Maatregelen- en handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 gemeente Zundert

Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Intitulé

Maatregelen- en handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 gemeente Zundert

De raad van de gemeente Zundert;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 11 november 2014;

gehoord het advies van De Ronde d.d. 25 november 2014;

gelet op artikel 8, eerste lid, artikel 8b, artikel 9a, twaalfde lid, artikel 18 en artikel 55 van de Participatiewet (Pw), artikel 20, artikel 35, eerste lid, aanhef en onderdelen b, c en d, en artikel 38, twaalfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en artikel 20, artikel 35, eerste lid, aanhef en onderdelen b, c en d en artikel 38, twaalfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

overwegende dat: het noodzakelijk is om het verlagen van de bijstand en het weigeren en verlagen van een uitkering op grond van de IOAW en IOAZ bij verordening te regelen;

BESLUIT

vast te stellen de:

Maatregelen- en handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 gemeente Zundert

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven in het tweede lid, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (Pw), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      Pw: de Participatiewet.

    • b.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werk-loze werknemers.

    • c.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewe-zen zelfstandigen.

    • d.

      wet: de Pw, IOAW en IOAZ.

    • e.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert.

    • f.

      benadelingsbedrag: de netto bijstand waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

    • g.

      maatregel: de in artikel 8, eerste lid, artikel 9a, twaalfde lid, en artikel 18 van de Pw bedoelde verlaging van de bijstand dan wel de in artikel 20, artikel 35, eerste lid, onderdelen b en d en artikel 38, twaalfde lid, van de IOAW en artikel 20, artikel 35, onderdelen b en d, en artikel 38, twaalfde lid, van de IOAZ bedoelde verlaging van de uitkering.

    • h.

      bijstandsnorm:

1° toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Pw; of

2° bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de Pw; of

3° grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de IOAW en IOAZ voor zover sprake is van een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ.

  • i.

    uitkering: algemene bijstand op grond van de Pw of een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ.

  • j.

    beslagvrije voet: beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475d en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • k.

    recidiveboete: bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, van de Pw.

  • l.

    verrekenen: verrekenen als bedoeld in artikel 60, vierde lid, van de Pw.

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college legt overeenkomstig deze verordening een maatregel op indien de belanghebbende naar het oordeel van het college niet of onvoldoende de verplichtingen voortvloeiend uit de wet nakomt, met inbegrip van de verplichtingen die in de beschikking tot toekenning of voortzetting van de bijstand zijn opgenomen, en waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, dan wel indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Pw.

  • 2. Onder de uit de wet voortvloeiende verplichtingen als bedoeld in het eerste lid wordt niet verstaan de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Pw, artikel 13, eerste lid, van de IOAW en IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Artikel 3. Het besluit tot het opleggen van een maatregel

In het besluit tot het opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld:

  • a.

    de reden van de maatregel;

  • b.

    indien van toepassing, de duur van de maatregel;

  • c.

    het bedrag of percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd; en

  • d.

    indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardmaatregel.

Artikel 4. Horen van belanghebbende

Indien het college voornemens is een maatregel van 100% van de bijstandsnorm op te leggen, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen met toepassing van artikel 4:8 van de Awb, voordat daadwerkelijk een besluit wordt genomen.

Artikel 5. Berekeningsgrondslag

  • 1. De maatregel vindt plaats door verlaging van de uitkering.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de Pw;

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand ingevolge het bepaalde in artikel 35 van de Pw, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien meer dan een jaar is verstreken nadat de constatering van de gedraging door het college heeft plaatsgevonden, en het college geen besluit heeft genomen over het al dan niet opleggen van een maatregel.

  • 2. Het college kan geheel of gedeeltelijk afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht die zijn gelegen in de omstandigheden van de belanghebbende.

  • 3. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen als bedoeld in het tweede lid, wordt belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

Artikel 7. Ingangsdatum en tijdvak van een maatregel

  • 1. Een maatregel wordt opgelegd – en ook toegepast op de uitkering of bijzondere bijstand - met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden toegepast als de bijstandsnorm of grondslag over een periode in het verleden nog niet is uitbetaald, dan wel het opleggen van een maatregel in de toekomst niet of niet geheel mogelijk is wegens beëindiging van de bijstand of de uitkering.

  • 3. Indien uitvoering van de op te leggen maatregel niet mogelijk is vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel is bekendgemaakt, omdat over die periode een al eerder opgelegde maatregel wordt uitgevoerd en/of toegepast, wordt de maatregel in afwijking van het eerste lid aansluitend op deze periode opgelegd en toegepast. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende bijstandsnorm.

  • 4. In afwijking van het eerste lid wordt de maatregel opgelegd met ingang van de ingangsdatum van de uitkering indien het besluit tot het opleggen van de maatregel samenvalt met het besluit tot toekenning van uitkering. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende bijstandsnorm.

  • 5. Een opgelegde maatregel die niet of niet geheel kan worden uitgevoerd omdat de uitkering van belanghebbende is beëindigd of ingetrokken, herleeft indien de belanghebbende binnen een jaar, te rekenen vanaf de datum met ingang van welke de uitkering is beëindigd of ingetrokken, opnieuw een aanvraag indient om toekenning van een uitkering. Bij hervatting van de uitkering binnen de in dit artikellid genoemde periode besluit het college of de (restant)maatregel alsnog wordt geëffectueerd. Van een (gedeeltelijk) afzien wordt mededeling gedaan onder vermelding van de reden.

Hoofdstuk 2. Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

Artikel 8. Duur maatregel bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting

Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Pw niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de maatregel 100% van de bijstandsnorm gedurende:

  • a.

    één maand bij gedragingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdelen b tot en met h, van de Pw;

  • b.

    twee maanden bij gedragingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdeel a, van de Pw.

Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

Artikel 9. Gedragingen artikel 9 en artikel 9a Pw

Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting met betrekking tot de arbeidsinschakeling op grond van artikel 9 of artikel 9a van de Pw niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1.eerste categorie:

het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, of het niet tijdig laten verlengen van die registratie;

  • 2.

    tweede categorie:

    • a.

      het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Pw door belanghebbenden tot 27 jaar;

    • b.

      het onvoldoende nakomen van de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Pw, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na de melding zoals bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Pw, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Pw;

    • c.

      de alleenstaande ouder die uit houding en gedrag ondubbelzinnig laat blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Pw niet te willen nakomen, als gevolg waarvan de op grond van artikel 9a, eerste lid, van de Pw verleende ontheffing van de arbeidsplicht is ingetrokken;

    • d.

      het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Pw.

  • 3.

    derde categorie:

het niet naar vermogen verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid in de gemeente van inwoning, voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Pw.

Artikel 10. Gedragingen IOAW en IOAZ

Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 20, 37 of 38 van de IOAW of IOAZ niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1.eerste categorie:

het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, of het niet tijdig laten verlengen van die registratie;

  • 2.

    tweede categorie:

    • a.

      de alleenstaande ouder die uit houding en gedrag ondubbelzinnig laat blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of IOAZ niet te willen nakomen, als gevolg waarvan de op grond van artikel 38, eerste lid, van de IOAW of IOAZ verleende ontheffing van de arbeidsplicht is ingetrokken;

    • b.

      het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de IOAW, of IOAZ.

  • 3.

    derde categorie:

    • a.

      het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW en IOAZ;

    • b.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het niet daartoe verschijnen op een aangegeven tijd en plaats zonder bericht van verhindering. Onder een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling wordt ook verstaan een onderzoek naar de mogelijkheden tot verkrijging van gesubsidieerd werk of sociale activering als (eerste) opstap naar arbeidsinschakeling;

    • c.

      gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;

    • d.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen.

  • 4.

    vierde categorie:

    • a.

      beëindiging van een dienstbetrekking waaraan een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en belanghebbende ter zake een verwijt kan worden gemaakt;

    • b.

      beëindiging van de dienstbetrekking door of op verzoek van belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd;

    • c.

      het door eigen toedoen niet verkrijgen of niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder begrepen gesubsidieerde arbeid.

Artikel 11. Hoogte en duur van een maatregel

De maatregel, bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 9 en 10, wordt vastgesteld op:

  • a.

    € 100,00 bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    € 200,00 bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c.

    100% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

  • d.

    100% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden bij gedragingen van de vierde categorie.

Hoofdstuk 4. Niet nakomen van overige verplichtingen

Artikel 12. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Een maatregel wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan zoals bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Pw, anders dan het niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, wordt afgestemd op het benadelingsbedrag.

  • 2. De maatregel wordt vastgesteld op:

    • a.

      € 100,00 bij een benadelingsbedrag tot € 1000,00;

    • b.

      € 200,00 bij een benadelingsbedrag van € 1000,00 tot € 3500,00;

    • c.

      100% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij een benadelingsbedrag van € 3.500 tot € 7.500;

    • d.

      100% van de bijstandsnorm gedurende drie maanden bij een benadelingsbedrag van € 7.500 tot € 15.000;

    • e.

      100% van de bijstandsnorm gedurende zes maanden bij een benadelingsbedrag van € 15.000 of hoger.

  • 3. Indien belanghebbende geen beroep (meer) kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete in het kader van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht wordt een maatregel opgelegd van 100 % van de bijstandsnorm gedurende drie maanden gerekend vanaf de ingangsdatum van de algemene bijstand op grond van de Wwb.

Artikel 13. Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Pw als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van de Pw, wordt een maatregel opgelegd van 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 2. Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de IOAW of IOAZ, als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Ioaw of Ioaz,, wordt een maatregel opgelegd van 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Artikel 14. Niet nakomen van nadere verplichtingen

Indien aan belanghebbende een of meerdere verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de Pw zijn opgelegd en deze niet of in onvoldoende mate worden nagekomen, wordt een maatregel opgelegd van € 200,00, tenzij wordt besloten de kosten van bijstand terug te vorderen.

Hoofdstuk 5. Samenloop en recidive

Artikel 15. Samenloop van gedragingen

Als een belanghebbende zich gelijktijdig schuldig maakt aan een of meer gedragingen die het niet nakomen van meerdere verplichtingen als genoemd in artikel 2, eerste lid, van deze verordening inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste maatregel is gesteld.

Artikel 16. Recidive verplichtingen op grond van artikel 18, vierde lid, van de Pw

  • 1. Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Pw, opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Pw, wordt de duur van de oorspronkelijke maatregel als bedoeld in artikel 8 van deze verordening verdubbeld met een maximum van ten hoogste drie maanden.

  • 2. Indien een maatregel wegens dringende redenen niet is opgelegd, wordt zo’n besluit voor de toepassing van recidive gelijkgesteld met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd.

Artikel 17. Recidive en herhaalde recidive verplichtingen op grond van hoofdstuk 3 en 4 van deze verordening

  • 1. Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij met toepassing van hoofdstuk 3 van deze verordening een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie als bedoeld in hoofdstuk 3 van deze verordening, wordt de maatregel, die op grond van hoofdstuk 3 van deze verordening moet worden opgelegd voor de nieuwe verwijtbare gedraging verdubbeld.

  • 2. Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij met toepassing van artikel 12 van deze verordening een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan dezelfde gedraging, wordt de maatregel, die op grond van artikel 12 van deze verordening moet worden opgelegd voor de nieuwe verwijtbare gedraging verdubbeld.

  • 3. Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij met toepassing van artikel 13 van deze verordening een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan dezelfde gedraging, wordt de maatregel, die op grond van artikel 13 van deze verordening moet worden opgelegd voor de nieuwe verwijtbare gedraging verdubbeld.

  • 4. Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij met toepassing van artikel 14 van deze verordening een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan dezelfde gedraging, wordt de maatregel, die op grond van artikel 14 van deze verordening moet worden opgelegd voor de nieuwe verwijtbare gedraging verdubbeld.

  • 5. Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij met toepassing van een van de voorgaande vier leden van dit artikel een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een volgende verwijtbare gedraging, wordt de maatregel afgestemd op de ernst van de gedraging en de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert.

  • 6. Met een gedraging als bedoeld in de voorafgaande leden van dit artikel wordt gelijkgesteld eenzelfde gedraging die heeft geleid tot een besluit tot opleggen van een maatregel op grond van de vóór 1 januari 2015 met betrekking tot maatregelen en/of verlagingen geldende verordening.

Hoofdstuk 6. Blijvende of tijdelijke weigering IOAW/IOAZ

Artikel 18. Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ

Als het college de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, van de IOAW of artikel 20, tweede lid, van de IOAZ blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een maatregel zou kunnen leiden, blijft een maatregel ter zake van die gedraging achterwege.

Hoofdstuk 7. Bijzondere bijstand

Artikel 19. Bijzondere bijstand

  • 1. Het college kan de aanvraag om bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 35 van de Pw afwijzen indien belanghebbende binnen twaalf maanden voorafgaand aan de datum van aanvraag:

    • a.

      verwijtbaar gedrag heeft betoond als bedoeld in artikel 18 lid 4 onder a van de Pw, of;

    • b.

      een verzoek indient als gevolg van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan:

      • i.

        door een onverantwoorde besteding van middelen of;

      • ii.

        indien sprake is van het bewust lopen van risico’s.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is slechts van toepassing indien belanghebbende een aanvraag bijzondere bijstand voor verhuis- en/of inrichtingskosten of maatschappelijke participatie indient.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan het college in bijzondere individuele omstandigheden besluiten om bijzondere bijstand in de vorm van leenbijstand toe te kennen voor de hoogst noodzakelijke kosten.

Hoofdstuk 8. Regels bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet

Artikel 20. Handhavingsbeleid

  • 1. Het college voert een actief handhavingsbeleid. De vier pijlers van dit beleid zijn:

    • a.

      fraudepreventie;

    • b.

      controle;

    • c.

      het opleggen van een maatregel;

    • d.

      informatieverstrekking door andere (overheids)instellingen.

  • 2. Het college informeert belanghebbende:

    • a.

      over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een uitkering, waaronder begrepen bijzondere bijstand, of een re-integratievoorziening zijn verbonden;

    • b.

      over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik.

  • 3. Ter controle van het recht op een uitkering, waaronder begrepen bijzondere bijstand, wordt onder meer gebruik gemaakt van bestandsvergelijkingen met actuele gegevens en van de samenloopsignalen die daaruit voortkomen.

Artikel 21. Controle

  • 1. Het college doet onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitkering, waaronder begrepen bijzondere bijstand, en kan daarbij gebruik maken van huisbezoeken, risico-profielen en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen. Het college onderzoekt daarnaast overige signalen en tips die relevant zijn voor het recht op en de hoogte van de uitkering, waaronder begrepen bijzondere bijstand.

  • 2. Het college doet onderzoek naar de reden van de beëindiging van de uitkering, waaronder begrepen bijzondere bijstand, en neemt op basis daarvan besluiten met betrekking tot de rechtmatigheid van de uitkering, waaronder begrepen bijzondere bijstand, en de wederzijds tussen het college en de belanghebbende resterende verplichtingen en de afhandeling daarvan.

  • 3. De onderzoeken bedoeld in het eerste en tweede lid kunnen ook uitgevoerd worden met betrekking tot het gebruik van een re-integratievoorziening.

Artikel 22. Terugvordering, invordering, kwijtschelding en verhaal

  • 1. Het college draagt zorg voor de terugvordering, de invordering, de kwijtschelding en het verhaal van de kosten van de uitkering, waaronder begrepen bijzondere bijstand.

  • 2. Het college geeft in beleidsregels invulling aan het eerste lid.

Hoofdstuk 9. Verrekening van boete bij recidive

Artikel 23. Verrekening zonder inachtneming van de beslagvrije voet

Het college verrekent het openstaande boetebedrag met de algemene bijstand gedurende de eerste drie maanden na dagtekening van het besluit tot oplegging van de recidiveboete zonder inachtneming van de beslagvrije voet.

Artikel 24. Verrekening als is aangetoond dat het saldo van alle bankrekeningen minder is dan drie maal de toepasselijke bijstandsnorm

In afwijking van het bepaalde in artikel 23 van deze verordening kan het college, op schriftelijk verzoek van de belanghebbende, besluiten de recidiveboete te verrekenen met inachtneming van de beslagvrije voet. Bij het schriftelijk verzoek dient de belanghebbende met bewijsstukken aan te tonen dat het saldo van alle bankrekeningen van belanghebbende op de eerste dag van de maand waarin het boetebesluit is bekendgemaakt, minder bedraagt dan drie maal de toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Pw. Indien dit verzoek wordt toegekend wordt de verrekening daarop aangepast gedurende een periode van drie maanden.

Artikel 25. Verrekening bij huisuitzetting of dringende redenen

In afwijking van het bepaalde in artikel 23 van deze verordening kan het college, op schriftelijk verzoek van de belanghebbende, besluiten de recidiveboete te verrekenen met inachtneming van de beslagvrije voet. Bij het schriftelijk verzoek dient de belanghebbende:

  • a.

    aannemelijk te maken dat verrekening op de wijze, bedoeld in artikel 23, zou leiden tot huisuitzetting van belanghebbende en diens gezin; of

  • b.

    aannemelijk te maken dat anderszins sprake is van dringende redenen. Indien dit verzoek wordt toegekend wordt de verrekening daarop aangepast gedurende een periode van drie maanden.

Artikel 26. Eerder opgelegde bestuurlijke boetes

De artikelen 23, 24 en 25 zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de Pw, indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete.

Hoofdstuk 10. Slotbepalingen

Artikel 27. Inwerkingtreding en intrekken oude verordening

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015 en is uitsluitend van toepassing op gedragingen die plaatsvinden vanaf 1 januari 2015.

  • 2. De Maatregelen- en handhavingsverordening Inkomensvoorzieningen 2013 gemeente Zundert d.d. 1 april 2013 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2015 maar blijft van toepassing op gedragingen die hebben plaatsgevonden vóór 1 januari 2015.

Artikel 28. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelen- en handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 gemeente Zundert

Ondertekening

Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 9 december 2014.
De raad voornoemd.
De griffier,
drs. J.J. Rochat
De voorzitter,
L.C. Poppe-de Looff