Regeling vervallen per 01-01-2015

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009

Geldend van 15-01-2009 t/m 31-12-2014

Intitulé

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009

Gemeente Zoeterwoude

December 2008

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    Verordening

    De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2007;

  • b.

    Voorziening

    Hulp bij het huishouden, zoals genoemd in artikel 1, eerste lid, sub h, van de Wet, een woonvoorziening, een vervoervoorziening of een rolstoelvoorziening;

  • c.

    Woonruimte

    • 1.

      een woning met uitzondering van kamers die zelfstandig verhuurd worden;

    • 2.

      een woonwagen op een standplaats als bedoeld in de Woning- en Huisvestingswet;

    • 3.

      een woonschip op een ligplaats, zijnde een woonschip en een ligplaats als bedoeld in de Huisvestingswet;

    • 4.

      een verblijf van een binnenschip;

  • d.

    Woonvoorziening

    Elke voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een aanvrager bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt, met dien verstande dat bij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard inof aan de woonruimte een voorziening slechts dan als woonvoorziening wordt aangemerkt indien zij:

    • 1.

      is gericht op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen; of

    • 2.

      een uitraasruimte betreft;

  • e.

    Vervoervoorziening

    Een voorziening die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een aanvrager bij het zich lokaal verplaatsen ondervindt;

  • f.

    Ergonomische belemmering

    Een bouwkundige of woontechnische belemmering, die aantoonbaar in de weg staat bij het normale gebruik van de woonruimte en die rechtstreeks ondervonden wordt als gevolg van lichamelijke functionele beperkingen van de belanghebbende. Eén en ander voor zover de belemmering niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen;

  • g.

    Gemeenschappelijke ruimte(n)

    Gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woonruimten, bestemd en noodzakelijk om de woning van de aanvrager vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken;

  • h.

    Wet

    De Wet maatschappelijke ondersteuning (wet van 29 juni 2006, Stb. 2006, 351 );

  • i.

    lnstelling

    Een instelling als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) (Stb. 1967, 617);

  • j.

    Peiljaar

    Het tweede kalenderjaar, voorafgaande aan het jaar waarin de maatschappelijke ondersteuning, het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming daarvoor is verleend;

  • k.

    Collectief Vraagafhankeljk Vervoer regio Leiden (CVV)

    Het openbaar vervoerssysteem voor de regio Leiden dat op verzoek van de passagier het vervoer regelt van deur tot deur;

  • l.

    Regio Leiden

    De gemeenten Kaag en Braassem, Leiden, Leiderdorp, Oegstgeest en Zoeterwoude;

  • m.

    Strippentarief

    Het tarief per zone openbaar vervoer conform de nationale strippenkaart;

  • n.

    Eigen auto

    uto die op naam staat van de aanvrager dan wel zijn of haar partner, waarbij minimaal één van beiden in het bezit is van een geldig rijbewijs;

  • o.

    Vervoer door derden

    Vervoer per auto van de persoon met beperkingen door particulieren, niet zijnde de persoon met beperkingen zelf;

  • p.

    Pleegouders

    Verzorgenden die kinderbijslag ontvangen voor het pleegkind;

  • q.

    Vervoerswaarde

    Het aantal kilometers per kalenderjaar dat de aanvrager met de tegemoetkoming kan reizen en waarop de berekening van de hoogte van de vervoersvoorzieningen zoveel mogelijk is afgestemd;

  • r.

    Echtgeno(o)t(e)

    Een echtgeno(o)t(e) zoals bedoeld in artikel 1, tweede en derde lid, van de Wet;

  • s.

    Aanvrager

    Degene voor wie een voorziening is of wordt aangevraagd, hetzij door hem of haar zelf, hetzij door zijn of haar gemachtigde.

Hoofdstuk 2 Algemene bepalingen

Artikel 2.1 De aanvraag

  • 1. De aanvraag voor een voorziening wordt door de aanvrager of door zijn of haar gemachtigde ingediend.

  • 2. Het college kan van de aanvrager of gemachtigde verlangen zich te legitimeren door middel van een document als aangewezen in artikel 1, eerste lid, sub 1 tot en met sub 3, van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 2.2 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies als bedoeld in artikel 2.3 van de verordening indien van toepassing aandacht besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Artikel 2.3 Gegevens in de beschikking

  • 1. Indien een voorziening wordt toegekend, wordt in de beschikking in ieder geval vermeld:

    • a.

      de voorwaarden waaraan rechthebbende dient te voldoen voordat tot verstrekking kan worden overgegaan;

    • b.

      de aard en de omvang van de voorziening; en

    • c.

      voor welk doel de voorziening dient te worden aangewend.

  • 2. Indien een voorziening voor bepaalde tijd wordt toegekend, wordt in de beschikking tevens de geldigheidsduur vermeld.

  • 3. Indien een financiële tegemoetkoming wordt toegekend, wordt in de beschikking tevens vermeldop welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft.

  • 4. Indien een persoonsgebonden budget wordt toegekend, wordt in de beschikking tevens vermeld:

    • a.

      de omvang van het persoonsgebonden budget; en

    • b.

      de looptijd van het persoonsgebonden budget.

  • 5. Indien een persoonsgebonden budget wordt toegekend, wordt bij de beschikking een programma van eisen verstrekt waarin is aangegeven aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen.

  • 6. Indien een aanvraag wordt afgewezen, worden de gronden van deze afwijzing in de beschikking vermeld.

  • 7. Indien een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, wordt in de beschikking vermeid dat indien (een deel van) het budget niet is besteed aan het daarvoor bestemde doel, dit deel dient te worden terugbetaald.

Artikel 2.4 Terugvordering en Verhaal

  • 1. Eventuele schade als gevolg van verwijtbare omstandigheden aan een door de gemeente in bruikleen toegekende voorziening kan, met inachtneming van de bepalingen in de bruikleenovereenkomst, worden verhaald op de bruiklener.

  • 2. Een verleende voorziening wordt van de aanvrager teruggevorderd bij de in artikel 2.8. van de Verordening bedoelde gevallen, dan wel indien blijkt dat de voorziening niet wordt aangewend voor het doel waarvoor deze is verleend.

  • 3. In geval een in bruikleen verstrekte voorziening als gevolg van verwijtbare omstandigheden niet meer aanwezig is, kan de restwaarde van de voorziening bij de bruiklener in rekening worden gebracht.

Hoofdstuk 3 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 3.1 Toekenning persoonsgebonden budget

  • 1. Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 2. Het persoonsgebonden budget, dan wel een financiële tegemoetkoming, omvat ten hoogste de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingkosten. Onder instandhoudingkosten worden verstaan: de kosten die noodzakelijk zijn om de verstrekte voorziening in stand te houden, in het bijzonder de kosten van onderhoud en reparatie en, voor zover noodzakelijk, de verzekeringskosten.

Artikel 3.2 Weigering persoonsgebonden budget

Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget.

Artikel 3.3 Controle persoonsgebonden budget en financiële tegemoetkoming

  • 1. De steekproef zoals genoemd in artikel 3.4, vijfde lid, van de Verordening heeft een omvang van tenminste 10% van het aantal verstrekte persoonsgebonden budgetten, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar.

  • 2. Bij verstrekkingen van een woonvoorziening vanaf € 20.420,00 en voor hulp bij het huishouden vanaf € 11.000,00, zoals genoemd in artikel 4.1, eerste en tweede lid, van dit Besluit, zal de controle voor 100% plaatsvinden. De controle vindt plaats na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van elk kalenderjaar.

  • 3. Indien het persoonsgebonden budget dan wel een gedeelte daarvan niet is besteed in de betreffende periode of het betreffende kalenderjaar, is de aanvrager verplicht dit terug te betalen.

  • 4. De verantwoording over het persoonsgebonden budget vindt plaats over het totaal van het toegekende bedrag, inclusief de betaalde eigen bijdrage.

  • 5. Voor een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden geldt, dat over 1,5% van het bedrag, met een minimum van € 250,00 en tot een maximum van € 1.250,00 per jaar, geen verantwoording hoeft te worden afgelegd.

  • 6. Dit artikel is eveneens van toepassing op de financiële tegemoetkoming voor hulp bij het huishouden zoals genoemd in artikel 3.3 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2009.

Hoofdstuk 3a Bijzondere regels over de eigen bijdrage

Artikel 3.4 Omvang van de eigen bijdrage

  • 1. De in een kalenderjaar verschuldigde eigen bijdrage in de kosten van een individuele voorziening in het kader van dit besluit bedraagt:

    • a.

      voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar:

      € 17,20 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 21.703,00 het bedrag van € 17,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 21.703,00;

    • b.

      voor de ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder:

      € 17,20 per vier

      weken; met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 14.812,00 het bedrag van € 17,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 14.812,00;

    • c.

      voor de gehuwde personen van wie tenminste één van beiden jonger is dan 65 jaar:

      € 24,60 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 26.535,00 het bedrag van € 24,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 26.535,00;

    • d.

      voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn:

      € 24,60 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 20.431,00 het bedrag van € 24,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 20.431,00.

  • 2. De eigen bijdrage is nooit hoger dan de kosten van de toegekende voorziening.

Artikel 3.5 Inkomen

  • 1. Het inkomen, bedoeld in artikel 3.4 van dit Besluit, is het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde persoon dan wel de gehuwden personen tezamen, waaronder wordt verstaan:

    • a.

      indien met betrekking tot het peiljaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het verzamelinkomen, bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001, in het peiljaar;

    • b.

      in de overige gevallen: het belastbare loon, bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, in het peiljaar.

  • 2. Inkomen dat in het buitenland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van belasting op grond van bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen als ware dit aan de Nederlandse belastingwetgeving onderworpen.

  • 3. In afwijking van het eerste lid vindt op aanvraag van de persoon aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend een voorlopige vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen plaats, indien redelijkerwijs te verwachten is dat het inkomen in het lopende jaar ten minste € 1816,00 lager zal zijn dan het inkomen, bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Indien het derde lid is toegepast, vindt na afloop van het jaar definitieve vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen over dat jaar plaats. Indien daarbij blijkt dat het bijdrageplichtig inkomen minder dan € 1816,00 lager is geweest dan het inkomen, bedoeld in het eerste lid, vindt definitieve vaststelling plaats overeenkomstig het eerste lid.

Artikel 3.6 Wijziging burgerlijke staat of leeftijd

Voor de toepassing van de artikelen 3.4 en 3.5 van dit Besluit wordt een wijziging in de burgerlijke staat van de ongehuwde persoon of gehuwde personen en het bereiken van een van belang zijnde leeftijd van een van deze personen in aanmerking genomen met ingang van de datum waarop diewijziging plaatsvindt.

Artikel 3.7 Niet opleggen van de eigen bijdrage

De eigen bijdrage wordt niet opgelegd voor zover:

  • a.

    Binnen twee jaar na aanvang van de maatschappelijke ondersteuning voor de te betalen eigen bijdrage geen beschikking dan wel voorlopige beschikking tot vaststelling van deze bijdrage is verzonden;

  • b.

    Binnen een jaar nadat de aanbieder van de maatschappelijke ondersteuning de naam, het adres en de woonplaats alsmede de omvang van de maatschappelijke ondersteuning heeft aangeleverd bij de op grond van artikel 16 van de Wet aangewezen rechtspersoon, deze rechtspersoon de naam, het adres en dé woonplaats niet heeft teruggevonden in de gemeentelijke basisadministratie.

  • c.

    De persoon voor wie de maatschappelijk ondersteuning ïs bedoeld, jonger is dan 18 jaar

Hoofdstuk 4 Hulp bij het huishouden

Artikel 4.1 Omvang van persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden

  • 1. 1.Het persoonsgebonden budget ten behoeve van hulp bij het huishouden wordt als volgt bepaald:

    Categorie A: € 16,50 per uur.

    Categorie B: € 19,50 per uur.

  • 2. Bij personen die voor 01-01-2009 al een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishoudenontvingen, wordt de hoogte ervan tot aan de geldigheidsduur van de indicatie als volgt bepaald:

      • a.

        indicatie 0 tot 2 uur per week € 931,00 per jaar

      • b.

        indicatie 2 tot 4 uur per week € 2.795,00 per jaar

      • c.

        indicatie 4 tot 7 uur per week € 5.126,00 per jaar

      • d.

        indicatie 7 tot 10 uur per week € 7.923,00 per jaar

      • e.

        indicatie 10 tot 13 uur per week € 10.719,00 per jaar

      • f.

        indicatie 13 tot 16 uur per week € 13.514,00 per jaar

  • 3. Bij de indicatiestelling voor hulp bij het huishouden worden het protocol Gebruikelijke zorg en het protocol indicatiestelling voor Huishoudelijke Verzorging van het CIZ als uitgangspunt gehanteerd.

Artikel 4.2 Categorieën van hulp bij het huishouden

Hulp bij het huishouden kan door het College worden verstrekt in één van de volgende categorieën:

Categorie A: Op de woning gerichte huishoudelijke werkzaamheden, indien noodzakelijk aangevuld met werkzaamheden gericht op de persoonlijke eigendommen

Categorie B: Categorie A, aangevuld met organisatie van de huishouding in verband met chronische ziekte of beperking, indien noodzakelijk ook aangevuld met het verzorgen en opvangen van jonge kinderen en eventueel aangevuld met activiteiten bij "hulp bij een ontregelde huishouding"

Artikel 4.3 Hoogte van de financiële tegemoetkoming voor hulp bij het huishouden

De financiële tegemoetkoming voor het inhuren van een alfahulp voor hulp bij het huishouden wordt bepaald op € 16,50 per uur.

Hoofdstuk 5 Woonvoorzieningen

Artikel 5.1 Omvang van persoonsgebonden budget en financiële tegemoetkoming

Het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen bedraagt ten hoogste de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

Artikel 5.2 Terugbetaling bij verkoop

Het in artikel 5.9, tweede lid, van de Verordening genoemde afschrijvingsschema voor terugbetaling luidt als volgt:

Bij verkoop in het eerste jaar: 100% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

Bij verkoop in het tweede jaar: 85% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

Bij verkoop in het derde jaar: 70% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

Bij verkoop in het vierde jaar: 55% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

Bij verkoop in het vijfde jaar: 40% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

Bij verkoop in het zesde jaar: 25% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

Bij verkoop in het zevende jaar: 10% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten.

Artikel 5.3 Verhuiskostenvergoeding

  • 1. Het bedrag van de verhuiskostenvergoeding als bedoeld in artikel 5.3, sub a, van de Verordening bedraagt € 1.932,00.

  • 2. Geen verhuiskostenvergoeding wordt verstrekt indien:

    • a.

      de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat het besluit door het college is genomen;

    • b.

      de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    • c.

      de aanvrager verhuist vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is om het gehele jaar door te worden bewoond; of

    • d.

      de aanvrager verhuist naar een AWBZ-instelling of een andere onzelfstandige woonruimte.

Artikel 5.4 Vergoeding bij ‘ontruiming' aangepaste woonruimte

Een vergoeding van maximaal € 3.962,00 kan worden verstrekt in de verhuis- en inrichtingskosten aan een persoon die ten behoeve van een persoon met functiebeperkingen een aangepaste woonruimte ontruimt.

Artikel 5.5 Vergoeding van woonruimteaanpassing

Een vergoeding in de kosten van woonruimteaanpassing als bedoeld in artikel 5.3, sub b, van de Verordening wordt slechts verstrekt indien de aanpassing leidt tot opheffing of aanzienlijke vermindering van de ergonomische belemmeringen die aanvrager bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt en

  • a.

    een verhuizing niet te realiseren is, of

  • b.

    een verhuizing duurder is dan een woonruimteaanpassing, of

  • c.

    een verhuizing vanwege sociale omstandigheden naar het oordeel van het college niet gewenst is.

Artikel 5.6 Nadere voorwaarden bij woonruimteaanpassing

  • 1. De in artikel 5.5 bedoelde voorziening wordt bovendien alleen verstrekt, indien:

    • a.

      met de werkzaamheden waarop de voorziening betrekking heeft, geen aanvang is genomen voordat het college positief heeft beslist op de aanvraag;

    • b.

      door het college aangewezen personen op één of meer door hen te bepalen tijdstippen toegang is geboden tot dat gedeelte van de woonruimte naar de woonruimteaanpassing wordt verricht;

    • c.

      deze personen inzage wordt gegeven in de bescheiden en tekeningen welke betrekking hebben op de woonruimteaanpassing en de gelegenheid is geboden tot het controleren van de woonruimteaanpassing.

  • 2. Het college kan van het bepaalde in het eerste lid, sub a, afwijken, indien bijzondere spoedeisende medische omstandigheden daartoe aanleiding geven.

Artikel 5.7 Woonwagen

Een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonwagen wordt slechts verstrekt

indien:

  • a.

    de woonwagen niet ouder dan tien jaar is en nog een technische levensduur heeft van minimaal vijf jaar;

  • b.

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

  • c.

    de woonwagen in de gemeente op de standplaats stond ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening; en

  • d.

    de hoofdbewoner van de woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Huisvestingswet.

Artikel 5.8 Woonschip

Een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonschip wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    het woonschip niet ouder dan tien jaar is en nog een technische levensduur heeft van minimaal vijf jaar;

  • b.

    het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

Artikel 5.9 Binnenschip

Een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een binnenschip wordt slechts verstrekt indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit (Stb 1987, 466), van een binnenschip, dat:

  • a.

    in het register, bedoeld in artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, als zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de Maatrege! te boek gestelde schepen 1992; en

  • b.

    bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor het vervoer van goederen, daarbij blijkens de meetbrief bedoeld in het Metingbesluit binnenvaartuigen 1978 een laadvermogen van tenminste vijftien ton hebbend, hetzij voor het vervoer van meer dan twaalf personen buiten de in de aanhef bedoelde.

Artikel 5.10 Woningsanering

  • 1. Een financiële tegemoetkoming in de kosten voor woningsanering als bedoeld in artikel 5.3, sub d, van de Verordening wordt verstrekt, indien:

    • a.

      de noodzaak hiertoe, vanwege caraklachten in verband met een allergie voor huisstof of huisstofmijt, is vastgesteld;

    • b.

      er bij de aanschaf van de huidige vloer- en raambedekking geen sprake was van een (verwachte) noodzaak tot woningsanering;

    • c.

      niet eerder voor de aanvrager op grond van de Wet of een andere regeling de huidige woning is gesaneerd;

    • d.

      de woningsanering niet heeft plaatsgevonden voordat het college op de aanvraag heeft beschikt; en

    • e.

      de woningsanering is aangevraagd binnen één jaar nadat voor de eerste maai een allergie voor huisstofmijt is vastgesteld.

  • 2. Voor de vergoeding van de kosten van vloer- en raambedekking in het kader van woningsaneringworden maximaal de daarvoor geldende NIBUD-normen toegepast.

Artikel 5.11 Kosten van onderhoud, keuring en reparatie

Voor het verstrekken van een financiële tegemoetkoming in verband met onderhoud, keuring en reparatie, als bedoeld in artikel 5.3, sub e1, van de Verordening gelden de volgende bepalingen:

  • A.

    Alleen de werkelijk gemaakte kosten tot een maximum van de in het tweede lid vermelde bedragen van onderhoud, keuring en reparatie van de hierna vermelde onderdelen komen in aanmerking voor een gemaximeerde vergoeding:

    • a.

      Stoelliften;

    • b.

      Rolstoel- of plateauliften;

    • c.

      Woonhuisliften;

    • d.

      Hefplateauliften;

    • e.

      Balansliften;

    • f.

      De mechanische inrichting voor het verstelien van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

    • g.

      Elektromechanische opening- en sluitingsmechanismen van deuren.

  • B.

    De maximale vergoeding voor kosten van keuring en onderhoud van diverse soorten liften in woningen wordt bepaald aan de hand van onderstaande tabel:

Leverancier std.

Leverancier verl.Contr.

overige leveranciers

Stoellift

€ 90,00

€ 70,00

€ 150,00

Rolstoelplateauliften

€ 225,00

€ 150,00

€ 225,00

Sta-plateauliften

€ 225,00

€ 150,00

€ 225,00

Woonhuisliften

€ 670,00 2x p/jaar

€ 450,00

€ 670,00 2x p/jaar

De maximale toeslagen op de bovenvermelde tarieven betreffende onderhoud zijn:

50% voor installaties geplaatst buiten de woning;

50% voor installaties die meer dan één verdieping overbruggen;

50% voor installaties, uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of afrijdbeveiliging respectievelijk elektrisch wegklapbare raildelen.

De in de tabel genoemde maximale bijdragen voor onderhoud zijn één (1 ) maal per jaar declarabel. De bijdrage voor de woonhuislift is voor twee (2) maal onderhoud per jaar. De in de tweede kolom genoemde bedragen zijn door de verschillende gemeenten individueel overeengekomen met de Liftleverancier. Deze bedragen kunnen afwijken.

Liftkeuringen

De huidige type liften voldoen aan de Europese kwaliteitsnormen en hoeven niet gekeurd te worden. Op individuele basis kan de lifteigenaar verzoeken om een afzonderlijke keuring. Het is aan de gemeente om te besluiten hiervoor een bijdrage te verstrekken. Hierna is een tabel opgenomen met de huidige tarieven voor keuring van liften. De bijdragen zijn gebaseerd op kosten per jaar.

De maximale vergoeding bedraagt:

liftinstituut

Frequentie

Stoellift

€ 82,00

1x per 4 jaar

Rolstoelplateauliften

€ 109,00

1x per 4 jaar

Sta-plateauliften

€ 109,00

1x per 4 jaar

Woonhuisliften

€ 175,00

1x per 1,5 jaar

Artikel 5.12 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

  • 1. Een financiële tegemoetkoming in de noodzakelijk geachte kosten van tijdelijke huisvesting die door de aanvrager worden gemaakt in verband met het aanpassen van zijn huidige woonruimte of de door de aanvrager nog te betrekken woonruimte kan alleen worden verstrekt voor de periode dat de woonruimte ten gevolge van het verrichten van de woonruimteaanpassing niet bewoond kan worden en de aanvrager voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 2. Een financiële tegemoetkoming in verband met tijdelijke huisvesting wordt alleen verstrekt als de aanvrager redelijkerwijs niet had kunnen voorkomen dat hij deze dubbele woonlasten zou hebben.

  • 3. De termijn gedurende welke een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt, bedraagt ten hoogste zes maanden.

  • 4. In de in het eerste lid bedoelde gevallen kan alleen een financiële tegemoetkoming worden verstrekt als deze kosten worden gemaakt in verband met:

    • a.

      tijdelijk betrekken van een woonruimte;

    • b.

      langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

Artikel 5.13 Kosten in verband met huurderving

  • 1. Een financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving als bedoeld in artikel 5.3, sub e3, van de Verordening, kan worden verstrekt, indien ten gevolge van de huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte sprake is van verlies van huurinkomsten.

  • 2. De termijn gedurende welke een financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt, bedraagt ten hoogste zes maanden.

  • 3. De hoogte van de financiële tegemoetkoming is gelijk aan de noodzakelijk te maken huurkosten met een maximum gelijk aan de restwaarde van de aangebrachte woonvoorzieningen.

Artikel 5.14 Het verwijderen van woonvoorzieningen

Een financiële tegemoetkoming in de kosten van verwijdering van een woonruimteaanpassing als bedoeld in artikel 5.3, sub e4, van de Verordening, kan worden verstrekt, indien de woonruimte in de huidige staat niet opnieuw verhuurbaar is.

Artikel 5.15 Uitraasruimte

Een aanvrager kan voor een uitraasruimte, als bedoeld in artikel 5.3, sub f, van de Verordening in aanmerking worden gebracht indien sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin aanvrager tot rust kan komen.

Artikel 5.16 Verstrekking van de woonvoorziening

  • 1. De volgende van de in dit hoofdstuk genoemde voorzieningen worden verstrekt aan de eigenaar van de woonruimte:

    • a.

      woonruimteaanpassing;

    • b.

      kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie;

    • c.

      kosten van huurderving;

    • d.

      kosten van verwijderen van woonvoorzieningen.

  • 2. De volgende van de in dit hoofdstuk genoemde voorzieningen worden verstrekt aan de hoofdbewoner van de woonruimte:

    • a.

      verhuizing en inrichting;

    • b.

      een woonvoorziening van niet-bouwkundige of woontechnische aard;

    • c.

      kosten van tijdelijke huisvesting.

Hoofdstuk 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 6.1 Algemene voorziening

Het college verstaat onder een algemene voorziening, waaronder een collectieve vervoersvoorziening, zoals bedoeld in artikel 6.1, sub a, van de Verordening: het gebruik van een gemaximeerd aantal zones met het collectief vraagafhankelijk vervoer regio Leiden (CVV) tegen regulier strippentarief 65+ en 65-, met daarbij een vrij besteedbaar bedrag dat voor vervoer als genoemd onder artikel 6.3, eerste lid, sub a tot en met f, en voor het collectief vraagafhankelijk vervoer regio leiden kan worden aangewend.

Artikel 6.2 Vervoersvoorziening in natura

Het college verstaat onder een vervoersvoorziening in natura zoals bedoel in artikel 6.1, sub b, van de Verordening: een al dan niet aangepaste voorziening in de vorm van:

  • a.

    een scootermobiel / open elektrísche buitenwagen;

  • b.

    een gesloten buitenwagen;

  • c.

    een auto;

  • d.

    een ander verplaatsingsmiddel

Artikel 6.3 Vervoersvoorziening als persoonsgebonden budget

  • Het college verstaat onder een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening zoals bedoel in artikel 6.1, sub c en sub d, van de Verordening;

  • 1. een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van:

    • a.

      een taxi;

    • b.

      een eigen auto of vervoer door derden;

    • c.

      een combinatie van a. en b.;

    • d.

      een rolstoeltaxi;

    • e.

      een voor rolstoelgebruik aangepast vervoermiddel, niet zijnde een taxi;

    • f.

      een combinatie van d. en e.;

    • g.

      een bruikleenauto / buitenwagen met verbrandingsmotor;

    • h.

      of een ander verplaatsingsmiddel dan de in sub a t/m g genoemde.

  • 2. een tegemoetkoming in de kosten van:

    • a.

      een gehandicaptenparkeerkaart en/of -plaats;

    • b.

      aanpassing van de eigen auto;

    • c.

      aanpassing van een ander verplaatsingsmiddel;

  • 3. een tegemoetkoming in de kosten van een al dan niet aangepaste voorziening in de vorm van:

    • a.

      een scootermobiel / open elektrische buitenwagen;

    • b.

      een gesloten buitenwagen;

    • c.

      een auto;

    • d.

      een ander verplaatsingsmiddel.

Artikel 6.4 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

  • 1.

    Voor de toepassing van artikel 6.4 van de Verordening wordt onder inkomen verstaan:

    • a).

      het bruto-inkomen exclusief vakantiegeld, inclusief de algemene heffingskorting, van de aanvrager indien deze 18 jaar of ouder is en geen echtgenoot heeft;

    • b).

      het gezamenlijk bruto-inkomen exclusief vakantiegeld, inclusief de algemene heffingskorting, van de ouders of pleegouders van de aanvrager indien deze jonger is dan 18 jaar en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1, tweede en derde lid, van de Wet;

    • c).

      het gezamenlijk bruto-inkomen exclusief vakantiegeld, inclusief de algemene heffingskorting, van de aanvrager en; indien van toepassing, van zijn of haar echtgeno(o)t(e), elk verminderd met de over het bruto-inkomen verschuldigde belasting, sociale verzekeringspremies en pensioenpremies, met uitzondering van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, en vermeerderd met inkomsten uit alimentatie.

  • 2.

    Voor de toepassing van artikel 6.4 van de Verordening worden de volgende inkomensgrenzengehanteerd:

    • a).

      voor aanvragers jonger dan 65 jaar wordt de inkomensgrens gesteld op de op 1 januari van het betreffende kalenderjaar geldende bijstandsnorm voor gehuwden, inclusief vakantie-uitkering, als bedoeld in artikel 21 van de Wet werk en bijstand;

    • b).

      voor aanvragers van 65 jaar of ouder wordt de inkomensgrens gesteld op de op 1 januari van het betreffende kalenderjaar geldende bijstandsnorm voor gehuwden, inclusief vakantie-uitkering, als bedoeld in artikel 22 van de Wet werk en bijstand;

    • c).

      voor aanvragers die permanent in een instelling verblijven wordt de inkomensgrens gesteld op de op 1 januari van het betreffende kalenderjaar geldende bijstandsnorm voor gehuwden, inclusief vakantie-uitkering, als bedoeld in artikel 23 van de Wet werk en bijstand.

  • 3.

    Onder "een met een auto vergelijkbare vervoersvoorziening" wordt verstaan: de voorzieningen genoemd in artikel 6.1, artikel 6.2, sub d, artikel 6.3, eerste lid, en artikel 6.3, derde lid, sub d van dit besluit.

Artikel 6.5 Het recht op een vervoervoorziening

  • 1. Het college houdt bij de verstrekking van een vervoervoorziening rekening met de individuele vervoersbehoefte.

  • 2. De aanvrager kan slechts voor een (aanpassing van een) auto als verstrekking in natura of als persoonsgebonden budget in aanmerking komen, indien geen van de overige in artikelen 6.1, 6.2 en 6.3 genoemde voorzieningen als adequaat kan worden aangemerkt.

  • 3. De aanvrager die in het bezit is van een eigen auto kan door af te zien van een aanspraak op de in artikel 6.1 genoemde voorziening kiezen voor een voorziening als genoemd in artikel 6.3, eerste lid, sub b.

  • 4. De aanvrager kan slechts voor een voorziening als bedoeld in artikel 6.2, sub a, en artikel 6.3, derde lid, sub a, in aanmerking komen als hij over een adequate stalling beschikt. De kosten van deze stalling moeten in redelijke verhouding staan tot de huur- of aanschafkosten als ook tot de verwachte gebruiksduur van de betreffende voorziening.

Artikel 6.6 Bepalingen ten aanzien van de verstrekking

  • 1. Het vrij besteedbaar bedrag als bedoeld in artikel 6.1 is, voor zover dit gebruikt wordt voor het CVV, bestemd voor de meerkosten van het CW ten opzichte van het afgeronde reguliere strippentarief 65-.

  • 2. Met betrekking tot een verstrekking in natura wordt een bruikleenovereenkomst gesloten.

  • 3. De beschikking tot toekenning van een voorziening, als genoemd in artikel 6.1 van de Verordening, kan voor een bepaalde tijd worden gegeven.

  • 4. De vergoeding in de kosten van vervoer, als genoemd in artikel 6.1 en artikel 6.3, eerste lid, wordt gesteld op 50% van het maximumbedrag voor deze voorziening indien er tevens een verplaatsingsmiddel als genoemd in artikel 6.3, tweede lid, sub c, of artikel 6.2, sub a, b of d, of een financiële tegemoetkoming in de kosten hiervoor, wordt of is toegekend.

  • 5. Voor zover echtgenoten beiden geen gebruik kunnen maken van het regulier openbaar vervoer en tenminste één van hen geen gebruik kan maken van het CVV, wordt aan elk van hen 50% van het maximumbedrag voor een voorziening in de kosten van vervoer, als genoemd in artikel 6.3, eerste lid, toegekend als het vervoerspatroon samenvalt en 75% indien dit niet of niet geheel het geval is.

  • 6. Voor zover echtgenoten beiden geen gebruik kunnen maken van het regulier openbaar vervoer maar wel van het CVV, wordt aan elk van hen toegekend:

    • a.

      100% van het in artikel 6.1 genoemde aantal zones voor het gebruik van het CVV;

    • b.

      50% van het in artikel 6.1 genoemde vrij besteedbare bedrag.

  • 7. Voor zover echtgenoten beiden geen gebruik kunnen maken van het regulier openbaar vervoer maar wel van het CVV en tenminste één van hen ervoor kiest om af te zien van aanspraak op de in artikel 6.1 genoemde voorzieningen, wordt aan ieder van hen 50% toegekend van de in artikel 6.1 genoemde vergoeding.

  • 8. Als één van de echtgenoten geen gebruik kan maken van het regulier openbaar vervoer, dan wordt deze voor de toepassing van artikel 6.1 en artikel 6.3, eerste lid, aangemerkt als alleenstaande.

Artikel 6.7 Hoogte van de verstrekking

  • 1. De vervoerswaarde van de tegemoetkomingen in de kosten van vervoer is gesteld op 2.000 kilometer per kalenderjaar.

  • 2. De tegemoetkomingen voor vervoervoorzieningen, als genoemd in artikel 6.1, bedragen op jaarbasis maximaal:

    • a.

      voor gebruik van het CVV

    384 zones

    jonger dan 65 jaar

    € 825,60

    384 zones

    65 jaar en ouder

    € 902,40

    (beide bedragen worden uitbetaald aan de exploitant van het CVV)

    • b.

      voor vervoer vrij besteedbaar

      € 280,00

  • 3. De persoonsgebonden budgetten voor vervoervoorzieningen, als genoemd in artikel 6.3, bedragen op jaarbasis maximaal:

    • a).

      voor vervoer per taxi

      € 1.824,00

      (2.000 kilometer, eigen bijdrage € 0,16 per kilometer)

    • b).

      voor vervoer per eigen auto of vervoer door derden

      € 560,00

      (2.000 kilometer à € 0,28)

    • c).

      voor een combinatie van a en b:

      voor de taxi (1.000 kilometer)

      € 912,00

      plus voor de auto (1.000 kilometer)

      € 280,00

    • d).

      voor een rolstoeltaxi

      € 2.790,00

      (2.000 kilometer, eigen bijdrage € 0,16 per kilometer)

    • e).

      voor een voor rolstoelgebruik aangepast vervoermiddel

      € 560,00

      (2.000 kilometer à € 0,28)

    • f).

      voor een combinatie van d en e:

      voor de rolstoeltaxi (1.000 kilometer)

      € 1.395,00

      plus voor rolstoelgebruik aangepast vervoermiddel

      (1,000 kilometer)

      € 280,00

    • g).

      voor een bruikleenauto/buitenwagen met verbrandingsmotor

      € 220,00

      (2.000 kilometer à € 0,11)

  • 4. Bij gebruik van een eigen auto of vervoer door derden bedraagt het te vergoeden bedrag per kilometer € 0,28.

  • 5. Bij gebruik van een bruikleenauto bedraagt het te vergoeden bedrag per kilometer € 0,11.

  • 6. De hoogte van de gemaximeerde tegemoetkoming als bedoeld in het tweede en derde lid kan naar boven en naar beneden worden vastgesteld indien de individuele vervoersbehoefte daartoe aanleiding geeft.

  • 7. De hoogte van de gemaximeerde tegemoetkoming als bedoeld in artikel 6.1.en artikel 6.3, eerste lid, wordt voor aanvragers tot 16 jaar gesteld op een percentage van de in het tweede en derde lid van dit artikel genoemde bedragen, namelijk:

    0% voor aanvragers tot 4 jaar,

    25% voor aanvragers van 4 tot 6 jaar,

    50% voor aanvragers van 6 tot 12 jaar en

    75% voor aanvragers van 12 tot 16 jaar.

  • 8. De vergoeding voor de gehandicaptenparkeerkaart of -plaats is gelijk aan de kosten die hiervoor door de gemeente bij de aanvrager in rekening worden gebracht.

  • 9. Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen zoals bedoeld in artikel 6.3, derde lid, sub b, c en d, wordt vastgesteld op basis van de prijs van de goedkoopste adequate voorziening in natura, waarin verrekend onderhoud en reparatie, zoals die door het college aan de leverancier wordt betaald.

  • 10. Het reguliere strippentarief, zoals genoemd in artikel 6.1, bedraagt € 0,50 per zone voor 65- en € 0.30 per zone voor 65+.

Artikel 6.8 Persoongebonden budget voor scootermobielen (koop)

  • 1. Het persoonsgebonden budget voor een scootermobiel omvat twee bestanddelen: een eenmalige vergoeding voor de aanschaf (A) en een jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering (B). Het persoonsgebonden budget bedraagt, rekening houdend met de kosten voor verzekering en onderhoud voor de gehele gebruiksperiode, als bedoeld in het derde lid, ten hoogste:

    • a.

      voor een scootermobiel voor gebruik in de woonomgeving (10 km/uur):

      € 3.075,00 (A) + € 1.250,00 (B) = € 4.325,00;

    • b.

      voor een scootermobiel voor buiten en intensief gebruik (15 km/uur):

      € 4.725,00 (A) + € 1.750,00 (B) = € 6.475,00.

  • 2. Bij de verstrekking van het persoonsgebonden budget stelt de gemeente een programma van eisen voor de voorziening beschikbaar.

  • 3. De gemeente hanteert een gebruiksduur van minimaal 6 jaar voor een scootermobiel.

  • 4. De aanvrager is verplicht om gedurende de gebruiksduur de via het persoonsgebonden budget aangeschafte scootermobiel voldoende te laten onderhouden.

  • 5. De aanvrager is verplicht om gedurende de gebruiksduur voor de via het persoonsgebonden budget aangeschafte scootermobiel tenminste een aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten.

  • 6. De gemeente vergoedt alleen de werkelijk gemaakte kosten van de aanschaf van de scootermobiel op basis van aankoopbewijs of vooruitbetaald op basis van een offerte.

  • 7. De meerkosten die verband houden met noodzakelijke individuele aanpassingen worden voor 100% vergoed.

  • 8. De jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van een scootermobiel wordt voor de eerste keer versterkt in het jaar volgend op het jaar van aanschaf.

  • 9. Indien vast staat dat de aanvrager de scootermobiel niet meer gebruikt, is hij gehouden deze aan de gemeente in eigendom over te dragen dan wel de restwaarde ervan te vergoeden. Bij overlijden van de aanvrager binnen de gebruiksduur van de scootermobiel rust deze verplichting op de erfgenamen van de aanvrager.

  • 10. Indien vanwege medische redenen binnen 6 jaar opnieuw een persoonsgebonden budget voor een scootermobiel wordt aangevraagd, dan wordt deze eventueel verstrekt onder inhouding van het bedrag van de restwaarde van de eerder verstrekte scootermobiel.

  • 11 Indien degene aan wie een persoonsgebonden budget voor een scootermobiel is toegekend, binnen 6 jaar verhuist, dan wordt het bedrag van de restwaarde van de eerder verstrekte scootermobiel gevorderd, tenzij de gemeente van de nieuwe woonplaats de verstrekking overneemt.

  • 12. De restwaarde van de scootermobiel wordt als volgt bepaald:

    Bij verhuizing of overlijden van aanvrager of niet meer adequaat zijn van de scootermobiel

    Restwaarde als percentage van verstrekt aanschaf gedeelte van het PGB

    ~ in het eerste jaar

    85%

    ~ in het tweede jaar

    70%

    ~ in het derde jaar

    55%

    ~ in het vierde jaar

    40%

    ~ in het vijfde jaar

    25%

    ~ in het zesde jaar

    10%

Artikel 6.9 Persoonsgebonden budget voor scootermobielen (huur)

  • 1. Indien de aanvrager een scootermobiel huurt waarbij onderhoud, reparatie en verzekering zijn inbegrepen, komt hij in aanmerking voor ten hoogste een persoonsgebonden budget van:

    • a.

      € 4.325,00 indien het betreft een scootermobiel voor gebruik in de woonomgeving (10 km/uur);

    • b.

      € 6.475,00 indien het betreft een scootermobiel voor buiten en intensief gebruik (15 km/uur).

  • 2. Bij de verstrekking van het persoonsgebonden budget stett de gemeente een programma van eisen voor de voorziening beschikbaar.

  • 3. De gemeente hanteert een gebruiksduur van 6 jaar voor een scootermobiel.

  • 4. Per kalenderjaar ontvangt de aanvrager het in het eerste lid genoemde bedrag, gedeeld door het aantal gebruiksduurjaren ais bedoeld in het derde lid. Bij overlijden of verhuizen van de aanvrager of een niet meer adequaat zijn van de scootermobiel wordt het persoonsgebonden budget stopgezet.

  • 5. De meerkosten die verband houden met noodzakelijke individuele aanpassingen worden voor 100% vergoed.

Hoofdstuk 7 Overige manieren van verplaatsen

Artikel 7.1 Soorten rolstoelvoorzieningen

  • 1. Het college verstaat onder een rolstoelvoorziening zoals bedoeld in artikel 7.1, sub a en b van de Verordening:

    • a.

      een rolstoel voor verplaatsing binnen de woonruimte, dan wei voor verplaatsing in en rondom de woning;

    • b.

      een aanpassing aan de rolstoel;

    • c.

      onderhoud of reparatie van de rolstoel;

    • d.

      een sportrolstoel en onderhoud of reparatie van de sportrolstoel;

  • 2. Een voorziening die kan bestaan uit:

    • a.

      een handbewogen rolstoel,

    • b.

      een elektrische rolstoel of

    • c.

      een duwrolstoel

    Deze rolstoelvoorziening wordt in bruikleen verstrekt

Artikel 7.2 Persoonsqiebonden budget voor een rolstoel (koop)

  • 1. 1.Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel omvat twee bestanddelen: een eenmalige vergoeding voor de aanschaf (A) en een jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en eventueel verzekering (B). Het persoonsgebonden budget bedraagt, rekening houdend met de kosten voor verzekering en onderhoud voor de gehele gebruiksperiode, als bedoeld in het derde lid, ten hoogste:

    Soort voorziening

    Totaal (A + B)

    Aanschaf (A)

    Verzekering en

    onderhoud

    voor hele periode (B)

    Duwwandelwagen voor continu

    gebruik

    € 3.600

    € 3.100

    € 500

    Handbewogen rolstoel voor

    incidenteel / kortdurend gebruik

    € 1.025

    € 775

    € 250

    Handbewogen rolstoel voor (semi-)permanent / algemeen gebruik

    € 2.275

    € 1.775

    € 500

    handbewogen rolstoel voor actiefgebruik

    € 2.975

    € 2.475

    € 500

    Elektrische rolstoel voor (semi-)

    permanent gebruik, primair binnen

    maar ook in en om het huis

    € 9.775

    € 7.275

    € 2.500

    Elektrische rolstoel voor (semi-)

    permanent gebruik, primair buiten

    maar ook binnenshuis

    € 11.650

    € 9.150

    € 2.500

  • 2. Bij de verstrekking van het persoonsgebonden budget stelt de gemeente een programma van eisen voor de rolstoel beschikbaar.

  • 3. De gemeente hanteert een gebruiksduur van minimaal 6 jaar voor een rolstoel.

  • 4. De aanvrager is verplicht om gedurende de gebruiksduur de via het persoonsgebonden budget aangeschafte rolstoel voldoende te laten onderhouden.

  • 5. De aanvrager is verplicht om gedurende de gebruiksduur voor de via het persoonsgebonden budget aangeschafte rolstoel tenminste een aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten.

  • 6. De gemeente vergoedt alleen de werkelijk gemaakte kosten van de aanschaf van de rolstoel op basis van aankoopbewijs of vooruitbetaald op basis van een offerte.

  • 7. De meerkosten die verband houden met noodzakelijke individuele aanpassingen worden voor 100% vergoed.

  • 8. De jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van een rolstoel wordt voor de eerste keer versterkt in het jaar volgend op het jaar van aanschaf.

  • 9. Indien vast staat dat de aanvrager de rolstoel niet meer gebruikt, is hij gehouden deze aan de gemeente in eigendom over te dragen dan wel de restwaarde ervan te vergoeden. Bij overlijden van de aanvrager binnen de gebruiksduur van de voorziening rust deze verplichting op de erfgenamen van de aanvrager.

  • 10. Indien vanwege medische redenen binnen 6 jaar opnieuw een persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt aangevraagd, dan wordt deze eventueel verstrekt onder inhouding van het bedrag van de restwaarde van de eerder verstrekte rolstoel.

  • 11 Indien degene aan wie een persoonsgebonden budget voor een rolstoel is toegekend, binnen 6 jaar verhuist, dan wordt het bedrag van de restwaarde van de eerder verstrekte rolstoel gevorderd, tenzij de gemeente van de nieuwe woonplaats de verstrekking overneemt.

  • 12 De restwaarde van de rolstoel wordt als volgt bepaald:

    Bij verhuizing of overlijden van aanvrager of niet meer adequaat zijn van de voorziening

    Restwaarde als percentage van het aanschafgedeelte van het PGB

    ~in het eerste jaar

    85 %

    ~in het tweede jaar

    70 %

    ~ in het derde jaar

    55 %

    ~in het vierde jaar

    40 %

    ~in het vijfde jaar

    25 %

    ~ in het zesde jaar

    10 %

Artikel 7.3 Persoonsgebonden budget voor rolstoelen (huur)

  • 1. 1.Indien de aanvrager een rolstoel huurt waarbij onderhoud, reparatie en verzekering zijn inbegrepen, komt hij per soort voorziening in aanmerking voor maximaal het volgende bedrag:

    • ·

      duwwandelwagen voor continu gebruik: € 3.600

    • ·

      handbewogen rolstoel voor incidenteel / kortdurend gebruik: € 1.025

    • ·

      handbewogen rolstoel voor (semi-)permanent / algemeen gebruik: € 2.275

    • ·

      handbewogen rolstoel voor actief gebruik: € 2.975

    • ·

      elektrische rolstoel voor (semi-)permanent gebruik, primair binnen, maar ook in en om het huis: € 9.775

    • ·

      elektrische rolstoel voor (semi-)permanent gebruik, primair buiten, maar ook binnenshuis: € 11.650.

  • 2. bij de verstrekking van het persoonsgebonden budget stelt de gemeente een programma van eisen voor de rolstoel beschikbaar

  • 3. De gemeente hanteert een gebruiksduur van 6 jaar voor een rolstoel.

  • 4. Per kalenderjaar ontvangt de aanvrager het in het eerste lid genoemde bedrag, gedeeld door het aantal gebruiksduurjaren als bedoeld in het derde lid. Bij overlijden of verhuizen van de aanvrager of een niet meer adequaat zijn van de rolstoel wordt het persoonsgebonden budget stopgezet.

  • 5. De meerkosten die verband houden met noodzakelijke individuele aanpassingen worden voor 100% vergoed.

Artikel 7.4 Sportrolstoel

Een sportrolstoel zoals bedoeld in artikel 7.1, sub d, van de Verordening wordt uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget. Het persoonsgebonden budget bedraagt € 2.425,00 welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van dit besluit, indien toepassing daarvan zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 8.2 Inwerkingtreding

Dit bestuit treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.

Artikel 8.3 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009.

De secretaris,

W.A.M. Zoetemelk

De voorzitter,

E.G.E.M. Bloemen, burgemeester