Verordening persoonsgebonden budget begeleid werken Wet sociale werkvoorziening 2008

Geldend van 10-07-2008 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2008

Intitulé

Verordening persoonsgebonden budget begeleid werken Wet sociale werkvoorziening 2008

Besluit van de Raad

Nummer: 08-26

De raad van de gemeente Zoeterwoude,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 4 juni 2008

gelet op de bepalingen van de Gemeentewet en artikel 7, lid 10 van de Wet sociale werkvoorziening,

overwegende dat de raad bij verordening nadere regels dient vast te stellen met betrekking tot het verstrekken van persoonsgebonden budgetten, conform artikel 7 lid 2 tot 4 van de Wet sociale werkvoorziening,

besluit vast te stellen de volgende verordening:

VERORDENING PERSOONSGEBONDEN BUDGET BEGELEID WERKEN WET SOCIALE WERKVOORZIENING 2008

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.begeleid werkenplaats:

een reguliere dienstbetrekking zo nodig onder aangepaste omstandigheden en met begeleiding, zoals bedoeld in artikel 7 van de Wsw;

b.begeleidingsorganisatie:

de rechtspersoon die wordt ingeschakeld voor het zoeken naar een begeleid werkenplaats dan wel de begeleiding van de Wsw-geïndiceerde op een begeleid werkenplaats verzorgt;

c.college:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoeterwoude;

d.deskundig onderzoek:

door een arbeidsdeskundige in te stellen onderzoek op grond waarvan wordt geoordeeld of de arbeidsplaats gelet op de indicatie en mogelijkheden van de geïndiceerde passend is, of behoefte bestaat aan begeleiding en de loonwaarde wordt bepaald;

e.de Wsw:

de Wet sociale werkvoorziening;

f.geïndiceerde:

de ingezetene die blijkens een (her)indicatiebeschikking tot de doelgroep van de Wsw behoort;

g.periodieke subsidie:

de loonkostensubsidie en eventuele, overige aan de werkgever te verstrekken vergoedingen voor structurele kosten;

h.periodieke vergoeding:

de vergoeding aan de begeleidingsorganisatie voor het begeleiden van de Wsw-geïndiceerde op de begeleid werkenplaats;

j.loonkostensubsidie:

de bijdrage in de loonkosten van de geïndiceerde werkzaam op een begeleid werkenplaats, gebaseerd op de loonwaarde;

k.loonwaarde:

het percentage van het door de werkgever vastgestelde loon dat de geïndiceerde arbeidsproductief is.

Artikel 2 Het persoonsgebonden budget

  • 1. Het persoonsgebonden budget (PGB) bestaat uit de volgende onderdelen:

    • ·

      de periodieke subsidie aan de werkgever waar de Wsw-geïndiceerde in dienst is, bedoeld als een tegemoetkoming in de loonkosten in verband met de geringere arbeidsproductiviteit;

    • ·

      de periodieke vergoeding;

    • ·

      de kosten van de eenmalige noodzakelijke aanpassing van de omstandigheden (werkplek) waaronder de arbeid wordt verricht.

  • 2. De totale kosten van de periodieke subsidie aan de werkgever, de periodieke vergoeding aan de begeleidingsorganisatie en de bijkomende kosten mogen, na aftrek van de uitvoeringskosten (zie artikel 3), niet hoger zijn dan het (gemiddelde) budget dat beschikbaar is voor een Wsw-plaats.

  • 3. Als de totale kosten van het persoonsgebonden budget hoger zijn dan het (gemiddelde) budget dat beschikbaar is voor een Wsw-plaats, kan het college het persoonsgebonden budget niettemin financieren als hiervoor budget beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 3 De hoogte van de rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden gemeentelijke uitvoeringskosten

Het college stelt de hoogte vast van de rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten voor elk te verstrekken persoonsgebonden budget. Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de hand van het prijsindexcijfer van het CBS.

Artikel 4 Voorwaarden passende werkplek

  • 1. Het collegeverstrekt op aanvraag aan iedere geïndiceerde die daar recht op heeft een persoonsgebonden budget, op voorwaarde dat de begeleid werkenplaats als passend wordt aangemerkt.

  • 2. Een begeleid werkenplaats wordt als passend aangemerkt, als de werkgever voldoet aan de volgende vereisten:

    • ·

      zijn onderneming staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;

    • ·

      de voorgestelde begeleid werkenplaats alsmede de omvang van de dienstbetrekking kunnen, gelet op de indicatiestelling en de mogelijkheden van de geïndiceerde, blijkens het deskundigenrapport, als passend worden aangemerkt;

    • ·

      de duur van het dienstverband bedraagt tenminste 12 maanden, met een mogelijkheid tot verlenging;

    • ·

      de werkplek en werkomstandigheden voldoen aan de zogenaamde arbo-normen.

  • 3. Een begeleid werkenplaats wordt als passend aangemerkt, als de begeleidingsorganisatie voldoet aan de volgende vereisten:

    • ·

      De begeleidingsorganisatie is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;

    • ·

      De begeleidingsorganisatie is lid van een brancheorganisatie en beschikt over een voor de Wsw relevant keurmerk;

    • ·

      De medewerkers zijn gekwalificeerd voor het begeleiden van geïndiceerden en hebben relevante aantoonbare kennis en ervaring in het werkveld.

Artikel 5 De wijze van vaststelling van de periodieke subsidie

  • 1.

    De te verstrekken loonkostensubsidie wordt bepaald op basis van de loonwaarde van de Wsw-geïndiceerde, vermeerderd met een vergoeding voor andere, eventueel aanwezige structurele kosten van de werkgever.

  • 2.

    Het college stelt de loonwaarde vast aan de hand van een arbeidsdeskundigonderzoek. Voor een arbeidsdeskundig onderzoek wordt een externe deskundige ingeschakeld.

Artikel 6 Herziening van de loonkostensubsidie

  • 1. Op verzoek van de werkgever kan de loonkostensubsidie worden herzien, als hier, gelet op de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit van de werknemer, aanleiding voor is.

  • 2. De loonkostensubsidie kan ambtshalve worden gewijzigd als er een gerede aanleiding is.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in dit artikel en artikel 11 van deze verordening kan het college desgewenst periodiek heronderzoek naar de loonwaarde laten verrichten, indien sprake is van een dienstverband voor onbepaalde tijd. Daarbij wordt een externe deskundige ingeschakeld.

Artikel 7 De periodieke vergoeding

  • 1. Het aantal uren begeleiding dat voor vergoeding in aanmerking komt, bedraagt maximaal 15% van het aantal uren dat door de Wsw-geïndiceerde bij de werkgever wordt gewerkt.

  • 2. De kosten van het zoeken naar een begeleid werkenplaats komen alleen voor vergoeding in aanmerking als dit leidt tot het totstandkomen van een arbeidsovereenkomst.

Artikel 8 Vergoeding voor eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht

  • 1. Het college kan een vergoeding verstrekken voor de eenmalige, noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht als uit het arbeidsdeskundig onderzoek blijkt dat aanpassingen op de werkplek noodzakelijk zijn, deze persoonsgerelateerd zijn en het niet redelijk is dat deze kosten door de werkgever worden gedragen.

  • 2. Kosten voor de aanschaf van apparatuur, het inrichten van de werkplek en kosten voortvloeiend uit arbowetgeving die de werkgever uit hoofde van normaal en goed werkgeverschap voor iedere werknemer moet maken, komen niet in aanmerking voor een vergoeding.

  • 3. Een vergoeding wordt in principe, afhankelijk van de hoogte, alleen verstrekt indien sprake is van een dienstverband van minimaal 12 maanden.

  • 4. Indien de hoogte van de vergoeding niet tegen de baten opweegt, kan het college de aangeboden arbeidsplaats als niet passend beoordelen.

  • 5. Het college kan nadere regels vaststellen betreffende de wijze van uitbetaling van de vergoeding.

Artikel 9 Indienen van de aanvraag

  • 1. De aanvraag voor een persoonsgebonden budget wordt ingediend door middel van een volledig ingevuld aanvraagformulier.

  • 2. De aanvraag is mede ondertekend door de werkgever en de begeleidingsorganisatie, indien aanwezig.

Artikel 10 Beslistermijn

  • 1. Het college besluit over de aanvraag binnen vier weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2. Het college kan dit besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het college stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 11 Besluit tot het verlenen van de periodieke subsidie

Het besluit tot het verlenen van een periodieke subsidie aan de werkgever wordt gedaan door middel van een subsidiebeschikking en bevat in ieder geval:

  • ·

    de hoogte van de periodieke subsidie en de wijze waarop deze kan worden aangepast;

  • ·

    de wijze van bevoorschotting van de subsidie en

  • ·

    de verplichtingen van de werkgever.

Artikel 12 Het vaststellen van de periodieke subsidie

  • 1. De werkgever verstrekt binnen vier weken na afloop van het kalenderjaar aan het College een schriftelijke opgave van het door hem in het voorgaande jaar betaalde bruto CAO-loon van de Wsw-geïndiceerde, vermeerderd met alle werkgeverslasten.

  • 2. Het college stelt de periodieke subsidie binnen vier weken na ontvangst van deze opgave vast.

  • 3. De subsidie wordt binnen vier weken, nadat deze is vastgesteld, uitbetaald onder verrekening van de betaalde voorschotten.

Artikel 13 Verplichtingen van de werkgever

  • 1. De werkgever doet onmiddellijk schriftelijke mededeling aan het college van alle feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de verstrekking van de subsidie.

  • 2. De werkgever bewaart alle bewijsstukken die aan de subsidieverstrekking ten grondslag liggen tenminste drie jaren na de vaststelling van de subsidie en stelt deze op verzoek ter beschikking aan het college voor controledoeleinden.

Artikel 14 Verplichtingen van de begeleidingsorganisatie

  • 1. De begeleidingsorganisatie doet onmiddellijk schriftelijke mededeling aan het college van alle feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de verstrekking van de vergoeding.

  • 2. Het college kan nadere voorwaarden stellen in de overeenkomst met de begeleidingsorganisatie.

Artikel 15 Slotbepalingen

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van zwaarwegende aard zou leiden.

  • 2. In gevallen waarin de bepalingen van deze verordening niet voorzien, beslist het college met inachtneming van de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 16 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening persoonsgebonden budget begeleid werken Wet sociale werkvoorziening 2008”.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking acht dagen na de datum van haar bekendmaking en werkt terug tot en met 1 juli 2008.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 26 juni 2008,
de griffier,
A.J. Niesthoven
de voorzitter,
E.G.E.M. Bloemen

Toelichting

Algemene toelichting

Op 1 januari 2008 is de herziene Wet sociale werkvoorziening (Wsw) in werking getreden. Deze wet bevordert dat meer Wsw-geïndiceerden in een reguliere werkomgeving gaan werken. Om deze doelstelling te verwezenlijken voert de wet enkele belangrijke wijzigingen door. Zo worden regie en sturing op de Wsw nadrukkelijker dan voorheen in handen gelegd van de gemeenten. Gemeenten worden hiermee gestimuleerd een visie te ontwikkelen om het doel van de wet, het realiseren van aangepaste arbeid die aansluit bij de capaciteiten en mogelijkheden van de Wsw-geïndiceerde, het beste te kunnen verwezenlijken.

Een tweede verandering heeft betrekking op het geven van meer rechten en keuzemogelijkheden aan Wsw-geïndiceerden, waaronder het recht op een persoonsgebonden budget (PGB) om begeleid werken te realiseren.

De wet verplicht gemeenteraden om bij verordening nadere regels vast te stellen over de wijze waarop het college vormgeeft aan het PGB (artikel 7, lid 10 Wsw). Gemeenteraden moeten binnen zes maanden na inwerkingtreding van de wet deze verordening hebben vastgesteld.

Twee vormen van begeleid werken

Sinds 1998 kent de Wsw de mogelijkheid van begeleid werken door Wsw-geïndiceerden bij een reguliere werkgever. Het begeleid werken was onder de oude wet geregeld in het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken. Bij deze vorm van begeleid werken worden begeleid werkenplaatsen tot stand gebracht door de gemeente, het sw-bedrijf of -schap. Deze wijze van tot stand brengen van begeleid werken blijft ook onder de nieuwe wet bestaan.

Naast het begeleid werken dat door gemeente, sw-bedrijf -of schap tot stand wordt gebracht, introduceert de nieuwe Wsw het begeleid werken via de figuur van het persoonsgebonden budget (PGB). Dit vanuit de gedachte dat de Wsw als vrijwillige voorziening voor een specifieke groep arbeidsgehandicapten zo goed mogelijk moet aansluiten bij de capaciteiten en mogelijkheden van de Wsw-geïndiceerde. Daarbij past ook dat Wsw-geïndiceerden de mogelijkheid moeten hebben om zelf te bepalen op welke manier hun arbeidsplaats wordt gerealiseerd. Door de Wsw-geïndiceerde een recht op een PGB te geven wordt hierin voorzien.

Tussen beide vormen van begeleid werken, totstandkoming via een PGB dan wel met behulp van gemeente, sw-bedrijf of -schap, bestaat een aantal verschillen. Zo is begeleid werken met een PGB als een recht voor iedere Wsw-geïndiceerde geformuleerd. Deze heeft recht op begeleid werken met een PGB als de aanvraag aan de wettelijke eisen en de daarop gebaseerde gemeentelijke voorwaarden voldoet. Bovendien ligt bij begeleid werken met een PGB het initiatief bij de Wsw-geïndiceerde zelf. De Wsw-geïndiceerde, of iemand namens hem, zal een PGB bij de gemeente moeten aanvragen en om dit te kunnen doen zal hij zelf een werkgever en een eventuele begeleidingsorganisatie moeten aandragen en de wijze van eventueel noodzakelijke aanpassing van de werkplek moeten regelen, dan wel daar een voorstel voor doen. Als een Wsw-geïndiceerde (of een door hem ingeschakelde begeleidingsorganisatie) een werkgever vindt die hem een adequate werkplek aanbiedt, de begeleiding op de werkplek adequaat wordt geregeld én de kosten van begeleid werken binnen het beschikbare budget vallen, dan is de gemeente (na de aanvraag te hebben beoordeeld) verplicht de wens van de Wsw-geïndiceerde te honoreren.

Iedere Wsw-geïndiceerde komt in beginsel in aanmerking voor begeleid werken met een PGB. Voor personen op de wachtlijst geldt dat zij pas van het PGB gebruik kunnen maken als zij op grond van hun plek op die wachtlijst aan de beurt zijn voor een plaatsing. Voor het beroep op een PGB is geen begeleid werken-indicatie van het CWI vereist. Een Wsw-indicatie volstaat. Ook een Wsw-werknemer met een bestaand dienstverband kan dus een beroep doen op een PGB.

Het verschil tussen begeleid werken dat door de gemeentesw-bedrijf of -schap wordt georganiseerd en begeleid werken met een PGB is in beginsel uitsluitend gelegen in de procedurele wijze waarop een begeleid werkenplek tot stand wordt gebracht. Als de begeleid werkenplek eenmaal is gerealiseerd zijn er in principe geen verschillen.

Dit betekent dat gemeenten bij het stellen van regels voor begeleid werken met een PGB zoveel mogelijk kunnen aansluiten bij de wijze waarop zij het begeleid werken op dit moment organiseren. Dit geldt met name voor de eisen die zij aan werkgevers, de werkplek en aan begeleidingsorganisaties stellen.

De regeling van begeleid werken met een PGB

Het begeleid werken met een PGB wordt geregeld in artikel 7 van de Wsw. De gemeente kan het verzoek van een Wsw-geïndiceerde om voor een PGB in aanmerking te komen niet weigeren, als:

  • 1.

    betrokkene al een Wsw-dienstbetrekking heeft of recht heeft op plaatsing vanaf de wachtlijst;

  • 2.

    de door de Wsw-geïndiceerde of de (door hem aangedragen) begeleidingsorganisatie voorgestelde werkplek en begeleiding op de werkplek adequaat zijn;

  • 3.

    de door de gemeente aan de werkgever te verstrekken periodieke subsidie en de aan begeleidingsorganisatie te verstrekken vergoeding, na aftrek van de voor de gemeente rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten, niet hoger zijn dan het gemiddelde budget dat beschikbaar is voor een Wsw-plaats. Komt het bedrag van de periodieke subsidie en de periodieke vergoeding van begeleiding boven het budget uit dat beschikbaar is voor een Wsw-plaats, dan is het college niet verplicht om subsidie te verstrekken, maar mag het dat wel doen (artikel 7, lid 1 Wsw).

Het uitgangspunt van de wet is dat een Wsw-geïndiceerde recht heeft op begeleid werken met een PGB. Er bestaat geen recht op een bepaald bedrag. Het college heeft de bevoegdheid om op grond van de wet en de voorwaarden in deze verordening te toetsen of het aangevraagde bedrag voor het PGB nodig is om de betreffende Wsw-geïndiceerde op een adequate wijze begeleid te laten werken, dan wel dat zou kunnen worden volstaan met een lager bedrag. Omgekeerd kan het college ook besluiten een hoger bedrag toe te kennen dan het aangevraagde, ja zelfs beschikbare bedrag.

Waar bestaat het PGB uit?

Het PGB is geen rugzakje: de Wsw-geïndiceerde krijgt geen budget mee. In feite moet het PGB als hier bedoeld dan ook eerder worden gezien als een persoonsvolgend budget. Het PGB wordt aangevraagd door de Wsw-geïndiceerde, maar de subsidie en vergoeding worden door de gemeente verstrekt aan de werkgever respectievelijk de begeleidingsorganisatie.

De Wsw-geïndiceerde heeft dus geen recht op een bepaald budget. Het uitgangspunt van de wet is dat een Wsw-geïndiceerde recht heeft op begeleid werken met een PGB.

Enerzijds bestaat er dus een recht op een PGB, anderzijds heeft het college de verantwoordelijkheid voor het zo efficiënt en effectief mogelijk inzetten van publieke middelen en het realiseren van de jaarlijkse (rijks)taakstelling voor het realiseren van Wsw-plekken, Wsw-dienstbetrekkingen én begeleid werkenplaatsen.

Het bestaan van een PGB ontslaat het college ook niet van de zorgplicht zoals die is geformuleerd in art. 1 lid 3 van de wet.

Het PGB bestaat uit drie bestanddelen:

  • 1.

    Een periodieke subsidie aan de werkgever waar de Wsw-geïndiceerde in dienst is. Deze subsidie is primair bedoeld als een tegemoetkoming in de loonkosten in verband met de geringere arbeidsproductiviteit. Ook kan deze subsidie worden gebruikt als een vergoeding voor structurele kosten van de werkgever die verband houden met het in dienst hebben van een Wsw-geïndiceerde. Daarbij kan worden gedacht aan reiskosten of kosten voor intermediaire activiteiten ten behoeve van mensen met een visuele of auditieve handicap (zoals een voorleeshulp of een doventolk).

  • 2.

    Een periodieke vergoeding aan de begeleidingsorganisatie die de begeleiding van de Wsw-geïndiceerde verzorgt.

  • 3.

    Een vergoeding voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht (artikel 7, derde lid, Wsw).

  • 4.

    Hieronder worden bijvoorbeeld kosten verstaan die gemaakt worden voor technische aanpassingen in de werkplek. Gemeenten kunnen deze vergoedingen verstrekken, ze zijn daartoe niet verplicht.

Naast de hierboven genoemde persoonsgebonden bestanddelen vormen de aan de subsidieverlening verbonden gemeentelijke uitvoeringskosten een vierde onderdeel van de totale kosten van een begeleid werkenplaats. Deze zijn niet persoonsgebonden en dienen jaarlijks door het college te worden vastgesteld en aangepast, b.v. aan de hand van het prijsindexcijfer van het CBS.

De onderwerpen in de verordening

In artikel 7, tiende lid, Wsw staan de onderwerpen genoemd die de gemeenteraad in ieder geval in zijn verordening zal moeten regelen:

  • 1.

    de wijze waarop de hoogte van de periodieke subsidie aan de werkgever dient te worden vastgesteld;

  • 2.

    de hoogte van de voor het college rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten omgerekend op jaarbasis;

  • 3.

    de voorwaarden waaronder het college aan de werkgever een vergoeding verstrekt voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht, en

  • 4.

    de voorwaarden waaronder het college een begeleidingsorganisatie inschakelt die door de Wsw-geïndiceerde zelf is aangewezen.

Naast deze vier verplichte onderwerpen kunnen gemeenten nog een aantal andere zaken in hun verordening regelen of daaraan in ieder geval aandacht besteden als ze het PGB gaan regelen. Het gaat dan om voorwaarden die de gemeente kan stellen aan de werkgever en de werkplek van de Wsw-geïndiceerde. Het college zal bij elke aanvraag van een PGB moeten beoordelen of de werkgever de voorgestelde inpassing in de arbeid adequaat kan verzorgen. In verband hiermee kan een gemeente eisen stellen aan de werkgever en de door hem aangeboden werkplek. Omdat begeleid werken met een PGB een recht is voor alle Wsw-geïndiceerden, zullen eventuele voorwaarden waaronder dit recht kan worden gerealiseerd bij verordening moeten worden geregeld.

Daarnaast kunnen ook procedurele bepalingen in de verordening worden opgenomen die verband houden met het feit dat een PGB moet worden aangevraagd. Het gaat dan om aangelegenheden als gegevens en documenten die bij de aanvraag voor een PGB moeten worden overgelegd, de beslistermijn en de bevoegdheid van het college om een subsidie te wijzigen.

Onderscheid subsidies en vergoedingen

De wet maakt een onderscheid tussen subsidies en vergoedingen. De periodieke betalingen door de gemeente aan een werkgever worden als een subsidie aangemerkt en de periodieke betalingen aan de begeleidingsorganisatie als een vergoeding. Ook de betalingen in verband met eenmalige kosten van aanpassing van de werkplek worden in de wet als een vergoeding aangemerkt.

Om vast te stellen of een bepaalde geldverstrekking een subsidie is (die op basis van een beschikking wordt verstrekt) of een commerciële transactie (waarvoor een overeenkomst wordt gesloten) doet de naamgeving van de geldverstrekking niet ter zake. Als tegenover de betaling door de gemeente een reële economische tegenprestatie staat (in de vorm van een concrete dienst of concreet product), is er sprake van een commerciële transactie. Staat tegenover de betaling door de gemeente geen duidelijke economische tegenprestatie, dan is er sprake van een subsidie. Dit betekent dat de periodieke subsidie aan de werkgever en de vergoeding voor de eenmalige kosten van aanpassing van de werkplek moeten worden aangemerkt als een subsidie. Dit, ondanks de andere terminologie (vergoeding) die het rijk hier aan geeft in de wet. Tegenover deze betalingen staan immers geen economische tegenprestaties van werkgevers.

De periodieke vergoeding aan een begeleidingsorganisatie moet worden opgevat als een commerciële transactie. De gemeente koopt een dienst in bij de begeleidingsorganisatie en betaalt daarvoor in principe de marktprijs.

Het verstrekken van subsidies is een publiekrechtelijke rechtshandeling: het vindt plaats op basis van een beschikking. De bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht (AWB) zijn in beginsel van toepassing op de subsidies die de gemeente in het kader van het PGB verstrekt. In de verordening kunnen nadere regels worden gesteld over de subsidieverstrekking in het kader van het PGB.

Over het verstrekken van vergoedingen hoeven in de verordening in beginsel geen regels te worden gesteld. Niettemin kan het om reden van transparantie en verduidelijking van beleids-uitgangspunten gewenst zijn dit wél te doen.

De bevoegdheid om de verordening vast te stellen

De uitvoering van de Wsw gebeurt in de praktijk op verschillende manieren. Een aantal gemeenten (vaak de grotere) voert de Wsw zelf uit. De meeste gemeenten voeren de Wsw uit samen met andere gemeenten. In de meeste gevallen hebben de gemeenten daarbij de uitvoering van de Wsw overgedragen aan een gemeenschappelijke regeling. Voor gemeenten die zelf de Wsw uitvoeren, zoals Zoeterwoude, ligt het vaststellen van een verordening eenvoudig, het is een besluit van de raad. Voor gemeenten die de uitvoering van de Wsw hebben overgedragen aan een gemeenschappelijke regeling is dit complexer. Het antwoord op de vraag wie dan bevoegd is om de (PGB)verordening vast te stellen is afhankelijk van de wijze waarop de bestuursorganen van gemeenten op dit moment bevoegdheden hebben overgedragen aan gemeenschappelijke regelingen.

Sinds 1998 kent de Wsw de mogelijkheid van begeleid werken door Wsw-geïndiceerden bij een reguliere werkgever. Het begeleid werken was onder de oude wet geregeld in het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken. Bij deze vorm van begeleid werken worden begeleid werkenplekken tot stand gebracht door de gemeente. Deze wijze van tot stand brengen van begeleid werken blijft ook onder de nieuwe wet bestaan. In Zoeterwoude Zijn twee begeleid werkenplaatsen gerealiseerd.

Het verschil tussen begeleid werken dat door de gemeente wordt georganiseerd, en begeleid werken met een PGB is in principe uitsluitend gelegen in de procedurele wijze waarop een begeleid werkenplaats tot stand wordt gebracht. Als de begeleid werkenplaats eenmaal is gerealiseerd zijn er in beginsel geen verschillen.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 - Begripsbepalingen

Deze bepaling geeft een omschrijving van een aantal begrippen in de verordening.

Artikel 2 – Het persoonsgebonden budget

Dit artikel beschrijft de verschillende bestanddelen van het PGB. Uitgangspunt is dat de totale kosten van de periodieke subsidie aan de werkgever, de periodieke vergoeding aan de begeleidingsorganisatie, de bijkomende kosten én de uitvoeringskosten niet hoger mogen zijn dan het gemiddelde budget dat beschikbaar is voor een Wsw-plaats. Als de kosten wel hoger zijn kan het college het PGB financieren als hiervoor budget beschikbaar wordt gesteld. Zij is daar volgens de wet echter niet toe verplicht.

Artikel 3 - De hoogte van de rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden gemeentelijke uitvoeringskosten

Artikel 7, lid 10 onderdeel b Wsw bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de hoogte van de voor het college rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten omgerekend op jaarbasis. Artikel 3 van deze verordening vormt de uitwerking van deze verplichting.

In dit artikel wordt bepaald dat het college elk jaar de hoogte van de gemeentelijke uitvoeringskosten van begeleid werken met een PGB vaststelt. De gemeente zal zelf moeten bepalen welke uitvoeringskosten het toekennen van een PGB aan een Wsw-geïndiceerde voor de gemeente met zich meebrengt. De wet geeft niet aan wat precies onder uitvoeringskosten moet worden verstaan. Het moet in ieder geval gaan om kosten die rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden zijn (artikel 7, lid 2, onderdeel b Wsw). Daarbij kan worden gedacht aan kosten in verband met de volgende activiteiten:

  • -

    het beoordelen van aanvragen voor een PGB;

  • -

    de administratieve handelingen in verband met het verstrekken van subsidies en vergoedingen in het kader van het PGB;

  • -

    het monitoren van het begeleid werken met een PGB;

  • -

    het tussentijds bepalen van loonwaarde;

  • -

    het voeren van (tussentijdse) gesprekken met betrokkene, begeleidingsorganisatie en

werkgever.

De uitvoeringskosten worden afgetrokken van het bedrag dat de gemeente (gemiddeld) per Wsw-geïndiceerde van het rijk ontvangt, waarbij ook rekening wordt gehouden met de mate van arbeidshandicap. Het bedrag dat de gemeente (gemiddeld) per Wsw-geïndiceerde van het rijk ontvangt minus de (gemiddelde) uitvoeringskosten per Wsw-geïndiceerde levert vervolgens het bedrag op dat de gemeente in beginsel beschikbaar heeft voor de periodieke subsidie en - vergoeding.

Artikel 4 - Voorwaarden passende werkplek

Het college zal bij elke aanvraag van een PGB moeten beoordelen of de inpassing in de arbeid van betrokkene, met inbegrip van begeleiding op de werkplek adequaat door de werkgever wordt verzorgd (artikel 7, lid 1 Wsw). In verband hiermee kan een gemeente eisen stellen aan de werkgever en de door hem aangeboden werkplek. In artikel 7, lid 10 van de wet dient de gemeenteraad in zijn verordening de voorwaarden te regelen waaronder het college de begeleidingsorganisatie inschakelt die door de Wsw-geïndiceerde is aangewezen.

Artikel 5 - De wijze van vaststelling van de periodieke subsidie

De gemeenteraad dient bij verordening nadere regels te stellen met betrekking tot de wijze waarop de hoogte van de periodieke subsidie aan de werkgever dient te worden vastgesteld (artikel 7, lid 10 onderdeel a Wsw). De periodieke subsidie bestaat uit een loonkostensubsidie en eventueel ook uit een vergoeding voor structurele kosten van de werkgever die verband houden met het in dienst hebben van een Wsw-geïndiceerde (bijvoorbeeld reiskosten of terugkerende kosten voor intermediaire activiteiten).

Het doel van de loonkostensubsidie is het verstrekken van een tegemoetkoming in de loonkosten in verband met de geringere arbeidsproductiviteit van de Wsw-geïndiceerde. Om te kunnen bepalen wat de hoogte van de loonkostensubsidie moet zijn, is inzicht nodig in de verdiencapaciteit (loonwaarde) van de betrokken Wsw-geïndiceerde.

Om te kunnen bepalen wat de hoogte van de loonkostensubsidie moet zijn is inzicht nodig in de arbeidsproductiviteit (loonwaarde) van de betrokken Wsw-geïndiceerde. Ook wel de verdiencapaciteit genoemd. In de praktijk kan de hoogte van de loonkostensubsidie worden bepaald in onderhandeling. Gezien het gebrek aan deskundigheid en tijd wordt gekozen voor het inschakelen van een extern deskundige. De kosten van een arbeidsdeskundig onderzoek bedragen ongeveer € 500,00.

Artikel 6 - Herziening van de loonkostensubsidie

De productiviteit van een Wsw-geïndiceerde kan wijzigen, als deze persoon langer op een begeleid werkenplek werkzaam is. Als dat het geval is, kan de loonkostensubsidie worden aangepast. De werkgever kan dan, als de productiviteit, c.q. verdiencapaciteit van de werknemer minder wordt, met instemming van de werknemer, een verzoek indienen om de loonkostensubsidie te herzien.

De werkgever moet zijn verzoek om herziening met redenen omkleden. Dit staat in lid 1.

Ook ambtshalve (lid 2) kan het college, als er een gerede aanleiding is voor een (tussentijdse) aanpassing van de loonkostensubsidie, een hernieuwde beoordeling van de loonwaarde (laten) doen.

Tot slot kan het college in de subsidiebeschikking aan de werkgever opnemen hoe en op welke wijze herbeoordelingen van de loonwaarde zullen plaatsvinden (lid 3).Deze herbeoordeling van de loonwaarde vindt plaats op basis van een arbeidsdeskundig onderzoek.

Artikel 7 - De vergoeding aan de begeleidingsorganisatie

Omdat de behoefte aan begeleiding van een Wsw-geïndiceerde op de werkplek van geval tot geval kan verschillen, en mede afhankelijk is van de aard van de handicap, zal de beoordeling van (de omvang van) de begeleiding op maatwerk moeten zijn gebaseerd.

Omdat de vergoeding aan een begeleidingsorganisatie op basis van een overeenkomst plaatsvindt, hoeft dit artikel in principe niet in de verordening te worden opgenomen.

Echter, omdat een begeleidingspercentage op de werkplek van meer dan 15% van de werktijd een reden kan zijn om een herindicatie aan de vragen vanwege de zogenaamde ondergrensproblematiek, is het eerste artikellid toch in de verordening opgenomen.

In het tweede lid is geregeld dat het zoeken naar een werkplek pas wordt gehonoreerd als dit ook daadwerkelijk heeft geleid tot een arbeidsovereenkomst (no cure, no pay). Het stelsel van de PGB gaat uit van de veronderstelling dat een Wsw-geïndiceerde zelf met een werkgever aankomt. In de praktijk komt het echter voor dat de begeleidingsorganisatie eerst een werkplek moet gaan zoeken, omdat die op voorhand niet beschikbaar is. Art. 7 lid 4 van de wet geeft dit ook aan. Lukt het zoeken van een werkplek niet en er zou toch voor die dienst moeten worden betaald, dan kan dit vanuit financieel oogpunt ongewenst zijn. Vandaar deze bepaling in lid 2.

Artikel 8- Vergoeding voor eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht

Dit artikel vormt de uitwerking van de verplichting van het college om regels te stellen die betrekking hebben op de voorwaarden waaronder het college aan de werkgever een vergoeding (subsidie) verstrekt voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht.

Artikel 9 - Indienen van de aanvraag

De Wsw-geïndiceerde zal het PGB moeten aanvragen. Omdat begeleid werken met een PGB leidt tot een subsidierelatie met de werkgever (in verband met het verstrekken van een periodieke subsidie) en een contractrelatie met de begeleidingsorganisatie (in verband met het verstrekken van een periodieke vergoeding), zullen ook de werkgever en de eventueel ingeschakelde begeleidingsorganisatie van de Wsw-geïndiceerde de aanvraag mede moeten ondertekenen.

Op basis van de aanvraag beslist het college vervolgens of een periodieke subsidie aan de werkgever en een periodieke vergoeding aan de begeleidingsorganisatie worden verstrekt en voor welke bedragen. Vervolgens vindt de verstrekking van de periodieke subsidie aan de werkgever plaats op basis van een beschikking en de verstrekking van een periodieke vergoeding aan de begeleidingsorganisatie op basis van een overeenkomst.

Artikel 10 - Beslistermijn

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 11 - Besluit tot het verlenen van de periodieke subsidie

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 12 - Het vaststellen van de periodieke subsidie

Met het vaststellen van de subsidie wordt de subsidieverstrekking voor het betreffende kalenderjaar afgerond. De hoogte van het subsidiebedrag voor dat jaar wordt definitief vastgesteld. Om de subsidie te kunnen vaststellen, dient de werkgever een schriftelijke opgave te doen van het door hem in het voorgaande jaar betaalde bruto CAO-loon van de Wsw-geïndiceerde, vermeerderd met alle werkgeverslasten.

Artikel 13 - Verplichtingen van de werkgever

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 14 - Verplichtingen van de begeleidingsorganisatie

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 15 - Slotbepalingen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 16 - Citeertitel en inwerkingtreding

De verordening moet binnen zes maanden na inwerkingtreding van de wet zijn vastgesteld.