Regeling vervallen per 02-03-2013

Verordening Bescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland (Verordening Bescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland)

Geldend van 27-09-2012 t/m 01-03-2013

Intitulé

Verordening Bescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland (Verordening Bescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland)

Besluit van Provinciale Staten van 21 november 1985, tot vaststelling van de Verordening Bescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland (Prov. Blad 1985, nr. 157), gewijzigd bij besluit van 17 november 1988 (Prov. Blad 1988, nr. 133), bij besluit van Provinciale Staten van 21 juni 1990, (Prov. Blad 1990, nr. 101) en bij besluit van Provinciale Staten van 17 september 1993 (Prov. Blad 1993, nr. 73), bij besluit van 27 juni 2007 (Prov. Blad 2007, nr. 61), bij besluit van 2 juli 2010 (Prov. Blad 2010, nr. 77) en bij besluit van 10 juli 2012 (Prov. Blad 2012, nr. 120)

Artikel 1

lid 1. Het is verboden in de landelijke gebieden, waar de openheid als kwaliteit bescherming behoeft, opschriften, aankondigingen, afbeeldingen, kennelijk voor reclame- of promotiedoeleinden gebezigde objecten, constructies ten behoeve daarvan, of kennelijk voor reclame- of promotiedoeleinden gebezigde transportmiddelen te plaatsen of te doen plaatsen, welke zichtbaar zijn vanaf een openbare weg, een openbaar vaarwater, een spoorweg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats.

lid 2. Het is de eigenaar, andere zakelijk gerechtigde of gebruiker van enige onroerende zaak in de in het eerste lid bedoelde gebieden, verboden deze zaak geheel of ten dele, al dan niet door middel van enige daarop aanwezige roerende zaak aan te wenden of de aanwending daarvan te gedogen voor opschriften, aankondigingen, afbeeldingen, kennelijk voor reclame- of promotiedoeleinden gebezigde objecten, constructies ten behoeve daarvan, of kennelijk voor reclame- of promotiedoeleinden gebezigde transportmiddelen, welke zichtbaar zijn vanaf een openbare weg, een openbaar vaarwater, een spoorweg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats.

Artikel 2

Het in artikel 1 vervatte verbod is – mits geen knipperende of bewegende verlichting en ook geen bewegende onderdelen zijn aangebracht – niet van toepassing:

  • a. op opschriften, aankondigingen en afbeeldingen, welke zijn aangebracht ter voldoening aan een wettelijke verplichting, mits de wettelijk voorgeschreven maten niet worden overschreden of, indien geen maten zijn voorgeschreven, die opschriften, aankondigingen en afbeeldingen geen grotere oppervlakte hebben dan 0,50 m2 en geen grotere afmeting in horizontale of verticale richting dan 1,00 meter, waarbij een bord waarop of een kader waarbinnen het opschrift, de aankondiging of de afbeelding is aangebracht, wordt meegerekend bij de bepaling van die oppervlakte en die afmeting, mits de bovenkant van het opschrift, de aankondiging of de afbeelding dan wel de constructie ten behoeve daarvan niet hoger is dan 2,00 meter boven het maaiveld;

  • b. op opschriften, aankondigingen en afbeeldingen, welke door of in opdracht van de overheid zijn aangebracht ingevolge een wettelijk toegekende bevoegdheid, mits de wettelijk voorgeschreven maten niet worden overschreden of, indien geen maten zijn voorgeschreven, die opschriften, aankondigingen en afbeeldingen geen grotere oppervlakte hebben dan 0,50 m2 en geen grotere afmeting in horizontale of verticale richting dan 1,00 meter, waarbij een bord waarop of een kader waarbinnen het opschrift, de aankondiging of de afbeelding is aangebracht, wordt meegerekend bij de bepaling van die oppervlakte en die afmeting;

  • c. op opschriften, aankondigingen en afbeeldingen, welke zijn aangebracht op wegwijzers die in opdracht van een wegbeheerder zijn geplaatst of op borden van een uniform bewegwijzeringsysteem waaraan de overheid deelneemt;

  • d. op opschriften aankondigingen en afbeeldingen, welke betrekking hebben op een campagne ten behoeve van de verkeersveiligheid, mits die opschriften, aankondigingen en afbeeldingen geen handelsreclame bevatten en geen grotere oppervlakte hebben dan 6,00 m2 en geen grotere afmeting in horizontale of verticale richting dan 3,00 meter, waarbij een bord waarop of een kader waarbinnen het opschrift, de aankondiging of de afbeelding is aangebracht, wordt meegerekend bij de bepaling van die oppervlakte en die afmeting;

  • e. op opschriften, aankondigingen en afbeeldingen, welke met schriftelijke toestemming van een openbaar vervoersbedrijf zijn aangebracht aan een wachtruimte of in een voor reclame bestemde houder op een halteplaats van het openbaar vervoer;

  • f. op opschriften, aankondigingen en afbeeldingen, welke educatieve informatie verschaffen over het landschap, de natuur, de geografie, de cultuurhistorie, de monumenten, de archeologie, de landbouw of de recreatie in het gebied waarin zij zijn aangebracht, mits die opschriften, aankondigingen en afbeeldingen geen handelsreclame bevatten,

    • - bij bosschages, de gevel van een gebouw, de ingang van een terrein of op een parkeerterrein verticaal zijn geplaatst, de constructie ten behoeve daarvan een in het landschap passende

    • - donkerbruine of donkergroene kleur heeft en niet breder dan 2,00 meter en niet hoger dan 2,50 meter boven het maaiveld is en het opschrift, de aankondiging of de afbeelding die afmetingen niet overschrijdt;

    • - in een open terrein horizontaal zijn geplaatst, de constructie ten behoeve daarvan een in het landschap passende donkerbruine of donkergroene kleur heeft en niet hoger dan 1,00 meter boven het maaiveld is, het horizontale deel van die constructie geen grotere oppervlakte heeft dan 0,80 m2 en het opschrift, de aankondiging of de afbeelding die afmetingen niet overschrijdt;

  • g. op opschriften, aankondigingen en afbeeldingen ter aanduiding van door of vanwege de overheid beheerde openbare voorzieningen, mits de bovenkant van het opschrift, de aankondiging of de afbeelding dan wel de constructie ten behoeve daarvan niet hoger is dan 2,00 meter boven het maaiveld;

  • h. op opschriften, aankondigingen en afbeeldingen, waardoor de weg wordt gewezen naar een in de nabijheid of in de omgeving uitgeoefend(e) beroep, bedrijf of dienst en waarvan het model is vastgesteld door de ANWB, of, indien zij zijn geplaatst langs een weg in beheer bij het Rijk, in de Richtlijn bewegwijzering, mits zij zijn geplaatst op de door de wegbeheerder daarvoor aangewezen plaats en hoogte langs een weg;

  • i. op opschriften, aankondigingen en afbeeldingen, betrekking hebbende op enig beroep, enig bedrijf of enige dienst, uitgeoefend in of op de onroerende zaak of waarvoor die zaak is bestemd, mits zij geen grotere oppervlakte hebben dan 0,50 m2 en niet meer dan twee opschriften, aankondigingen of afbeeldingen bij het beroeps-, bedrijfs- of dienstgebouw, op het bedrijfsterrein of bij de inrit daarnaar worden aangebracht, waarbij een bord waarop of een kader waarbinnen het opschrift, de aankondiging of de afbeelding is aangebracht, wordt meegerekend bij de bepaling van die oppervlakte;

  • j. op twee aankondigingen op, aan of onmiddellijk bij een onroerende zaak, waarbij deze zaak geheel of gedeeltelijk te koop, te huur, of in pacht wordt aangeboden, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits elke aankondiging geen grotere oppervlakte heeft dan 1,5 m2, waarbij een bord waarop of een kader waarbinnen het opschrift, de aankondiging of de afbeelding is aangebracht, wordt meegerekend bij de bepaling van die oppervlakte;

  • k. op aankondigingen van tijdelijke aard ten behoeve van een niet vaker dan éénmaal per jaar in de gemeente waarin de aankondiging is aangebracht, te houden openbare wedstrijd, manifestatie, evenement of tentoonstelling, welke niet behoort tot de gebruikelijke commerciële uitoefening van een beroep, bedrijf of dienst, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, doch voor niet langer dan vijf weken, waarvan vier weken voor en één week na die openbare wedstrijd, die manifestatie, dat evenement of die tentoonstelling, en mits:

    • - die aankondigingen niet meer handelsreclame van sponsors bevatten dan tien procent van hun totale oppervlakte en geen grotere totale oppervlakte hebben dan 4,50 m2 en geen grotere afmeting in horizontale of verticale richting dan 3,00 meter, waarbij een bord waarop of een kader waarbinnen de aankondiging is aangebracht, wordt meegerekend bij de bepaling van die oppervlakte en die afmeting;

    • - niet meer dan vier aankondigingen per openbare wedstrijd, manifestatie, evenement of tentoonstelling worden aangebracht;

    • - de aankondigingen niet vaker dan eenmaal per jaar worden aangebracht en

    • - de tijdelijke aard blijkt uit een datumaanduiding in de aankondigingen;

  • l. op tijdelijke opschriften, aankondigingen en afbeeldingen, welke betrekking hebben op een werk in uitvoering, mits:

    • - die opschriften, aankondigingen en afbeeldingen geen grotere oppervlakte hebben dan 4,50 m2 en geen grotere afmeting in horizontale of verticale richting dan 3,00 meter, of, indien zij zijn geplaatst langs een weg in beheer bij het Rijk, geen grotere oppervlakte hebben dan 35 m2, waarbij een bord waarop of een kader waarbinnen het opschrift, de aankondiging of de afbeelding is aangebracht, wordt meegerekend bij de bepaling van die oppervlakte en die afmeting;

    • - zij onmiddellijk bij het werk zijn geplaatst;

    • - zij niet langer aanwezig zijn dan de uitvoering van dat werk duurt;

    • - niet meer dan twee opschriften, aankondigingen of afbeeldingen per werk worden aangebracht;

  • m. op opschriften, aankondigingen en afbeeldingen binnenshuis, voor zover het pand als bedrijf wordt gebruikt en die opschriften, aankondigingen en afbeeldingen betrekking hebben op dat bedrijf;

  • n. op opschriften, aankondigingen en afbeeldingen, welke dienen tot het openbaren van gedachten of gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet, mits die opschriften, aankondigingen of afbeeldingen geen handelsreclame bevatten en geen grotere oppervlakte hebben dan 1,50 m2 en geen grotere afmeting in horizontale of verticale richting dan 1,00 meter, waarbij een bord waarop of een kader waarbinnen het opschrift, de aankondiging of de afbeelding is aangebracht, wordt meegerekend bij de bepaling van die oppervlakte en die afmeting;

  • o. op constructies ten behoeve van de onder a tot en met n bedoelde opschriften, aankondigingen en afbeeldingen, mits de totale hoogte van die constructies en de daaraan bevestigde opschriften, aankondigingen en afbeeldingen niet hoger is dan 2,50 meter boven het maaiveld, met uitzondering van de onder b, c en d bedoelde opschriften, aankondigingen en afbeeldingen en de constructies ten behoeve daarvan.

Artikel 3

lid 1. Het in artikel 1 vervatte verbod is – mits geen knipperende of bewegende verlichting en ook geen bewegende onderdelen zijn aangebracht – voorts niet van toepassing op:

  • a. één opschrift per bedrijfsvestiging, indien:

  • 1. uitsluitend de naam van het eigen bedrijf en/of het eigen product is/zijn vermeld;

  • 2. de lengte niet meer bedraagt dan een kwart deel van de lengte van de gevel, doch in elk geval niet meer dan vier meter;

  • 3. de hoogte niet meer bedraagt dan een halve meter;

  • 4. het opschrift haaks op of plat tegen de gevel is bevestigd;

  • 5. het opschrift niet uitsteekt boven de goot- of dakrand;

  • 6. het opschrift is gericht naar de weg waarop de inrit van het bedrijf uitkomt;

  • b. één opschrift per bedrijfsvestiging, indien:

  • 1. de oppervlakte niet meer dan één vierkante meter bedraagt;

  • 2. het opschrift plat tegen de eigen gevel is bevestigd;

  • 3. het opschrift niet uitsteekt boven de goot- of dakrand;

  • 4. het opschrift is gericht naar de weg waarop de inrit van het bedrijf uitkomt;

  • c. twee opschriften per bedrijfsvestiging, indien de opschriften zijn aangebracht op niet meer dan twee vlaggen, die niet uitsteken boven het dak;

  • d. één opschrift per bedrijfsvestiging, indien:

  • 1. de oppervlakte niet meer dan één vierkante meter bedraagt;

  • 2. de hoogte niet meer dan anderhalve meter boven het maaiveld bedraagt;

  • 3. het opschrift is geplaatst nabij de eigen inrit;

  • 4. het bedrijf niet zichtbaar is vanaf de openbare weg;

  • 5. het opschrift enkelzijdig is uitgevoerd;

  • 6. het opschrift evenwijdig aan de openbare weg is geplaatst;

  • e. één afbeelding van een vignet, embleem of logo per bedrijfsvestiging, indien:

  • 1. de afbeelding is toegevoegd aan een onder a, b, c, of d vermeld opschrift;

  • 2. het totaal van het opschrift en de afbeelding voldoet aan de onder a, b, c, of d vermelde voorwaarden;

  • f. één lichtuitstralend opschrift (lichtbak) per horecabedrijf, indien:

  • 1. de oppervlakte niet meer dan één vierkante meter bedraagt;

  • 2. het opschrift haaks op of plat tegen de eigen gevel is bevestigd;

  • 3. de verlichting ervan is gedoofd, wanneer het bedrijf is gesloten;

  • g. opschriften, aankondigingen of afbeeldingen van een verkoopstation voor motorbrandstoffen, indien:

  • 1. zij zijn uitgevoerd overeenkomstig de merkstandaard;

  • 2. zij zijn bevestigd aan het eigen verkoopstation;

  • 3. zij niet uitsteken boven het dak;

  • 4. de verlichting ervan is gedoofd, wanneer het station is gesloten.

  • h. één opschrift per grootschalig project, indien:

  • 1. het project een grootschalige en ingrijpende wijziging van het landschap ten gevolge heeft;

  • 2. de uitvoering van het project daadwerkelijk is begonnen;

  • 3. het opschrift niet langer blijft staan dan de werkzaamheden ter verwezenlijking van het project duren;

  • 4. uitsluitend informatie over het project wordt gegeven;

  • 5. de lengte niet meer bedraagt dan vier meter;

  • 6. de hoogte niet meer bedraagt dan drie meter;

  • 7.de bovenzijde van het opschrift zich op een hoogte van niet meer dan vier meter boven het maaiveld bevindt;

  • 8. het opschrift is geplaatst evenwijdig aan de weg waarop de inrit van het project uitkomt.

lid 2. Het in artikel 1 vervatte verbod is niet van toepassing op de constructies ten behoeve van de in het eerste lid bedoelde opschriften, aankondigingen en afbeeldingen, mits die constructies niet hoger dan 1,50 meter hoog zijn boven het maaiveld en niet buiten het opschrift, de aankondiging of de afbeelding uitsteken met uitzondering van de onderkant daarvan.

Artikel 4

De in artikel 1 bedoelde gebieden zijn aangegeven op de bij deze verordening behorende kaarten. Gedeputeerde Staten kunnen deze gebieden wijzigen. Zij geven de gewijzigde gebieden aan op één of meer kaarten. Een besluit tot wijziging en de daarbij behorende kaart of kaarten worden afgekondigd door plaatsing in het Provinciaal Blad.

Artikel 5

Het is de eigenaar, andere zakelijk gerechtigde of gebruiker van enige onroerende zaak in de door Gedeputeerde Staten aangewezen gebieden verboden wateren of drassige terreinen, hoe ook genaamd, geheel of gedeeltelijk te dempen of te gedogen, dat deze geheel of gedeeltelijk worden gedempt.

Artikel 6

Het in artikel 5 vervatte verbod is niet van toepassing, voor zover de Wet milieubeheer, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren of de Natuurbeschermingswet 1998 van toepassing is.

Artikel 7

Het is de eigenaar, andere zakelijk gerechtigde of gebruiker van enige onroerende zaak in de gebieden die op de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende kaarten zijn aangegeven, verboden grasland om te zetten, te doen omzetten of te laten omzetten in voor de bollenteelt geschikte grond door:

  • a. een onderliggende zandlaag omhoog te werken en op de oorspronkelijke toplaag te brengen door omdreggen, omspitten, diepploegen, omspuiten of anderszins, dan wel

  • b. van elders afkomstig zand op de onroerende zaak te brengen, waarbij de oorspronkelijke toplaag geheel of gedeeltelijk wordt afgegraven dan wel vermengd met het opgebrachte zand.

Artikel 8

Het in artikel 7 vervatte verbod is niet van toepassing, voor zover de bij of krachtens de Ontgrondingenwet, de Wet milieubeheer of de Wet bodembescherming gestelde voorschriften van toepassing zijn.

Artikel 9

Vervallen.

Artikel 10

lid 1. Van de in de artikelen 5 en 7 vervatte verboden kunnen Gedeputeerde Staten schriftelijk ontheffing verlenen. De ontheffing geldt uitsluitend voor de ontheffinghouder en is aan zijn persoon gebonden.

lid 2. Van een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden, die slechts mogen strekken ter bescherming van de in artikel 11 bedoelde belangen.

lid 3. De geldigheidsduur van een ontheffing kan worden beperkt tot een in de ontheffing te bepalen periode.

lid 4. Een aanvraag om verlening, verlenging of wijziging van een ontheffing, als bedoeld in het eerste lid, moet bij Gedeputeerde Staten worden ingediend door gebruikmaking van een formulier, waarvan het model door Gedeputeerde Staten wordt vastgesteld. Bij een aanvraag moeten de op vorenbedoeld formulier vermelde gegevens en bescheiden worden verstrekt.

lid 5. Indien de aanvrager geen gebruik heeft gemaakt van het in het vierde lid bedoelde formulier of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, kunnen Gedeputeerde Staten besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door Gedeputeerde Staten gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

lid 6. Gedeputeerde Staten geven een beschikking op een aanvraag, als bedoeld in het vierde lid, binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

lid 7. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, stellen Gedeputeerde Staten de aanvrager daarvan terstond in kennis en noemen zij daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien. Deze termijn van verlenging kan ten hoogste achttien weken bedragen.

lid 8. Indien sinds de ontvangst van de aanvraag een termijn van zesentwintig weken verstrijkt, zonder dat een beschikking is gegeven, wordt de ontheffing geacht te zijn verleend overeenkomstig de aanvraag en met inachtneming van de daarin vervatte beperkingen.

lid 9. De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag waarop Gedeputeerde Staten krachtens het vijfde lid de aanvrager uitnodigen de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

lid 10. Indien een openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht wordt gevolgd, kan de in het zevende lid bedoelde termijn van verlenging ten hoogste vierenveertig weken bedragen en bedraagt de in het achtste lid bedoelde termijn tweeënvijftig weken.

Artikel 11

De ontheffing mag alleen worden geweigerd:

  • a. op grond van storing of ontsiering van het landschap;

  • b. op grond van aantasting van het type, het karakter of de schaal van het landschap;

  • c. op grond van aantasting van het natuurlijk milieu, of

  • d. ter bescherming van terreinen of wateren van ecologische, cultuur-historische, archeologische, geomorfologische, recreatieve of toeristische waarden.

Artikel 12

lid 1. Gedeputeerde Staten kunnen, indien de bescherming van de in artikel 11 bedoelde belangen dit naar hun oordeel vordert, de aan een ontheffing verbonden voorschriften wijzigen en aan een ontheffing nadere voorschriften verbinden.

lid 2. Gedeputeerde Staten kunnen een ontheffing bij een met redenen omkleed besluit intrekken, indien:

  • a. de aan een ontheffing verbonden voorschriften niet worden nageleefd;

  • b. de bescherming van de in artikel 11 bedoelde belangen dit naar hun oordeel vordert en toepassing van het eerste lid daarvoor geen oplossing biedt;

  • c. een object waarvoor ontheffing is verleend, is of wordt gewijzigd dan wel niet meer aanwezig is op de in de ontheffing vermelde plaats;

  • d. de ontheffinghouder geen gebruiker meer is van een object waarvoor ontheffing is verleend.

lid 3. Indien Gedeputeerde Staten overwegen de aan een ontheffing verbonden voorschriften te wijzigen of daaraan nadere voorschriften te verbinden, stellen zij de ontheffinghouder in de gelegenheid zijn oordeel hierover, binnen drie maanden nadat hij hiertoe is verzocht, schriftelijk aan hen kenbaar te maken.

Artikel 13

Op de termijnen, genoemd in deze verordening, is de Algemene Termijnenwet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14

Overtreding van het in artikel 1, artikel 5 of artikel 7 bepaalde of niet-naleving van één of meer aan een ontheffing verbonden voorschriften wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 15

Met het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening zijn belast de door Gedeputeerde Staten aangewezen provinciale ambtenaren en de door het bestuur van een gemeente of een recreatieschap aangewezen ambtenaren. Met de opsporing van overtredingen, als bedoeld in artikel 14, zijn, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde personen, belast de door Gedeputeerde Staten aangewezen provinciale ambtenaren en de door het bestuur van een gemeente, een waterschap of een recreatieschap aangewezen ambtenaren.

Artikel 16

Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening Bescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland".

Overgangsartikel A

Ontheffingen die zijn verleend tot het hebben van opschriften, aankondigingen, afbeeldingen en constructies ten behoeve daarvan, vervallen op 1 januari 2013 of zoveel eerder de houder van de desbetreffende ontheffing ophoudt de daarin vermelde opschriften, aankondigingen, afbeeldingen of constructies ten behoeve daarvan te gebruiken of die opschriften, aankondigingen, afbeeldingen of constructies ten behoeve daarvan wijzigt. 

Ondertekening

Den Haag, 27 juni 2007 Provinciale Staten van Zuid-Holland, J. FRANSSEN, voorzitter H. ENGELS-VAN NEIJEN, griffier  

Bijlagen behorende bij de verordening Landschap en Natuur Zuid-Holland:

Kaart omzetverbod graslanden

Kaart als bedoeld in artikel 4 van de Verordening Bescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland 

Kaart Oost,  behorende bij besluit van PS van 27 juni 2007, voordrachtnr. 5831 

Kaart West, behorende bij besluit van PS van 27 juni 2007, voordrachtnr. 5831

Kaart Zuid, behorende bij besluit van PS van 27 juni 2007, voordrachtnr. 5831

Kaart Rijnmond, behorende bij besluit van PS van 27 juni 2007, voordrachtnr. 5831