Regeling vervallen per 09-10-2017

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoeterwoude houdende regels omtrent participatiewet Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Zoeterwoude 2015

Geldend van 30-08-2016 t/m 08-10-2017

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoeterwoude houdende regels omtrent participatiewet Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Zoeterwoude 2015

Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Zoeterwoude 2015

Inleiding

Op grond van artikel 58 lid 2 van de Participatiewet kan het college dat de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvorderen. Een gelijksoortige bepaling is opgenomen in artikel 25, lid 2, van de IOAW en IOAZ. Terugvordering is in dat kader een aan het college toekomende bevoegdheid en het college kan deze bevoegdheid dan ook nader inkaderen door middel van beleidsregels.

Met inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetten (Wet aanscherping handhaving) per 1 januari 2013 is de bevoegdheid tot terugvordering gedeeltelijk omgezet in een wettelijke verplichting. Het gaat hierbij specifiek om vorderingen die het gevolg zijn van ten onrechte ontvangen uitkering in verband met schending van de inlichtingenplicht. De verplichting tot terugvordering komt daarbij mede tot uiting in:

a. een verplichting tot verrekening van deze vordering met een eventueel recht op algemene bijstand, een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ dan wel een Bbz-uitkering; en

b. een wettelijk verbod om medewerking te verlenen aan een schuldregeling indien de vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.

De verplichting tot terugvordering geldt voor vorderingen die zijn ontstaan na inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving per 1 januari 2013.

Met betrekking tot de bevoegdheid tot intrekking of herziening is de Wet aanscherping handhaving aangepast, in die zin dat intrekking en herziening een verplichting wordt als sprake is van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering als gevolg van een schending van de inlichtingenplicht (artikel 54 lid 3 van de Participatiewet).

Met betrekking tot brutering is de Participatiewet na inwerkingtreding van de Wet aanscherping niet gewijzigd. Daar artikel 58, lid 5, van de Participatiewet het college echter verplicht tot terugvordering van de kosten van bijstand en tot deze kosten eveneens de eventueel afgedragen belasting en premies behoren, heeft het college op dit vlak niet de vrijheid om (gedeeltelijk) van brutering af te zien indien verrekening niet mogelijk blijkt.

In hoofdstuk 2 worden de beleidsregels inzake de bevoegdheid tot terugvordering, intrekking/herziening, brutering en invordering in het kader van de Participatiewet, IOAW en IOAZ nader uitgewerkt.

In hoofdstuk 3 wordt de betalingsverplichting verder uitgewerkt.

Indien geen uitkering (meer) wordt ontvangen wordt de aflossingscapaciteit na 12 maanden opnieuw vastgesteld. Daarna wordt de aflossingscapaciteit deels in aanmerking genomen om de prikkel naar werk te behouden. Om uitvoeringstechnische redenen wordt geen rekening gehouden met de vakantietoeslag en de eindejaarsuitkering.

In hoofdstuk 4 zijn aanvullende bepalingen opgenomen over fraudeverordeningen die ontstaan zijn op of na 1 januari 2013 alsmede over de invordering van de boete bij een eerste verwijtbare gedraging. Bepalingen omtrent kwijtschelding van de vordering in verband met deelname aan een schuldregeling zijn voor deze vordering niet van toepassing.

Ten aanzien van invordering is ook opgenomen dat het surplus aan vermogen boven de bijstandsnorm ingevorderd wordt.

Beleidsregels terugz- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ

Hoofdstuk 1 ALGEMEEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoeterwoude;

    • c.

      fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • d.

      bestuurlijke boete: bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot terugbetaling van een geldsom, die gericht is op bestraffing van de overtreder;

    • e.

       herzien: het wijzigen van het recht op bijstand met terugwerkende kracht;

    • f.

      intrekking: het beëindigen van het recht op bijstand met terugwerkende kracht;

    • g.

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • h.

      h. IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • i.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • j.

      uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet, de Wet werk en bijstand  en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ.

Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering

Het college:

  • 1.

    herziet dan wel trekt het recht op uitkering in, indien de uitkering tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend;

  • 2.

    maakt ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals dezehaar op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de Participatiewet alsmede artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ toekomt.

Artikel 3 Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, lid 2 vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.

  • 2. Onder een signaal als genoemd in het eerste lid wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, lid 2 beperkt het college de terugvordering tot het bedrag dat teveel aan bijstand zou zijn verstrekt, zo belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan, indien sprake is van intrekking van het recht op bijstand over een langere periode omdat belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, lid 3 ziet het college af van brutering indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

Hoofdstuk 2 2 Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering (bij niet-fraudevorderingen)

Artikel 4 Reikwijdte

De bepalingen in hoofdstuk 2 zijn niet van toepassing op fraudevorderingen, alsmede boetes die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan.

Paragraaf 2.1 Kwijtschelding in verband met het gedurende een bepaalde periode voldoen aan de betalingsverplichtingen

Artikel 5  Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

  • 1. In afwijking van artikel 2, tweede lid besluit het college besluit af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende drie jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan; of

    • b.

      gedurende drie jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft voldaan heeft voldaan; of

    • c.

      gedurende drie jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

    • d.

      Het besluit als bedoeld in het eerste lid sub a. en b. wordt slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht. Tot  toepassing van het eerste lid, sub c. wordt uitsluitend ambtshalve besloten.

  • 2. Er vindt geen terugvordering plaats als de betreffende kosten van bijstand zijn gemaakt meer dan twee jaar voor de datum van verzending van het besluit tot terugvordering conform artikel 58 lid 6 Participatiewet.

  • 3. Het college kan besluiten af te zien van terugvordering indien sprake is van dringende bijzondere omstandigheden in het individuele geval waarbij terugvordering naar het oordeel van het college onaanvaardbare consequenties tot gevolg heeft.

Artikel 6 Uitzondering

  • 1. Artikel 5 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 2. Het op basis van artikel 5 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Paragraaf 2.2 Kwijtschelding in verband met kruimelbedragen

Artikel 7 Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen

In afwijking van het bepaalde in artikel 2 lid 2 kan het college afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien de terug te vorderen uitkering een bedrag van € 150,00 op netto basis per kalenderjaar niet te boven gaat en er ten laste van de belanghebbende geen andere vorderingen openstaan.

Paragraaf 2.3 Schuldregeling

Artikel 8 Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 60c van de Participatiewet en artikel 29a van de IOAW en IOAZ, verleent het college medewerking aan een schuldregeling indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

    • d.

      de schuldregeling tot stand moet komen door een persoon of organisatie die ook daadwerkelijk volgens de gelden kwaliteitseisen in staat mag worden geacht een goede en evenwichtige schuldregeling te kunnen treffen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien:a.

    • a.

      de terugvordering van uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende dan wel de vordering ziet op bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet;

    • b.

      de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 3. Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichting ondanks eerdere waarschuwing blijft schenden; dan wel;

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Paragraaf 2.4 Terugvorderingsbeschikking

Artikel 9 De inhoud van de beschikking

In de terugvorderingsbeschikking wordt vermeld:

  • a.

    de reden dat en de periode waarover de kosten van bijstand of inkomensvoorziening worden teruggevorderd;

  • b.

    het bedrag van de teruggevorderde bijstand of inkomensvoorziening;

  • c.

    de wijze van verrekening, indien besloten wordt de teruggevorderde bijstand of inkomensvoorziening te verrekenen en;

  • d.

    indien van toepassing, de reden dat van terugvordering wordt afgezien.

Hoofdstuk 3 Invordering

Paragraaf 3.1 De betalingsverplichting

Artikel 10 Algemeen

Het college start de invordering, indien mogelijk, gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering.

Artikel 11 Verrekening

  • 1. Indien de persoon van wie kosten van bijstand als bedoeld in de artikelen 58, met uitzondering van het eerste lid, en 59 Participatiewet worden teruggevorderd algemene bijstand of een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ maakt het college gebruik van de bevoegdheid tot verrekening van die kosten met die algemene bijstand of uitkering.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de Participatiewet  en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ gaat het college, indien mogelijk, meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ.

  • 3. Indien sprake is van een fraudevordering kan besloten worden tot invordering door middel van verrekening met een stimulerings- en/of uitstroompremie.

Artikel 12 . Brutering van de terug te vorderen bijstand of inkomensvoorziening

  • 1. De door het college over de verstrekte bijstand of inkomensvoorziening in het kader van de Participatiewet, IOAW of IOAZ afgedragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding als bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, maken onderdeel uit van de kosten die worden teruggevorderd, voor zover deze belasting, premies en vergoeding niet kunnen worden verrekend met de door het college af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding.

  • 2. Indien in december van het kalenderjaar waarin een vordering is ontstaan wordt besloten tot terugvordering, doet het college belanghebbende het aanbod het bruteringsbedrag kwijt te schelden onder de voorwaarde dat het hele netto bedrag van de vordering vóór 15 januari van het daaropvolgende kalenderjaar moet zijn bijgeschreven op de rekening van de gemeente.

Artikel 13 Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit

  • 1. Indien belanghebbende een inkomen heeft tot 120% van het voor hem of haar van toepassing zijnde sociaal minimum bedraagt de aflossingsverplichting 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand, exclusief vakantietoeslag.

  • 2. De aflossingscapaciteit van de belanghebbende met een inkomen boven 120% van het voor hem of haar geldende sociaal minimum bedraagt het in lid 1 bedoelde bedrag, vermeerderd met 50% van het inkomen boven de 120% van het van toepassing zijnde sociaal minimum, exclusief vakantietoeslag.

  • 3. In afwijking van het eerste lid en tweede lid wordt de aflossingsverplichting voor fraudevorderingen ontstaan op of na 1 januari 2013 en de opgelegde bestuurlijke boete bij een eerste overtreding bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 4. In geval van beslaglegging door een derde (dat wil zeggen een andere schuldeiser dan het college), kan de aflossingsverplichting ingevolge de bovengenoemde leden voor alle vorderingen worden bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 14 Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de Participatiewet, IOAW of IOAZ

  • 1. De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering wordt gedurende twaalf maanden na de verzenddatum van dit besluit, gesteld op het bedrag dat belanghebbende maandelijks reeds afloste tijdens de bijstandsperiode of periode waarin een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ is ontvangen.

  • 2. Na afloop van de termijn van twaalf maanden als genoemd in het eerste lid wordt de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 13  tweede lid. indien sprake is van een inkomen boven de 120% van het van toepassing zijnde sociaal minimum, Indien dit niet het geval is blijft de maandelijkse aflossingscapaciteit gelijk.

  • 3. Als belanghebbende niet de voor het bepalen van de aflossingscapaciteit benodigde bewijsstukken overlegt, wordt de aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag van de vordering of het restant daarvan.

  • 4. Een bezwaarschrift tegen een op grond van het vorige lid genomen beslissing heeft schorsende werking, op voorwaarde dat belanghebbende alle voor het bepalen van de aflossingscapaciteit noodzakelijke bewijsstukken alsnog binnen de gestelde termijn overlegt.

  • 5. Het college informeert belanghebbende jaarlijks in de maand februari over het resterende bedrag van de vordering plus het in het voorgaande jaar betaalde.

  • 6. In bijzondere omstandigheden kan het college in afwijking van de voorgaande van dit artikel besluiten akkoord te gaan met een afwijkende betalingsregeling.

Artikel 15 Invorderingskosten bij uitstel en niet tijdige betaling

  • 1. Bij uitstel en niet tijdige betaling wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.

  • 2. Bij verzuim en niet tijdige betaling worden de kosten van aanmaning, de kosten van het uitvaardigen van een dwangbevel en de kosten van de deurwaarder bij belanghebbende in rekening gebracht.

Paragraaf 3.2 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting

Artikel 16 Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college

  • 1. Bij een gegrond vermoeden dat de afloscapaciteit van belanghebbende is gewijzigd, kan het college een draagkrachtonderzoek instellen.

  • 2. Voor zover geen gegrond vermoeden, als bedoeld in het eerste lid, aanwezig is, stelt het college telkens binnen twaalf maanden een draagkrachtonderzoek in.

  • 3. Indien het college als gevolg van een draagkrachtonderzoek besluit tot wijziging van de betalingsverplichting wordt belanghebbende hiervan in kennis gesteld bij beschikking.

  • 4. In het geval van een gewijzigde betalingsverplichting wordt deze opgelegd, indien mogelijk, met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op die van de beschikking.  

Paragraaf 3.3 De invorderingsbeschikking

Artikel 17 De inhoud van de Invorderingsbeschikking

In de invorderingsbeschikking wordt vermeld:

  • a.

    het bedrag van de teruggevorderde bijstand of inkomensvoorziening;

  • b.

    de berekening van de aflossingscapaciteit, leidend tot het maandelijks af te lossen bedrag (de betalingsverplichting);

  • c.

    de begindatum van de betalingsverplichting;

  • d.

    de termijn waarbinnen de teruggevorderde bijstand of inkomensvoorziening moet zijn terugbetaald;

  • e.

    de incassomaatregelen die kunnen worden genomen als niet (op tijd) wordt betaald, alsmede de dientengevolge bijkomende kosten (zie artikel 18) en

  • f.

    in geval van brutering de mogelijkheid van de belastingdienst belasting en premies terug te vragen (negatief inkomen) en

  • g.

    het jaarlijkse draagkrachtonderzoek (artikel 16, lid 2).

Paragraaf 3.4 Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Artikel 18 Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting

Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt en verrekening niet mogelijk is, wordt het terugvorderingbesluit ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de per omgaande gestarte betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 Awb.

Hoofdstuk 4 Aanvullende bepalingen terug- en invordering van fraudevorderingen en boetes

Artikel 19 Reikwijdte

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn uitsluitend van toepassing op fraudevorderingen en boetes op grond van artikel 58 lid 1 Participatiewet en artikel 25 lid 1 IOAW en IOAZ en die op of na 1 januari 2013 ontstaan zijn.

Artikel 20 Bepalingen met betrekking tot herziening, intrekking en brutering.

Het college is verplicht tot aanpak van fraude. In dit kader:

  • 1.

    herziet dan wel trekt het college het recht op uitkering in, indien de uitkering tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend;

  • 2.

    vordert het college de te hoog of ten onrechte verstrekte uitkering terug op grond van artikel 58, eerste lid en artikel 59 van de Participatiewet alsmede artikel 25, eerste lid en artikel 26 IOAW en IOAZ terug;

  • 3.

    bruteert het college de vordering voor zover deze niet voor afloop van het kalenderjaar is voldaan.

Artikel 21 Afzien van verdere terugvordering als gedurende een bepaalde periode aan de betalingsverplichtingen is voldaan.

  • 1. In afwijking van artikel 20 tweede lid maakt het college gebruik van de bevoegdheid

    af te zien van verdere terugvordering van uitkering indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

    • b.

      gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald.

    • c.

      gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is, dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

  • 2. In beginsel wordt een besluit als genoemd in het eerste lid, aanhef sub a. en  b. daarom schriftelijk heeft verzocht. Tot toepassing van het eerste lid onder c wordt uitsluitend ambtshalve besloten.

Artikel 22  Invordering op vermogen

  • 1. Alvorens tot verrekening in gevolge artikel 10 wordt overgegaan geldt als aanvullende voorwaarde dat belanghebbende indien hij over een vermogen beschikt dan wel komt te beschikken , dit vermogen – voor zover dit meer bedraagt dan drie keer de voor hem geldende bijstandsnorm- volledig aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 2. Bij de vaststelling of belanghebbende over vermogen beschikt als bedoeld in het eerste lid;

    • a.

      worden de vorderingen die het gevolg zijn van teveel ontvangen uitkering buiten beschouwing gelaten; en

    • b.

      is het bepaalde in artikel 34,tweede lid, onder a en d van de Participatiewet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 23 Volgorde invordering

  • 1. Verrekening en terugbetaling vindt bij voorrang plaats op de boete.

  • 2. In afwijking van lid 1 vindt verrekening en terugbetaling  eerst plaats op de fraudevordering indien de fraudevordering het lopende kalenderjaarvolledig kan worden verrekend of terugbetaald.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 24 Onvoorziene situaties

In alle gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien of toepassing daarvan niet overeenkomt met de bedoeling van deze regels, beslist het college.

Artikel 25 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in de beleidsregels, indien strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden.

Artikel 26 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als "Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Zoeterwoude 2015.

Artikel 25 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking.

Artikel 26 Intrekken oude beleidsregels

De Beleidsregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ gemeente Zoeterwoude 2013 worden ingetrokken.

Ondertekening

Het college van burgemeester en wethouders van gemeente Zoeterwoude, 21 april 2015
De secretaris,
W.A.M. Zoetemelk-Van der Hulst
De burgemeester,
E.G.E.M. Bloemen

Toelichting op een aantal specifieke beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Zoeterwoude 2015

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 3.

In artikel 3 staan vervolgens de algemene - binnen de jurisprudentie geformuleerde - uitzonderingen op de in artikel 2 genoemde hoofdregel beschreven. Het gaat hier om situaties waarvan binnen de jurisprudentie is komen vast te staan dat het college ongeacht een gehoudenheid tot terugvordering dan wel brutering dient af te zien van haar vaste gedragslijn. Het college heeft in deze niet de vrijheid om van deze in de jurisprudentie benoemde uitzonderingen af te wijken. Het gaat meer specifiek om:

  • 1.

    De zesmaanden jurisprudentie

    De zesmaanden jurisprudentie komt er kortheidshalve op neer dat de gemeente binnen zes maanden nadat zij een signaal heeft ontvangen, over dient te gaan tot aanpassing van het recht op uitkering. Een signaal kan daarbij worden gedefinieerd als relevante informatie over de uitkeringsgerechtigde waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats binnen de genoemde zes maanden, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zes maanden nog te veel aan uitkering is verstrekt. De zesmaanden jurisprudentie speelt niet indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht.

  • 2.

    Beperkte overschrijding van de vermogensgrens gedurende langere tijd. De situatie kan bestaan dat betrokkene niet heeft gemeld dat hij over een vermogen beschikt dat in beperkte mate de vermogensgrens overstijgt. Komt het college hierachter dan is zij in wezen gerechtigd om de bijstand over de gehele periode van de overschrijding in te trekken. Vaste jurisprudentie is echter dat in deze situatie de terugvordering dient te worden beperkt tot het bedrag dat niet zou zijn verstrekt indien betrokkene de beperkte overschrijding van de vermogensgrens wel tijdig zou hebben gemeld.

  • 3.

    Afzien van brutering.

    Ook het bruteren van de vordering is een bevoegdheid (behoudens fraudevorderingen). Naar vaste rechtspraak dient te worden afgezien van brutering, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van een betrokkene en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

Hoofdstuk 2 Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering

Artikel 4.

In verband met de invoering van de Wet aanscherping komen fraudevorderingen enkel in de bij wet geregelde situaties (artikel 58, zevende lid van de Participatiewet en artikel 25, zesde lid van de IOAW en IOAZ) voor kwijtschelding in aanmerking. Het bepaalde in hoofdstuk II is daarom niet van toepassing op fraudevorderingen.

Artikel 7.

In beleid kan het college de hoogte bepalen van zgn. kruimelbedragen waarbij het college kan afzien van een terugvorderingsbesluit of nadere invordering nadat een terugvorderingsbesluit is genomen en een of meerdere invorderingsmaatregelen zonder resultaat zijn geweest.

Hoofdstuk 3 Invordering

In hoofdstuk wordt gebruikelijk een uitwerking gegeven van de wijze waarop de vordering wordt ingevorderd. De bepalingen binnen dit hoofdstuk zien op (a) de betalingsverplichting, (b) de controle op de hoogte van de betalingsverplichting en (c) de gevolgen bij niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting.

Met betrekking tot de invordering van fraudevorderingen, alsmede de daarmee samenhangende boete, is enkel bepaald dat verrekening verplicht is voor zover dit mogelijk is omdat aan betrokkene een Participatiewet, IOAW, IOAZ dan wel Bbz-uitkering wordt verstrekt. Op andere vlakken heeft het college aldus beleidsvrijheid. Voor fraudevorderingen geldt in zijn algemeenheid een stringenter invorderingsbeleid dan overige vorderingen binnen het bestand.

Artikel 11.

Voor zover betrokkene na afgifte van het terugvorderingsbesluit een uitkering ontvangt in het kader van de Participatiewet, IOAW of IOAZ is het college bevoegd om tot verrekening van de vordering over te gaan. Gekozen wordt om direct tot verrekening over te gaan en niet te wachten totdat het besluit tot invordering in kracht is getreden (6 weken na afgifte)

Zoals reeds meerdere keren aangegeven geldt voor fraudevorderingen ontstaan na 1 januari 2013 en de daarmee samenhangende boete een verrekeningsplicht. Dit artikel ziet daarom niet op deze vorderingen.

Artikel 14.

Bij beëindiging of intrekking van de uitkering, wordt de aflossingscapaciteit 12 maanden na de verzenddatum van het besluit tot beëindiging of intrekking opnieuw vastgesteld. Indien de volledige draagkrachtruimte in aanmerking wordt genomen kan dit uitstroom naar werk belemmeren.

Werk gaat boven uitkering en om uitstroom te bevorderen wordt dan ook niet de volledige draagkrachtruimte in aanmerking genomen.

Artikel 15.

Het college heeft besloten om de wettelijke rente niet aan de burger in rekening te brengt. Eventueel bijkomende kosten zoals kosten dwangbevel en deurwaarderskosten worden wel in rekening gebracht.

Hoofdstuk 4 Aanvullende bepalingen terug-en invordering van fraudevorderingen en boetes

Artikel 20.

In verband met de wetswijziging die op 1 juli 2013 is ingegaan wordt in het kader van fraudevorderingen die ontstaan zijn op of na 1 januari 2013, de uitkering herzien of ingetrokken. De ten onrechte verstrekte uitkering wordt teruggevorderd. Fraudevorderingen worden zoals wettelijk voorgeschreven bruto teruggevorderd. De boete wordt over de netto ten onrechte bijstand berekend.Het fraudebedrag minus eventuele ontvangsten in het lopende kalenderjaar wordt aan het eind van het jaar gebruteerd.

Artikel 21.

Van de bevoegdheid om in bepaalde situaties van verdere invordering wordt afgezien, zoals aangegeven in artikel 58 lid 7 wordt gebruik gemaakt.

Artikel 22.

Fraudevorderingen dienen in beginsel volledig te worden terugbetaald. Als de belanghebbende over middelen beschikt hoger dan drie maal de van toepassing zijnde bijstandsnorm dient het meerdere op de schuld te worden afgelost.

Artikel 23.

Fraudevorderingen zijn preferente vorderingen en boetes zijn concurrente vorderingen. Het ligt daarom voor de hand dat tijdens de uitkeringsperiode eerst op de boetes worden afgelost. Hiervan kan worden afgeweken als de vordering in het kalenderjaar kan worden verrekend of worden terugbetaald.