Regeling vervallen per 10-12-2015

Beleidskader, toepassing ontheffing, artikel 3.23 Wro

Geldend van 27-08-2009 t/m 09-12-2015

Intitulé

Beleidskader, toepassing ontheffing, artikel 3.23 Wro

De onderstaande beleidsregels vormen tezamen met artikel 4.1.1 Bro het beleidskader voor de toepassing van artikel 3.23 Wro ontheffingen. De beleidsregels voor uitbreidingen van of bijgebouwen bij woongebouwen vormen een beleidskader welke aanvullend op het Bro gelden. Voor de overige artikelen is in eerste instantie de wettekst van artikel 4.1.1 Bro letterlijk overgenomen en vervolgens is voor sommige aspecten daar waar noodzakelijk aanvullende beleid opgenomen en ook als dusdanig benoemd en cursief weergegeven. Aanvullend beleid is opgenomen voor de uitbreiding van of bijgebouwen bij woningen (hoofdstuk 2), uitbreiding van of bijgebouwen bij een ander gebouw (hoofdstuk 3), een bouwwerk geen gebouw zijnde (hoofdstuk 5), een dakkapel dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw (hoofdstuk 6) oprichten van antenne installaties (hoofdstuk 8) wijzigingen in gebruik van bouwwerken (hoofdstuk 10) en het wijzigen van het gebruik van recreatiewoningen (hoofdstuk 11).

HOOFDSTUK 1: INLEIDENDE BEPALINGEN

Begripsbepalingen

Artikel 1:1.

Voor toepassing van artikel 4.1.1 Bro wordt verstaan onder;

  • a.

    Aanbouw en/of uitbouw:

    een gebouw dat als afzonderlijke en/of vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw en door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. 

  • b.

    Aan huis gebonden beroep/bedrijf:

    een dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

  • c.

    Aansluitend terrein:

    • °

      terrein dat op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt; 

    • °

      een op de bestemmingsplankaart aangegeven begrensd bouwvlak, waarmee gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten of; 

    • °

      een begrensd bouwperceel, waarop een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

  • d.

    Ander bouwwerk:

    een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

  • e.

    Ander gebouw:

    gebouwen als scholen, ziekenhuizen, winkels, hotels, kantoren en andere bedrijfsgebouwen niet zijde een woongebouw, recreatiewoningen uitgesloten.

  • f.

     Bebouwde kom:

    samenhangende bebouwing zoals vastgesteld in de plaatselijke bouwverordening.

  • g.

    Bebouwingsgrenzen:

    de op de kaart, blijkens een daarop voorkomende verklaring, als zodanig aangegeven lijnen, welke bij het bouwen naar de wegzijde (voorgevelbouwgrens), of naar de andere zijde van het bebouwingsvlak (achtergevelbouwgrens), of zijdelings (zijgevelbouwgrens) niet mogen worden overschreden.

  • h.

    Bebouwingsvlak:

    een door bebouwingsgrenzen op de kaart aangegeven vlak, waarbinnen ingevolge de voorschriften van het bestemmingsplan bepaalde gebouwen mogen worden gebouwd.

  • i.

    Bijgebouw:

    een gebouw, vrijstaand dan wel aangebouwd, dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een hoofdgebouw.

  • j.

    Bouwlaag:

    een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

  • k.

    Bouwperceel:

    een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het bestemmingsplan bebouwing is toegestaan.

  • l.

    Bouwwerk geen gebouw zijde:

    elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

  • m.

    Erf:  

    een al dan niet omheind stuk grond in ruimtelijk opzicht direct behorend bij, in functioneel opzicht ten dienste van en feitelijk opzicht direct aansluitend bij een woning of ander gebouw, dat in beginsel behoort tot de kavel(s) waarop dat gebouw is geplaatst.

    • °

      (Achter)erf: het bij de woning of ander gebouw behorende perceelsgedeelte dat is gelegen achter de achtergevel (rooilijn) of het verlengde daarvan. 

    • °

      (Voor)erf: het bij de woning of ander gebouw behorende perceelsgedeelte dat is gelegen voor de voorgevel (rooilijn) of het verlengde daarvan.

    • °

      (Zij)erf: het bij de woning of ander gebouw behorende perceelsgedeelte dat is gelegen naast de zijgevel tussen de voorgevel (rooilijn) en de achtergevel (rooilijn) en de verlengden daarvan.

  • n.

    Gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

  • o.

    Goothoogte:

    de hoogte in meters van de horizontale snijlijn van de gevel en dakvlak, gemeten vanaf het aansluitende terrein.

  • p.

    Hoofdgebouw:

    een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of ligging als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en niet zijnde een bijgebouw.

  • q.

    Nokhoogte:

    de hoogte in meters van het hoogste punt van een bouwwerk, gemeten vanaf het aansluitende terrein, met dien verstande dat schoorstenen, liftschachten, lichtkoepels en dergelijke aan een gebouw ondergeschikte bouwdelen voor de meting van de nokhoogte van een gebouw buiten beschouwing blijven.

  • r.

    Woongebouw:

    een gebouw dat op grond van het vigerende bestemmingsplan rechtmatig permanent mag worden bewoond, hieronder wordt mede verstaan een woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van de Huisvestingswet.

  • s.

    Peil:

    • -

      voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; 

    • -

      voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw; 

    • -

      voor een ander bouwwerk: de hoogte van het terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.

Wijze van meten

Artikel 1:2.

Bij de toepassing van deze beleidsregels wordt als volgt gemeten;

  • a.

    Het grondoppervlak van een gebouw:

    gemeten tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van scheidsmuren) en 1 meter boven peil.

  • b.

    Goot- of boeiboordhoogte:

    gemeten van af de horizontale snijlijn van de gevelvlak en dakvlak tot aan de kruin van de weg, dan wel tot het peil, indien dit meer dan 0,20 meter boven of beneden de kruin van de weg is gelegen.

  • c.

    (Bebouwings)hoogte:

    gemeten vanaf het hoogste punt van een bouwwerk tot het peil, met dien verstande dat incidenteel voorkomende ondergeschikte bouwdelen, als schoorstenen, liftschachten, lichtkoepels en dergelijke buiten beschouwing blijven.

  • d.

    Diepte:

    wordt buitenwerks gemeten van de bestaande gevel tot de nieuwe gevel op 1 meter boven peil.

HOOFDSTUK 2: UITBREIDING VAN OF EEN BIJGEBOUW BIJ EEN WONING

Uitbreidingen en Bijgebouwen op het voorerf

Artikel 2:1.

Voor de toepassing van een ontheffing voor een uitbreiding van of bijgebouw bij een woning binnen en buiten de bebouwde kom, op het voorerf, geldt aanvullend op artikel 4.1.1 Bro dat:

  • a.

    de aan- of uitbouw of het bijgebouw dient ter vergroting van het woongenot;

  • b.

    op het voorerf slechts een aan- of uitbouw van het woongebouw mag worden gerealiseerd in de vorm van een erker, tochtportaal of entreepartij bij het woongebouw;

  • c.

    de diepte van de aan- en/of uitbouw niet meer mag bedragen dan 1.50 meter;

  • d.

    de breedte van de aan- en/of uitbouw aan de voorgevel niet meer mag bedragen dan 60% van de breedte van de desbetreffende voorgevel van de woning met een maximum van 3 meter;

  • e.

    de goot- of nokhoogte van de aan- en/of uitbouw niet hoger mag zijn dan 3 meter dan wel hoger indien dit uit welstandsoverwegingen of bouwtechnische redenen noodzakelijk wordt geacht;

  • f.

    de afstand tot aan de voorste perceelsgrens en/of openbaar gebied minimaal 3 meter dient te bedragen.

Uitbreidingen en Bijgebouwen op het zij- of achtererf

Artikel 2:2.

Voor de toepassing van een ontheffing voor een uitbreiding van of bijgebouw bij een woning binnen en buiten de bebouwde kom, op het zij- of achtererf, geldt aanvullend op artikel 4.1.1 Bro dat:

  • a.

    de aan- of uitbouw of het bijgebouw dient ter vergroting van het woongenot;

  • b.

    op het zij- of achtererf mogen aan-, uit- of bijgebouwen worden gebouwd;

  • c.

    voor percelen kleiner dan 500m² de grondoppervlakte maximaal 15% van de oppervlakte van het bouwperceel in kwestie mag bedragen, maar niet meer dan 50m²;

  • d.

    indien het perceel groter is dan 500m², een maximale grondoppervlakte geldt van 75m²;

  • g.

    indien het perceel groter is dan 1000m² en is gelegen buiten de bebouwde kom, een maximale grondoppervlakte geldt van 50m²;

  • h.

    de goot- of nokhoogte van de aan- en/of uitbouw niet hoger mag zijn dan 3 meter dan wel hoger indien dit uit welstandsoverwegingen of bouwtechnische redenen noodzakelijk wordt geacht;

  • i.

    de nokhoogte maximaal 5 meter mag bedragen;

  • j.

    de afstand van het bouwwerk tot de voorgevelrooilijn minimaal 2,5 meter moet bedragen, tenzij uit stedenbouwkundig, esthetisch en/of verkeersveiligheidsoogmerk blijkt, dat het niet bezwaarlijk is om dichter of op de voorgevelrooilijn te bouwen;

  • k.

    het zij- of achtererf door het bouwen voor niet meer dan 50% bebouwd wordt.

HOOFDSTUK 3: UITBREIDING VAN OF EEN BIJGEBOUW BIJ EEN ANDER GEBOUW

Artikel 3:1.

Voor de toepassing van een ontheffing voor een uitbreiding van of bijgebouw bij een ander gebouw binnen en buiten de bebouwde kom, geldt:

  • a.

    dat de uitbreiding niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% bebouwd wordt;

  • b.

    dat de oppervlakte welke op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt niet met meer dan 50% wordt overschreden;

  • c.

    aanvullend op artikel 4.1.1 Bro, dat de uitbreiding van of het bijgebouw bij een ander gebouw bestaat uit maximaal één bouwlaag met eventueel een kap, waarbij de nokhoogte niet meer bedraagt dan 5 meter.

HOOFDSTUK 4: GEBOUW TEN BEHOEVE VAN EEN OPENBARE NUTSVOORZIENING, DE TELECOMMUNICATIE HET OPENBAAR VERVOER OF HET TREIN- WATER- OF WEGVERKEER

Artikel 4:1.

Voor de toepassing van een ontheffing voor een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, de telecommunicatie het openbaar vervoer of het trein- water- of wegverkeer, geldt:

  • a.

    dat de grondoppervlakte niet groter mag zijn dan 50m²;

  • b.

    dat het gebouw bestaat uit één bouwlaag en dat het gebouw gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 5 meter.

HOOFDSTUK 5: EEN BOUWWERK GEEN GEBOUW ZIJNDE

Artikel 5:1.

Voor de toepassing van een ontheffing voor een bouwwerk geen gebouw zijnde geldt:

  • a.

    dat het bruto vloeroppervlak niet groter mag zijn dan 50m²;

  • b.

    dat het bouwwerk geen gebouw zijnde gemeten vanaf het aansluitend terrein niet hoger is dan 10 meter;

  • c.

    aanvullend op artikel 4.1.1 Bro, dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat het gedeelte voor de voorgevelrooilijn nooit meer dan 1 meter mag bedragen;

HOOFDSTUK 6: EEN DAKKAPEL DAKOPBOUW OF GELIJKSOORTIGE UITBREIDING VAN EEN GEBOUW

Dakkapellen

Artikel 6:1.

Voor de toepassing van een ontheffing voor een dakkapel geldt aanvullend op artikel 4.1.1 Bro:

  • a.

    dat voor het bouwen van dakkapellen (op het voor-, zij- en/of achterdakvlak) die in strijd zijn met het bestemmingsplan, ontheffing wordt verleend wanneer wordt voldaan aan redelijke eisen van welstand.

Dakopbouwen

Artikel 6:2.

Voor de toepassing van een ontheffing voor een dakopbouw geldt aanvullend op artikel 4.1.1 Bro:

  • a.

    dat deze uitsluitend zijn bedoeld voor de ontsluiting van een dakterras;

  • b.

    dat deze op minimaal 2 meter afstand van de dakrand worden gerealiseerd;

  • c.

    dat deze een maximaal oppervlak hebben van 6m²;

  • d.

    dat de hoogte niet meer bedraagt dan 3 meter.

Dakterrassen

Artikel 6:3.

Voor de toepassing van een ontheffing voor een dakterras geldt aanvullend op artikel 4.1.1 Bro:

  • a.

    dat het dakterras moet worden gerealiseerd op de platte (delen van) daken van de oorspronkelijke hoofdbebouwing (met uitzondering van de oorspronkelijke lager gelegen achteruitbouwen) en het oorspronkelijke dakvlak;

  • b.

    dat de constructiehoogte van het dakterras niet meer dan 30cm mag bedragen;

  • c.

    dat de afstand van het hekwerk tot de dakrand minimaal 2 meter moet bedragen;

  • d.

    dat de hoogte van het hekwerk maximaal 1,20 meter mag bedragen;

  • e.

    dat als nadere voorwaarde kan worden gesteld dat de afstand van het dakterras tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2 meter dient te bedragen.

HOOFDSTUK 7: EEN KAS OF EEN BEDRIJFSGEBOUW VAN LICHTE CONSTRUCTIE

Artikel 7:1.

Voor de toepassing van een ontheffing voor het oprichten van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie geldt:

  • a.

    dat de aanvraag ten dienste is van een agrarische bestemming;

  • b.

    dat het bruto vloeroppervlak van de uitbreiding niet groter is dan 100m².

HOOFDSTUK 8: EEN ANTENNE INSTALLATIE

Artikel 8:1.

Voor de toepassing van een ontheffing voor het oprichten een antenne installatie geldt:

  • a.

    dat de hoogte van de antenne, of indien de antenne geplaatst is op een antennedrager de hoogte van beide tezamen gemeten vanaf de voet van de antenne minder is dan 40 meter;

  • b.

    aanvullend op artikel 4.1.1 Bro, dat voor zover het GSM- en/of UMTS-masten betreft, de op het moment van het verzoek om ontheffing geldende beleidsregels voor GSM- en UMTS-masten van de gemeente Zutphen van toepassing zijn.

HOOFDSTUK 9: GEBRUIK VAN GRONDEN EN BOUWWERKEN VOOR EVENEMENTEN

Artikel 9:1.

Voor de toepassing van een ontheffing voor het gebruik van gronden en bouwwerken voor evenementen wordt, gelet op de goede ruimtelijke ordening en de openbare orde, per individueel verzoek een afweging gemaakt binnen de in het Bro genoemde voorwaarden. Hierbij geldt in ieder geval, dat:

  • a.

    er maximum van drie evenementen per jaar geldt;

  • b.

    de duur van een evenement ten hoogste 15 dagen, inclusief op- en afbouwen, is.

HOOFDSTUK 10: WIJZIGING IN HET GEBRUIK VAN BOUWWERKEN AL DAN NIET IN SAMENHANG MET BOUWACTIVITEITEN

Artikel 10:1.

Voor de toepassing van een ontheffing voor het wijzigen van het gebruik van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, geldt:

  • a.

    dat de gebruikswijziging plaats vindt binnen de bebouwde kom en maximaal een bruto-oppervlakte van 1500m²  bedraagt en dat het aantal woningen gelijk blijft;

  • b.

    aanvullend op artikel 4.1.1 Bro, dat na wijziging het geen bedrijvigheid betreft, die onder de werkingssfeer van de Wet Milieubeheer valt en door de aard niet toelaatbaar is tussen of onmiddellijk naast woningen indien het in een woonwijk betreft;

  • c.

    aanvullend op artikel 4.1.1 Bro, dat de bedrijfsmatige activiteit geen horeca betreft, voor gebieden buiten de binnenstad of overige centrumgebieden. De bedrijfsmatige activiteit in de binnenstad of het centrumgebied dient overigens wel te stroken met het Horecavestigingsbeleid;

  • d.

    aanvullend op artikel 4.1.1 Bro, dat de bedrijfsmatige activiteit geen seksinrichting betreft;

  • e.

    aanvullend op artikel 4.1.1 Bro, dat er door de bedrijvigheid geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;

  • f.

    aanvullend op artikel 4.1.1 Bro, dat na wijziging er geen bedrijfsmatige activiteiten in het openbaar gebied rond het bedrijf mogen plaats vinden, behoudens in- en uitladen;

  • g.

    aanvullend op artikel 4.1.1 Bro, dat de wijziging geen onevenredige afbreuk doet op de directe omgeving.

HOOFDSTUK 11: WIJZIGING VAN HET GEBRUIK VAN RECREATIEWONINGEN

Artikel 11:1.

Voor de toepassing van een ontheffing voor het wijzigen van het gebruik van recreatiewoningen geldt:

  • a.

    dat de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een woning gestelde eisen;

  • b.

    dat bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden;

  • c.

    aanvullend op artikel 4.1.1 Bro, dat de ‘Beleidsregels ten aanzien van onrechtmatige bewoning van recreatieverblijven” van de gemeente Zutphen van toepassing zijn.

HOOFDSTUK 12: HARDHEIDSCLAUSULE

Burgemeester en wethouders blijven bevoegd om af te wijken van de regeling zoals deze hier is gesteld, wanneer deze voor een of meer belanghebbende gevolgen hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.

HOOFDSTUK 13: INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking op de dag na bekendmaking, dit ter vervanging van de “Beleidsregels artikel 19 lid 3 Wet op de Ruimtelijke ordening” zoals deze is vastgesteld op 5 december 2000, welke hiermee komen te vervallen.

HOOFDSTUK 14: TITEL

Dit besluit kan worden aangehaald als “Beleidskader, toepassing ontheffing, artikel 3.23 Wro”

Ondertekening

Zutphen 18 augustus 2009
 
 Burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen,
 de secretaris,                            de burgemeester,