Regeling vervallen per 01-07-2016

Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland

Geldend van 27-05-2016 t/m 30-06-2016

Intitulé

Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland

Gedeputeerde Staten van de Provincie Zuid-Holland,

gelet op artikel 3 van de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013;

overwegende dat het wenselijk is uitvoering te geven aan het beleid ten aanzien van verkeer en vervoer op provinciaal niveau in samenhang met het beleid op landelijk niveau;

besluiten:

vast te stellen de Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland (prov. blad 2015, reg. nr. 6586), gewijzigd bij besluit van 24 mei 2016 (Prov. Blad 2016, nr. 2957)

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

-aanmeerlocatie: wallocatie die dient als veerstoep of aanmeersteiger voor een veerdienst;

-Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (Pb EU 2014, L187);

-Asv: Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013;

-autoveer: vaartuig dat geschikt en ingericht is voor het overzetten van motorvoertuigen, fietsen, snorfietsen, bromfietsen en voetgangers;

-Awb: Algemene wet bestuursrecht;

-bedrijfsvervoer: vervoer van werknemers door of vanwege de werkgever verzorgd:

  • 1.

    naar en van de werkplek, voorafgaand aan, onderscheidenlijk na afloop van de werkzaamheden;

  • 2.

    dat wordt verricht met bussen dan wel met auto’s ingericht voor vervoer van meer dan zevenpersonen, de bestuurder daaronder niet begrepen;

-Bestedingsplan Mobiliteit: plan ten behoeve van de besteding en reservering van gelden voor het realiseren van mobiliteitsdoeleinden;

-bushaltelocatie: locatie waar een haltepaal aanwezig is, waar je in of uit de lijnbus kunt stappen;

-buurtbusproject: vorm van openbaar vervoer in een bepaald gebied waarbij de dienstregeling wordt uitgevoerd met buurtbussen door een vereniging met vrijwillige chauffeurs;

-buurtbusvereniging: vereniging van vrijwilligers die een dienstregeling met buurtbussen uitvoert;

-concessie: recht als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Wet personenvervoer 2000;

-concessiehouder: vervoerder aan wie door Gedeputeerde Staten concessie is verleend;

-constructie van de veerdienst: rechtsvorm van de veerexploitant en type veerpont;

-De-minimisverordening: Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (Pb EU 2013, L 352);

-gedragsbeïnvloeding: het beïnvloeden van het gedrag van de verkeersdeelnemer op het gebied van verkeersveiligheid;

-grote onderneming: onderneming die niet aan de in Bijlage I van de Algemene groepsvrijstellings-verordening vastgestelde criteria voldoet;

-haltescan: geautomatiseerd systeem waarin de toegankelijk gemaakte bushaltelocatie systematisch en overzichtelijk kan worden ingevoerd en weergegeven;

-infrastructureel project: regionaal project of lokaal project dan wel regionaal openbaar vervoerproject betrekking hebbend op de verbetering van de verkeersveiligheid, bereikbaarheid of leefbaarheid;

-lokaal project: infrastructureel project ten behoeve van de verkeersveiligheid dat past binnen de categorisering die in bijlage 1 bij deze regeling is opgenomen;

-MKB-onderneming: onderneming die aan de in Bijlage I van de Algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde criteria voldoet;

-mobiliteitsmanagement: activiteiten en maatregelen om te komen tot structurele reductie van (solistisch) autogebruik om zo een bijdrage te leveren aan een betere bereikbaarheid en een beter milieu;

-regio: openbaar lichaam dat is ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen of een gemeente die door herindeling is ontstaan en bestaat uit de gemeenten die voor de herindeling samenwerkten in een openbaar lichaam dat was ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

-regionaal openbaar vervoer project: infrastructureel project specifiek ten behoeve van het verbeteren van de doorstroming, betrouwbaarheid of kwaliteit van het openbaar vervoer waarvan de kosten hoger zijn dan € 25.000,00;

-regionaal project: infrastructureel project waarvan de kosten hoger dan € 200.000,00 zijn;

-reizigerskilometer: vervoersprestatie die gerealiseerd wordt door één werknemer over één kilometer Nederlands grondgebied te vervoeren;

-reizigersplatform: rechtspersoon die krachtens zijn statutaire doelstellingen of zijn feitelijke werkzaamheden de belangen van de reizigers in het openbaar vervoer behartigd;

-ROV-ZH: Regionaal Ondersteuningsbureau Verkeersveiligheid Zuid-Holland;

-RPV: Regionale Projectgroep Verkeersveiligheid;

-sociale veiligheid: (het gevoel van) veiligheid van een reiziger of personeel in trein of bus, alsmede in of in het directe toegangsgebied tot een station of halte;

-spaarproject: regionaal project waarvoor maximaal vijf jaar aaneengesloten wordt gespaard door subsidieverstrekking op grond van de Uitvoeringsregeling Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer, de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering verkeer en vervoer Zuid-Holland 2012, de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering verkeer en vervoer Zuid-Holland 2013 of deze regeling en dat uiterlijk in het zesde opeenvolgende jaar wordt gerealiseerd;

-veerdienst: het bedrijfsmatig vervoeren van personen of motorvoertuigen door middel van een veerpont;

-veerexploitant: onderneming die voor eigen rekening en verantwoordelijkheid een veerdienst exploiteert;

-veerinfrastructuur: totaal van aanmeerlocaties, aanlegsteigers, wachtruimten, fietsenstallingenen reisinformatiesystemen;

-veerinfrastructuurproject: verrichten van werkzaamheden aan de veerinfrastructuur;

-veerpont: een autoveer of een voet- en fietsveer;

-veerproject: nieuwbouw of renovatie van een veerpont;

-voet- en fietsveer: vaartuig dat uitsluitend geschikt is en ingericht is voor het overzetten van fietsen, snorfietsen, bromfietsen en voetgangers;

-vrijvalproject: door een regio aangemeld infrastructureel project dat gerealiseerd kan worden met BDU-middelen die zijn vrijgevallen nadat subsidie is verstrekt op grond van de Uitvoeringsregeling Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer, de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering verkeer en vervoer Zuid-Holland 2012 of de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering verkeer en vervoer Zuid-Holland 2013;

-Zuid-Holland: het grondgebied van de provincie Zuid-Holland met uitzondering van het grondgebiedvan de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.

Artikel 1.2 Bestedingsplan Mobiliteit

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een Bestedingsplan Mobiliteit vast.

Artikel 1.3 BDU verantwoording

In afwijking van de prestatieverantwoording als bedoeld in de artikelen 2.10, 7.6, 8.8, 9.8, 10.8, 11.8 en 13.9, wordt bij de verstrekking van subsidie aan gemeenten en regio's uit middelen die de provincie heeft verkregen in het kader van de Wet BDU verkeer en vervoer in de beschikking tot subsidieverleningbepaald dat deze subsidie verantwoord dient te worden met toepassing van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

Paragraaf 2 Infrastructurele projecten

Artikel 2.1 Subsidiabele activiteiten en prestaties

1. Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van infrastructurele projecten.

2. Subsidie, als bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot een verbetering van de verkeersveiligheid, bereikbaarheid of leefbaarheid.

Artikel 2.2 Doelgroep

Subsidie, als bedoeld in artikel 2.1, wordt uitsluitend verstrekt aan gemeenten, waterschappen en regio’s.

Artikel 2.3 Aanvraagperiode

In afwijking van artikel 26, eerste lid, van de Asv kan een aanvraag voor subsidies, als bedoeld in artikel 2.1, worden ingediend binnen drie maanden na inwerkingtreding van deze regeling.

Artikel 2.4 Subsidievereisten

1. Om voor subsidie, als bedoeld in artikel 2.1, in aanmerking te komen, zijn de infrastructureleprojecten opgenomen in het laatst vastgestelde Bestedingsplan Mobiliteit.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op een vrijvalproject.

Artikel 2.5 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

a. kosten voor de aankoop van onroerende zaken ten behoeve van de uitvoering van het infrastructurele project;

b. vergunningen en leges;

c. materialen;

d. uitvoeringskosten van de werkzaamheden van aanleg, bouw, wijziging of inrichting van de betrokken infrastructuur;

e. bijkomende voorzieningen om de betrokken infrastructuur na voltooiing van het werk zijn functiete laten vervullen;

f. met het project samenhangende redelijk geachte schadevergoedingen aan derden;

g. niet-verrekenbare en niet-compensabele omzetbelasting/BTW.

Artikel 2.6 Niet subsidiabele kosten

Onverminderd het bepaalde in artikel 16 van de Asv komen de volgende kosten niet voor subsidie inaanmerking:

a. kosten die redelijkerwijs ten laste van andere kostendragers gebracht kunnen worden;

b. kosten die redelijkerwijs zijn toe te rekenen aan achterstallig onderhoud;

c. kosten voor vervanging van leidingen en verkeersregelinstallaties;

d. kosten van algemeen bestuurlijke aard;

e. kosten van voorbereiding, administratie en toezicht;

f. kosten van onroerende zaken die reeds in eigendom zijn van de opdrachtgever, tenzij het onroerendgoed minder dan 10 jaren voorafgaand aan de aanleg van het project en speciaal voor de aanleg van het betreffende project is aangekocht.

Artikel 2.7 Subsidiehoogte

1. De hoogte van de subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.

2. In afwijking van het eerste lid bedraagt voor regionale openbaar vervoer projecten de hoogte van de subsidie ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten.

3. In afwijking van het eerste en tweede lid kunnen in bijzondere gevallen Gedeputeerde Staten besluiten om voor een infrastructureel project het subsidiepercentage verhogen indien de beschikbare middelen dit toelaten.

Artikel 2.8 Intrekking

1. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieverlening intrekken indien een infrastructureel project vervalt, dan wel aanbesteding en gunning van het werk niet hebben plaatsgevonden binnen zes maanden na de door de subsidieontvanger aangegeven datum van ingebruikname van het project.

2. Op het eerste lid kan een uitzondering worden gemaakt indien vertraging tijdig bij Gedeputeerde Staten is gemeld, conform het bepaalde in artikel 18 van de Asv en daarbij een onderbouwing wordt gegeven van de oorzaken van de vertraging en waarom deze niet te voorzien waren op het moment dat de aanvraag werd ingediend.

Artikel 2.9 Verplichtingen van de subsidieontvanger

1. In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:

a. de subsidieontvanger realiseert het infrastructurele project binnen drie jaar na subsidieverlening, tenzij er sprake is van een spaarproject;

b. de subsidieontvanger rapporteert jaarlijks vóór 1 november aan Gedeputeerde Staten over de voortgang van het project;

c. de subsidieontvanger werkt mee aan tussentijdse verzoeken tot nadere informatie.

2. Gedeputeerde Staten kunnen op een gemotiveerd verzoek van de subsidieontvanger besluitende in het eerste lid onder a genoemde termijn met maximaal een jaar te verlengen.

Artikel 2.10 Prestatieverantwoording

1. Bij een subsidie van minder dan € 25.000,00 toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal.

2. Bij een subsidie vanaf € 25.000,00 maar minder dan € 125.000,00 toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal.

3. Bij een subsidie van € 125.000,00 of meer gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een controleverklaring en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format.

Artikel 2.11 Bevoorschotting

1. Het voorschot voor subsidies van € 25.000,- en hoger bedraagt maximaal 80% van het verleende bedrag, indien gunning van het infrastructurele project naar aanleiding van een aanbesteding heeft plaatsgevonden.

2. In afwijking van het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten een voorschot verstrekken van maximaal 30% van het verleende bedrag, indien nog grondverwerving noodzakelijk is voor realisatie van het infrastructurele project.

3. Indien een voorschot is verleend op grond van het tweede lid, kan na overlegging van een bewijs van gunning van het infrastructurele project naar aanleiding van een aanbesteding een aanvullend voorschot worden verstrekt van maximaal 50% van het verleende bedrag.

Paragraaf 3 Regionaal openbaar vervoer over weg en spoor

Artikel 3.1 Subsidiable activiteiten en prestatie

1. Subsidie kan worden verstrekt voor de exploitatie en ontwikkeling van het openbaar vervoer als bedoeld in artikel 1, onderdeel h van de Wet personenvervoer 2000.

2. Subsidie, als bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt in de vorm van een boekjaarsubsidie.

3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot algemeen toegankelijk openbaar vervoer over wegen spoor.

Artikel 3.2 Doelgroep

Subsidie, als bedoeld in artikel 3.1, wordt uitsluitend verstrekt aan concessiehouders.

Artikel 3.3 Subsidievereisten

1. Om voor subsidie, als bedoeld in artikel 3.1, in aanmerking te komen voert de concessiehouder de exploitatie en de ontwikkeling van het openbaar vervoer uit conform de verleende concessie.

2. In afwijking van artikel 9 van de Asv wordt de concessiebeschikking aangemerkt als een aanvraag om een verlening van een subsidie voor de activiteiten als bedoeld in artikel 3.1.

Artikel 3.4 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt ten hoogste het bedrag dat voortvloeit uit de concessie.

Artikel 3.5 Subsidievaststelling

1. In afwijking van artikel 29, tweede lid van de Asv, wordt de aanvraag tot subsidievaststelling ingediend binnen de in de concessiebeschikking bepaalde termijn.

2. Indien de concessiebeschikking de gegevens noemt die bij de aanvraag tot subsidievaststelling overgelegd dienen te worden, gaat de aanvraag tot vaststelling van de subsidie vergezeld vandeze gegevens.

3. Indien in de concessiebeschikking geen gegevens worden genoemd die bij de aanvraag tot vastststelling overgelegd dienen te worden, gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een controleverklaring en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format, alsmede een winst- en een verliesrekening en een jaarverslag van de activiteiten.

Artikel 3.6 Bevoorschotting

1. Het voorschot bedraagt maximaal 100% van het verleende bedrag.

2. Het voorschot wordt op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte in termijnen uitgekeerd waarvan de hoogte en de tijdstippen in de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald.

Paragraaf 4 Regionaal openbaar vervoer over water

Artikel 4.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

1. Subsidie kan worden verstrekt voor de exploitatie van het personenvervoer als bedoeld in artikel 7 van het Besluit personenvervoer 2000.

2. Subsidie, als bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt in de vorm van een boekjaarsubsidie.

3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling per passagiersschip

Artikel 4.2 Doelgroep

Subsidie, als bedoeld in artikel 4.1, wordt uitsluitend verstrekt aan vervoerders, als bedoeld in artikel 7 van het Besluit personenvervoer 2000.

Artikel 4.3 Subsidieaanvraag

In afwijking van artikel 10 van de Asv, wordt de in artikel 7, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000 bedoelde overeenkomst aangemerkt als een aanvraag om een verlening van een subsidie voor de activiteiten als bedoeld in artikel 4.1.

Artikel 4.4 Subsidievereisten

Om voor subsidie, als bedoeld in artikel 4.1, in aanmerking te komen voert de vervoerder het personenvervoer uit conform de in artikel 7, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000 bedoelde overeenkomst.

Artikel 4.5 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt ten hoogste het bedrag dat voortvloeit uit de in artikel 7, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000 bedoelde overeenkomst.

Artikel 4.6 Subsidievaststelling

De aanvraag om een subsidievaststelling gaat vergezeld van een controleverklaring en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format, alsmede een winst- en een verliesrekening en een jaarverslag van de activiteiten.

Artikel 4.7 Bevoorschotting en betaling

1. Het voorschot bedraagt maximaal 100% van het verleende bedrag.

2. Het voorschot wordt op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte in termijnen uitgekeerd waarvan de hoogte en de tijdstippen in de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald.

Paragraaf 5 Collectief vraagafhankelijk vervoer

Artikel 5.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

1. Subsidie kan worden verstrekt voor de exploitatie van collectief vraagafhankelijk vervoer en de instandhouding van de stichtingen dan wel regio's die het collectief vraagafhankelijk vervoer verzorgen.

2. Subsidie, als bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt in de vorm van een boekjaarsubsidie.

3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot algemeen toegankelijk op maat gesneden openbaar vervoer.

Artikel 5.2 Doelgroep

Subsidie, als bedoeld in artikel 5.1, wordt uitsluitend verstrekt aan regio's of stichtingen die zijn ingesteld om overeenkomsten te sluiten met vervoerders die de exploitatie van het collectief vraagafhankelijkvervoer, als bedoeld in artikel 6 van het Besluit personenvervoer 2000, verzorgen.

Artikel 5.3 Aanvraagperiode

In afwijking van artikel 26, eerste lid, van de Asv kan een aanvraag voor subsidies, als bedoeld in artikel 5.1, worden ingediend binnen drie maanden na inwerkingtreding van deze regeling.

Artikel 5.4 Subsidievereisten

1. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 5.1 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

a. de subsidieaanvrager heeft een samenwerkingsovereenkomst gesloten met Gedeputeerde Staten en de overige betrokken bestuursorganen;

b. de subsidieaanvrager heeft een overeenkomst met een vervoerder gesloten voor de exploitatie van het collectief vraagafhankelijk vervoer.

2. In afwijking van artikel 9 van de Asv geldt een daartoe ingediende begroting als aanvraag voor subsidie.

Artikel 5.5 Subsiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende daadwerkelijk gemaakte kosten voor subsidie in aanmerking:

a. kosten voor exploitatie van het collectief vraagafhankelijke vervoer conform de overeenkomst, als bedoeld in artikel 5.4, onderdeel b;

b. kosten voor het in stand houden van de subsidieontvanger.

Artikel 5.6 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie wordt bepaald aan de hand van een prognose van de groei of afname van het reizigersvervoer, de op het moment van de subsidieaanvraag geldende tarieven, het aantal vervoerszones en de kosten voor het in stand houden van de subsidieontvanger.

Artikel 5.7 Subsidievaststelling

1. In afwijking van artikel 29, tweede lid van de Asv, wordt de aanvraag tot subsidievaststelling ingediend binnen de in de samenwerkingsovereenkomst bepaalde termijn.

2. Indien de samenwerkingsovereenkomst de gegevens noemt die bij de aanvraag tot subsidievaststelling overgelegd dienen te worden, gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van deze gegevens.

3. Indien in de samenwerkingsovereenkomst geen gegevens worden genoemd die bij de aanvraag tot vastststelling overgelegd dienen te worden, gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een controleverklaring en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format, alsmede een winst- en een verliesrekeningen een jaarverslag van de activiteiten.

Artikel 5.8 Bevoorschotting en betaling

1. Het voorschot bedraagt maximaal 100% van het verleende bedrag.

2. Het voorschot wordt op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte in termijnen uitgekeerd waarvan de hoogte en de tijdstippen in de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald.

Paragraaf 6 Oprichting buurtbusverenigingen

Artikel 6.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

1. In afwijking van artikel 11, eerste lid, onder d, van de Asv kan eenmalig subsidie worden verstrekt voor het oprichten van een buurtbusvereniging.

2. Subsidie, als bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot een buurtbusvereniging.

Artikel 6.2 Doelgroep

Subsidie, als bedoeld in artikel 6.1, wordt uitsluitend verstrekt aan buurtbusverenigingen en buurtbusverenigingen in oprichting.

Artikel 6.3 Weigeringsgronden

1. In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie, als bedoeld in artikel 6.1, geweigerd indien de buurtbusvereniging of de buurtbusvereniging in oprichting kennelijk niet de intentie of capaciteiten heeft om een buurtbusproject uit te voeren.

2. In afwijking van artikel 11, eerste lid, onder a van de Asv wordt een subsidie niet geweigerd indien de activiteit reeds in uitvoering is voordat de aanvraag is ingediend.

Artikel 6.4 Subsidievereisten

Om voor subsidie, als bedoeld in artikel 6.1, in aanmerking te komen, toont de buurtbusvereniging of de buurtbusvereniging in oprichting aan dat ze in staat gesteld wordt een buurtbusproject uit te voeren.

Artikel 6.5 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt € 2.000,00.

Artikel 6.6 Prestatieverantwoording

De subsidieontvanger toont desgevraagd door middel van een notariële akte en een verklaring van de concessiehoudende vervoerder aan dat de activiteit is verricht en de buurtbusvereniging een buurtbusproject kan gaan uitvoeren.

Paragraaf 7 Instandhouding buurtbusverenigingen

Artikel 7.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

1. Subsidie kan worden verstrekt voor de instandhouding van de buurtbusvereniging.

2. Subsidie, als bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt in de vorm van een boekjaarsubsidie.

3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot de uitvoering van een buurtbusproject.

Artikel 7.2 Doelgroep

Subsidie, als bedoeld in artikel 7.1, wordt uitsluitend verstrekt aan buurtbusverenigingen.

Artikel 7.3 Aanvraagperiode

In afwijking van artikel 26, eerste lid, van de Asv kan een aanvraag voor subsidies, als bedoeld in artikel 7.1, worden ingediend binnen drie maanden na inwerkingtreding van deze regeling.

Artikel 7.4 Subsidievereisten

Om voor subsidie, als bedoeld in artikel 7.1, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

a. de buurtbusvereniging draagt zorg voor de uitvoering van een of meerdere buurtbusprojecten.

b. een buurtbusproject is erkend door Gedeputeerde Staten op grond van de Regeling Vaststelling Kenmerken en Startvoorwaarden Buurtbusprojecten provincie Zuid-Holland 2006.

Artikel 7.5 Subsidiehoogte

1. De hoogte van de subsidie bedraagt ten hoogste € 4.760,00 per buurtbusproject per jaar.

2. In afwijking van het eerste lid wordt de hoogte van subsidie voor een periode van minder dan twaalf maanden berekend naar rato van het aantal maanden waarop de subsidie betrekking heeft.

Artikel 7.6 Prestatieverantwoording

De subsidieontvanger toont desgevraagd door middel van een activiteitenverslag en een verklaringvan de concessiehoudende vervoerder aan dat de activiteiten zijn verricht.

Paragraaf 8 Toegankelijkheid bushaltelocaties

Artikel 8.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

1. Subsidie kan worden verstrekt voor het verbeteren van de toegankelijkheid van een bestaande bushaltelocatie.

2. Subsidie, als bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot een groter aantal beter toegankelijke bushaltes.

Artikel 8.2 Doelgroep

Subsidie, als bedoeld in artikel 8.1, wordt uitsluitend verstrekt aan gemeenten en waterschappen.

Artikel 8.3 Weigeringsgronden

In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie, als bedoeld in artikel 8.1 geweigerd indien het de aanleg van een nieuwe bushalte betreft.

Artikel 8.4 Subsidievereisten

Om voor subsidie, als bedoeld in artikel 8.1, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

a. de bushaltelocatie wordt gebruikt voor regionaal openbaar vervoer waarvoor Gedeputeerde Staten op grond van artikel 20 van de Wet personenvervoer bevoegd zijn tot het verlenen, wijzigen of intrekken van de concessie.

b. de bushaltelocatie wordt aangepast conform de volgende specificaties:

  • 1°. de hoogte perron: 18 cm;

  • 2°. haltebreedte: minimaal 1,50 meter (tenzij dit fysiek onmogelijk is, dan kan worden volstaan met een bushaltebreedte van 1,0 meter);

  • 3°. geleidelijnen met ribbelprofiel, als natuurlijke gidslijnen onvoldoende oriëntatie bieden;

  • 4°. attentiemarkering, met noppenprofiel; en

  • 5°. visuele blokmarkering perronrand.

Artikel 8.5 Niet subsidiabele kosten

De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking:

a. de kosten van regulier onderhoud aan een bushaltelocatie;

b. het plaatsen en vervangen van een abri;

c. kosten van voorbereiding, administratie en toezicht.

Artikel 8.6 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal € 10.000,00 per bushaltelocatie.

Artikel 8.7 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Aan de subsidieontvanger worden de volgende verplichtingen opgelegd:

a. de aanbesteding en gunning zijn afgerond binnen een jaar na de datum van subsidieverlening;

b. de realisatie van de toegankelijke halte vindt plaats uiterlijk binnen achttien maanden na de datum van subsidieverlening;

c. de subsidieontvanger vult na realisatie van de toegankelijk gemaakte bushaltelocatie de haltescan in en voegt aan de haltescan de foto’s toe van de betreffende toegankelijk gemaakte bushaltelocatie.

Artikel 8.8 Prestatieverantwoording

1. Bij een subsidie van minder dan € 25.000,00 toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal.

2. Bij een subsidie vanaf € 25.000,00 maar minder dan € 125.000,00 toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal.

3. Bij een subsidie van € 125.000,00 of meer gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een controleverklaring en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format.

Artikel 8.9 Bevoorschotting

Het voorschot voor subsidies van € 25.000,00 en hoger bedraagt maximaal 50% van het verleende bedrag.

Paragraaf 9 Sociale veiligheid

Artikel 9.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

1. Subsidie kan worden verstrekt aan activiteiten die zijn gericht op het sociaal veiliger maken van het openbaar vervoer.

2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot meer veiligheid bij het reizen met het openbaar vervoer; zowel subjectief als objectief.

Artikel 9.2 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 9.1, wordt uitsluitend verstrekt aan concessiehouders, vervoerders als bedoeld in artikel 7 van het Besluit personenvervoer 2000 en gemeenten.

Artikel 9.3 Weigeringsgronden

In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie, als bedoeld in artikel 9.1, geweigerd indien indien de activiteit waar de aanvraag betrekking op heeft al op grond van een verleende concessie dient te worden uitgevoerd.

Artikel 9.4 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 9.1 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

a. de activiteiten zijn gericht op het sociaal veiliger maken van:

  • 1°. openbaar vervoer objecten die publiekelijk toegankelijk zijn zoals stations en haltes;

  • 2°. het directe toegangsgebied zoals bestaande pleinen, straten en parkeerplaatsen, of

  • 3°. bestaand en nieuw rijdend materieel;

b. de activiteiten hebben tot doel:

  • 1°. het terugdringen van feitelijke incidenten;

  • 2°. het vergroten van de pakkans van personen die de veiligheid verstoren, of

  • 3°. het vergroten van het veiligheidsgevoel van reizigers;

c. indien de subsidie wordt aangevraagd door een gemeente, worden de activiteiten gecoördineerd door een platform voor sociale veiligheid.

Artikel 9.5 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen in ieder geval de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

a. inhuur van extra personeel voor menselijk toezicht, vooral in de vorm van controle en service in of nabij voertuigen, stations en haltelocaties;

b. technische hulpmiddelen en ICT, zoals camera’s en meld- of communicatiesystemen en de aanschaf en ontwikkeling van bijbehorende ICT-systemen;

c. opleiding en training van rijdend, toezichthoudend en operationeel leidinggevend personeel ten behoeve van de sociale veiligheid;

d. aanpassingen van voertuig of omgeving;

e. voorlichting en communicatie gericht op breed publiek of specifieke doelgroepen; en

f. samenwerkingsverbanden met onder andere politie, justitie, gemeentes en andere vervoerbedrijven.

Artikel 9.6 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt ten hoogste het bedrag dat gereserveerd is voor de desbetreffende ontvanger in het Uitvoeringsprogramma sociale veiligheid openbaar vervoer 2016-2019.

Artikel 9.7 Verplichtingen van de subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv wordt aan de subsidieontvanger de verplichting opgelegd binnen zes maanden na het tijdstip van subsidieverlening te beginnen met de uitvoering van de activiteiten.

Artikel 9.8 Prestatieverantwoording

1. Bij een subsidie van minder dan € 25.000,00 toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal.

2. Bij een subsidie vanaf € 25.000,00 maar minder dan € 125.000,00 toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal.

3. Bij een subsidie van € 125.000,00 of meer gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een controleverklaring en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format.

Artikel 9.9 Bevoorschotting

1. Het voorschot voor subsidies van € 25.000,00 en hoger bedraagt maximaal 80% van het verleende bedrag.

2. Het voorschot wordt op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte in termijnen uitgekeerd waarvan de hoogte en de tijdstippen in de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald.

Paragraaf 10 Mobiliteitsmanagement (Bedrijfsvervoer Wet sociale werkvoorziening)

Artikel 10.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

1. Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van bedrijfsvervoer.

2. Subsidie, als bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot een stimulering voor werkgevers om hun werknemers bedrijfsvervoer aan te bieden.

Artikel 10.2 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 10.1 wordt uitsluitend verstrekt aan regio's.

Artikel 10.3 Aanvraagperiode

In afwijking van artikel 26, eerste lid, van de Asv kan een aanvraag voor subsidies, als bedoeld in artikel 10.1, worden ingediend binnen drie maanden na inwerkingtreding van deze regeling.

Artikel 10.4 Weigeringsgronden

In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie, als bedoeld in artikel 10.1, geweigerd indien:

a. het bedrijfsvervoer een concurrerende werking heeft op voorzieningen voor lijngebonden en vraagafhankelijk openbaar vervoer;

b. het aangevraagde subsidiebedrag minder dan € 5.000,00 bedraagt.

Artikel 10.5 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 10.1 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

a. het bedrijfsvervoer wordt verzorgd door of in opdracht van één of meer regio's;

b. het bedrijfsvervoer is gericht op vervoer naar een werkplek in de provincie Zuid-Holland.

Artikel 10.6 Subsidiehoogte

1. De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal € 1,30 per deelnemende werknemer per dag die een minimumreisafstand van vijf kilometer per rijrichting heeft, of € 1,80 per 100 reizigerskilometers.

2. De maximale subsidiehoogte die voortvloeit uit het eerste lid wordt met 10% verlaagd voor ziekte en verlof.

3. Indien toepassing van dit artikel ertoe leidt dat de subsidie minder bedraagt dan € 5.000,00 wordt de subsidie geweigerd.

Artikel 10.7 Verplichtingen van de subsidieontvanger

De subsidieontvanger heeft in ieder geval de verplichting het gebruik van het bedrijfsvervoer per dagen per werknemer bij te houden.

Artikel 10.8 Subsidievaststelling

1. Bij een subsidie van minder dan € 25.000,00 toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag.

2. Bij een subsidie vanaf € 25.000,00 maar minder dan € 125.000,00 toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag.

3. Bij een subsidie van € 125.000,00 of meer gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een controleverklaring en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format.

Artikel 10.9 Bevoorschotting

Gedeputeerde Staten verlenen geen voorschot.

Paragraaf 11 Gedragsbeinvloeding verkeersveiligheid

Artikel 11.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

1. Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten op het gebied van gedragsbeïnvloeding verkeersveiligheid.

2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

3. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, leiden tot verbetering van gedrag met betrekking tot verkeersveiligheid.

Artikel 11.2 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 11.1, wordt uitsluitend verstrekt aan regio’s.

Artikel 11.3 Aanvraagperiode

In afwijking van artikel 26, eerste lid, van de Asv kan een aanvraag voor subsidies, als bedoeld in artikel 11.1, worden ingediend binnen drie maanden na inwerkingtreding van deze regeling.

Artikel 11.4 Subsidievereisten

1. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 11.1 in aanmerking te komen, zijn de activiteiten gericht op:

a. planvorming;

b. onderzoek en evaluatie;

c. educatie en training;

d. communicatie en publiciteit;

e. het realiseren van kleine gedragsgerelateerde verkeersmaatregelen, of

f. het instandhouden van een RPV.

2. In aanvulling op het eerste lid, onderdeel c komen personenautorijvaardigheidstrainingen voorpersonen van zestig jaar en ouder ('broemcursussen’) alleen voor subsidie in aanmerking indien de deelnemers aanwijsbaar een eigen bijdrage betalen.

Artikel 11.5 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 16 van de Asv komen kosten niet voor subsidie in aanmerking indien zij samenhangen met:

a. algemene bestuurslasten, als ambtenarensalarissen en kantoorinventaris;

b. kosten die redelijkerwijs ten laste van andere kostendragers kunnen worden gebracht;

c. opleidingskosten voor het leren berijden van scootmobielen en e-bikes;

d. opleidingskosten voor het leren berijden van fietsen door personen van zestig jaar en ouder;

e. activiteiten op het gebied van educatie en training van 0-4 jarigen.

Artikel 11.6 Subsidiehoogte

1. De hoogte van de subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.

2. In afwijking van het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten voor activiteiten die voldoen aan het vereiste genoemd in artikel 11.4, eerste lid, onder c, die zijn gericht op 4-25 jarigen, een subsidieverlenen van ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten.

3. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid bedraagt de subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 11.4, eerste lid, onder e, maximaal € 12.500,00.

4. In afwijking van het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten indien het ROV-ZH daartoe adviseert het subsidiepercentage verhogen.

5. In afwijking van het eerste lid bedraagt de hoogte van de subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 11.4, eerste lid, onderdeel f, € 5.000,00 per jaar.

Artikel 11.7 Verdeling

Indien door verstrekking van subsidie voor de aanvragen die zijn ontvangen het subsidieplafond wordt overschreden, bedraagt het deel van het totaal beschikbare bedrag dat per regio maximaal kan worden verstrekt voor Holland Rijnland 40%, voor Midden-Holland 17%, voor Goeree-Overflakkee 5%, voor Alblasserwaard-Vijfheerenlanden 11%, voor Drechtsteden 20% en voor Hoeksche Waard 7%.

Artikel 11.8 Prestatieverantwoording

1. Bij een subsidie van minder dan € 25.000,00 toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal.

2. Bij een subsidie vanaf € 25.000,00 maar minder dan € 125.000,00 toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal.

3. Bij een subsidie van € 125.000,00 of meer gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een controleverklaring en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format.

Artikel 11.9 Bevoorschotting

1. Het voorschot voor subsidies van € 25.000,00 en hoger bedraagt maximaal 80% van het verleende bedrag.

2. Gedeputeerde Staten kunnen de voorschotten in meer dan één termijn verstrekken.

Paragraaf 12 Veerprojecten

Artikel 12.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

1. Subsidie kan worden verstrekt voor een veerproject.

2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een lening.

3. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, leiden tot een nieuwe of gerenoveerde veerpont, die zo mogelijk ook duurzaam is.

Artikel 12.2 Doelgroep

Subsidie in de vorm van een lening als bedoeld in artikel 12.1 wordt uitsluitend verstrekt aan de veerexploitanten ten behoeve van de volgende op 24 mei 2016 bestaande veerdiensten (autoveren en voet- en fietsveren) die overwegend forensen en scholieren vervoeren tussen:

-Bergstoep – Streefkerk;

-Gorinchem – Sleeuwijk;

-Gorinchem – Werkendam – Hardinxveld;

-Gorinchem – Woudrichem – Loevestein;

-Gouderak – Moordrecht;

-Hekelingen – Nieuw Beijerland;

-Kaag – Buitenkaag;

-Kinderdijk – Krimpen aan den Lek;

-Kop van ’t Land – Biesbosch Spieringpolder;

-Lekkerkerk – Nieuw Lekkerland;

-Maassluis – Rozenburg;

-Nieuwerkerk a/d IJssel – Kortenoord scoutinggebouw;

-Nieuwerkerk a/d IJssel – Ouderkerk aan de IJssel;

-Puttershoek – Zwijndrecht Groote Lindt;

-Rhoon – Oud Beijerland – Spijkenisse;

-Ridderkerk – Kinderdijk – Krimpen aan de Lek;

-Rijnsaterwoude – Oude Wetering;

-Schoonhoven – Gelkenes;

-Valkenburg – Rijnsburg;

-Vlaardingen Vlietzicht – Maasland Duifpolder;

-Woubrugge – Roelofsarendsveen.

Artikel 12.3 Staatssteun

Subsidie in de vorm van een lening wordt verstrekt met toepassing van:

a. de De-minimisverordening;

b. artikel 36 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, of

c. artikel 37 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 12.4 Weigeringsgronden

Onverminderd artikel 12.3, wordt subsidie in de vorm van een lening als bedoeld in artikel 12.1 geweigerd indien:

a. de veerdienst een dienstregeling heeft van minder dan 56 uur per week;

b. het aannemelijk is dat de veerdienst binnen vijf jaar na het indienen van de aanvraag zal worden beëindigd;

c. ten aanzien van de aanvrager een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Europese Commissie waarbij de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard, of

d. de steun verstrekt wordt aan een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder c van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 12.5 Opschortende voorwaarde

De subsidie in de vorm van een lening wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat ter uitvoering van de subsidieverleningsbeschikking een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Awb met de provincie Zuid-Holland is gesloten.

Artikel 12.6 Subsidievereisten

Onverminderd artikel 12.3 wordt, om voor subsidie in de vorm van een lening als bedoeld in artikel 12.1 in aanmerking te komen, voldaan aan de volgende vereisten:

a. de veerpont wordt gedurende het gehele jaar op werkdagen ingezet op één of meerdere veerdiensten, genoemd in artikel 12.2, die overwegend forensen en scholieren overzetten;

b. het veerproject heeft een sluitend financieringsplan dat in ieder geval bestaat uit een: investeringsplan en een plan voor de jaarlijkse aflossingen met maximaal een looptijd van de technische levensduur van de nieuwe of gerenoveerde veerpont, waarin de verwachte inkomsten en uitgaven over de volledige looptijd van de lening zijn opgenomen alsmede de eventuele bijdragen van andere bestuursorganen dan Gedeputeerde Staten;

c. de veerexploitant heeft een onderhoudsplan voor de nieuwe of gerenoveerde veerpont gedurende de maximale technische levensduur;

d. uit een onderzoeksrapport dat in opdracht van de veerexploitant is opgesteld door een door de Inspectie Leefomgeving en Transport erkende deskundige, blijkt dat het veerproject en het onderhoudsplan economisch-, technisch- en financieel verantwoord zijn;

e. het veerproject heeft een maatschappelijk belang, dat in ieder geval blijkt uit het overzetten van forensen en scholieren, de reductie van het aantal omrijkilometers of de reductie van uitstoot van het autoverkeer of de veerpont.

Artikel 12.7 Hoogte van de lening

1. De hoogte van de lening bedraagt ten hoogste de kosten van het veerproject.

2. Bij het opstellen van specifieke subsidievoorschriften die worden opgenomen in de subsidieverleningsbeschikking, waaronder in ieder geval begrepen de hoogte van de lening, de aflossingstermijn en het rentepercentage, is het uitgangspunt dat er geen sprake is van staatssteun die krachtens artikel 108, derde lid, van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie bij de Europese Commissie aangemeld moet worden.

Artikel 12.8 Rangschikking

1. Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

2. Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

3. Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting.

Artikel 12.9 Rentepercentage

Het door de subsidieontvanger te betalen rentepercentage bedraagt 0%, tenzij ter voorkoming van ongeoorloofde staatssteun als bedoeld in artikel 12.3 een hoger percentage noodzakelijk is.

Artikel 12.10 Leningovereenkomst

In een overeenkomst als bedoeld in artikel 12.5 worden in ieder geval de volgende gegevens opgenomen:

-de constructie van de veerdienst;

-de looptijd van de lening;

-de omstandigheden waaronder de lening gedurende de looptijd voortijdig opeisbaar wordt;

-de termijn waarbinnen de lening moeten worden terugbetaald;

-de te stellen zekerheid voor de lening;

-het door de subsidieontvanger te betalen rentepercentage en de aflossingsbedragen tijdens de looptijd van de lening.

Artikel 12.11 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Onverminderd artikel 12.3 en in aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:

a. met toepassing van artikel 38, onderdeel c en onderdeel d, onder 2 van de Asv wordt in afwijking van artikel 21, eerste lid, onderdeel a van de Asv, een administratie bijgehouden en op verzoek overgelegd, van aan de activiteiten verbonden inkomsten en uitgaven als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onderdeel b van de Awb;

b. de activiteit wordt uitgevoerd overeenkomstig het projectplan waarop de subsidieverlening betrekking heeft en uiterlijk voltooid op het bij de verlening bepaalde tijdstip;

c. één keer per periode van 12 maanden wordt een tussentijds voortgangsverslag over de activiteit overgelegd indien de lening € 25.000,00 of meer bedraagt en de periode van uitvoering van de activiteit meer dan 12 maanden bedraagt;

d. één keer per periode van 12 maanden wordt gedurende de looptijd van de lening een jaarrekening, waarin in ieder geval informatie wordt opgenomen waaruit het debiteurenrisico voor de provincie kan worden afgeleid, overgelegd, alsmede een opgave van het aantal overgezette passagiers, (brom)fietsen, auto’s, vrachtauto’s en bussen;

e. tenzij Gedeputeerde Staten anders bepalen wordt voor een veerproject dat leidt tot een nieuwe veerpont tot zekerheid van de terugbetaling van de lening en betaling van eventueel verschuldigde rente een recht van eerste hypotheek van 100% van de lening aan de provincie verschaft;

f. voor een veerproject dat leidt tot de renovatie van een veerpont wordt tot zekerheid van de terugbetaling van de lening en betaling van eventueel verschuldigde rente een recht van hypotheek, een pandrecht of een bankgarantie van ten minste 50% van de lening aan de provincie verschaft;

g. de nieuwe of gerenoveerde veerpont wordt gedurende zijn maximale technische of economische levensduur door de subsdieontvanger geëxploiteerd, of, bij het opzeggen of vervallen van het veerrecht, voor overdracht aangeboden aan de nieuwe veerexploitant.

Artikel 12.12 Prestatieverantwoording

Onverminderd hetgeen wordt opgenomen in de overeenkomst als bedoeld in artikel 12.9, toont de subsidieontvanger in ieder geval door middel van een verklaring van oplevering, een activiteitenverslag en beeldmateriaal aan dat de activiteiten zijn verricht.

Paragraaf 13 Veerinfrastructuur

Artikel 13.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

1. Subsidie kan worden verstrekt voor het verrichten van werkzaamheden aan de veerinfrastructuur.

2. Subsidie, als bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot verbetering van de openbaar toegankelijke veerinfrastuctuur.

Artikel 13.2 Doelgroep

Subsidie, als bedoeld in artikel 13.1, wordt uitsluitend verstrekt aan veerexploitanten, wegbeheerders en de eigenaren van veerstoepen en toevoerwegen tot veerstoepen.

Artikel 13.3 Weigeringsgronden

Subsidie als bedoeld in artikel 13.1 wordt geweigerd indien:

a. de financiële middelen van de verenvoorziening (Verenfonds) zijn uitgeput of door inwilliging van het verzoek de beschikbare financiële middelen worden overschreden;

b. aannemelijk is dat de veerdienst waarvoor de veerinfrastructuur is bestemd binnen vijf jaar zal worden beëindigd.

Artikel 13.4 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 13.1 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

a. het gaat om veerinfrastructuur ten behoeve van veerdiensten die worden uitgevoerd in de provincie Zuid-Holland;

b. het project voldoet aan eisen van soberheid en doelmatigheid;

c. het project voldoet aan het verbeteren van de inrichting van de veerinfrastructuur.

Artikel 13.5 Subsidiehoogte

1. De hoogte van de subsidie als bedoeld in artikel 13.1 bedraagt 80% van de subsidiabele kosten, tot een maximumbedrag van € 200.000,00.

2. Onverminderd het eerste lid, kunnen Gedeputeerde Staten indien de beschikbare middelen dit toelaten, in uitzonderlijke gevallen besluiten om voor een veerinfrastructuurproject een hoger percentage vast te stellen.

Artikel 13.6 Rangschikking

1. Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

2. Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

3. Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting.

Artikel 13.7 Bevoorschotting

1. Het voorschot bedraagt voor subsidies van € 25.000,00 en hoger maximaal 80% van het verleende bedrag.

2. In afwijking van het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten in bijzondere gevallen het voorschotpercentage verhogen.

3. Gedeputeerde Staten kunnen de voorschotten in meer dan één termijn verstrekken.

Artikel 13.8 Verplichtingen van de subsidieontvanger

1. In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:

a. de subsidieontvanger realiseert het veerinfrastructuurproject uiterlijk binnen twee jaar nasubsidieverlening;

b. de veerinfrastructuur, waarvoor subsidie is verleend, wordt ten minste vijf jaar in stand gehouden.

2. In de gevallen als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid van de Awb kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat de subsidieontvanger een vergoeding verschuldigd is, indien het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming.

3. De hoogte van de vergoeding bedoeld in het tweede lid bedraagt één zestigste gedeelte van het vastgestelde subsidiebedrag voor iedere maand, of gedeelte hiervan, die verstrijkt vanaf het moment dat zich een geval voordoet als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Awb, tot het moment dat er zestig maanden zijn verstreken na het tijdstip van subsidieverlening.

Artikel 13.9 Prestatieverantwoording

Een subsidieontvanger verantwoordt een subsidie als bedoeld in artikel 13.1, als volgt:

a. bij een subsidie van minder dan € 25.000,00 toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal;

b. bij een subsidie vanaf € 25.000,00 maar minder dan € 125.000,00 toont de subsidieontvanger bij het verzoek om subsidievaststelling aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal;

c. de aanvraag tot subsidievaststelling van projecten met een subsidie van € 125.000,00 of meer bevat een controleverklaring en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format.

Paragraaf 14 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 14.1 Intrekking

De Uitvoeringsregeling brede doeluitkering verkeer en vervoer Zuid-Holland 2013 wordt ingetrokken.

Artikel 14.2 Overgangsrecht

De Uitvoeringsregeling brede doeluitkering verkeer en vervoer Zuid-Holland 2013, zoals die luidde op dag voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van deze regeling, blijft van kracht voor subsidiesdie voor die datum zijn aangevraagd.

Artikel 14.3 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het ProvinciaalBlad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 14.4 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland.

Ondertekening

Den Haag, 29 september 2015.
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,
drs. J. Smit, voorzitter
drs. J.H. de Baas, secretaris a.i.

Bijlage 1 behorende bij de Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland: SUBSIDIABELE VERKEERSVEILIGHEIDSPROJECTEN

Infrastructurele maatregelen in verblijfsgebieden

Hiertoe wordt gerekend de omvorming van wegen en hun omgeving, met het oog op de verkeersveiligheid, waaronder:

A. snelheidsbeheersing en attentieverhoging

1. voetgangersgebied,

2. (woon)erf,

3. 30 km-gebied/weg,

4. 60 km-gebied/weg,

5. incidenteel

B. regulering van het parkeren en stallen, respectievelijk laden en lossen;

C. geleiding van verkeersstromen door middel van bijvoorbeeld:

1. geheel of gedeeltelijk «doorknippen» van doorgaande routes,

2. geheel of gedeeltelijk «doorknippen» van aansluitingen van/naar gebiedsontsluitingswegen;

D. verbetering van de herkenbaarheid van de wegcategorie door middel van bijvoorbeeld:

1. wegmarkering,

2. aanduiding van in- en uitgangen (overgang naar wegen met andere maximumsnelheid);

E. herinrichting van bermen buiten de bebouwde kom door middel van bijvoorbeeld:

1. semi-verharding,

2. afscherming of verwijdering van obstakels;

F. aanpassing van het wegontwerp aan richtlijnen/aanbevelingen.

Bovengenoemde werkzaamheden worden in de verantwoording onderscheiden naar de bestemmingvan de betrokken wegen in het categoriseringsplan van de betreffende wegbeheerder:

ETW.bi beoogde erftoegangswegen binnen de bebouwde kom,

ETW. bu beoogde erftoegangswegen buiten de bebouwde kom

Infrastructurele maatregelen op (voorlopige) verkeersaders

Hiertoe wordt gerekend de omvorming van wegen en hun omgeving, met het oog op de verkeersvei-ligheid, waaronder:

A. rijbaanscheiding

1. (moeilijk) overrijbaar,

2. niet overrijbaar,

3. het in dat verband aanbrengen van passeermogelijkheden;

B. scheiding van verkeerssoorten door middel van bijvoorbeeld:

1. aanleg van parallelwegen,

2. aanleg van parallelfietspaden,

3. aanleg van parallelvoetpaden,

4. nieuwe ontsluiting van percelen via een andere route;

C. herinrichting van kruisingen, aansluitingen en oversteekplaatsen, waaronder:

1. aanleg van ongelijkvloerse kruising van wegen,

2. aanleg van ongelijkvloerse kruising van fiets/voetpaden,

3. omvorming tot rotonde,

4. overige verbeteringen ter bescherming van overstekende (brom)fietsers en voetgangers,

5. inperking van het aantal linksafbewegingen,

6. verbetering van verkeerslichtinstallaties;

D. herinrichting van wegvakken door middel van bijvoorbeeld:

1. vermindering van het aantal wegaansluitingen voor autoverkeer,

2. vermindering van het aantal erfaansluitingen voor autoverkeer,

3. geleiding van (brom)fietsers en voetgangers naar veilige oversteekplaatsen

4. snelheidsbeheersing,

5. aanbrengen van fietsstroken,

6. andere wijziging van de rijstrookindeling;

E. regulering van het parkeren en stallen, respectievelijk laden en lossen;

F. verbetering van de herkenbaarheid van de wegcategorie door o.a.:

1. wegmarkering,

2. aanduiding van de overgang naar wegen met andere maximum snelheid;

G. herinrichting van bermen door middel van bijvoorbeeld:

1. semi-verharding,

2. pechvoorzieningen,

3. afscherming, respectievelijk verwijdering van obstakels;

H. aanpassing van het wegontwerp aan richtlijnen/aanbevelingen:

1. aanpassing van de diameter van rotondes

2. uniformering van de voorrang op rotondes (hoofdrijbaan),

3. uniformering van de voorrang op rotondes (fietspaden),

4. anderszins.

Bovengenoemde werkzaamheden worden in de verantwoording onderscheiden naar de bestemmingvan de betrokken wegen in het categoriseringsplan van de betreffende wegbeheerder:

SW.bi beoogde stroomwegen binnen de bebouwde kom,

GOW.bi beoogde gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom,

VV.bi voorlopige verkeersader binnen de bebouwde kom,

SW.bu beoogde stroomwegen buiten de bebouwde kom,

GOW.bu beoogde gebiedsontsluitingswegen buiten de bebouwde kom,

VV.bu voorlopige verkeersader buiten de bebouwde kom.

Toelichting

Algemeen

In het Hoofdlijnenakkoord 2015-2019 is het voornemen opgenomen een nieuw revolverend verenfonds op te zetten voor vernieuwing en groot onderhoud. Daarmee beoogt de provincie de 21 veren voor forensen en scholieren in de provincie op een kwalitatief hoog niveau voor de toekomst te behouden. Dit krijgt gestalte door het verstrekken van leningen aan veerexploitanten voor vernieuwing en renovatie van veerponten. Op basis van de Algemene wet bestuursrecht wordt het verstrekken van een dergelijke geldlening juridisch aangemerkt als subsidieverlening, in dit geval op basis van de Subsidieregeling Mobiliteit.

Met het nieuwe revolverend fonds kunnen meer veerdiensten worden geholpen dan tot nu toe het geval was. Door het revolverende karakter van het fonds komen de geleende middelen in principe terug. Vervolgens kunnen deze middelen opnieuw worden ingezet. Er wordt hiermee een toekomstbestendig fonds gecreëerd waarmee meer veerdiensten gedurende een langere periode worden geholpen.

Alleen forensenveren en scholierenveren die het gehele jaar varen komen in aanmerking voor financiële ondersteuning van de provincie. Veren die het hele jaar door forensen en scholieren vervoeren zijn voor de mobiliteit het meest belangrijk. Voor hun voortbestaan moeten de veerexploitanten van deze veren grote investeringen doen in de vernieuwing en renovatie van hun veerponten. Zij kunnen hiervoor een lening krijgen van de provincie. Dit is een uitzondering op het provinciaal financieel beleid. De provincie stelt hiertoe vanuit een revolverend verenfonds € 12 miljoen beschikbaar. Hiermee worden in de provincie de veerverbindingen voor forensen en scholieren in stand gehouden. Beoogd wordt hiermee tevens de verduurzaming van de veerponten te stimuleren.

Financiering van de investeringen voor vernieuwing en renovatie van de veerponten vindt plaats op basis van onderhavige regeling, gekoppeld aan een subsidiebeschikking en een individuele overeenkomst tot lening. Hiervoor is € 12 miljoen beschikbaar gebaseerd op een risicoreserve van € 5 miljoen. De provincie kan geld beschikbaar stellen aan veerexploitanten voor vernieuwing en renovatie van forensen-en scholierenveren, tegen een lagere rente dan gebruikelijk in de financiële markt. De te betalen rentebedraagt 0%, tenzij er ter voorkoming van ongeoorloofde staatssteun een hogere rente gevraagd moet worden.

De leningen worden verstrekt binnen de staatssteunkaders van de-minimisverordening of de artikelen 36 of 37 (milieubescherming) van de Algemene groepsvrijstellingsverordening. Van de subsidieverle-ningsbeschikkingen wordt, als de Algemene groepsvrijstellingsverordening wordt toegepast, kennisgegeven aan de Europese Commissie. De aflossingstermijn van de leningen is in principe gelijk aan de afschrijvingstermijn (circa 8 tot 10 jaar voor de vervanging van motoren, roetfilters en katalysatoren, 10 tot 20 jaar voor de vervanging van laad- en loskleppen, 20 jaar a 25 jaar afhankelijk van grootte veerpont- voor een nieuwe veerpont), tenzij de staatssteunkaders andere aflossingstermijnen voorschrijven. De aflossing van de lening vindt lineair plaats.

De-minimissteun

Wanneer aan een onderneming niet meer dan € 200.000,00 per drie belastingjaren aan subsidie of voordeel wordt verleend geeft de Europese commissie aan dat dit als de-minimissteun wordt gezienen niet wordt aangemerkt als staatssteun. Alle entiteiten die vallen onder juridische of feitelijke zeggenschap van dezelfde entiteit worden daarbij als één onderneming beschouwd,; dit wordt uitgewerkt in art 2, tweede lid van de De-minimisverordening. Daarnaast is een de-minimisverklaring vereist. Voorts moet de steunverlening voldoen aan de eisen die ten aanzien van cumulatie worden gesteld zoals uiteengezet in artikel 5 van de De-minimisverordening.

Algemene groepsvrijstellingen voor milieubescherming

Er kan gebruik worden gemaakt van de Algemene groepsvrijstellingen voor milieubescherming (artikel 36 en 37), als de aanvragen daadwerkelijk leiden tot het bereiken van een hoger niveau van milieubescherming. Dit moet de aanvrager aantonen. Ook moet er worden voldaan aan aanvullende eisen die onder andere betrekking hebben op cumulatie.

In artikel 36, vijfde lid en artikel 37, derde lid van de Algemene groepsvrijstellingverordening wordt nadrukkelijk bepaalt dat alleen de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om verder te gaan dan

de toepasselijke Unienormen of om, bij ontstentenis van Unienormen, het niveau van milieubescherming te verhogen, voor subsidie in aanmerking komen. Deze kosten worden als volgt vastgesteld:

1. wanneer de kosten voor de milieu-investering binnen de totale investeringskosten als een afzonderlijke investering kunnen worden vastgesteld, vormen deze specifiek op milieubescherming betrekking hebbende kosten de in aanmerking kosten;

2. in alle overige gevallen worden de kosten van investeringen in milieubescherming vastgesteld ten opzichte van een vergelijkbare, minder milieuvriendelijke investering die zonder de steun opgeloofwaardige wijze zou zijn verricht. Het verschil tussen de kosten van beide investeringen levert de met milieubescherming verband houdende kosten op en geldt als de in aanmerking komende kosten.

De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van milieubescherming, komen niet voor subsidie in aanmerking.

Het vervolgens te subsidiëren bedrag bedraagt 40% van de in aanmerking komende kosten hetgeen afhankelijk van de grootte van de onderneming met 10 of 20 procentpunten verhoogt mag worden.

Alle voor een bepaald project verleende staatssteunmiddelen dienen bij elkaar opgeteld te worden omzo het totale steunbedrag te bepalen (cumulatie). Hierdoor kan - kortgezegd - nagegaan worden of er voldaan is aan de maximale steunintensiteiten. Cumulatie van de de-minimissteun met steun op basisvan de Algemene groepsvrijstellingsverordening is niet mogelijk voor dezelfde in aanmerking komende kosten wanneer daarmee de maximale steunintensiteit op basis van de Algemene groepsvrijstellings-verordening wordt overschreden. In artikel 8 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening wordt cumulatie nader uiteengezet.

Voor het verstrekken van leningen wordt een risicoanalyse uitgevoerd. Bij de risicoanalyse wordt ook gekeken naar de kredietwaardigheid en solvabiliteit van de veerexploitant en de constructie en toekomst-bestendigheid van de veerdienst. Daarnaast wordt gekeken of tegen de veerexploitant geen collectieve insolventieprocedure loopt en de veerexploitant niet voldoet aan de criteria volgens nationaal recht om, op verzoek van zijn schuldeisers, aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen. Getoetst wordt of de aanvragen van de veerexploitanten voldoen aan de voorwaarden ten aanzien van het staatssteunrecht alsmede ten aanzien van de eigen voorwaarden van de provincie. Het risico voor de provincie wordt verkleind door het vestigen van het 1e hypotheekrecht op de nieuwe veerpont of het vestigen van een pandrecht van ten minste 50% van de lening voor de renovatie van een veerpont. Voor het revolverend verenfonds wordt samengewerkt met oevergemeenten (en andere partijen) die exploitatietekorten dekken van veerdiensten.

Om (potentiële) veerexploitanten die een lening aanvragen inzicht te geven in de praktische uitwerking van de de-minimisregeling, zijn hieronder ter illustratie twee voorbeelden gegeven. Aanvrager x doet een aanvraag voor een lening van € 1.000.000 met het verzoek deze af te lossen binnen 10 jaar. Afhankelijk van de rating (kredietwaardigheid) van de aanvrager en de zekerheden die de aanvrager stelt kan het rentepercentage worden bepaald om binnen de kaders van de de-minimisregeling (maximale steunin drie jaar € 200.000) te blijven. Hierbij worden eerder ontvangen subsidies ook meegenomen. De referentiepercentages worden berekend op basis van de Mededeling van de Europese Commissie (Mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentierente en discon-teringspercentages worden vastgesteld).

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

A. Artikel 1.1

Bij de begripsbepalingen zijn Algemene groepsvrijstellingsverordening, De-minimisverordening, constructie van de veerdienst en veerproject toegevoegd.

B. Artikel 12.1

Het begrip “veerproject” is opgenomen in de begripsbepalingen en heeft zowel betrekking op de aanschaf van een nieuwe veerpont als de renovatie van een bestaande.

Artikel 12.2

De doelgroep is limitatief beperkt doordat alleen de veerverbindingen die in de regeling zijn opgenomen voor subsidie in aanmerking komen. Hiermee wordt voorkomen dat er subsidie wordt verstrekt voor verbindingen die naar het oordeel van de provincie onvoldoende van belang zijn voor forensen en scholieren.

Artikel 12.4

De eerste weigeringsgrond voorkomt dat een lening wordt verstrekt voor een veer dat slechts een beperkt aantal uren per week actief is en de tweede weigeringsgrond is opgenomen om te voorkomen dat een lening wordt verstrekt voor een veerverbinding waarvan nu al duidelijk is dat deze binnen 5 jaar zal worden beëindigd. Dat kan blijken uit jaarrekeningen, een uitdraai van Graydon, of aanvullend onderzoek van een expert naar de constructie en toekomstbestendigheid van de veerdienst.

Artikel 12.5

Ter uitvoering van de subsidieverleningsbeschikking wordt een overeenkomst afgesloten. Deze overeenkomst krijgt de vorm van een leningovereenkomst. De opschortende voorwaarde uit artikel 12.5 heeft tot doel te voorkomen dat de subsidieverleningsbeschikking al in werking treedt voordat de overeenkomst tot stand is gekomen.

Artikel 12.6

In dit artikel zijn de algemene vereisten opgenomen waar een veerproject aan moet voldoen. Ondereen sluitend financieringsplan, zoals beschreven in onderdeel b, wordt verstaan: een investeringsplan voor de vernieuwing of renovatie van een veerpont en een plan voor de jaarlijkse aflossingen met maximaal een looptijd van de technische levensduur van de nieuwe of gerenoveerde veerpont, waarin de verwachte inkomsten en uitgaven van de veerdienst zijn opgenomen.

Artikel 12.7

De hoogte van de te verstrekken lening hangt af van de kosten van het veerproject, maar zal in de praktijk vaak worden beperkt door de regels ter voorkoming van ongeoorloofde staatssteun.

Artikel 12.10

De inhoud van de overeenkomst wordt niet limitatief duidelijk gemaakt in dit artikel. Dit biedt de mogelijkheid voor maatwerk.

Artikel 12.11

In voorkomende gevallen kan afgeweken worden van artikel 12.11, onderdeel c, te denken valt aangevallen waarin ook een bank een lening voor het veerproject verstrekt. Dan wordt ten behoeve van de provincie een hypotheek- of pandrecht gevestigd ter grootte van het verleende bedrag of andere zekerheden afgesproken als een bankgarantie.

Bij afloop van het veerrecht/veercontract worden over de verplichting van onderdeel e nadere afspraken gemaakt met de veerexploitant en de betrokken oevergemeenten.