Regeling vervallen per 01-01-2016

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Zuidplas houdende regels omtrent heffing en invordering van forensenbelasting Verordening forensenbelasting 2015

Geldend van 06-01-2015 t/m 31-12-2015

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van forensenbelasting 2015

De raad van de gemeente Zuidplas;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 23 september 2014;

gelet op artikel 223 van de Gemeentewet;

besluit vast te stellen de:

Verordening op de heffing en de invordering van forensenbelasting 2015

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders.

  • b.

    woning: een gemeubileerde woning als bedoeld in artikel 223 van de Gemeentewet;

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1. Onder de naam "forensenbelasting" wordt een directe belasting geheven van natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, in de gemeente meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zichzelf of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.

  • 2. Of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

  • 3. Een wijziging in de gebruiksituatie in de loop van het belastingjaar levert geen tweede aanslag forensenbelasting op voor dezelfde woning als er reeds een belastingplichtige terecht in de heffing

    van de forensenbelasting is betrokken.

Artikel 3 Vrijstellingen

Niet belastingplichtig is degene die ter tijdelijke waarneming van een openbare betrekking of terbijwoning van de vergaderingen van een vertegenwoordigend openbaar lichaam, waarvan hij hetlidmaatschap bekleedt, dan wel ingevolge last of bevel van de overheid, buiten de gemeente van zijnhoofdverblijf vertoeft.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

De belasting wordt geheven per woning, per belastingjaar.

Artikel 5 Belastingtarief Tarief 2015 Tarief 2014

Het tarief van de belasting bedraagt per belastingjaar, per woning € 171,70 € 168,30

Artikel 6 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 7 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld

De belasting is verschuldigd op het moment dat de gemeubileerde woning meer dan 90 dagen in hetbelastingjaar beschikbaar is gehouden als bedoeld in artikel 2.

Artikel 9 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden na de eerste vervaldag.

  • 2. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

  • 3. In afwijking van het eerste lid geldt, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen kunnen worden

    betaald in 10 gelijke termijnen. De voorwaarden waaronder zijn beschreven in het "Reglement voor automatische incasso gemeentebelastingen 2015". Dit reglement is op 23 september 2014 door

    het college van burgemeester en wethouders vastgesteld.

Artikel 10 Kwijtschelding

Bij de invordering van forensenbelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 11 Nadere regels door het college

Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van deforensenbelasting.

Artikel 12 Overgangsrecht

De Verordening forensenbelasting 2014, vastgesteld op 17 december 2013, wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2015, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor 1 januari 2015hebben voorgedaan.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. De datum van ingang van de heffing is eveneens 1 januari 2015.

Citeerartikel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening forensenbelasting 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van 4 november 2014.
De raad voornoemd,
De griffier,
P. van Vugt
De voorzitter,
K.J.G. Kats

Toelichting

A Algemeen

1 Wettelijke basis

De verordening forensenbelasting is gebaseerd op artikel 223 van de Gemeentewet.

Omdat sprake is van een belasting, hoeft er tegenover het heffen van de forensenbelasting geen individuele tegenprestatie of kostenpost te staan van de gemeente. Het vereiste van maximaal 100% kostendekkendheid, zoals dat van toepassing is bij de legesheffing, geldt hier niet. De opbrengst vloeit in de algemene middelen en de gemeente kan die aanwenden naar eigen inzicht. De forensenbelasting wordt dan ook primair als een algemeen dekkingsmiddel opgevat.

Eén van de factoren op grond waarvan de hoogte van de uitkering uit het Gemeentefonds voor een gemeente wordt berekend, is het aantal inwoners. Forensen zijn echter geen inwoner van de gemeente waar ze als forens verblijven, maar profiteren wel van de door de gemeente aangebrachte en bekostigde voorzieningen. Het ‘gemis’ aan inkomsten kan de gemeente (deels) compenseren door het heffen van een forensenbelasting. Deze gedachte als rechtsgrond voor de forensenbelasting geldt nog steeds, ook al is de uitkering uit het gemeentefonds gekoppeld aan circa 60 kostenveroorzakende factoren binnen de gemeente. Bijvoorbeeld het aantal inwoners, het aantal woonruimten, de bodemgesteldheid, wel of geen centrumfunctie, etc.

B Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van het in de verordening voorkomende begrip 'woning' is een omschrijving opgenomen in artikel 1. Onder woning wordt verstaan een gemeubileerde woning als bedoeld in artikel 223 van de Gemeentewet. Over de vraag wat moet worden verstaan onder een gemeubileerde woning is veel jurisprudentie ontstaan. Van belang zijn de bestemming en de geschiktheid voor bewoning. De vraag moet worden beantwoord of de gemeubileerde woning op zich zelf beschouwd zowel bestemd als geschikt is om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen (HR 19 december 1962, nr. 14 905, BNB 1963/95 en Hof Leeuwarden 16 september 1974, nr. 248/74, BNB 1975/106). Voor het duurzaam dienen voor bewoning wordt wel gekeken naar de aanwezige voorzieningen zoals de aansluiting op nutsvoorzieningen en riolering, en de aanwezigheid van verwarming, kookgelegenheid en wasgelegenheid. Het ontbreken van aantal van deze voorzieningen is echter niet altijd doorslaggevend (Hof Arnhem 16 mei 1989, nr. 5/1989 E II, Belastingblad 1989, blz. 418 en Hof Amsterdam 14 juni 1990, nr. 3900/90, Belastingblad 1993, blz. 710).

De gemeubileerde woning hoeft geen woning te zijn in de zin van de Woningwet. Een stacaravan kan ook een gemeubileerde woning zijn (HR 12 januari 1972, nr. 16 560, BNB 1972/41 en HR 4 maart 1987, nr. 24 399, BNB 1987/117, Belastingblad 1987, blz. 315). Ook een woonschip kan een gemeubileerde woning zijn (HR 2 maart 1994, nr. 29 642, BNB 1994/115, Belastingblad 1994, blz. 52, Hof Arnhem 17 juni 1994, nr. 940535, Belastingblad 1995, blz. 138, en Hof Leeuwarden 10 februari 2006, nr. BK 589/04, Belastingblad 2006, blz. 353).

Er zijn echter ook stacaravans en toercaravans die niet beschikken over de meest elementaire voorzieningen voor duurzame bewoning. In dat geval is er geen sprake van een gemeubileerde woning in de zin van artikel 223 van de Gemeentewet (Hof 's-Gravenhage 23 oktober 1973, nr 16/1973, BNB 1974/213, Hof Leeuwarden 24 december 1982, nr. 1260/81, BNB 1984/149, Belastingblad 1984, blz. 199, Hof Amsterdam 12 maart 1984, nr 46/33, Belastingblad 1985, blz. 599, Hof Amsterdam 21 oktober 1986, nr 1760/85, Belastingblad 1987, blz. 545, Hof Arnhem 21 maart 1989, nr 1492/1988, Belastingblad 1989, blz. 578, Hof 's-Gravenhage 11 mei 1989, nr. 4859/87, Belastingblad 1989, blz. 619).

Het is niet toegestaan om stacaravans uit doelmatigheidsoverwegingen buiten de heffing te laten. Voor het achterhalen van stacaravans die als gemeubileerde woning zijn aan te merken, is weliswaar een omvangrijk onderzoek nodig, maar dit onderzoek is eenmalig. Aan gemeenten staan volgens de belastingrechter voldoende middelen ten dienste om de medewerking van vakantieparken af te dwingen (verwijzingsprocedure Hof Leeuwarden, 12 augustus 1994, nr. 240/94, nog niet gepubliceerd, na Hoge Raad, 9 februari 1994, nr. 29 504, Belastingblad 1994, blz. 373).

Van een gemeubileerde woning, die uitsluitend wordt gebruikt om voor verhuur gereed te maken en te houden, kan niet gezegd worden dat deze door de eigenaar beschikbaar wordt gehouden voor zich of zijn gezin. Indien echter een gemeubileerde woning weliswaar is bestemd voor verhuur maar ook in enige mate door de eigenaar zelf wordt gebruikt, anders dan nodig is om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, moet worden aangenomen dat die woning door de eigenaar voor zich of zijn gezin beschikbaar wordt gehouden voor het gedeelte van het jaar dat eigen gebruik niet in verband met verhuur is uitgesloten (HR 24 juli 1995, nr. 30 470, Belastingblad 1995, blz. 618).

Ook het beschikbaar stellen van de woning aan kennissen is gebruik dat zodanig is verbonden met de privésfeer dat het is aan te merken als het voor zich beschikbaar houden (Hof Amsterdam, 20 januari 2003, nr. 02/02853, LJN: AF 3407).

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht

Er is zoveel mogelijk aangesloten bij de tekst van artikel 223 van de Gemeentewet. Dat artikel biedt de mogelijkheid tot het heffen van een slaapforensenbelasting en een woonforensenbelasting. In de verordening heeft alleen de woonforensenbelasting een plaats gekregen. Toch is in deze verordening gekozen voor de naam 'forensenbelasting'. Artikel 223 kent namelijk geen onderscheid en bevat alleen het begrip 'forensenbelasting'. Gemeenten kunnen onroerende gemeubileerde woningen zowel in de forensenbelasting als in de onroerende-zaakbelastingen aanslaan. De Hoge Raad heeft dit in 2001 bevestigd: er is geen strijd met enige wettelijke bepaling of discriminatieverbod als beide heffingen naast elkaar worden geheven (HR 9 november 2001, nr. 36.111, LJN: AD5329). Ook samenloop met de toeristenbelasting is toegestaan (Hof Arnhem, 22-10-2008, nr. 07/04060, LJN: BG1754). De gemeente Zuidplas heeft echter deze samenloop in de verordening toeristenbelasting uitgesloten.

Belastingplichtig kunnen slechts zijn natuurlijke personen die in de gemeente geen hoofdverblijf hebben. Of er al dan niet sprake is van het hebben van hoofdverblijf moet worden beoordeeld naar de omstandigheden (artikel 223, derde lid, van de Gemeentewet). De inschrijving in de Basisregistratie personen kan een omstandigheid zijn, maar doorslaggevend is deze niet (HR 9 mei 1984, nr 22 373, BNB 1984/175, Belastingblad 1984, blz. 371). Zie voor van belang zijnde omstandigheden Hof Leeuwarden 14 mei 2004, nr 296/03, LJN: AO9762, Belastingblad, 2004, blz. 760, Hof Amsterdam 2 december 1992, nr. 92/1085, Belastingblad 1993, blz. 342 en Hof 's-Gravenhage 26 februari 1992, nr. 91/0638, Belastingblad 1992, blz. 492.

Indien de gemeente bij het aanwijzen van degene die voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houdt de keuze heeft, handelt het college van burgemeester en wethouders, op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, bij die keuze op basis van een beleid dat is neergelegd in “beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie”, zoals vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 19 januari 2010 en laatstelijk gewijzigd bij besluit van het college van burgemeester en wethouders van 23 september 2014.

Het is noodzakelijk om alle natuurlijke personen die aan het belastbaar feit voldoen in de heffing worden betrokken. Dit is een gevolg van het arrest van de Hoge Raad 4 juli 1989, nr. 26 141, Belastingblad 1989, blz. 576. Dit betekent bijvoorbeeld dat bij mede-eigendom van meer dan vier eigenaren nagegaan zal moeten worden hoe de desbetreffende overeenkomst luidt om te constateren of een belastbaar feit heeft plaats gevonden.

Artikel 3 Vrijstellingen

Het betreft hier de verplichte vrijstelling zoals die in het tweede lid van artikel 223 van de Gemeentewet is opgenomen.

Artikel 4 Maatstaf van heffing en belastingtarief

Vanaf 1 januari 1995 bepaalt artikel 219, tweede lid, de toegestane heffingsmaatstaven. Dit betekent dat bij de forensenbelasting alle heffingsmaatstaven zijn toegestaan behalve die naar inkomen, winst of vermogen.

De forensenbelasting is geen bestemmingsheffing. Aan de hoogte van de tarieven zijn geen beperkingen gesteld.

Artikel 5 Belastingjaar

In artikel 6 is bepaald dat het belastingjaar gelijk loopt met het kalenderjaar.

Artikel 6 Wijze van heffing

In de verordening is gekozen voor heffing bij wege van aanslag.

Artikel 7 Termijnen van betaling

Artikel 9 van de Invorderingswet 1990 geeft een wettelijke regeling over de betaaltermijnen. Op grond van artikel 250 van de Gemeentewet is hiervan in de verordening hondenbelasting van afgeweken.

Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Met betrekking tot de forensenbelasting heeft het college van burgemeester en wethouders geen nadere regels als bedoeld in dit artikel vastgesteld.

 

Beleidsregels

 

Met betrekking tot de forensenbelasting heeft het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht de volgende beleidsregels vastgesteld.

 

Beleidsregel:Vastgesteld op:

Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige

in een keuzesituatie 2015 30 september 2014

Reglement Automatische Incasso 2015 30 september 2014

Artikel 9 Overgangsrecht

Als een verordening wordt gewijzigd of een vervangende verordening wordt vastgesteld, verdient het aanbeveling eerbiedigende werking aan de oude verordening te geven. Dit houdt in dat de verordening die wordt ingetrokken, van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich vóór de datum van ingang van de heffing van de nieuwe verordening hebben voorgedaan. Voor die belastbare feiten blijft heffing dus mogelijk op basis van de oude verordening, ook al is die verordening ingetrokken.

Artikel 10 Inwerkingtreding

Het inwerkingtredingartikel in de gemeentelijke belastingverordeningen bestaat uit twee onderdelen. Het eerste onderdeel regelt de inwerkingtreding, het tweede lid bepaalt de datum van ingang van de heffing.

Artikel 11 Citeertitel

Een citeertitel vereenvoudigt de verwijzing naar een bepaalde verordening.