of de arbeidsinschakeling niet binnen de daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt bij het alsnog verstrekken van de juiste en volledige informatie binnen de op grond van artikel 11 tweede lid van deze verordening geboden hersteltermijn de bijstand voor de duur van een maand met 10% verlaagd;

  • 2. Het eerste lid ziet ook toe op het inleveren van het rechtmatigheidonderzoeksformulier WWB, waarbij onder de zinsnede van niet binnen de daartoe gestelde termijn verstaan moet worden: uitsluitend op de door het college vastgestelde datum van inleveren van het rechtmatigheidonderzoeksformulier WWB, een verlaging is pas aan de orde na één schriftelijke waarschuwing in een periode van 12 maanden;

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid wordt uitsluitend in het geval van een niet volledig en/of niet correct ingevuld rechtmatigheidonderzoeksformulier WWB:

    • a.

      bij de eerste maal in een periode van 12 maanden volstaan met een eerste schriftelijke waarschuwing;

    • b.

      bij de tweede maal in een periode van 12 maanden volstaan met een tweede schriftelijke waarschuwing;

    • c.

      bij de derde maal in een periode van 12 maanden de bijstand voor de duur van een maand met 10% verlaagd;

    • d.

      bij de vierde maal in een periode van 12 maanden de bijstand voor de duur van een maand met 50% verlaagd;

    • e.

      bij de vijfde maal in een periode van 12 maanden de bijstand voor de duur van een maand met 100% verlaagd;

    • f.

      bij de zesde maal in een periode van 12 maanden de bijstand voor de duur van drie maanden met 100% verlaagd. Indien de gedraging wordt opgeheven binnen de in dit lid genoemde drie maanden wordt de maatregel beëindigd per de eerste van de volgende maand;

    • g.

      Indien belanghebbende ook na afloop van de onder f genoemde drie maanden in de gedraging volhardt, zal een onderzoek tot het al dan niet voortzetten van het recht op bijstand plaatsvinden.

  • 4. Indien de gedraging als bedoeld in het eerste en tweede lid niet heeft geleid tot een ten onrechte of te hoog verstrekte bijstand, kan worden afgezien van een verlaging als bedoeld in het eerste lid en volstaan worden met een schriftelijke waarschuwing, tenzij de gedraging heeft plaatsgevonden binnen een periode van 12 maanden vanaf de datum van het besluit waarbij eerder een waarschuwing aan de belanghebbende gegeven is.

Artikel 14 Recidive

  • 1. Indien binnen 12 maanden na de datum van het besluit tot het opleggen van een maatregel voor een gedraging als bedoeld in artikel 13 eerste en tweede lid, wederom een zelfde gedraging plaatsvindt, wordt de bijstand voor de duur van een maand met 50% verlaagd;

  • 2. Indien binnen 12 maanden na de datum van het besluit tot het opleggen van een maatregel voor een gedraging als bedoeld in het eerste lid, wederom een zelfde gedraging plaatsvindt, wordt de bijstand voor de duur van een maand met 100% verlaagd;

  • 3. Indien belanghebbende ook na afloop van de in het tweede lid genoemde maand in de gedraging volhardt, wordt de bijstand voor de duur van drie maanden met 100% verlaagd. Indien de gedraging wordt opgeheven binnen de in dit lid genoemde drie maanden wordt de maatregel beëindigd per de eerste van de volgende maand;

  • 4. Indien belanghebbende ook na afloop van de in het derde lid genoemde drie maanden in de gedraging volhardt, zal een onderzoek tot het al dan niet voortzetten van het recht op bijstand plaatsvinden.

Artikel 15 Te laat, geen, onvolledige of onjuiste inlichtingen verstrekken

  • 1. Indien belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet en de artikelen 28 tweede lid, 29 eerste lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet is nagekomen door niet binnen de in artikel 11 tweede lid van deze verordening geboden hersteltermijn informatie te verstrekken of door geen, onvolledige of onjuiste informatie over het recht op bijstand en/of de arbeidsinschakeling te verstrekken en dit niet geleid heeft tot een ten onrechte of te hoog verstrekt bedrag van bijstand, wordt de bijstand voor de duur van een maand met 10% verlaagd;

  • 2. Van een verlaging als bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met een schriftelijke waarschuwing, tenzij de gedraging heeft plaatsgevonden binnen een periode van 12 maanden vanaf de datum van het besluit waarbij eerder een waarschuwing aan belanghebbende gegeven is.

  • 3. Indien belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet en de artikelen 28 tweede lid, 29 eerste lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet is nagekomen door niet binnen de in artikel 11 tweede lid van deze verordening geboden hersteltermijn informatie te verstrekken of door geen, onvolledige dan wel onjuiste informatie over het recht op bijstand en/of de arbeidsinschakeling te verstrekken en dit geleid heeft tot een ten onrechte of te hoog verstrekt bedrag van bijstand, wordt de bijstand voor de duur van een maand met 10% verlaagd;

  • 4. Een maatregel als bedoeld in het eerste en derde lid wordt niet opgelegd na verloop van 36 maanden nadat de desbetreffende gedraging heeft plaatsgevonden;

  • 5. Indien op de datum van het besluit tot het opleggen van een maatregel als bedoeld in het derde lid sprake is van voortzetting van het recht op bijstand, wordt de bijstand verlaagd;

  • 6. Indien op de datum van het besluit tot het opleggen van een maatregel als bedoeld in het derde lid het recht op bijstand niet wordt voortgezet dan wel het recht op een eerder tijdstip is beëindigd, wordt de bijstand verlaagd door middel van herziening op grond artikel 12 tweede lid onder a van deze verordening;

  • 7. Indien de bijstand niet of niet volledig door middel van herziening als bedoeld in het vijfde lid kan worden verlaagd, wordt bij hernieuwd recht op bijstand binnen 36 maanden nadat het besluit tot het opleggen van de maatregel is genomen, per de eerste van de maand volgend op de datum van toekenning de maatregel alsnog ten uitvoer gebracht.

Artikel 16 Recidive

  • 1. Indien binnen 12 maanden na de datum van het besluit tot het opleggen van een maatregel voor een gedraging als bedoeld in artikel 15 eerste lid en derde lid, wederom een zelfde gedraging plaatsvindt, wordt de bijstand voor de duur van een maand met 50% verlaagd;

  • 2. Indien binnen 12 maanden na de datum van het besluit tot het opleggen van een maatregel voor een gedraging als bedoeld in het eerste lid, wederom een zelfde gedraging plaatsvindt, wordt de bijstand voor de duur van een maand met 100% verlaagd.

  • 3. Indien belanghebbende ook na afloop van de in het tweede lid genoemde maand in de gedraging volhardt, wordt de bijstand voor de duur van drie maanden met 100% verlaagd. Indien de gedraging wordt opgeheven binnen de in dit lid genoemde drie maanden wordt de maatregel beëindigd per de eerste van de volgende maand;

  • 4. Indien belanghebbende in de situatie zoals bedoeld in artikel 15 vijfde lid ook na afloop van de in het derde lid genoemde drie maanden in de gedraging volhardt, zal een onderzoek tot het al dan niet voortzetten van het recht op bijstand plaatsvinden.

Artikel 17 Onderzoek Openbaar Ministerie

  • 1. De maatregel als bedoeld in artikel 15 derde lid wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het Openbaar Ministerie en blijft definitief achterwege indien ter zake een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht;

  • 2. Indien het Openbaar Ministerie mededeling aan het college doet dat geen strafvervolging is ingesteld en geen onderzoek ter terechtzitting is aangevangen dan wel dat geen schikking ingevolge artikel 74 van Wetboek van Strafrecht is getroffen, wordt alsnog een maatregel op grond van artikel 15 derde lid opgelegd.

Hoofdstuk 4. Overige onverantwoordelijke gedragingen

Artikel 18 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Indien belanghebbende in de periode voorafgaand aan de bijstandsverlening, of nadien, een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond voor de voorziening in het bestaan, waardoor eerder of langer een beroep op bijstand wordt gedaan dan redelijkerwijs nodig zou zijn geweest, wordt de bijstand:

    • a.

      in het geval van te snel interen van vermogen voor de duur, dat eerder of langer bijstand verstrekt moet worden met 10% per maand verlaagd, met dien verstande dat de maatregel nooit langer kan voortduren dan 36 maanden;

    • b.

      in alle overige gevallen voor de duur van een maand met 10% verlaagd.

  • 2. Indien belanghebbende de opgelegde verplichting(en) die verband houden met de aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand of die strekken tot vermindering of beëindiging van de bijstand niet of onvoldoende nakomt, wordt de bijstand voor de duur van een maand met 10% verlaagd;

  • 3. Indien belanghebbende de opgelegde verplichting tot het instellen van een verzoek tot toekenning van een uitkering tot levensonderhoud voor kinderen zoals bedoeld in artikel 56 eerste lid van de wet niet of niet voldoende nakomt, wordt de bijstand voor de duur van een maand met 10% verlaagd;

  • 4. indien belanghebbende de opgelegde verplichting tot het instellen van een verzoek tot toekenning van een uitkering tot levensonderhoud voor zich zelf niet of niet voldoende nakomt wordt de bijstand voor de duur van een maand met 10% verlaagd.

Artikel 19 Recidive

  • 1. 1. Indien binnen 12 maanden na de datum van het besluit tot het opleggen van een maatregel voor een gedraging als bedoeld in artikel 18 lid 1 onder a wederom een zelfde gedraging plaatsvindt, wordt het percentage van de verlaging op 20% vastgesteld voor de duur, dat eerder of langer bijstand verstrekt moet worden, met dien verstande dat de maatregel nooit langer kan voortduren dan 36 maanden;

  • 2. Indien binnen 12 maanden na de datum van het besluit tot het opleggen van een maatregel voor een gedraging als bedoeld in artikel 18 lid 1 onder b wederom een zelfde gedraging plaatsvindt, wordt de bijstand voor de duur van een maand met 50% verlaagd;

  • 3. Indien binnen 12 maanden na de datum van het besluit tot het opleggen van een maatregel voor een gedraging als bedoeld in artikel 18 het tweede, derde en vierde lid, wederom een zelfde gedraging plaatsvindt, wordt de bijstand voor de duur van een maand met 100% verlaagd;

  • 4. Indien belanghebbende ook na afloop van de in het derde lid genoemde maand in de gedraging volhardt, wordt de bijstand voor de duur van drie maanden met 100% verlaagd. Indien de gedraging wordt opgeheven binnen de in dit lid genoemde drie maanden wordt de maatregel beëindigd per de eerste van de volgende maand;

  • 5. Indien belanghebbende ook na afloop van de in het vierde lid genoemde drie maanden in de gedraging volhardt, zal een onderzoek tot het al dan niet voortzetten van het recht op bijstand plaatsvinden.

Hoofdstuk 5. Zeer ernstige misdragingen

Artikel 20 Begripsomschrijving, hoogte en duur van de maatregel

  • 1. Onder een zeer ernstige misdraging als bedoeld in artikel 18 tweede lid van de wet wordt verstaan dat belanghebbende:

    • a.

      zich ten opzichte van een of meerdere medewerkers van de afdeling Sociale Zaken, Economische Zaken en Huisvesting of ten opzichte van een of meerdere andere medewerkers die zich in opdracht van de afdeling bezighouden met de bijstandverlening en/of arbeidsinschakeling, op zodanige wijze gedraagt dat hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat de betrokken medewerker of medewerkers zich daardoor geschaad of bedreigd voelen;

    • b.

      door de gedragingen aan medewerkers als bedoeld onder a lichamelijke letsel en/of aan het gebouw of de inventaris materiële schade toebrengt;

  • 2. Indien belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt, wordt de bijstand voor de duur van een maand met 50% verlaagd.

Artikel 21 Recidive

  • 1. Indien binnen 12 maanden na de datum van het besluit tot het opleggen van een maatregel voor een gedraging als bedoeld in artikel 20 tweede lid, wederom een zelfde gedraging plaatsvindt, wordt de bijstand voor de duur van een maand met 50% verlaagd;

  • 2. 2. Indien binnen 12 maanden na de datum van het besluit tot het opleggen van een maatregel voor een gedraging als bedoeld in het eerste lid, wederom een zelfde gedraging plaatsvindt, wordt de bijstand voor de duur van een maand met 100% verlaagd;

  • 3. Indien belanghebbende ook na afloop van de in het tweede lid genoemde maand in de gedraging volhardt, wordt de bijstand voor de duur van drie maanden met 100% verlaagd. Indien de gedraging wordt opgeheven binnen de in dit lid genoemde drie maanden wordt de maatregel beëindigd per de eerste van de volgende maand;

  • 4. Indien de gedraging niet wordt opgeheven wordt de maatregel van 100% telkens voor de duur van 3 maanden verlengd. Indien de gedraging wordt opgeheven binnen de in dit lid genoemde drie maanden wordt de maatregel beëindigd per de eerste van de volgende maand.

Hoofdstuk 6. Overige bepalingen

Artikel 22 Samenloop van gedragingen

Indien sprake is van meerdere verwijtbare gedragingen wordt de maatregel vastgesteld op de som van de op te leggen verlagingpercentages, echter deze bedraagt nooit meer dan 100% dan de van toepassing zijnde bijstand per maand.

Artikel 23 Hardheidsclausule

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 24 Uitvoering

  • 1. De uitvoering van deze verordening berust bij het College van burgemeester en wethouders;

  • 2. Ter uitvoering van deze verordening kan het college, gehoord het advies van de Raad, nadere regels stellen.

Artikel 25 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als:

Afstemmingsverordening WWB 2004.

Artikel 26 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt, op grond van artikel 25 lid 1 van de Tijdelijke Referendumwet, in werking zes weken na datum vaststelling;

  • 2.

    De Beleidsregels boeten Abw, IOAW en IOAZ worden voor de onderdelen welke betrekking hebben op de Abw ingetrokken zes weken na datum vaststelling van deze verordening.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad,
gehouden op 3 juni 2004.
De griffier,
mr. C.A. van der Burg
De voorzitter,
mr. dr. A.J.E. Havermans