Regeling vervallen per 08-02-2016

Lozingsverordening riolering

Geldend van 11-05-2011 t/m 07-02-2016

Intitulé

Lozingsverordening riolering

Nr. og/91-227b

De raad der gemeente Zoeterwoude ;

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 20 maart 1991, nr. og/91-227a;

Overwegende:

Dat het in verband met het tegengaan en het voorkomen van verontreiniging van oppervlaktewateren krachtens artikel 1, tweede lid, juncto het eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren verboden is zonder vergunning met behulp van de gemeentelijke riolering afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in oppervlaktewateren te brengen, tenzij de voorschriften die zijn gesteld door de beheerder van het oppervlaktewater dan wel de beheerder van een rioolwaterzuiveringsinstallatie of enige ander werk, waarop de riolering is aangesloten, worden nageleefd, welke uitzondering overigens weer niet geldt voor bij AMvB aangewezen soorten van inrichtingen en stoffen;

Dat het, teneinde de naleving van deze aan de gemeente gestelde voorschriften te kunnen verzekeren, wenselijk is ook met het oog daarop regels te stellen;

Dat het voorts ter bescherming van de riolering en de goede werking daarvan, van de belangen van derden tegen nadelen welke hieruit kunnen voortvloeien, alsmede ter bescherming van de kwaliteit van het rioolslib, wenselijk is regels te stellen omtrent het lozen van afvalwater op de gemeentelijke riolering;

Gelet op artikel 168 van de gemeentewet en mede in beschouwing genomen de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

Besluit :

Vast te stellen de navolgende Lozingsverordening riolering.

[In deze verordeningtekst zijn opgenomen de wijzigingen op grond van:

  • -

    Verordening tot wijziging van de Lozingenverordening riolering, raadsbesluit og/93-1967b, d.d. 25 november 1993

  • -

    Verordening tot wijziging van de Lozingenverordening riolering, raadsbesluit og/95-74b, d.d. 30 maart 1995]

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen.

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    afvalwater: te lozen water, waarin al dan niet afvalstoffen als bedoeld onder d voorkomen;

  • b.

    riolering: het gemeentelijk rioolstelsel, met inbegrip van de daartoe behorende rioolgemalen en persleidingen en andere openbare werken en installaties van overeenkomstige aard;

  • c.

    waterbeheerder: de beheerder van een rioolwaterzuiveringsinstallatie of enig ander werk waarop de riolering is aangesloten, dan wel het gezag dat bevoegd is tot het verlenen, weigeren, wijzigen of intrekken van een vergunning als bedoeld in artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, tot het brengen van afvalstoffen, verontreinigde of schadelijke stoffen in het oppervlaktewater waarop de riolering uitkomt;

  • d.

    afvalstoffen: afvalstoffen, verontreinigde of schadelijke stoffen, in welke vorm dan ook, als bedoeld in artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

  • e.

    werk: vast aanwezige voorziening, waarmee stoffen direct of indirect in de riolering kunnen worden gebracht.

Hoofdstuk 2. Bepalingen ter uitvoering van de door de waterbeheerder aan de gemeente gegeven voorschriften.

Afdeling 1. Verbod zonder vergunning door middel van een werk afvalstoffen te lozen vanuit nader genoemde bedrijven of instellingen.

Artikel 2.

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders door middel van een werk in de riolering afvalstoffen te lozen vanuit een bedrijf of instelling genoemd in het tweede lid.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde bedrijven of instellingen zijn:

    • a.

      grafische bedrijven, met uitzondering van diepdrukkerijen met eigen cylindervervaardiging en zeefdrukkerijen;

    • b.

      fotografische bedrijven die laboratoria hebben met een produktie capaciteit van ten hoogste 20.000 m2 papier per jaar, uitgaande van 2.500 bedrijfsuren per jaar;

    • c.

      laboratoria, met uitzondering van geïntegreerde laboratoria die meer dan 10.000 m3 afvalwater per jaar lozen en analytische laboratoria;

    • d.

      textielfabrieken, met uitzondering van textielveredelingsbedrijven;

    • e.

      psychiatrische ziekenhuizen, inrichtingen voor zwakzinnigen en verpleegtehuizen;

    • f.

      accufabrieken;

    • g.

      bedrijven die in verhouding tot de totale lozing op de gemeentelijke riolering veel zuurstofbindende stoffen lozen;

    • h.

      champignonkwekerijen;

    • i.

      chemicaliëngroothandels en –verwerkers;

    • j.

      bedrijven die jaarlijks niet meer dan 1.000 auto’s deconserveren;

    • k.

      lijmfabrieken;

    • l.

      optische bedrijven;

    • m.

      poetsdoekwasserijen;

    • n.

      tectyleerbedrijven;

    • o.

      (verf)spuitinrichtingen;

    • p.

      vulkaniseerbedrijven.

  • 3. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover de Wet verontreiniging oppervlaktewateren van toepassing is.

  • 4. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht betreffende de positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen, is hier niet van toepassing.

Afdeling 2. Bepalingen betreffende lozingen door middel van een werk vanuit overige bedrijven of instellingen.

Artikel 3. Kennisgevingsplicht.

  • 1. Degene die voornemens is door middel van een werk afvalstoffen in de riolering te lozen vanuit andere bedrijven of instellingen dan genoemd in artikel 2, tweede lid, moet hiervan acht weken voordat de lozing zal aanvangen aan burgemeester en wethouders schriftelijk kennis geven met inachtneming van hetgeen hierna daaromtrent bepaald is.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een reeds aangevangen, ongemelde lozing of op een voornemen tot wijziging van de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid van de te lozen afvalstoffen, dan wel van een wijziging van de tijdsduur van de lozing.

  • 3. Een kennisgeving als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt ondertekend en ingediend door degene die het werk feitelijk zal gebruiken of gebruikt, dan wel degene die de lozing laat plaatshebben. In het geval waarin een gemachtigde optreedt dient bij de kennisgeving een machtiging te worden overgelegd.

  • 4. Kennisgevingen als bedoeld in het eerste en tweede lid worden schriftelijk ingediend in tweevoud en bevatten in elk geval:

    • a.

      naam en adres van degene die het werk feitelijk zal gebruiken; of gebruikt dan wel degene die de lozing laat plaatshebben;

    • b.

      een opgave van de wijze van lozen, alsmede een nauwkeurige karakterisering van de te lozen afvalstoffen naar samenstelling, eigenschappen en hoeveelheid.

  • 5. De wijze van kennisgeving als bedoeld in het eerste en tweede lid geschiedt overeenkomstig de modelformulieren uit de bijlagen 2 en 3. De voorgeschreven kennisgeving wordt pas geacht te zijn gedaan, zodra het formulier volledig en naar waarheid is ingevuld en tijdig is ingediend.

  • 6. Burgemeester en wethouders kunnen in overleg met de waterbeheerder bij openbaar bekend te maken besluit categorieën van bedrijven of instellingen vrijstellen van het bepaalde in het eerste en tweede lid.

  • 7. Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voor zover de Wet verontreiniging oppervlaktewateren van toepassing is.

Artikel 4. Algemene voorschriften.

  • 1. Voor bedrijven en instellingen waarvoor een kennisgevingsplicht als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, geldt en die bovendien genoemd zijn in het derde lid, is het toegestaan door middel van een werk afvalstoffen in de riolering te lozen met inachtneming van de in het tweede lid genoemde algemene voorschriften voor zover deze in het derde lid op de daarin genoemde bedrijven en instellingen van toepassing zijn verklaard.

  • 2. De algemene voorschriften luiden als volgt:

    • a.

      Het gehalte aan minerale olie in het te lozen afvalwater mag niet meer bedragen dan 200 mg/l, bepaald volgens NEN 6675.

    • b.

      Vloeistoffen op basis van minerale olie, zoals afgewerkte olie, alsmede smeer- en systeemoliën, die vrijkomen bij het onderhouden, herstellen en/of reinigen van voertuigen of onderdelen daarvan en accuzuur mogen niet worden geloosd.

    • c.

      Het gehalte aan plantaardige oliën en dierlijke wetten in het te lozen afvalwater mag niet meer dan 200mg/l bedragen, bepaald volgens NEN3235.9.2.1 dan wel NEN 3235.9.2.2.

    • d.

      Grove afvalstoffen, zoals groentesnippers en etensresten, alsmede snel bezinkende stoffen mogen niet worden geloosd.

    • e.

      Grove afvalstoffen, zoals darmen en vetstukken, haren, veren, schubben, graten en der gelijke mogen niet worden geloosd.

    • f.

      Bloed mag niet worden geloosd.

    • g.

      Grove afvalstoffen, zoals koppen en staarten, schubben en graten en dergelijke mogen niet worden geloosd.

    • h.

      Verfresten en oplosmiddelen mogen niet worden geloosd.

    • i.

      Gier en mest mogen niet worden geloosd.

    • k.

      Reinigingsmiddelen voor textiel, alsmede het residu dat ontstaat bij het terugwinnen (destilleren) daarvan mogen niet worden geloosd.

    • l.

      De spui van het koelwatersysteem mag niet worden geloosd indien aan het koelwater stoffen zijn toegevoegd.

    • m.

      Textielvezels en dergelijke mogen niet worden geloosd.

    • n.

      De temperatuur van het te lozen afvalwater mag ten hoogste 30 graden Celsius zijn.

    • o.

      Ten behoeve van controle op lozingen dienen een of meer doelmatige controleputten te zijn aangebracht.

    • p.

      De lozing van amalgaamresten dient zoveel als technisch mogelijk te worden beperkt, met inachtneming van de ten aanzien van tandartspraktijken bepaalde voorzieningen in bijlage 5.

  • 3. De bedrijven en instellingen en de daarop van toepassing verklaarde algemene voorschriften zijn de volgende: (Bedrijven en instellingen + Van toepassing verklaarde algemene Voorschriften)

    • a.

      Herstel- en onderhoudsplaatsen voor voertuigen en machinerieën, met uitzondering van bedrijven voor anti-carrosiebehandeling; tankstations voor motorbrandstoffen met daaraan verbonden service-stations + A,B,G.O

    • b.

      Tankstations voor motorbrandstoffen + A,B,O

    • c.

      Wasplaatsen voor het uitwendig reinigen van voertuigen; op- en overslagbedrijven voor vloeibare brandstoffen, minerale oliën en vetten + A,B,N,O

    • d.

      Op- en overslagplaatsen voor plantaardige en/of dierlijke oliën en vetten + C.N.O

    • e.

      Keukens voor bedrijfsmatige bereiding van warme spijzen + C.D.N.O

    • f.

      Werkplaatsen voor het wassen en/of planklaar maken van groenten en aardappelen + D.O

    • g.

      Slagerijen, met inbegrip van die waarin geslacht wordt, en poelierderijen, worstmakerijen, vleeswarenbereiding en werkplaatsen voor de bereiding van kleine spijzen waarin vlees en vleeswaren verwerkt zijn + C,E,H,N,O

    • h.

      Werkplaatsen voor de bewerking van vis + C,F,N,O

    • i.

      Schilderswerkplaatsen + G.O.

    • j.

      Veeteeltbedrijven en maneges + H.O

    • k.

      Chemische wasserijen, met uitzondering van poetsdoekwasserijen + K.N.O

    • l.

      Bedrijven en instellingen die koelwater op de riolering lozen + L.O.

    • m.

      Natwasserijen + M,N,O

    • n.

      Tandartspraktijken + P

  • 4. Ingeval een bedrijf of instelling als bedoeld in het derde lid geen zelfstandige eenheid vormt, maar deel uitmaakt van een groter geheel, zijn de in dat lid voor de desbetreffende categorie gestelde regels uitsluitend op dat onderdeel van toepassing.

  • 5. Teneinde aan de lozingsvoorschriften van dit artikel te kunnen voldoen zijn de bedrijven en instellingen van de in lid 3 genoemde categorie verplicht de voorzieningen te treffen die in Bijlage 1 van deze verordening zijn opgenomen, welke bijlage integraal deel uitmaakt van deze verordening. De voorzieningen dienen te worden gebruikt op de in de Bijlage 1 aangegeven wijze.

  • 6. Burgemeester en wethouders kunnen op verzoek van het bedrijf of de instelling ontheffing verlenen van een of meer van de in Bijlage 1 opgenomen voorschriften.

Artikel 5. Nadere voorschriften.

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen met betrekking tot een lozing als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, nadere voorschriften opleggen ter uitvoering van de door de waterbeheerder aan de gemeente gegeven voorschriften.

  • 2. Het bepaalde in artikel 4 blijft, voor zover van toepassing onverminderd gelden.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen een lozing als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, verbieden indien nadere voorschriften redelijkerwijze de uitvoering van de door de waterbeheerder aan de gemeente gegeven voorschriften niet kunnen waarborgen.

Artikel 6. Verbodsbepalingen.

Het is degene bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, verboden door middel van een werk afvalstoffen op de riolering te lozen indien:

  • a.

    de kennisgeving daarvan niet overeenkomstig artikel 3 is gedaan;

  • b.

    gehandeld wordt in afwijking van de gegevens die bij deze kennisgeving verstrekt zijn;

  • c.

    de algemene voorschriften die krachtens artikel 4 van toepassing zijn niet worden nagekomen;

  • d.

    de nadere voorschriften die burgemeester en wethouders krachtens artikel 5 opgelegd hebben, niet worden nagekomen;

  • e.

    burgemeester en wethouders de lozing verboden hebben krachtens artikel 5, derde lid.

Afdeling 3. Overige bepalingen ter uitvoering van de door de waterbeheerder aan de gemeente gegeven voorschriften.

Artikel 7.

  • 1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 6 is het verboden op de riolering op enigerlei wijze afvalstoffen te lozen die door samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid:

    • a.

      gevaar, schade of hinder kunnen opleveren voor de rioolwaterzuiveringsinstallatie of enig ander werk dat de waterbeheerder in beheer heeft en waarop de riolering is aangesloten of voor de goede werking daarvan;

    • b.

      schadelijk of verontreinigd kunnen zijn voor het ontvangende oppervlaktewater.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor:

    • a.

      het lozen van afvalstoffen in het kader van het normale huishoudelijke gebruik dat van een woonruimte wordt gemaakt;

    • b.

      het lozen van afvalstoffen van normaal huishoudelijke aard vanuit mobiele lozingsbronnen zoals toiletwagens.

Hoofdstuk 3. Bepalingen ter bescherming van de riolering en de goede werking daarvan.

Artikel 8.

  • 1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 7 is het verboden op de riolering op enigerlei wijze afvalwater te lozen dat door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid:

    • a.

      gevaar, schade of hinder kan opleveren voor de riolering, dan wel de goede werking daarvan, of voor de daarop aangeslotenen;

    • b.

      een nadelige invloed kan hebben op de verwerking van het uit het riool te verwijderen slib.

  • 2. Het is in het bijzonder verboden op de riolering afvalwater te lozen:

    • a.

      met een temperatuur van mdeer dan 30 graden Celsius;

    • b.

      met een pH lager dan 6,5 of hoger dan 8,5 bij een zogenaamd etmaalmonster, respectievelijk 20 bij een zogenaamd steekmonster (piekwaarde), alsmede zuren en basen die niet in water zijn opgelost;

    • c.

      met een sulfaatgehalte van meer dan 300 mg per liter;

    • d.

      met stoffen die verstopping of beschadiging van de riolering of daarmee verbonden installaties kunnen veroorzaken;

    • e.

      met stoffen die worden versneden door middel van versnijdende apparatuur, tenzij het stoffen betreft die ook zonder te zijn versneden geloosd mogen worden;

    • f.

      met stoffen die brand- of explosiegevaar kunnen veroorzaken;

    • g.

      met stoffen die stankoverlast kunnen veroorzaken.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 7 is het verboden op de riolering op zodanige wijze afvalwater te lozen dat daardoor de goede werking van de riolering kan worden belemmerd.

  • 4. Ten behoeve van controle op lozingen dienen een of meer doelmatige controleputten te zijn aangebracht.

  • 5. Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voor:

    • a.

      het lozen van afvalstoffen in het kader van het normale huishoudelijke gebruik dat van een woonruimte wordt gemaakt;

    • b.

      het lozen van afvalstoffen van normaal huishoudelijke aard vanuit mobiele lozingsbronnen zoals toiletwagens.

  • 6. Burgemeester en wethouders kunnen nadere voorschriften opleggen ter bescherming van de riolering en de goede werking daarvan.

  • 7. Het is verboden afvalwater op de riolering te lozen in strijd met nadere voorschriften als bedoeld in het zesde lid.

Artikel 8a.

Het is verboden op het regenwaterriool op enigerlei wijze ander afvalwater te lozen dan niet-verontreinigd regenwater en bij uitzondering drainagewater en niet-verontreinigd koelwater.

Hoofdstuk 4. Algemene bepalingen betreffende vergunning en nadere voorschriften.

Artikel 9.

Is vervallen.

Artikel 10

Is vervallen.

Artikel 11 Overleg met de waterbeheerder over de vergunningsaanvraag.

  • 1. Tenzij burgemeester en wethouders reeds bij een eerste beoordeling van de aanvraag menen dat de vergunning behoort te worden geweigerd, treden zij over de aanvraag binnen vier weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen, in overleg met de waterbeheerder onder overlegging van de aanvraag en alle daarop betrekking hebbende bescheiden. Artikel 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Indien met het oog op het geheel of gedeeltelijk inwilligen van de aanvraag een wijziging of aanvulling van de aan de gemeente gegeven voorschriften voor het brengen van het rioolwater in oppervlaktewater of naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie of enig ander werk waarop de riolering is aangesloten noodzakelijk is, dienen burgemeester en wethouders binnen vier weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen een daartoe strekkend verzoek schriftelijk in bij de waterbeheerder. Artikel 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Van de indiening als bedoeld in het tweede lid doen zij mededeling aan de aanvrager van de vergunning.

Artikel 12 Beslissingstermijn vergunning.

  • 1. Burgemeester en wethouders beslissen omtrent een aanvraag om vergunning binnen zestien weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid beslissen burgemeester en wethouders binnen vier weken na het van kracht worden van de beslissing van de beheerder als bedoeld in artikel 11, tweede lid, of van een daarvoor in de plaats getreden beslissing in beroep, indien deze beslissing genomen wordt later dan twaalf weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen hun beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen. Het besluit tot verdaging wordt vóór de afloop van de in het eerste en tweede lid bedoelde termijn bekendgemaakt aan de aanvrager en de beheerder.

Artikel 13 Toezending beschikking.

Burgemeester en wethouders zenden een afschrift van de beslissing aan de waterbeheerder en de regionale inspecteur van het staatstoezicht op de volksgezondheid, belast met het toezicht op de hygiëne van het milieu.

Indien de vergunning wordt verleend, wordt bij de beschikking een gewaarmerkt exemplaar van de op de vergunning betrekking hebbende tekeningen en bescheiden gevoegd.

Artikel 14

Is vervallen.

Artikel 15

Is vervallen.

Artikel 16 Anticipatie op toekomstige ontwikkelingen.

Burgemeester en wethouders houden bij hun beslissing op de aanvraag om vergunning rekening met de te verwachten ontwikkelingen in de lozingen op de riolering die van belang zijn met het oog op de uitvoering van de voorschriften van de waterbeheerder aan de gemeenten onderscheidenlijk de bescherming van de in artikel 7, eerste lid, genoemde belangen, en in het bijzonder met die welke veroorzaakt kunnen worden door:

  • a.

    redelijkerwijze binnen afzienbare tijd te verwachten wijzigingen in de lozing waarvoor vergunning wordt gevraagd;

  • b.

    voorgenomen lozingen van derden.

Artikel 17 Voorschriften en beperkingen bij vergunning.

  • 1. Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning is vereist.

  • 2. Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 18 Tijdsduur vergunning.

  • 1. De vergunning kan voor een bepaalde termijn worden verleend indien:

    • a.

      de lozing een tijdelijk karakter zal hebben;

    • b.

      een aan de gemeente verleende vergunning voor het brengen van het rioolwater in oppervlaktewater of naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie of enig ander werk waarop de riolering is aangesloten, tot het verlenen van een vergunning voor een bepaalde termijn noopt.

  • 2. Na het verstrijken van de termijn als bedoeld in het eerste lid blijft de vergunning van kracht zo lang op een tijdig ingediende aanvraag om verlenging niet is beslist.

Artikel 19 Zakelijk karakter vergunning.

  • 1. De vergunning geldt zowel voor de aanvrager als voor zijn rechtsverkrijgende.

  • 2. Van de rechtsovergang geeft de rechtsverkrijgende schriftelijk kennis aan burgemeester en wethouders.

Artikel 20 Weigering vergunning.

De vergunning wordt in ieder geval geweigerd indien het verlenen van de vergunning in strijd zou zijn met de voorschriften welke door de waterbeheerder aan de gemeente zijn gegeven, een verzoek van de gemeente tot wijziging van deze voorschriften is afgewezen en die afwijzing onherroepelijk is geworden.

Artikel 21 Intrekking of wijziging van vergunning.

  • 1. De vergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd:

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens blijken te zijn verstrekt;

    • b.

      indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist;

    • c.

      indien de aan de vergunning verbonden voorschriften niet zijn of worden nagekomen.

  • 2. De vergunning vervalt:

    • a.

      indien met de lozing binnen een jaar na datum van afgifte van de vergunning geen begin is gemaakt;

    • b.

      indien er langer dan een jaar geen lozing heeft plaatsgehad;

    • c.

      wanneer de houder van de vergunning schriftelijk heeft verklaard van de vergunning geen gebruik te maken c.q. te zullen maken.

  • 3. Artikel 13 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22 Bepalingen betreffende nadere voorschriften.

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere voorschriften als bedoeld in artikelen 5, vijfde lid, als dan niet voor een bepaalde termijn opleggen.

  • 2. Het bepaalde in de artikelen 13, 16, 19 en 21 is op nadere voorschriften van overeenkomstige toepassing.

Artikel 23 Termijnen.

Met betrekking tot de in deze verordening genoemde termijnen is het bepaalde in de Algemene termijnenwet van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 5. Straf-, overgangs- en slotbepalingen.

Artikel 24 Verstrekken van inlichtingen e.d.

Een ieder is verplicht aan de ambtenaren belast met de zorg voor de naleving van één of meer bepalingen van deze verordening alle medewerking te verlenen en op eerste vordering alle inlichtingen te verstrekken, inzage te verschaffen in bescheiden en hen in de gelegenheid te stellen daarvan afschrift te nemen, een en ander voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

Artikel 25 Kennisgeving van bijzondere omstandigheden.

  • 1. Indien wordt vastgesteld of het vermoeden bestaat dat door bijzondere omstandigheden zoals storing in het produktieproces afvalwater wordt geloosd of zal worden geloosd die door samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid:

    • a.

      gevaar, schade of hinder oplevert voor de rioolwaterzuiveringsinstallatie of enig werk waarop de riolering is aangesloten of voor de goede werking daarvan;

    • b.

      schadelijk of verontreinigd is voor het ontvangende oppervlaktewater;

    • c.

      gevaar, schade of hinder oplevert voor de riolering, dan wel de goede werking daarvan of voor de daarop aangeslotenen;

    • d.

      een nadelige invloed heeft op de verwerking van het uit de riolering verwijderde slib, is degene die afvalwater op de riolering loost verplicht kennis te geven aan burgemeester en wethouders of een daartoe door hen aangewezen ambtenaar en onmiddellijk alle maatregelen te nemen die gevaar, schade of hinder kunnen beperken.

  • 2. Burgemeester en wethouders dan wel de krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaar doen van de in dat lid bedoelde kennisgeving terstond melding aan de waterbeheerder, indien de bijzondere omstandigheden, als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, gevaar, schade of hinder kunnen opleveren van de rioolzuiveringsinstallatie of het ontvangende oppervlaktewater.

Artikel 26 Strafbepaling.

Overtreding van de volgende artikelen en de krachtens deze artikelen gegeven voorschriften wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak: artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde en zevende lid, artikel 8a en artikel 24, voor zover betreft het toezicht op naleving van artikel 8 en 8a, en artikel 25, eerste lid, onder c en d.

Artikel 27 Opsporingsambtenaren.

De opsporing van de in artikel 23 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aanhen die door burgemeester en wethouders met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het de feiten betreft, die in de aanwijzing zijn vermeld.

Artikel 28 Het binnentreden in woningen zonder toestemming van de bewoner.

Zij die belast zijn met de zorg voor de nakoming van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 29 Nemen van monsters.

De in artikel 27 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd de lozing van afvalwater in de riolering te meten, alsmede monsters daarvan te nemen, een en ander voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. De resultaten van de metingen, alsmede de uitslag van het onderzoek van de monsters worden ten spoedigste ter kennis van de betrokken lozers gebracht.

Artikel 30 Inwerkingtreding.

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

  • 2. Op dat tijdstip vervalt de Lozingsverordening riolering 1988, vastgesteld bij raadsbesluit van 24 november 1988, met inbegrip van latere besluiten tot wijzigingen van die verordening.

Artikel 31 Overgangsbepaling.

  • 1. Vergunningen en ontheffingen – hoe ook genaamd – verleend krachtens de Lozingsverordening riolering van 1988 blijven – voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken – na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 2. Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de Lozingsverordening riolering van 1988 blijven, voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en beperkingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken, na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 3. Degene bedoeld als in artikel 3, lid 1, van deze verordening is vrijgesteld van de in lid 1 en lid 2 van dat artikel vervatte verplichting tot schriftelijke kennisgeving, voor zover voor de onderwerpelijke lozingen vergunning of ontheffing is verleend krachtens de Lozingsverordening riolering van 1988.

  • 4. Indien voor het tijdstip van Inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing – hoe dan genaamd – op grond van de Lozingsverordening riolering van 1988 is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van deze verordening toegepast.

  • 5. Op een aanhangig beroep- of bezwaarschrift, betreffende een vergunning, ontheffing, voorschrift of beperking, bedoeld in het eerste of tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 30, tweede lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroeps- termijn wordt beslist met toepassing van de Lozingsverordening riolering van 1988.

  • 6. De vergunning, ontheffing of het voorschrift of de beperking, bedoeld in het eerste of tweede lid blijft, onverminderd het in het eerste en tweede lid blijft, onverminderd het in het eerste of tweede lid bepaalde, van kracht totdat onherroepelijk is beslist op een beroep- of bezwaarschrift, bedoeld in het vijfde lid.

Artikel 32 Aanhalingstitel.

Deze verordening kan worden aangehaald onder titel “Lozingsverordening riolering 1991”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering
van de raad, gehouden op 27 maart 1991.
De secretaris,
J.W. Kliffen, loco
De voorzitter,
Ing. A.J.M. Houdijk

Bijlagen

Bijlagen Lozingsverordening riolering als pdf-document:

Bijlage 1: als bedoeld in artikel 4, lid 5, van de Lozingsverordening riolering, houdende voorschriften inzake te treffen voorzieningen en wijzen van gebruik.

Bijlage 2: Lozingsverordening riolering kennisgeving

Bijlage 3 Kennisgevingsformulier

Bijlage 4 Aanvraagformulier

Bijlage 4a Lozingsverodening riolering toelichting bij aanvraag vergunning

Bijlage 5 bepalingen lozingen amalgaamresten

Bijlage 6 Beschikking

Bijlage 7 Lozingsvoorschriften

Bijlage: Vrijstelling van de kennisgevingsplicht op grond van de Lozingsverordening riolering

Nr. og/91-1622

Onderwerp: Vrijstelling van de kennisgevingsplicht op grond van de Lozingsverordening riolering.

Burgemeester en wethouders van Zoeterwoude;

Overwegende, dat op grond van artikel 3, lid 1, van de Lozingsverordening riolering, degene die voornemens is door middel van een werk afvalstoffen in de riolering te lozen vanuit een niet-vergunningplichtig(e) bedrijf of instelling, hiervan twee maanden voordat de lozing zal aanvangen schriftelijk kennis moet geven aan hun college;

Dat hun college ingevolge artikel 3, lid 6, van genoemde verordening categorieën van bedrijven of instellingen vrijstelling kan verlenen van deze kennisgevingsplicht;

Dat het, naar de mening van hun college niet noodzakelijk is, dat bedrijven of instellingen die, net als woonruimten, alleen huishoudelijk afvalwater in kleine hoeveelheden lozen, een kennisgeving indienen;

Dat hun college voor bedoelde bedrijven en instellingen van de vrijstellingsmogelijkheid uit voornoemd artikel 3, lid 6, gebruik wil maken;

Dat hun college, zoals vereist, overleg heeft gevoerd met de waterbeheerder over het voornemen, van de vrijstellingsmogelijkheid gebruik te maken’

Dat het Hoogheemraadschap van Rijnland op 15 januari 1992 medegedeeld heeft, akkoord te gaan met het voornemen;

Gelet op artikel 3 van de Lozingsverordening riolering:

B e s l u i t e n :

  • Ia.

    aan te wijzen als categorie van bedrijven of instellingen die geen kennisgeving van het lozen van afvalstoffen in de riolering hoeven te doen, die bedrijven of instellingen, die, evenals woonruimten, slechts “huishoudelijk” afvalwater in geringe hoeveelheden lozen:

  • Ib.

    onder “huishoudelijk afvalwater in geringe hoeveelheden” zoals bedoeld onder a., te verstaan dat afvalwater, dat de grens van 10 inwoner-equivalent niet overschrijdt.

  • II.

    onderhavig besluit openbaar bekend te maken.

Zoeterwoude, 4 februari 1992

Burgemeester en wethouders van Zoeterwoude,

De secretaris,

L.Kruithof

de burgemeester,

ing. A.J.M. Houdijk