Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening peuterspeelzaalwerk gemeente Zutphen 2006

Geldend van 06-10-2011 t/m 31-12-2011

Intitulé

Verordening Peuterspeelzaalwerk gemeente Zutphen 2006

De raad van de gemeente Zutphen,

gelzen het voorstel van burgemeester en wethouders van 27 april 2006 met nummer SAM/BA 4.387;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat het wenselijk is regels te stellen ten aanzien van de kwaliteit van peuterspeelzalen;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

VERORDENING PEUTERSPEELZAALWERK GEMEENTE ZUTPHEN 2006

Hoofdstuk 1: ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regels wordt verstaan onder:

  • 1

    het college: burgemeester en wethouders van Zutphen;

  • 2

    peuterspeelzaalwerk: het bieden van speelgelegenheid aan kinderen van twee tot vier jaar gedurende één of meer dagdelen per week van maximaal 3,5 uur met als doel de ontwikkeling van deze kinderen te bevorderen en hen samen te laten spelen;

  • 3

    peuterspeelzaal: een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt;

  • 4

    beroepskracht: degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht die zijn opgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO en die beschikt over een voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificaties;

  • 5

    houder: een natuurlijke of rechtspersoon die een peuterspeelzaal exploiteert;

  • 6

    begeleider: degene die anders dan als beroepskracht belast is met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal.

HOOFDSTUK 2: VERGUNNINGSPLICHT

Artikel 2 Vergunningplicht peuterspeelzaal

  • 1 Het is verboden, zonder schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, een peuterspeelzaal te exploiteren.

Artikel 3 Formulier

  • 1 De vergunningaanvraag vindt plaats met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier

Artikel 4 Weigering en ontheffing

  • 1 Het college weigert de vergunning indien niet wordt voldaan aan de kwaliteitsregels die in hoofdstuk 3 van deze verordening worden gesteld.

  • 2 In afwijking van lid 1 is het college bevoegd ontheffing te verlenen van de eisen in hoofdstuk 3.

Artikel 5 Voorschriften en beperkingen

  • 1 Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2 Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 6 Termijnen

  • 1 Het college beslist op een aanvraag om vergunning of op een verzoek tot ontheffing binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag of het verzoek is ontvangen.2

  • 2 Het college kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3 Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

Artikel 7 Aanhouding

  • 1 Het college houdt de beslissing op de aanvraag om vergunning of het verzoek tot ontheffing aan, totdat zij een beslissing heeft genomen over de aanvraag voor een bouwvergunning overeenkomstig artikel 40, lid 1 van de Woningwet.2

  • 2 In afwijking, van het bepaalde in artikel 6 neemt het college, voor zover de aanhouding bedoeld in het eerste lid langer duurt dan de in artikel 6 gestelde termijnen, de beslissing op een aanvraag om vergunning of een verzoek tot ontheffing zo spoedig mogelijk na afloop van de in artikel 6 bedoelde termijnen.

Artikel 8 Duur van de vergunning of ontheffing

  • 1 De vergunning of ontheffing wordt verleend voor maximaal 5 jaar.

  • 2 De vergunning of ontheffing wordt geacht telkens stilzwijgend ongewijzigd voor 5 jaar te worden verlengd tenzij het college uiterlijk 3 maanden voor de afloop van de termijn de houder anders heeft bericht.

Artikel 9 Verplichtingen van de houder

  • 1 De vergunning of ontheffing is niet overdraagbaar.

  • 2 De houder is verplicht aan het college gegevens te verstrekken die door of namens hen in verband met de huisvesting, verzorging, en begeleiding van de kinderen van belang worden geacht.

  • 3 De houder is voorts verplicht om bij wijziging van de gegevens die zijn verstrekt bij de vergunningaanvraag daarvan onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen aan het college.

  • 4 De vergunninghouder is verplicht de vergunning op een zichtbare plaats in de peuterspeelzaal op te hangen.

Artikel 10 Intrekken of wijzigen van vergunning of ontheffing

  • 1 Het college kan de vergunning of ontheffing intrekken of wijzigen:

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging daarvan wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is verstrekt;

    • c.

      indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      indien binnen de termijn van één jaar geen gebruik van de vergunning wordt gemaakt;

    • e.

      indien de houder dit verzoekt.

  • 2 Het college kan in het belang van de kinderen tijdelijke of blijvende sluiting van de peuterspeelzaal gelasten, indien naar hun oordeel dringende omstandigheden die niet uit deze verordening voortvloeien daartoe aanleiding geven.

HOOFDSTUK 3: KWALITEITSREGELS

Artikel 11 Algemene kwaliteitseisen

  • 1 De houder biedt peuterspeelzaalwerk aan dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.

  • 2 De houder organiseert het werk op zodanige wijze, voorziet de zaal zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, voert een zodanig pedagogisch beleid, dat één en ander leidt of zal leiden tot verantwoord peuterspeelzaalwerk.

  • 3 De peuterspeelzaal dient goed en veilig bereikbaar te zijn en vrij van geluids- en milieuoverlast.

  • 4 De houder is verplicht een overzicht bij te houden van gegevens van de in de peuterspeelzaal werkzame personen. Kopieën van diploma’s dienen, indien gevraagd door de toezichthouder of het college, te worden overlegd.5

  • 5 De houder is verplicht een overzicht bij te houden van gegevens van de in de peuterspeelzaal opgevangen kinderen, waarin vermeld zijn de namen, adressen, huisarts, inentingsgegevens, bereikbaarheid van de ouders en relevante gegevens inzake gezondheid en gedrag.

Artikel 12 Accommodatie

  • 1 Een peuterspeelzaal dient, behalve een groepsruimte, te beschikken over een aparte ingang, een garderobe, bergruimte en sanitair voor kinderen en volwassenen.

  • 2 Elke groep heeft een vaste groepsruimte; deze mag niet worden gebruikt als doorloop naar andere ruimten.

  • 3 De groepsruimte dient te beschikken over een verschoongelegenheid en een daarvan gescheiden keukenvoorziening.

  • 4 De groepsruimte beschikt over voldoende daglichtintreding.

  • 5 De ruimten waar kinderen gebruik van maken moeten veilig zijn, tochtvrij doelmatig kunnen worden verwarmd, goed en regelmatig worden schoongehouden en regelmatig worden geventileerd.

  • 6 Voor ieder kind is minimaal 3,5 vierkante meter bruto-oppervlakte aan binnenspeelruimte beschikbaar.

  • 7 Voor ieder kind is een buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de bruto-oppervlakte minimaal 4 vierkante meter per kind bedraagt en die voor kinderen veilig en bereikbaar is.

Artikel 13 Groepen en groepsgrootte

  • 1 De opvang van kinderen vindt in groepen plaats met dien verstande dat een groep van kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar gelijktijdig ten hoogste 18 kinderen omvat.

  • 2 Elke groep staat minimaal onder leiding van een beroepskracht, bijgestaan door een begeleider.

Artikel 14 Informatie aan ouders/verzorgers

  • 1. De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouder voorafgaand aan de plaatsing van een peuter op de peuterspeelzaal in ieder geval over:

    • a.

      de plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden;

    • b.

      het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en gezondheid, alsmede het pedagogisch beleid waarin vanuit de visie op de ontwikkeling van kinderen de visie op de omgang met kinderen is beschreven;

    • c.

      de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal.

Artikel 15 De aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering

  • 1 De houder van een peuterspeelzaal moet ten behoeve van in het centrum aanwezige beroepskrachten, begeleiders en kinderen een passende aansprakelijksheids- en ongevallenverzekering afsluiten.

Artikel 16 Verklaring omtrent het gedrag 1.

  • 1 Personen die als beroepskracht of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële gegevens;

  • 2 Deze verklaring wordt aan de houder overlegt voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overlegd niet ouder dan twee maanden;

  • 3 Indien de houder of het college vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.

HOOFDSTUK 4: HET TOEZICHT

Artikel 17 Aanwijzing van toezichthouders

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college aangewezen personen.

Artikel 18 Onderzoek door de toezichthouder

  • 1 De toezichthouder onderzoekt na vergunningaanvraag als bedoeld in artikel 2, eerste lid, binnen acht weken of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 2 Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder eenmaal per 2 jaar of de exploitatie van elke peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 3 Naast het onderzoek bedoeld in het eerste en tweede lid kan de toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving door een houder van de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

Artikel 19 Het inspectierapport

  • 1. De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport.

  • 2. Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de voorschriften van deze verordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.

  • 3. Alvorens het rapport vast te stellen, stelt het college de houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport.

  • 4. De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

Artikel 20 Aanwijzing en bevel

  • 1. Het college kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven indien op basis van het inspectierapport blijkt dat deze de voorschriften niet of in onvoldoende mate naleeft.

  • 2. In de aanwijzing geeft het college met redenen omkleed aan op welke punten de voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd, alsmede de in verband daarmee te regelen maatregelen.

  • 3. Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, die door het college kan worden verlengd.

  • 4. De houder neem de maatregelen binnen de bij de aanwijzing onderscheidenlijk het bevel gestelde termijn.

Artikel 21 Strafbepaling

  • 1 Overtreding van de artikelen 2, eerste lid, en de artikelen in hoofdstuk 3 van deze verordeningen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

HOOFDSTUK 5: SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 22 Overgangsbepaling

  • 1 Vergunningen en ontheffingen die zijn verleend onder de werking van de Verordening Kinderopvang gemeente Zutphen 1997 voor peuterspeelzalen, blijven op grond van de Verordening Peuterspeelzaalwerk Zutphen 2006 van kracht.

  • 2 Beroepskrachten en begeleiders die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal leggen aan de houder binnen twee maanden na de inwerkingtreding een verklaring omtrent het gedrag over.

Artikel 23 Inwerkingtreding

  • 1 Deze verordening treedt 8 dagen na haar bekendmaking in werking

  • 2 De Verordening Kinderopvang Gemeente Zutphen 1997 wordt ingetrokken op de dag van inwerkingtreding van de in lid 1 bedoelde verordening

Artikel 24 Citeertitel

  • 1 Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening peuterspeelzaalwerk gemeente Zutphen 2006.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Zutphen,
gehouden op:
De voorzitter, de griffier,

Toelichting op Verordening Peuterspeelzaalwerk Gemeente Zutphen 2006

Algemen toelichting

Het toezicht wordt op verschillende niveaus en door verschillende partijen uitgevoerd. De belangrijkste wettelijke kaders voor toezicht op het peuterspeelzaalwerk zijn:

  • °

    Woningwet en het Bouwbesluit (2003)

  • °

    De lokale Bouwverordening en Gebruiksvergunning (Brandweer)

  • °

    De Warenwet en wetgeving rond kinderen en kindproducten

  • °

    De Arbo-wetgeving

  • °

    De WCPV

Toezicht op de kwaliteit van peuterspeelzalen is een taak van de gemeente. Sinds 1997 heeft de gemeente Zutphen kwaliteitsregels voor het peuterspeelzaalwerk vastgelegd in de verordening “Kinderopvang gemeente Zutphen 1997”. Met ingang van 2005 is de Wet Kinderopvang van kracht geworden. Hierin staan landelijke kwaliteitseisen. Het peuterspeelzaalwerk valt echter niet onder de Wet kinderopvang (artikel 1, tweede lid, onderdeel b). De gemeente kan op grond van haar autonome verordenende bevoegdheid (artikel 149 van de Gemeentewet) zelf een verordening peuterspeelzaalwerk vaststellen. Dit is ook in de aanhef van de verordening aangegeven.

Artikelsgewijze toelichting Verordening Peuterspeelzaalwerk

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

De beroepskracht in opleiding (stagiaire) is niet apart gedefinieerd. Hiermee vallen beroepskrachten in opleiding automatisch onder de begripsomschrijving van een begeleider, te weten: ‘degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal’ (onderdeel e).

Artikel 2 Vergunningplicht

Deze verplichting geldt zowel voor de houders van voorzieningen voor peuterspeelzaalwerk die door de gemeente worden gesubsidieerd als voor de houders van niet door de gemeente gesubsidieerde voorzieningen. De in de verordening opgenomen eisen zijn minimumeisen. Het staat de houder vrij om hogere kwaliteitseisen te hanteren.

Artikel 3 Formulier

Een standaard aanvraagformulier draagt bij tot uniforme en efficiënte gegevensverwerking. Het aanvraagformulier levert de juiste informatie en bewijsstukken om te kunnen beslissen op een vergunningaanvraag.

Artikel 4 Weigering en ontheffing

Het college weigert een vergunning af te geven als niet wordt voldaan aan de voor een vergunning noodzakelijke voorschriften. Artikel 4.5 van de Awb geeft de regeling met betrekking tot het aanvullen van ontbrekende gegevens.

In bijzondere omstandigheden is het mogelijk om een (tijdelijke) ontheffing te verlenen.

Artikel 5 Voorschriften en beperkingen

Door aan een vergunning voorschriften en beperkingen te verbinden, kan de gewenste rechtstoestand op de concrete situatie worden toegesneden.

Artikel 6 Termijnen

Derde lid: lex silencio positivo

Gezien de belangen van jonge kinderen en hun ouders die in het geding zijn, is er reden om af te zien van een lex silencio positivo. Er zijn dwingende redenen van algemeen belang aan de orde, vooral de volksgezondheid en de bescherming van de afnemers van diensten. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht wordt niet van toepassing verklaard.

Artikel 7 Aanhouding

Het gebouw waarin de peuterspeelzaal wordt gevestigd dient de voldoen aan de eisen gesteld in het Bouwbesluit. Hierin zijn onder meer voorschriften op het gebied van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en energiezuinigheid opgenomen. Daarnaast dient de houder te beschikken over een gebruiksvergunning brandveiligheid. Deze is namelijk noodzakelijk voor het in gebruik hebben van een ruimte waarin aan meer dan tien kinderen jonger dan 12 jaar opvang wordt verzorgd. De gebruiksvergunning is gericht op het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand.

Artikel 8 Duur van de vergunning

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 9 Verplichtingen van de houder

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 10 Intrekken of wijzigen van de vergunning of ontheffing

Het tweede lid omschrijft een bijzondere sluitingsbevoegdheid. Daarnaast is het college bevoegd bestuursdwang uit te oefenen krachtens artikel 125 van de gemeentewet. Voordat het college daartoe overgaat, dient de houder schriftelijk te worden gewaarschuwd. Een voorbeeld van een dringende omstandigheid (lid 2) die niet uit de verordening voortvloeit, maar toch het belang van de kinderen kan schaden, is een disfunctionerend management van een peuterspeelzaal.

Artikel 11 Algemene kwaliteitseisen en

Artikel 12 Accommodatie

Het eerste lid van artikel 11 bevat een globale norm waaraan de houders zelf, met inachtneming van de verordening, invulling moeten geven. Het welbevinden van de kinderen richtsnoer moet zijn het uitvoeren van het peuterspeelzaalwerk.

Het tweede lid van artikel 11 geeft aan dat verantwoord peuterspeelzaalwerk mede het product is van de wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en vormgeeft. De wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en aan welke aspecten daarbij aandacht moet worden besteed, wordt naast de eigen verantwoordelijkheid mede bepaald door de voorschriften in deze verordening, waaronder lid 3, 4 en 5 van dit artikel en artikel 12.

Artikel 13 Groepen en groepsgrootte

Voor het vaststellen van het maximaal aantal kinderen per groep is de omvang van de binnen- en buitenruimte bepalend. Een groep mag echter niet groter zijn dan 18 peuters. De begeleiding van een groep bestaat minimaal uit een beroepskracht en een begeleider. Uitbreiding van het aantal beroepskrachten per groep kan onderdeel vormen van subsidie-afspraken gekoppeld aan extra kwaliteitseisen.

Artikel 14 Informatieplicht aan de ouders

De houders van peuterspeelzalen zijn verplicht ouders voor plaatsing van een peuter te informeren over een aantal essentiële onderwerpen. Deze informatie biedt ouders de mogelijkheid om zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van een peuterspeelzaal en eventueel op basis van een onderlinge vergelijking een keuze voor een bepaalde peuterspeelzaal te maken.

Artikel 15 De aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering

Dit artikel voorkomt eventuele problemen over gemeentelijke aansprakelijkheid.

Artikel 16 Verklaring omtrent het gedrag

Dit artikel draagt de houder van een peuterspeelzaal op er voor te zorgen dat alle beroepskrachten en begeleiders die zijn peuterspeelzaal werkzaam zijn, op hun gedrag zijn getoetst. Dit gebeurt in de vorm van een recente verklaring omtrent het gedrag die aan de houder moet worden overlegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt.

Omdat een verklaring omtrent het gedrag niet meer dan een momentopname is, voorziet het derde lid in de eis dat een nieuwe verklaring omtrent het gedrag aan de houder wordt overlegd, in het geval de houder of toezichthouder redelijkerwijs het vermoeden heeft, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips, dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag.

Artikel 17 Aanwijzing van toezichthouders

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om toezichthouders aan te wijzen. Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken.

Artikel 18 Onderzoek door de toezichthouder

In dit artikel worden drie soorten van onderzoek door de toezichthouders onderscheiden:

  • -

    het eerste lid: het onderzoek naar aanleiding van een melding van het voornemen een peuterspeelzaal te gaan exploiteren;

  • -

    het tweede lid: het reguliere onderzoek bij bestaande peuterspeelzalen in de gemeente;

  • -

    het derde lid: het incidentele onderzoek bij een peuterspeelzaal, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips.

Het tweede lid bevat de opdracht aan het college om ervoor zorg te dragen dat tenminste één keer per 2 jaar een controle wordt uitgevoerd.

Artikel 19 Het inspectierapport

De resultaten van een onderzoek worden door de toezichthouder vastgelegd in een inspectierapport. Het inspectierapport vormt de basis voor het handhavend optreden door het college.

Artikel 20 Aanwijzing en bevel

Indien de houder de aanwijzing of het bevel niet opvolgt, kan het college overgaan tot het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom. Het gaat om algemene bevoegdheden van het college die zijn neergelegd in de Gemeentewet en de Awb. Deze worden dan ook niet nader in de verordening geregeld.

Artikel 21 Strafbepaling

Deze bepaling spreekt voor zich.

HOOFDSTUK 5. SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Deze bepalingen spreken voor zich.