Regeling vervallen per 01-01-2012

Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren

Geldend van 18-02-2010 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2010

Intitulé

Toelagen verordening Wet investeren in jongeren

De Raad van de gemeente Zutphen;

gelezen het voorstel van het bestuur d.d. 5 januari 2010;

gelet op artikel 147, eerste lid, Gemeentewet, en de artikelen 12, eerste lid, onderdeel e, en 35, eerste lid, van de Wet investeren in jongeren (WIJ);

overwegende dat het noodzakelijk is het vestrekken van toeslagen en het verlagen van de inkomensvoorziening op grond van de WIJ van jongeren van 18 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar, bij verordening te regelen;

BESLUIT:

vast te stellen de Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren.

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Wet investeren in jongeren (WIJ);

  • b.

    Wwb: de Wet werk en bijstand;

  • c.

    jongere: een hier te lande woonachtige Nederlander van 16 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar als bedoeld in artikel 2 van de wet;

  • d.

    gehuwdennorm: de norm bedoeld in artikel 28, eerste lid onderdeel d, van de wet;

  • e.

    woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, Wet op de huurtoeslag, als mede een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid, Wet werk en bijstand;

  • f.

    woonkosten:

    1°. indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag;

    2°. Indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

  • g.

    alleenstaande: alleenstaande als bedoeld in artikel 4 van de wet;

  • h.

    alleenstaande ouder: alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4 van de wet;

  • i.

    het bestuur: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen.

Artikel 2

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor jongeren van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien de gehuwden beiden 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar zijn.

HOOFDSTUK 2. Criteria voor het verhogen van de norm

Artikel 3. Toeslagen

  • 1. De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de jongere in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • 2. De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de jongere die met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

HOOFDSTUK 3. Criteria voor het verlagen van de norm of Toeslag

Artikel 4. Verlaging gehuwden

De verlaging bedoeld in artikel 31 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die met één of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

Artikel 5. Verlaging woonsituatie

De verlaging bedoeld in artikel 32 van de wet bedraagt:

  • a.

    10 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor de jongere geen woonkosten verbonden zijn;

  • b.

    10 procent van de gehuwdennorm indien geen woning bewoond wordt.

Artikel 6. Samenloop WIJ en Wwb bij gehuwden zonder kinderen

  • 1. Indien er sprake is van gehuwden zonder kinderen waarvan een partner recht heeft op een inkomensvoorziening op grond van de wet en een partner recht op een uitkering op grond van de Wwb dan wordt deze laatste voor de uitvoering van deze verordening aangemerkt als alleenstaande.

  • 2. Voor de alleenstaande genoemd in het vorige lid wordt geen toeslag toegekend.

Artikel 7. Samenloop WIJ en Wwb gehuwden met kinderen

  • 1. Indien er sprake is van gehuwden met kinderen waarvan een partner recht heeft op een inkomensvoorziening op grond van de wet en een partner recht op een uitkering op grond van de Wwb dan wordt de inkomensvoorziening berekend naar de van toepassing zijnde norm voor gehuwden conform artikel 28, lid 4, onderdeel b van de wet.

  • 2. De van toepassingzijnde bijstandsnorm van de partner die recht heeft op een Wwb-uitkering wordt in mindering gebracht op de inkomensvoorziening zoals genoemd in het vorige lid.

Artikel 8. Toeslag bij norm alleenstaande (ouder) met niet-rechthebbende partner zonder Wwb

Indien er sprake is van een jongere met een niet-rechthebbende partner zonder Wwb-uitkering met of zonder één of meer ten laste komende kinderen heeft de jongere behoudens bijzondere omstandigheden geen recht op toeslag als bedoeld in artikel 30 van de wet.

Artikel 9. Verlaging schoolverlaters

De verlaging bedoeld in artikel 33 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm.

Artikel 10. Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1. De verlaging bedoeld in artikel 34 van de wet bedraagt:

    • a.

      20 procent van de gehuwdennorm indien het een jongere van 21 jaar betreft;

    • b.

      10 procent van de gehuwdennorm indien het een jongere van 22 jaar betreft.

  • 2. In afwijking van lid 1 wordt de verlaging vastgesteld op de hoogte van de op grond van artikel 3 toegekende toeslag, indien deze toeslag minder bedraagt dan de verlaging waartoe toepassing van lid 1 zou leiden.

  • 3. De vorige leden zijn niet van toepassing ten aanzien van een jongere op wie artikel 9 van toepassing is.

  • 4. De vorige leden zijn niet van toepassing ten aanzien van de jongeren van 21 jaar die eenWwb-uitkering ontvangen die uiterlijk op 1 juli 2010 is omgezet naar een inkomensvoorziening op grond van de wet.

Artikel 11. Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 10 geschiedt zodanig, dat de toepasselijke norm voor de jongere tenminste bedraagt:

  • a.

    35 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande,

  • b.

    55 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder,

  • c.

    65 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden.

HOOFDSTUK 4. Slotbepalingen

Artikel 12. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het bestuur.

  • 2. Het bestuur kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren van de gemeente Zutphen.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van
de raad van de gemeente Zutphen,
gehouden op: 18 JAN. 2010
De voorzitter, de griffier,

Toelichting TOESLAGENVERORDENING WIJ

De Wet investeren in jongeren en de inkomensvoorziening

Op 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking getreden. Doelstelling van deze wet isde duurzame arbeidsparticipatie in regulier werk van jongeren tot 27 jaar.Om dit te bereiken is in de wet een recht op een zogenaamd werkleeraanbod vastgelegd. Hetwerkleerrechtberust op de uitgangspunt dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken gemakkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien.

De WIJ verplicht gemeenten om te investeren in de arbeidsinschakeling van alle jongeren, ook bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Daartoe moeten gemeenten jongeren in beginsel een werkleeraanbod doen. Afgeleide van het werkleeraanbod is een inkomensvoorziening voor jongeren vanaf 18 jaar als de jongere onvoldoende inkomsten heeft. Deze inkomensvoorziening is alleen beschikbaar als het werkleeraanbod wegens in de persoon van de jongere gelegen of niet verwijtbare omstandigheden zijnerzijds geen optie is, dit aanbod onvoldoende inkomsten genereert of er nog geen werkleeraanbod kan worden gedaan. De samenhang tussen het werkleeraanbod enerzijds en de inkomensvoorziening anderzijds is een bepalend element in de WIJ.

De relatie tussen werken/leren en een uitkering is fundamenteel anders dan de Wet werk en bijstand (Wwb), waarbij het recht op bijstand vooropstaat met als afgeleide de plicht tot arbeidsparticipatie. Met de WIJ wordt een ‘paradigmawisseling’ beoogd: is het uitgangspunt in de Wwb ‘een uitkering, mits’ in de WIJ is dit omgedraaid en geldt als uitgangpunt ‘geen uitkering, tenzij’. Deze uitkering, de zogenaamde inkomensvoorziening, volgt in grote lijnen de Wwb voor wat betreft de voorwaarden die aan het recht zijn verbonden en de normering die geldt voor de hoogte van deze voorziening.

Evenals in de Wwb bestaat de inkomensvoorziening uit een rijksgeregeld deel (de norm) die binnen bepaalde grenzen verhoogd of verlaagd kan worden op grond van gemeentelijk beleid (toeslag en verlaging). Dit gemeentelijk beleid is door de gemeenteraad in een verordening worden vastgelegd.

Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren

De toeslagenverordening heeft een categoriaal karakter, dat wil zeggen dat voor een aantal categorieën uitkeringsgerechtigden de hoogte van de toeslag dan wel verlaging van de norm of de toeslag in de verordening is beschreven. Het is daarbij niet nodig c.q. mogelijk om alle mogelijke situaties uitputtend te beschrijven. In niet geregelde gevallen is het bestuur immers bevoegd én verplicht om de inkomensvoorziening bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen (artikel 35, vierde lid, WIJ).

Normen, toeslagen en verlagingen

Uit overwegingen van uitvoerbaarheid heeft de wetgever ervoor gekozen om de normensystematiek die thans is vastgelegd in de WWB zoveel mogelijk over te nemen in de WIJ. Dat betekent enerzijds dat onderscheid is gemaakt tussen de normen die gelden voor jongmeerderjarigen (jongeren van 18 tot 21 jaar) en oudere jongeren (21 tot 27 jaar). Anderzijds zijn de normen voor beide leeftijdsgroepen identiek aan de normen die thans in de Wwb voor beide groepen gelden. Hetzelfde geldt voor de normen die van toepassing zijn bij het verblijf in een inrichting. De overgang naar de WIJ leidt op dit onderdeel dus niet tot een wijziging van de financiële positie van de jongeren die afhankelijk worden van een inkomensvoorziening.

Normen

In Hoofdstuk 4 van de WIJ (‘Recht op inkomensondersteuning’) zijn de normen vastgelegd die gelden voor de verschillende leefsituaties (artikelen 26 t/m 29 WIJ). Voor personen van 21 jaar tot en met 27 jaar bestaat een drietal basisnormen (artikelen 26, 27 en 28 WIJ), te weten:

  • 1.

    gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)

  • 2.

    alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

  • 3.

    alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm

Voor jongeren in de leeftijd van 18 tot 21 jaar geldt de huidige Wwb-normering, die is afgestemd op de kinderbijslag (artikelen 26, sub a en 27, sub a, WIJ). Deze normen kunnen eventueel worden aangevuld met bijzondere bijstand, voor zover de middelen van de ouders niet toereikend zijn dan wel de onderhoudsplicht van de ouders niet te gelde gemaakt kan worden. Artikel 12 Wwb blijft voor deze groep onverkort van toepassing.

Voor jongeren waarvan één van de partners zich in de leeftijdsgroep 18 tot 21 jaar bevindt en de ander in de groep 21 tot 27 jaar, gelden eveneens identieke normen als thans in de Wwb voor partners in de leeftijd van 21 tot 65 jaar.

Toeslagen en verlagingen

Voor jongeren in de leeftijd van 21 tot 27 jaar geldt dat de normen verhoogd en/of verlaagd kunnen worden onder dezelfde voorwaarden als thans in de Wwb is vastgelegd. Kort gezegd betreft het de verplichting om de norm voor alleenstaanden en alleenstaande ouders te verhogen met een toeslag als deze een woning bewonen zonder medebewoner. Omdat de kosten van het bestaan dan niet gedeeld kunnen worden met een ander bedraagt de toeslag het maximale bedrag, zijnde 20% van de norm voor gehuwden in die leeftijdscategorie. Kunnen de bestaanskosten wel met een ander gedeeld worden dan kan de toeslag worden verlaagd.

De bevoegdheid om de uitkering te verlagen bij medebewoning geldt ook voor de norm voor gehuwden. Voorts kan de norm of toeslag worden verlaagd als de woonsituatie, los van medebewoning, lagere bestaanskosten met zich meebrengt. Daarnaast is verlaging van de norm of toeslag mogelijk als de jongere een schoolverlater is. Ten slotte kan het bestuur bij een 21- of 22-jarige alleenstaande de toeslag verlagen om de uitkering in de pas te laten lopen met het wettelijk minimumjeugdloon. De laatstgenoemde verlagingen kunnen niet in combinatie met elkaar worden toegepast.

Gehuwde jongeren van 21 tot 27 jaar met niet-rechthebbende partner

Voor jongeren van 21 tot 27 jaar met een oudere partner, geldt dat de norm gelijk is aan de norm die voor een alleenstaande of alleenstaande ouder geldt (artikel 28, eerste lid, sub e, resp. 28, tweede lid, sub e, WIJ). Personen van 27 jaar of ouder komen immers niet in aanmerking voor een inkomensvoorziening in het kader van de WIJ. De norm alleenstaande of alleenstaande ouder geldt ook als de andere partner om andere redenen (bijv. in geval van detentie) geen recht heeft op een inkomensvoorziening (artikel 28, derde lid, WIJ). De mogelijkheid om de norm voor een alleenstaande (ouder) te verhogen met een toeslag is in de WIJ evenwel beperkt tot de jongere die feitelijk alleenstaande (ouder) is (artikel 30, eerste lid, in verbinding met 26, sub b en 27, sub b, WIJ).

Naar de letter bestaat dus voor de gehuwde met niet-rechthebbende partner behoudens bijzondere omstandigheden geen recht op toeslag. Van bijzondere omstandigheden is bijvoorbeeld sprake als de niet-rechthebbende partner onvoldoende omkomen kan genereren omdat hij niet rechtmatig in Nederland verblijft en niet in Nederland mag werken.

Als de niet-rechthebbende partner een Wwb-uitkering ontvangt, is er geen aanleiding om een toeslag te verstrekken. Dat geldt evenzeer voor de bijstandsgerechtigde partner. Beiden kunnen immers nimmer een uitkering ontvangen die tezamen meer bedraagt dan 100% van de bijstandsnorm voor gehuwden. Omdat beide partners dan aanspraak hebben op de norm die voor een alleenstaande geldt, betekent dit tegelijkertijd dat een verlaging in verband met medebewoning formeel gezien niet mogelijk is, omdat deze beperkt is tot de gehuwdennorm (als bedoeld in artikel 28, eerste/tweede lid onderdeel d WIJ). In voorkomende gevallen is het in dat geval mogelijk met toepassing van artikel 18, eerste lid, Wwb de bijstandsnorm van de bijstandsgerechtigde partner te verlagen.

Voor de situatie dat beide partners ten laste komende kinderen hebben, is een specifieke regeling getroffen. Dan geldt voor de jongere partner de gehuwdennorm die bij zijn leeftijd past (artikel 28, vierde lid, WIJ). Omdat daar expliciet over gehuwdennorm wordt gesproken, is verlaging van die norm wegens medebewoning, wel mogelijk. De algemene bijstand die de bijstandsgerechtigde partner ontvangt, moet vervolgens daarop in mindering worden gebracht.

Berekening toepasselijke uitkering

In de WIJ is evenmin als in de Wwb voorgeschreven, dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, de verlaging met voorrang op de toeslag dient plaats te vinden. Het bij voorrang toepassen van de verlaging op de toeslag blijft ook in de WIJ de aangewezen volgorde. In de praktijk leidt dit overigens alleen bij de combinatie verlaging wegens woonsituatie en leeftijdsverlaging (een andere verlaging is niet mogelijk in combinatie met de leeftijdsverlaging) tot verschillende uitkomsten. Bovenstaande in acht nemend kan de hoogte van de normuitkering voor jongeren als volgt worden berekend:

  • 1.

    Norm;

  • 2a.

    Optellen toeslag (alleen bij alleenstaanden en alleenstaande ouders)

OF

  • 2b.

    Korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (alleen bij gehuwden)

  • 3.

    Korten met verlaging wegens woonsituatie;

  • 4a.

    Korten met verlaging schoolverlater

OF

  • 4b.

    Korten met verlaging voor 21- en 22-jarige alleenstaanden op (het restant van) de toeslag.

De verlagingen onder stap 4a en 4b mogen nooit gelijktijdig worden toegepast. De Toeslagenverordening geeft aan welke verlaging geldt.

Leidt de uitkomst tot een lager bedrag aan bijstand dan de gestelde minima in artikel 11 van de Toeslagenverordening, dan moet het bestuur de bijstand vaststellen op de van toepassing zijnde minimum hoogte volgens dit artikel.

Zelfstandigen

Jongeren met een zelfstandig bedrijf of beroep komen niet in aanmerking voor een werkleeraanbod of inkomensvoorziening (artikel 23, eerste lid, onderdeel e, resp. artikel 42, eerste lid, onderdeel m, WIJ). Zij kunnen een beroep doen op de Wwb. Dat geldt voor de voorbereidingskosten, de periodieke bijstand voor levensonderhoud en voor bedrijfskapitaal. Aandachtspunt bij de algemene bijstand voor levensonderhoud is wel dat voor die jongeren de normensystematiek uit de WIJ van toepassing is (zie artikel 58 WIJ).

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Het begrip ‘gehuwdennorm’ staat omschreven, omdat het uitkeringsgebouw in de WIJ, inclusief toeslagen en verlagingen, voor 21- tot 27-jarigen daaraan is gerelateerd. Volstaan is met een verwijzing naar artikel 28, tweede lid, sub e, WIJ. De daar genoemde gehuwdennorm is gelijk aan de gehuwdennorm genoemd in artikel 21, sub a, Wwb.

Evenmin als in de Wwb wordt het begrip ‘woning’ in de WIJ omschreven. Gelet op de analogie met de Wwb mag aangenomen worden dat daarmee hetzelfde begrip is bedoeld als in de Wwb, te weten het begrip ‘woning’, bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, “een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden”.

Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 (verlaging woonsituatie). Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen onder de vigeur van de Algemene Bijstandswet in het Besluit landelijke normering (tot 1996) was opgenomen.

Omdat een woning ook een woonwagen of woonschip kan zijn, is tevens verwezen naar artikel 3, zesde lid Wwb, waarin deze woonruimtes met een woning worden gelijkgesteld.

Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WIJ. Zo wordt in deze verordening meerdere malen het begrip ‘jongere’ gebruikt. Artikel 2, eerste lid, WIJ omschrijft dit begrip. Onder jongere wordt verstaan: een hier te lande woonachtige Nederlander (of daarmee gelijkgestelde vreemdeling) 16 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder jongeren echter verstaan de jongeren in de leeftijd van 21 jaar of ouder maar jonger dan 27 jaar (zie ook artikel 2).

Artikel 3

Op grond van artikel 35, tweede lid, sub a, WIJ is de gemeenteraad verplicht om te bepalen dat de toeslag 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van norm of toeslag op andere gronden). Dit is vastgelegd in lid 1.

Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats.

In deze verordening is als uitgangspunt gekozen voor de zgn. forfaitaire variant voor het vaststellen van de hoogte van de toeslag. Forfaitair betekent dat niet de werkelijke bestaanskosten en de mate waarin deze in concreto gedeeld worden bepalend zijn voor de hoogte van de toeslag maar de enkele veronderstelling dat het delen van kosten mogelijk is. Deze variant levert de meest efficiënte uitvoering op en is bovendien het minst fraudegevoelig. In de jurisprudentie is de forfaitaire variant algemeen aanvaard (zie bijvoorbeeld CRvB 10 juli 2008, LJN: BD3700). In de toeslagenverordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die met één of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

Artikel 4

Artikel 4 vormt het spiegelbeeld van artikel 3. Waar de norm voor een alleenstaande (ouder) wordt verhoogd met 10% als een woning gedeeld wordt met een ander, is dit ook gerealiseerd voor gehuwde jongeren in dezelfde situatie. De jongeren kunnen in dat geval namelijk ook kosten delen met een ander en daarom is een verlaging op zijn plaats.

Artikel 5

Als aan een woning geen woonkosten verbonden zijn, is sprake van lagere bestaanskosten dan in andere gevallen. Artikel 32 WIJ opent om die reden de mogelijkheid om de norm of de toeslag te verlagen. Dat is in artikel 5 gerealiseerd. Het bepaalde onder a leidt ertoe dat de norm of toeslag met 10% wordt verlaagd als de jongere geen woonlasten betaalt. Dat kan zich voordoen bij krakers, of als de woonkosten worden betaald door een derde, bijv. de ouders of de ex-partner. Onder woonkosten wordt in dit verband verstaan de huur of, als de jongere een eigen woning bewoont, de verschuldigde hypotheekrente en de aan het eigendom verbonden zakelijke lasten alsmede een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud (CRvB 6 november 2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW).

Wordt de norm of toeslag verlaagd omdat de jongere geen woonlasten heeft en is hij daarnaast medebewoner, zodat de toeslag ook nog eens op die grond verlaagd wordt, dan kan dit spoedig als een te ver gaande vorm van verlaging van de uitkering worden aangemerkt, gelet op het totale effect van de dubbele verlaging (zie CRvB 27 mei 2008, LJN: 2698). Op grond van het individualiseringsbeginsel zal de verlaging dan beperkt moeten worden.

In het tweede lid is bepaald dat als de jongere geen woning bewoont, de norm of toeslag met 10% wordt verlaagd. Deze bepaling ziet op de mogelijkheid om de uitkering van dak- en thuislozen te verlagen, omdat deze lagere bestaanskosten hebben dan jongeren die een woning bewonen. Mochten dak- en thuislozen regelmatig gebruik maken van een opvangadres, dan kan de uitkering afwijkend worden vastgesteld, met toepassing van artikel 35, vierde lid, WIJ bij wijze van individualisering.

Samenloop WIJ-inkomensvoorziening en Wwb-uitkering

Hiervan is sprake bij gehuwden waarbij een partner jonger is dan 27 jaar en recht heeft op een inkomensvoorziening op grond van de WIJ en een partner die recht heeft op een bijstandsuitkering.

Deze samenloop van zowel uitkering/inkomensvoorziening van de WWB en de WIJ bij gehuwden is geregeld in artikel 28 lid 3 en 4 van de WIJ.

Artikel 6 Samenloop WIJ en Wwb gehuwden zonder kinderen

Dit artikel regelt de samenloop bij gehuwden zonder kinderen waarbij een partner recht heeft op een inkomensvoorziening op grond van de WIJ en de ander op een Wwb-uitkering.

In deze gevallen worden zowel de WIJ-gerechtigde als de bijstandsgerechtigde aangemerkt als alleenstaanden. Beiden hebben recht op de basisnorm alleenstaande. De optelsom hiervan is gelijk aan het van toepassing zijnde sociale minimum.

Een voorbeeld ter verduidelijking:

Gehuwden, één persoon 21 jaar, één persoon 27 jaar, geen kinderen, geen woningdelers.

De 21-jarige ontvangt een inkomensvoorziening van de WIJ berekend naar 50% van het netto minimumloon, de 27-jarige ontvangt een Wwb-uitkering naar de norm 50% van het netto minimumloon.

Het totale inkomen bedraagt 100% netto mimimumloon, hetgeen gelijk is aan het van toepassing zijnde sociale minimum voor gehuwden ouder dan 21 jaar, conform de WIJ en de Wwb.

In de Wwb of WIJ is niet geregeld welke inkomensbron verlaagd moet worden indien er sprake is van samenloop van een Wwb en WIJ uitkering bij gehuwden zonder kindereren die lagere noodzakelijke kosten van het bestaan hebben als gevolg van het niet of slechts gedeelteljik hebben van woonlasten door bijvoorbeeld inwoning van ouders of het niet hebben van woonlasten.

Gezien het feit dat de Wwb de vangnetregeling is in het huidige sociale stelsel en op grond van het dominant aanwezige afstemmingsprincipe in de Wwb waardoor de bijstand het gezinsinkomen aanvult tot het sociale minimum ligt het in de rede om in deze gevallen de bijstandsuitkering te verlagen. Dit is verder geregeld in de Toeslagenverordening Wwb.

Een voorbeeld ter verduidelijking:

Gehuwden, één persoon 21 jaar, één persoon 27 jaar, geen kinderen, woningdelers.

De 21-jarige ontvangt een inkomensvoorziening van de WIJ berekend naar 50% van het netto minimumloon.

De 27-jarige ontvangt een Wwb-uitkering naar de norm 50% minus 10% vanwege woningdeling = 40%.

Het totale inkomen bedraagt 90% van het netto minimumloon, hetgeen gelijk is aan het van toepassing zijnde sociale minimum voor gehuwden conform de Toeslagenverordening WIJ en de Toeslagenverordening Wwb.

Artikel 7 Samenloop Wwb en WIJ gehuwden met kinderen

Deze samenloop is afzonderlijk geregeld in artikel 28 lid 4 van de WIJ.

Wanneer er sprake is van gehuwden met kinderen en één van de gehuwden heeft recht op een inkomensvoorziening op grond van de WIJ en de andere heeft recht op bijstand, worden beiden aangemerkt als alleenstaande ouder.

In artikel 28 lid 4 onder b vab de WIJ is geregeld dat de bijstand die ontvangen wordt door de Wwb-gerechtigde, in mindering wordt gebracht op de van toepassing zijnde inkomensvoorziening voor gehuwden, conform de Toeslagenverordening WIJ.

Een voorbeeld ter verduidelijking:

Gehuwden, één persoon 21 jaar, één persoon 27 jaat, 1 kind, geen woningdelers.

De 27-jarige wordt voor de Wwb aangemerkt als alleenstaande ouder. De hoogte van de bijstandsnorm bedraagt 70% van het netto minimumloon. Er is geen toeslag of verlaging mogelijk.

De bijstand wordt in mindering gebracht op de van toepassing zijnde WIJ-norm conform artikel 28 lid 4 WIJ en de Toeslagenverordening WIJ.

De van toepassing zijnde WIJ-norm wordt vastgesteld op 100% van het netto minimumloon (gehuwden norm).

De bijstand wordt in mindering gebracht op de van toepassing zijnde WIJ-norm. De hoogte van de WIJ-inkomensvoorziening bedraagt 100% minus 70% = 30% van het netto minimumloon.

Het totale inkomen bedraagt 100% van het netto minimumloon, hetgeen gelijk is aan het van toepassing zijnde sociale minimum voor gehuwden.

Artikel 8. Toeslag bij norm alleenstaande (ouder) met niet-rechthebbende partner zonder Wwb

De jongere krijgt de norm voor een alleenstaande of alleenstaande ouder (artikel 28, derde lid, in verbinding met 26, sub b en 27, sub b WIJ). Voor deze jongeren dient - door de koppeling van artikel 30, eerste lid met 26, sub b en 27, sub b WIJ - de toeslagenverordening WIJ wel te bepalen of een toeslag noodzakelijk is, zeker ook omdat de WIJ niet specifiek de mogelijkheid heeft om de norm af te stemmen (lees: te individualiseren). Indien dit artikel niet was toegevoegd aan de Toeslagenverordening WIJ zal het vaak kunnen worden rechtgezet bij de inkomensvaststelling, bedoeld in artikel 36, vijfde lid WIJ. Via dat artikel kom je tenslotte ook op het gezinsinkomen terecht. Het kost alleen wat meer rekenwerk. Als echter de partner lage inkomsten heeft, fungeert zo’n onverschuldigd betaalde toeslag als een onbedoelde inkomensaanvulling voor die niet-rechthebbende partner. Daarom is als uitzondering in de toeslagenverordening WIJ opgenomen dat in deze situatie behoudens bijzondere omstandigheden geen toeslag wordt verleend. Van bijzondere omstandigheden is bijvoorbeeld sprake als de niet-rechthebbende partner onvoldoende inkomen kan genereren omdat hij niet rechtmatig in Nederland verblijft en hier niet mag werken.

Artikel 9

De schoolverlatersverlaging van artikel 33 WIJ is bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen als toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming krachtens de WTOS. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt naar een (voormalig) uit- of thuiswonende student. Opmerking verdient nog dat bij gehuwden die beiden schoolverlater zijn, de verlaging niet verdubbeld wordt. Deze blijft dan 20%. Wel is denkbaar, dat de periode waarover de verlaging wordt toegepast, verlengd wordt, als beide partners na elkaar schoolverlater worden.

Wordt naast de schoolverlatersverlaging ook een verlaging toegepast i.v.m. medebewoning dan kan dit spoedig tot gevolg kan hebben dat de totale verlaging te groot is en aanpassing behoeft, gelet op het individualiseringsbeginsel. Dat kan afgeleid worden uit CRvB 12 mei 2009, LJN: BI5349. Als de schoolverlater voor beëindiging van de studie studiefinanciering WSF2000 ontving naar de norm van uitwonende student, dan moet de inkomensvoorziening minimaal op die norm worden vastgesteld.

Artikel 10

Artikel 34 WIJ geeft het bestuur de bevoegdheid om een verlaging toe te passing indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21-jarige lager is dan dat voor een 22-jarige ligt het voor de hand om voor een 21-jarige een grotere verlaging toe te passen dan voor een 22-jarige.

In het tweede lid wordt geregeld, dat -overeenkomstig het bepaalde in artikel 34 WIJ- de verlaging voor een 21- of 22-jarige alleen kan plaatsvinden op de toeslag van artikel 33 WIJ.

In het derde lid wordt uitvoering gegeven aan de verplichting van artikel 35, tweede lid, sub b, WIJ om in de verordening vast te stellen dat de schoolverlatersverlaging niet gelijktijdig kan worden toegepast met de verlaging voor 21- en 22-jarigen. Voor het met voorrang toepassen van de schoolverlatersverlaging is gekozen, omdat een 21- of 22-jarige schoolverlater niet beter af is op grond van dit artikel dan een 23-jarige schoolverlater op grond van artikel 9 van de Toeslagenverordening.

Lid 4 is opgenomen omdat art. 10 Toeslagenverordening WIJ afwijkt van het huidige beleid omtrent 21- en 22-jarigen. Met name voor de jongeren van 21 jaar die nu nog een Wwb-uitkering ontvangen maar die uiterlijk 1 juli 2010 zal worden omgezet naar een inkomensvoorziening op grond van de wet, zou dit een extra verlaging van 10% betekenen. Op grond vanredelijkheid en billijkheidis beslotende jongeren van 21 jaar bij omzetting van hun Wwb-uitkering naar een inkomensvoorziening op grond van de wet een toeslag van 10% te verstrekken tot zij de leeftijd van 22 jaar hebben bereikt en recht hebben op een toeslag van 10%. Deze regeling is alleen van toepassing op de 21-jarigen die op dit moment een Wwb-uitkering ontvangen.

Artikel 11

De verschillende verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden bij de jongere en kunnen elk afzonderlijk als redelijk worden aangemerkt. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat het bestuur de inkomensvoorziening vanwege deze samenloop dermate laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van een toereikende uitkering. In voorkomende gevallen zou het bestuur op grond van artikel 35, vierde lid, WIJ de inkomensvoorziening hoger moeten vaststellen. Daarom is er voor gekozen om reeds in de Toeslagenverordening een absoluut minimumbedrag vast te leggen, waarop het bestuur de norm (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen. Dat laat onverlet dat in concrete omstandigheden het bij samenloop ook denkbaar is dat de norm hoger moet worden vastgesteld. Zie bijv. de hierboven beschreven jurisprudentie t.a.v. de samenloop van een verlaging i.v.m. medebewoning en het ontbreken van woonkosten (CRvB 27 mei 2008, LJN: 2698) en de samenloop van een schoolverlatersverlaging en een verlaging i.v.m. medebewoning (CRvB 12 mei 2009, LJN: BI5349). Het individualiseringsbeginsel kan dus met zich meebrengen dat bij samenloop ook bij een resterende norm die boven de in dit artikel genoemde percentages ligt, al aanleiding is om tot verhoging daarvan over te gaan, gelet op alle omstandigheden van de jongere.

Aan de verplichting van artikel 35, tweede lid, sub b, WIJ, t.w. dat in de Toeslagenverordening wordt vastgelegd dat de schoolverlatersverlaging (artikel 33 WIJ) en de leeftijdsverlaging (artikel 34 WIJ) niet gelijktijdig mogen worden toegepast, wordt reeds voldaan door de formulering van artikel 10 van de Toeslagenverordening.

Artikel 10. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

In de bevoegdheidsverdeling tussen gemeenteraad en bestuur past het dat de gemeenteraad beleidskaders vaststelt. Dat is in deze verordening uitgewerkt. Het bestuur is belast met de uitvoering van dat beleid en op sommige onderdelen, met de nadere uitwerking daarvan. Doen zich situaties voor waarin niet is voorzien of waarin onverkorte toepassing van de gestelde bepalingen onverhoopt tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, dan is het aan het bestuur om besluiten te nemen waarin recht wordt gedaan aan enerzijds het belang van handhaving van het gemeentelijk beleid en anderzijds het individuele belang van de jongere. Dat kan onder omstandigheden betekenen dat besluiten worden genomen die afwijken van deze verordening.