Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Zoeterwoude 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Intitulé

Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Zoeterwoude 2015

Verordening individuele studietoeslag Participatiewetgemeente Zoeterwoude 2015

De raad van de gemeente Zoeterwoude,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Zoeterwoude d.d. 4 november 2014

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel c van de Participatiewet;

overwegende dat het noodzakelijk is het verlenen van de studietoeslag als bedoeld in artikel 36b van de Participatiewet bij verordening te regelen;

BESLUIT

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening individuele studietoeslag Participatiewetgemeente Zoeterwoude 2015

Artikel 1. Indienen verzoek

Een verzoek als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, wordt schriftelijk ingediend.

Artikel 2. Advies over oordeel verdienen wettelijk minimumloon

Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen adviseert het college met betrekking tot het oordeel of de persoon met arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie.

Artikel 3. Toekenning en verstrekking individuele studietoeslag

  • 1. Een individuele studietoeslag wordt toegekend zolang de betreffende persoon voldoet aan onderstaande voorwaarden:

    • a.

      de voorwaarden voor de individuele studietoeslag zoals bepaald in de Participatiewet, én

    • b.

      de betreffende persoon ontvangt studiefinanciering of een WTOS-tegemoetkoming.

  • 2. Een individuele studietoeslag kan eenmaal per kalenderjaar worden aangevraagd en wordt toegekend voor telkens een periode van maximaal twaalf maanden en in twaalf gelijke, maandelijkse delen betaalbaar gesteld.

  • 3. De betaling eindigt in de maand direct volgend op de maand waarin niet meer aan de voorwaarden zoals genoemd onder lid 1. onderdeel a. of b. wordt voldaan.

Artikel 4. Hoogte individuele studietoeslag

De individuele studietoeslag bedraagt 20% van de norm voor gehuwden zoals bedoeld in artikel 21 onderdeel b van de Participatiewet, of wanneer belanghebbende jonger is dan 21 jaar de norm voor gehuwden zoals geregeld in artikel 20 lid 2 onderdeel b van de Participatiewet.

Artikel 5. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

Artikel 6. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Zoeterwoude 2015’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Zoeterwoude in zijnopenbare raadsvergadering van 27 november 2014,
De griffier,
G.J. Schouten
De voorzitter,
E.G.E.M. Bloemen

Toelichting

Algemeen

De Invoeringswet Participatiewet introduceert een studieregeling in de Participatiewet: de individuele studietoeslag. Hiermee krijgt het college de mogelijkheid mensen, van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen, een individuele studietoeslag te verstrekken als ze studeren. Het afronden van een studie versterkt de positie op de arbeidsmarkt. Een diploma is een bewijs tegenover werkgevers dat iemand gemotiveerd is en kennis heeft.

Mensen met een arbeidshandicap hebben volgens de regering een extra steuntje in de rug nodig als het gaat om studeren. Voor hen is de drempel om te lenen een stuk hoger, omdat de kans op een baan later lager is. Een studieregeling stimuleert mensen om toch de stap te zetten om naar school te gaan of een studie te gaan volgen. Ook biedt het een financiële compensatie voor het feit dat het voor deze groep vaak moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaan (TK 2013-2014, 33 161, nr. 125, p. 2).

De individuele studietoeslag moet worden aangemerkt als een vorm van bijzondere bijstand (artikel 5, onderdeel d, van de Participatiewet). De individuele studietoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor mensen van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen.

Verordeningsplicht

De Invoeringswet Participatiewet legt de gemeenteraad de verplichting op in een verordening regels vast te stellen over het verlenen van een individuele studietoeslag. Deze verordeningsopdracht is neergelegd in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet. De regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de hoogte en de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag (artikel 8, derde lid Participatiewet).

Voorwaarden individuele studietoeslag

Een persoon die behoort tot de doelgroep voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet kan een aanvraag indienen voor een individuele studietoeslag. Artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet spreekt overigens zowel over verzoek als aanvraag. Het college kan op een dergelijk verzoek – gelet op de individuele omstandigheden van een persoon - een individuele studietoeslag verlenen. Hiervoor is minimaal vereist dat deze persoon op de datum van de aanvraag:

  • -

    18 jaar of ouder is;

  • -

    recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS);

  • -

    geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet heeft; en

  • -

    een persoon is van wie is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

Aanvankelijk was sprake dat een persoon niet in staat moest zijn om “met voltijdse arbeid” het wettelijk minimumloon te verdienen, daarmee zouden echter personen met uitsluitend een urenbeperking niet in aanmerking komen voor te toeslag. Om deze verordening ook van toepassingte laten zijn voor personen die weliswaar per uur in staat zijn het minimumloon te verdienen maardie niet in staat zijn om voltijds te werken, is de zinsnede “met voltijdse arbeid” door de wetgevergeschrapt.

Het recht op studiefinanciering is afhankelijk van iemands gekozen opleiding, leeftijd en inkomen. Of van dit recht gebruik gemaakt wordt is niet in de Participatiewet geregeld en is geen vereiste voor het ontvangen van een individuele studietoeslag op grond van de Participatiewet. De gemeenteraad kan hierover bij verordening regels stellen.

De artikelen 12 (onderhoudsplicht ouders), 43 (door echtgenoten gezamenlijk aangevraagd), 49 (als lening ter aflossing van schulden) en 52 (voorschot) van de Participatiewet zijn niet van toepassing bij verlening van de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). De aanvraag moet worden ingediend bij het college. Een individuele studietoeslag kan niet als lening worden verstrekt als een persoon met de studietoeslag schulden wil aflossen. Artikel 49 van de Participatiewet is namelijk niet van toepassing op de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). Ook artikel 52 van de Participatiewet is niet van toepassing op de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). Dit maakt dat de individuele studietoeslag niet kan worden verstrekt in de vorm van een voorschot.

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.

Artikel 1. Indienen verzoek

Een verzoek om een individuele studietoeslag kan worden ingediend door personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet. Dit betreft personen die het college ondersteunt bij arbeidsinschakeling:

  • ·

    personen die algemene bijstand ontvangen;

  • ·

    personen als bedoeld in de artikelen 34a, vijfde lid, onderdeel b, 35, vierde lid, onderdeel b, en 36, derde lid, onderdeel b, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA) tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d is verleend;

  • ·

    personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet;

  • ·

    personen met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet;

  • ·

    personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers,

  • ·

    personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, en

  • ·

    niet-uitkeringsgerechtigden.

Het college kan aan deze personen, op een daartoe strekkend verzoek, een individuele studietoeslag verlenen (artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet). Een persoon dient op datum van de aanvraag aan de voorwaarden te voldoen zoals genoemd in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 van de Awb). Om onduidelijkheid te voorkomen omtrent de wijze waarop het verzoek als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet moet worden ingediend, bepaalt artikel 1 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele studietoeslag zoals bedoeld in artikel 36b van de Participatiewet.

Artikel 2. Advies over oordeel verdienen wettelijk minimumloon

Artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet regelt in welke gevallen het college op verzoek van een persoon, gelet op diens individuele omstandigheden, een individuele studietoeslag kan verlenen. Dit is het geval indien een persoon op de datum van de aanvraag:

  • -

    18 jaar of ouder is;

  • -

    recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS);

  • -

    geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet heeft; en

  • -

    een persoon is van wie is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

Met betrekking tot het laatst genoemde criterium wordt in deze verordening geregeld dat het college advies inwint bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het gaat om het advies met betrekking tot het oordeel of een persoon met arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Deze bepaling sluit aan bij de doelgroep bepaling van het instrument loonkostensubsidie en zorgt ervoor dat gemeenten geen apart beoordelingsinstrument hoeven te ontwikkelen. Dit draagt bij aan de uitvoerbaarheid van de studietoeslag.

Artikel 3. Toekenning en verstrekking individuele studietoeslag

Lid 1, onderdeel a.

Een verzoek om een individuele studietoeslag kan worden ingediend door personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet. Hiervoor wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 1. Voorts dient de persoon 18 jaar of ouder te zijn, recht te hebben op studiefinanciering of WTOS, geen in aanmerking te nemen vermogen te hebben en niet in staat te zijn het wettelijk minimumloon te verdienen maar wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie te hebben (zie ook de toelichting bij artikel 2).

onderdeel b. Ontvangen studiefinanciering of WTOS

Mensen met een arbeidshandicap hebben een extra steuntje in de rug nodig als het gaat om studeren. Voor hen is de drempel om te lenen een stuk hoger, omdat de kans op een baan later lager is. Een studieregeling stimuleert mensen om toch de stap te zetten om naar school te gaan of een studie te gaan volgen. Ook biedt het een financiële compensatie voor het feit dat het voor deze groep vaak moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaan.

Hoewel voor het recht op een individuele studietoeslag het in beginsel voldoende is dat een persoon recht heeft op studiefinanciering of een tegemoetkoming WTOS, is in onderdeel b. geregeld dat de groep beperkt wordt tot de groep studenten die daadwerkelijk studiefinanciering of WTOS ontvangen. De wetgever heeft immers met de studietoeslag, net als binnen de WAJONG, een tegemoetkoming willen regelen voor studenten die door een beperking niet in staat zijn een bijbaantje naast hun studie te hebben en daardoor moeten lenen. De persoon zal - als aanvrager van de toeslag - aannemelijk moeten maken dat hij studiefinanciering of een tegemoetkoming ontvangt, bijvoorbeeld door een beschikking van DUO.

Lid. 2

Periodiek wordt gecontroleerd of betrokkene nog aan de voorwaarden voldoet, overigens heeft betrokkene ook zelf een inlichtingenplicht. Om echter (grote) terugvorderingen te voorkomen is in dit lid bepaald dat de toeslag voor telkens een periode van maximaal 12 maanden, kan worden toegekend.

Lid. 3

Aangezien het ongewenst is dat de toeslag blijft doorlopen na het beëindigen van de studie, is bepaald dat de toeslag stopt zodra betrokkene niet meer aan de voorwaarden onder a en b voldoet. De voorwaarden die op de datum van aanvraag gelden, gelden dus ook voor de voortzetting van het recht op de individuele studietoeslag. Wanneer de studietoeslag in september voor een periode van 12 maanden wordt toegekend, en belanghebbende staakt de studie in november van datzelfde jaar dan vindt vanaf december geen betaling meer plaats.

Om recht te doen aan de functie van inkomensondersteuning, wordt de toeslag per maand uitbetaald.

Artikel 4. Hoogte individuele studietoeslag

In artikel 4 van deze verordening is de hoogte van de individuele studietoeslag geregeld. Hierbij wordt de studietoeslag per persoon die voldoet aan de voorwaarden toegekend. Een individuele studietoeslag bedraagt 20% van de norm voor gehuwden zoals bedoeld in artikel 21 onderdeel b van de Participatiewet of lager wanneer er sprake is van een persoon onder de 21 jaar. Het percentage van 20% van de norm voor gehuwden is gebaseerd op de volgende overwegingen:

  • ·

    Uit verschillende onderzoeken blijkt dat studenten gemiddeld 1 dag per week een bijbaan hebben. Wanneer een student niet in staat is om naast de studie een bijbaantje te hebben is het redelijk de toeslag te baseren op de minimale vergoeding die een student ontvangt wanneer deze 8 uur per week (20% van een voltijdse werkweek) werkt. De verdiensten bedragen in dat geval ten minste 20% van het wettelijk minimumloon (WML). Het WML is vergelijkbaar met de gehuwdennorm voor bijstandsgerechtigden, deze norm is daarvan afgeleid. Om recht te doen aan het lagere minimumloon voor jeugdigen wordt voor personen onder de 21 jaar uitgegaan van de norm die gebaseerd is op het gemiddelde minimumjeugdloon.

  • ·

    Er is tevens gekeken naar de vergoeding die het UWV thans hanteert voor Wajongers in de studieregeling. Zolang Wajongers studiefinanciering ontvangen kunnen zij in aanmerking komen voor een aanvullende Wajong uitkering van 25% van het WML. Zodra de studiefinanciering eindigt gaat de volledige Wajong uitkering van 75% van het WML in. Wanneer een Wajongere arbeidsmogelijkheden heeft wordt deze uitkering vanaf 2018 verlaagd naar 70%. Om die reden is een verlaging van 5% ten opzichte van de bestaande Wajong studie-regeling, redelijk te noemen.

Is sprake van gehuwden die allebei afzonderlijk voldoen aan de voorwaarden voor een individuele studietoeslag, dan komen zij afzonderlijk in aanmerking voor een individuele studietoeslag.

Artikel 5. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. Vanaf die datum is in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet de verordeningsopdracht voor de gemeenteraad neergelegd om regels in de verordening vast te stellen over het verlenen van een individuele studietoeslag.

Artikel 6. Citeertitel

In dit artikel is de citeertitel van deze verordening neergelegd.