Regeling vervallen per 14-03-2013

mandaatstatuut 2011

Geldend van 19-05-2011 t/m 13-03-2013

Intitulé

Mandaatstatuut 2011

Burgemeester en wethouders, respectievelijk de burgemeester van de gemeente Zuidhorn, elk voor zover het hun bevoegdheden betreft:

overwegende dat het gewenst is op zo ruim mogelijke schaal gebruik te maken van de mandaatfiguur, opdat:

-er slagvaardiger gehandeld kan worden en het publiek snel en doeltreffend geholpen kan

worden omdat de procedures korter zullen zijn;

-bestuursorganen minder uitvoerend bezig behoeven te zijn, waardoor de werklast van de

bestuurders zal worden verlicht en meer tijd beschikbaar zal zijn voor het uitzetten van

de hoofdlijnen van het beleid en het nemen van de meer complexe beslissingen;

-de deskundigheid in het ambtelijk apparaat optimaal kan worden benut, hetgeen de

motivatie van het personeel ten goede zal komen;

-de verantwoordelijkheden binnen de organisatie en naar buiten toe duidelijker tot

uitdrukking komen;

gelet op de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 10.1.1);

b e s l u i t e n

tot het verlenen van bevoegdheden krachtens mandaat aan de ambtelijke organisatie overeenkomstig de bij dit besluit behorende overzichten per organisatieonderdeel en onder de volgende algemene voorwaarden:

MANDAATSTATUUT 2011

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

  • 1. Onder beslissingsmandaat wordt in dit statuut verstaan:

    de bevoegdheid tot het in naam en onder verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders, respectievelijk de burgemeester uitoefenen van bestuurlijke beslissingsbevoegdheid, alsmede de bevoegdheid tot het ondertekenen van de krachtens die gemandateerde bevoegdheid genomen besluiten.

  • 2. Onder Organisatiebesluit wordt in dit statuut verstaan:

    Besluit op de organisatie van het ambtelijk apparaat van de gemeente Zuidhorn.

  • 3. Onder Afdelingsmandaat wordt in dit statuut verstaan:

    Een mandaat waarbij het toepassingsbereik beperkt is tot de afdeling aan welke het mandaat is verleend.

Hoofdstuk 2. Voorwaarden

Artikel 2

  • 1. Het mandaat als bedoeld in artikel 1 wordt verleend aan de functionarissen zoals die zijn aangegeven in het bij dit statuut behorende mandaatoverzicht. Bij afwezigheid van genoemde functionaris mag het mandaat worden uitgeoefend door diens vervanger, welke door de direct leidinggevende wordt aangewezen.

  • 2. Indien er sprake is van een ondermandaat, zoals aangegeven in het bij dit statuut behorende mandaatoverzicht, dan wordt bij afwezigheid van de genoemde functionaris of diens vervanger het mandaat uitgeoefend door de (primaire) gemandateerde.

  • 3. Indien er sprake is van een mandaat aan de directeur, dan wordt het mandaat bij afwezigheid geacht te zijn verleend aan diens plaatsvervanger, zoals bedoeld in de vervangingsregeling van het Organisatiesbesluit.

  • 4. Indien er sprake is van een mandaat dan wel ondermandaat aan een afdelingshoofd, dan wordt het mandaat dan wel ondermandaat bij afwezigheid van het afdelingshoofd geacht te zijn verleend aan diens plaatsvervanger, zoals bedoeld in de vervangingsregeling van het Organisatiebesluit.

  • 5. Van het in dit artikel bepaalde kan worden afgeweken, mits de aard en inhoud van de afwijking expliciet in het bij dit statuut behorende mandaatoverzicht is aangegeven.

Artikel 3

  • 1. Het mandaat als bedoeld in artikel 1 wordt verleend binnen het kader van het door het bevoegde orgaan te stellen algemene beleid en binnen het kader van de toegekende budgettaire bevoegdheden en begrotingsrichtlijnen.

  • 2. De beslissingsmandaten zijn niet van toepassing indien:

    • a.

      de afdoening van een zaak naar redelijkerwijs mag worden aangenomen politieke gevolgen met zich mee kan brengen dan wel precedentwerking kan oproepen;

    • b.

      het inwilligen van een verzoek zou leiden tot strijd met ingezet beleid, met richtlijnen of met voorschriften dan wel tot overschrijding van een budget;

    • c.

      al tijdens de voorbereidingsfase duidelijk is geworden dat tegen de te nemen beslissing bezwaar of beroep zal worden aangetekend;

    • d.

      omtrent een zaak de standpunten van de gemandateerde en de voorgeschreven adviserende instantie uiteenlopen;

    • e.

      de beslissing inhoudt een weigering of niet-ontvankelijkverklaring of het gebruik moeten maken van vrijstellingen of ontheffingen etc. of vergelijkbare beslissingen;

    • f.

      de mandaatgever (college resp. de burgemeester), de desbetreffende portefeuillehouder, de directeur, het afdelingshoofd dan wel de gemandateerde dit te kennen geeft;

    • g.

      daardoor een verplichting zou worden aangegaan boven een bedrag van € 100.000,--.

    • h.

      het een personele aangelegenheid betreft, zoals aangegeven in het bij dit statuut behorende mandaatoverzicht, waarbij de (onder)gemandateerde zelf een rechtstreeks belang heeft;

    • i.

      het een afdelingsmandaat betreft en de taak zich niet richt tot de afdeling aan welke het mandaat is verleend.

Artikel 4

  • 1. Het mandaat, zoals bedoeld in de artikelen 1 en 2, wordt verleend met inachtneming van de wettelijke bepalingen als bedoeld in de Awb (afdeling 10.1.1) en de nadere instructies, zoals eventueel vermeld op het bij dit statuut behorende mandaatoverzicht per organisatieonderdeel.

  • 2. Brieven gericht aan andere bestuursorganen worden uitsluitend ondertekend door het college van burgemeester en wethouders, respectievelijk door de burgemeester.

Artikel 5

Bij vertegenwoordiging wordt het volgende bepaald:

  • a.

    aan oproepingen gericht aan de gemeente of administratieve organen van de gemeente om op zittingen te verschijnen wordt in alle gevallen gevolg gegeven, tenzij na overleg met het college van burgemeester en wethouders c.q. de burgemeester geconcludeerd moet worden dat de zitting in de gegeven omstandigheden slechts als een formaliteit moet worden beschouwd en dat het bij afweging van nut en offer weinig efficiënt zou zijn om aan de oproep gehoor te geven;

  • b.

    het administratieve orgaan wordt van elke oproeping in kennis gesteld;

  • c.

    het administratieve orgaan, aan hetwelk de oproeping om te worden gehoord is gericht kan te allen tijde de vertegenwoordiging in een bepaald geval aan zich houden.

Hoofdstuk 3. Ondertekening

Artikel 6

De ondertekening genoemd in artikel 1 luidt:

Burgemeester en wethouders/de burgemeester van Zuidhorn,

namens deze,

...............................handtekening

...............................naam

...............................functie

Hoofdstuk 4. Intrekking uitoefening mandaat

Artikel 7

  • 1. Indien het college van burgemeester en wethouders, respectievelijk de burgemeester, een algemeen mandaat als bedoeld in artikel 10:8, lid 2 van de Awb willen intrekken, wordt het besluit niet genomen dan nadat daarover het advies is ingewonnen van de directie.

  • 2. De mandaatgever, respectievelijk de directeur kan bepalen dat in afwachting van een besluit als bedoeld in het eerste lid geen gebruik meer mag worden gemaakt van de mandaatbevoegdheden.

Hoofdstuk 5. Instructies/aanwijzingen

Artikel 8

  • 1. Indien het college van burgemeester en wethouders, respectievelijk de burgemeester in algemene zin instructies willen geven als bedoeld in artikel 10:6 van de Awb, worden deze instructies niet gegeven dan nadat hierover advies is ingewonnen van het managementoverleg.

  • 2. De directeur is bevoegd tot het geven van aanwijzingen waarmee bij de gebruikmaking van de mandaatbevoegdheid rekening dient te worden gehouden.

Hoofdstuk 6. Inwerkingtreding

Artikel 9

Dit statuut treedt met onmiddellijke ingang in werking.

Ondertekening

Zuidhorn, 19 april 2011
burgemeester en wethouders van de gemeente Zuidhorn,
L.K. Swart, burgemeester
drs. L. Kootstra, secretaris
De burgemeester van Zuidhorn,
L.K. Swart

bijlage: mandaatlijst