Regeling vervallen per 01-01-2011

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Gemeente Zutphen

Geldend van 01-09-2007 t/m 31-12-2010

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Gemeente Zutphen

Inhoud

Hoofdstuk 1     De Wet Maatschappelijke Ondersteuning 

1.1 Het compensatiebeginsel

1.2 Keuze voorziening 

1.3 Het Zorgloket

1.4 Waarom beleidsregels? 

1.7 Afwijken van beleidsregels 

 

Hoofdstuk 2     Proces van afhandelen van aanvragen 

2.1 Wat is productselectie? 

2.2 Procesbenadering bij de behandeling van aanvragen in het kader van de Wmo 

2.3 Het bedrijfsproces Wmo 

2.3.1. Registratie van cliëntcontact

2.3.2. De rechtmatigheidtoets 

2.3.2. Uitnodiging voor gesprek / onderzoek 

2.3.3.Het indicatieonderzoek 

2.3.4. De indicatiestelling 

2.3.5. De productselectie 

2.3.6. Realisatie 

2.3.7. Nazorg 

2.4. De productselectie nader belicht

2.4.1. Inventarisatie 

2.4.2. Opstellen programma van eisen 

2.4.3. Selectie adequate voorzieningen 

2.4.4. Productspecificatie / offerte aanvraag 

2.4.5. Productselectiebesluit / beschikking 

2.5. De realisatie 

 

Hoofdstuk 3     Vorm van de te verstrekken voorzieningen

3.1 Verschillende wijzen om voorzieningen te verstrekken

3.1.1 Drie verstrekkingvormen 

3.1.2 Het persoonsgebonden budget

3.1.3 Omvang van het persoonsgebonden budget

3.1.4 Uitbetaling persoonsgebonden budget

3.2 Eigen bijdrage 

3.2.1 Voorlopige vaststelling eigen bijdrage 

3.2.2 Anti cumulatie eigen bijdragen 

3.3 Algemene voorzieningen 

 

Hoofdstuk 4     Het voeren van een huishouden, huishoudelijke verzorging 

4.1. Inleiding

4.2. Vormen van huishoudelijke verzorging.

4.2.1 Algemene huishoudelijke verzorging 

4.2.2 Huishoudelijke verzorging in natura of persoonsgebonden budget

4.3 Gebruikelijke zorg en omvang huishoudelijke verzorging 

4.4 Ruilzorg 

4.5 Tijdelijke situaties overgangsrecht ex artikel 41 WMO

 

Hoofdstuk 5     Woonvoorzieningen

5.1. Uitsluitingen 

5.2. Vormen van woonvoorzieningen 

5.2.1 Algemene woonvoorzieningen 

5.3 Primaat verhuizing 

5.3.1 De snelheid waarmee het probleem kan worden gecompenseerd 

5.3.2 Rekening houden met sociale factoren 

5.3.3 Woonlasten en financiële draagkracht van de aanvrager

5.3.4 Aanpassen of verhuizen 

5.4 Primaat losse woonunit

5.5 Overige (bouwkundige) voorzieningen.

5.6 Beperkingen 

5.6.1 Hoofdverblijf

5.6.2 Overige beperkingen woonvoorzieningen.

5.7 Overige woonvoorzieningen 

5.7.1 Uitbreiding van ruimten 

5.7.2 Bouwkundige en niet-bouwkundige voorzieningen 

5.7.3 Woningsanering in verband met CARA  

5.7.4 Verhuizing 

5.7.5 Normbedragen 

5.7.6 De uitraasruimte 

5.8 Voorwaarden Pgb en betaling financiële tegemoetkoming.

5.9       Kosten woningaanpassing 

5.10     Verwijderen van voorzieningen 

 

Hoofdstuk 6     Lokaal verplaatsen per vervoermiddel

6.1       Vormen van vervoersvoorzieningen

6.1.1 Primaat collectief vervoer

6.2 inkomensgrens vervoersvoorziening 

6.3 Alleen sociaal vervoer in de eigen woon- of leefomgeving.

6.3.1 Het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving 

6.3.3 Vervoer in verband met vrijwilligerswerk 

6.3.4. Vervoer voor therapie, (dag)behandeling/dagopvang 

6.3.5 Vervoer in verband met het volgen van onderwijs 

6.3.6 Vervoer van kinderen door ouders met een beperking 

6.3.7 Vervoer voor AWBZ –instellingsbewoners 

6.3.8 Begeleiding bij het vervoer van AWBZ-bewoners 

6.3.9 Weekendvervoer voor AWBZ-bewoners 

Artikel 6.4       Fietsenstalling station voor minder validen 

 

Hoofdstuk 7     Verplaatsen in en rond de woning: de rolstoel

7.1 Verplaatsen in en rond de woning

7.2 Vormen van rolstoelvoorzieningen 

7.2.1 Rolstoel in natura en Persoonsgebonden budget

7.2.2 Sportrolstoel

7.3 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen door AWBZ-bewoners 

 

Hoofdstuk 8     Het medische advies 

8.1. Aanleiding 

8.2. Verordening 

8.3. Gebruik van artikel 7.2 uit de verordening 

 

Hoofdstuk 9     Verkrijgen van voorzieningen en motiveren van besluiten 

9.1 Aanvraag

9.2. Onderzoek – doelgroep

9.3. Algemene Beperkingen 

9.3.1 Langdurig noodzakelijk 

9.3.2 Goedkoopst adequaat

9.3.3 In overwegende mate op het individu gericht

9.3.4 Algemeen gebruikelijk 

9.3.5 Niet woonachtig binnen de gemeente 

9.3.6 Problemen door de aard der gebruikte materialen 

9.3.7 Andere wettelijke bepaling 

9.3.8 Probleem oplosbaar met hulp uit de leefeenheid 

9.3.9 De aanvrager het probleem bewust gecreëerd heeft

9.3.10 Aanvraag en schuld bij verloren gegane zaak 

9.3.11 Aanspraak op een privaatrechtelijke verbintenis 

9.3.12 Hoger uitrustingsniveau dan sociale woningbouw  

9.3.13 Geen sprake van meerkosten 

9.3.14 Kosten al gemaakt voor moment van beschikken 

9.3.15 Aanvraag op therapeutische basis 

9.4. Motivering van besluiten 

Bijlage I           bij hoofdstuk 4: Handreiking normering huishoudelijke verzorging 

B.1.1 Het doen van boodschappen voor het dagelijkse leven 

B.1.2 Maaltijdverzorging: broodmaaltijd, warme maaltijd 

B.1.3 Licht poetswerk in huis, kamers opruimen 

B.1.4 Zwaar huishoudelijk werk 

B.1.5 Verzorging kleding/linnengoed 

B.1.6 Organisatie van het huishouden 

B.1.7 Dagelijkse organisatie van het huishouden 

B.1.8 Hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornissen 

B.1.9 Advies, instructie, voorlichting (AIV) gericht op het huishouden 

 

Bijlage 2          bij hoofdstuk 8. De ICF: FUNCTIES 

 

Bijlage 3          beschrijving van voorzieningen 

B.3.1   Aankleedtafel voor kinderen 

B.3.2   antidecubitus kussen 

B.3.3   Autoaanpassingen 

B.3.4   Automatische deuropener / ontgrendelaar

B.3.5   Autostoel

B.3.6   Autozitjes voor kinderen 

B.3.7   Badlift

B.3.8   Badzitje 

B.3.9   Bedbox 

B.3.10 Begeleidersvoorziening regiotaxi

B.3.11 bezoekbaar maken van een woning 

B.3.12 Bromfiets 

B.3.13 Bruikleenauto 

B3.14  Buggy (aangepast)

B.3.15 Centrale verwarming 

B.3.16 Collectief vraagafhankelijk vervoer per taxi

B.3.17 Douchebrancard 

B.3.19 Douchestoel

B.3.20 Driewielfiets 

B.3.21 driewielfiets met hulpmotor

B.3.22 Duwwandelwagen 

B.3.23 Elektrische rolstoel

B.3.24 fiets (verlaagd; extra verlaagd)

B.3.25 Fietsaanpassingen 

B.3.26 Fietszitjes voor kinderen 

B.3.27 Gemeenschappelijke ruimte (Aanpassingen aan)

B.3.27 Gesloten elektrische buitenwagen 

B.3.28 Handbewogen rolstoel

B.3.29 hendelmengkranen 

B.3.30 Hobbyruimten (aanpassingen aan)

B.3.31 Intercom  

B.3.32 Keuken aanpassingen 

B.3.33 Mobiele telefoon 

B.3.34 Papegaai

B.3.35 Patiёntenlift

B.3.36 Rolstoelaanpassingen 

B.3.37 Rolstoelfiets 

B.3.38 Rolstoeltaxivervoer

B.3.39 Sanering 

B.3.40 Scootmobiel/ duoscootmobiel

B.3.41 Speelvoertuigen 

B.3.42 Sportrolstoel

B.3.43 Tandem  

B.3.44 Thermostaatkraan 

B.3.45 Toilet op etage 

B.3.46 Transferhulpmiddelen 

B.3.47 Traplift

B.3.48 Uitraasruimte 

B.3.49 Verhuiskostenvergoeding 

B.3.50 Vijfde wiel / handbike 

B.3.51 Zonneschermen, elektrisch bedienbaar maken 

 

Bijlage 4          Inkomen (Wet werk en bijstand, 1 januari 2007)

B.4.1   Norminkomen:

B.4.2   Normen

 

Hoofdstuk 1 De Wet Maatschappelijke Ondersteuning

De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) vervangt per 1 januari 2007 de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg), delen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Welzijnswet. De Wmo regelt voor deelname aan het maatschappelijk verkeer onder meer de verstrekking van huishoudelijke verzorging, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen.

De komst van de Wmo heeft gevolgen voor burgers. De Wmo gaat ervan uit dat de mensen zo veel mogelijk voor zichzelf en voor elkaar zorgen. De gemeente ondersteunt dit omzien naar elkaar en vult het zonodig aan door het verlenen van algemene, collectieve en individuele voorzieningen. De wet verwoordt dit met artikel 4: het compensatiebeginsel.

1.1 Het compensatiebeginsel

Het compensatiebeginsel (artikel 4 Wmo) geeft de opdracht aan de gemeente om aan personen met beperkingen voorzieningen te bieden op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hen in staat stellen:

  • a.

    een huishouden te voeren;

  • b.

    zich te verplaatsen in en om de woning;

  • c.

    zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

  • d.

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Het compensatiebeginsel is het leidende principe voor de toewijzing van Wmo-voorzieningen. In de Verordening maatschappelijke ondersteuning wordt de aanspraak op individuelevoorzieningen geregeld en vooralsnog gaat het daarbij om woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen, rolstoelen en huishoudelijke verzorging. Ook mantelzorgers die overbelast dreigen te raken kunnen via dit compensatiebeginsel ondersteund worden. Voor mantelzorgers zijn deze voorzieningen relevant voor zover een goed voorzieningenniveau voor degene die zij verzorgen bijdraagt aan het voorkomen van overbelasting van de mantelzorgers. De meeste voorzieningen voor mantelzorgers zelf zijn echter collectief van karakter (bijvoorbeeld informatie en advies, lotgenotencontact) of vinden hun financieringsgrondslag in een ander regime (bijvoorbeeld de AWBZ als het gaat om respijtzorg in de vorm van een tijdelijke opname).

1.2 Keuze voorziening

Welke voorziening precies geboden wordt hangt af van de aard en ernst van de beperkingen, de leefsituatie (fysieke en sociale omgeving) en de capaciteit van aanvrager om zelf in maatregelen te voorzien. Om aan de zorg- en ondersteuningsvraag van burgers tegemoet te komen zijn vele oplossingen denkbaar, variërend van algemeen én inclusief beleid, oplossingen in de sfeer van vrijwillige inzet en mantelzorg tot aan het toekennen van individuele voorzieningen. Bij de vraag met welke voorzieningen de aanvrager het best geholpen kan worden geldt als leidraad: algemeen waar het kan, specifiek (dan wel individueel) waar het moet. Tevens moet worden bedacht dat niet alle beperkingen opgelost kunnen worden. De maatregelen moeten daarom proportioneel zijn (kosten moeten in verhouding staan tot het te behalen resultaat) en de maatregelen moeten verantwoord zijn (doeltreffend, doelmatig en afgestemd op de situatie van de cliënt).

Niet alle woon-, vervoers- en rolstoelvoorzieningen worden via de Wmo verstrekt, omdat dit type voorzieningen soms ook verstrekt kan worden op grond van andere wet- en regelgeving, zoals de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Awbz). Op grond van de Wmo zijn dit voorliggende voorzieningen en hoeft de Wmo daar niet in te voorzien.

1.3 Het Zorgloket

Het Zorgloket, een van de onderdelen van de sector Samenleving, is de uitvoeringsorganisatie voor de prestatievelden 3 (informatie, advies en cliëntondersteuning) en 6 (het verstrekken van individuele voorzieningen) van de Wmo in Zutphen. De Wet maatschappelijke ondersteuning, de Verordening maatschappelijke ondersteuning, het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Zutphen en de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning zijn voor de uitvoering bepalend.

1.4 Waarom beleidsregels?

De Awb definieert een beleidsregel als volgt: "Een beleidsregel is een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid of een bestuursorgaan." (art. 1: 3, vierde lid Awb).

Ondanks de regels van de Verordening maatschappelijke ondersteuning is er nog sprake van een de mogelijkheid om naar eigen inzicht beslissingen te nemen (discretionaire ruimte). Aan de andere kant wordt van een bestuursorgaan verlangd dat bij gelijke omstandigheden besluiten ook (vrijwel) gelijkluidend zijn. Beleidsregels kunnen hieraan bijdragen.

1.7 Afwijken van beleidsregels

Beleidsregels hebben niet hetzelfde bindend effect als algemeen verbindende voorschriften. Indien de redelijkheid of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur dat verlangt, kan van de beleidsregels worden afgeweken. Deze afwijkingsbevoegdheid (geldt voor de andere beginselen van behoorlijk bestuur net zo) staat echter niet toe dat een beleidsregel in ‘normale’ gevallen nu eens wel en dan weer niet wordt toegepast.

Hoofdstuk 2 Proces van afhandelen van aanvragen

2.1 Wat is productselectie?

Productselectie is een geformaliseerd proces van het op transparante wijze selecteren van de goedkoopst adequate Wmo-voorzieningen die de aanvrager in redelijkheid in staat stelt om zo lang mogelijk zelfstandig te functioneren, met inachtneming van de specifieke omstandigheden en sociale omgeving van de aanvrager.

Het proces van productselectie betreft dus altijd het afhandelen van een aanvraag voor een individuele voorziening. De aanvraag wordt beoordeeld in het licht van de situatie van de aanvrager. De voorliggende algemene- en collectieve voorzieningen, en de gebruikelijke zorg die door de omgeving dient te worden geleverd, worden hierbij betrokken.

2.2 Procesbenadering bij de behandeling van aanvragen in het kader van de Wmo

Het traject van het aanvragen van één of meerdere Wmo-voorzieningen tot en met de (tijdelijke) afsluiting van het contact tussen aanvrager en de consulent van het Zorgloket is een proces dat opgedeeld kan worden in verschillende fases:

Cliëntcontact » aanvraag » intake » indicatiestelling » productselectie » realisatie » nazorg/beëindiging .

Het eerste cliëntcontact kan ook leiden tot een doorverwijzing (functie Informatie en Advies). In deze beleidsregels is verder sprake van een aanvraag van een individuele voorziening. Bij het eerste cliëntcontact wordt bezien of het een relatief snel af te handelen, eenvoudige aanvraag is, of dat het een aanvraag is waarbij meer regie noodzakelijk is, bijvoorbeeld een langdurig traject van onderzoek en passingen. Dit heeft consequenties voor de wijze van afhandeling.

2.3 Het bedrijfsproces Wmo

Het bedrijfsproces Wmo start wanneer een burger schriftelijk of mondeling een vraag stelt of aanvraag indient bij het Zorgloket. Vervolgens worden bij de aanvraag de volgende stappen doorlopen:

  • a.

    Registratie van het cliëntcontact

  • b.

    De rechtmatigheidtoets

  • c.

    Het indicatieonderzoek

  • d.

    De indicatiestelling

  • e.

    De productselectie

  • f.

    De realisatie

  • g.

    Nazorg

2.3.1. Registratie van cliëntcontact

In het kader van de Wmo houdt de gemeente een registratie bij van cliëntcontacten. De contacten met de cliënt die een aanvraag indienen zijn natuurlijk van oudsher al geregistreerd (via de aanvraagformulieren en de rapportages). Ook de cliëntcontacten die in eerste instantie alleen vragen lijken te betreffen, moeten geregistreerd worden. Dit gebeurt tijdens het eerste cliëntcontact. Daarbij wordt gekeken of de cliënt al bekend is (al eerder geregistreerd is). Indien het gaat om een cliënt die al eerder een aanvraag heeft ingediend, hoeft bij een nieuwe aanvraag de rechtmatigheidtoets niet opnieuw plaats te vinden. Wel moet gecontroleerd worden of de al bekende gegevens gewijzigd zijn. Indien het gaat om een cliënt die alleen eerder een vraag heeft gesteld en nog niet eerder een aanvraag heeft ingediend, moet bij een aanvraag van een voorziening overgegaan worden tot de rechtmatigheidtoets.

2.3.2. De rechtmatigheidtoets

Bij iedere aanvraag die bij het Zorgloket wordt ingediend, vindt een rechtmatigheidtoets plaats die bestaat uit drie stappen.

De eerste stap betreft het raadplegen van de gemeentelijke basisadministratie om vast te stellen of de cliënt woonachtig is in de gemeente Zutphen. Indien nodig wordt getoetst of de cliënt in Zutphen verblijft op basis van een geldige verblijfstitel. Om als inwoner van Zutphen te kunnen worden aangemerkt is het van belang dat de aanvrager zijn feitelijke hoofdverblijf in Zutphen heeft. Bij twijfel moet het aantal nachten uitsluitsel bieden. De gemeente waar men de meeste nachten verblijft, wordt aangemerkt als hoofdverblijf en als gemeente die verantwoordelijk is voor de verstrekking van Wmo voorzieningen.

Voor bewoners van Awbz-instellingen die niet in de gemeentelijke basisadministratie staan ingeschreven geldt het feitelijke woonadres. Aanvullend worden de volgende drie zaken getoetst:

  • a.

    Is er een medische verklaring van de instellingsarts waarin wordt aangegeven dat de aanvrager langdurig is opgenomen of heeft betrokkene de indicatie ‘verblijf’? (Onder 'langdurige opname' wordt verstaan een opname langer dan 6 maanden na datum van de aanvraag bij het Zorgloket).

  • b.

    In welke gemeente is de aanvrager ingeschreven?

  • c.

    Zijn er (lopende) aanspraken op Wmo vervoersvoorzieningen en rolstoelvoorzieningen in deze andere gemeente?

Bij de tweede stap wordt door ook bekeken of er andere, voorliggende wet-of regelgeving van toepassing is waar de cliënt een beroep op kan doen. Te denken valt aan de wet WIA of de Awbz. De cliënt wordt dan doorverwezen.

De derde stap van de rechtmatigheidtoets betreft het aanvraagformulier. Gekeken wordt of het aanvraagformulier in behandeling kan worden genomen. Een aanvraagformulier dat niet door een (handelingsbekwame) aanvrager of een wettelijk vertegenwoordiger ondertekend is en/of niet voldoende is ingevuld, kan niet in behandeling worden genomen. Deze stap vindt plaats nadat het aanvraagformulier is binnengekomen. Het kan zijn dat bij in principe eenvoudig en snel af te handelen aanvragen al stappen uit het vervolg van het proces worden gezet, zonder dat het aanvraagformulier al binnen is. De uiteindelijke beschikking kan echter niet afgegeven worden voordat het formulier binnen en gecontroleerd is.

Na de rechtmatigheidtoets wordt bezien of de afhandeling snel kan worden afgedaan of dat er verwacht wordt dat er meer onderzoek of een zwaardere regie op het afhandelen van de aanvraag noodzakelijk is. Afhankelijk hiervan wordt de aanvraag toebedeeld aan een consulent.

2.3.2. Uitnodiging voor gesprek / onderzoek

Nadat de rechtmatigheidtoets heeft plaatsgevonden en de aanvraag als complex is aangemerkt, wordt de cliënt uitgenodigd voor een gesprek, vindt er een huisbezoek plaats of wordt er een extern advies opgevraagd. In de gevallen dat de aanvraag niet als complex is aangemerkt, zal het contact met de aanvrager telefonisch plaatsvinden.

2.3.3.Het indicatieonderzoek

In het indicatieonderzoek dat zowel telefonisch als fysiek kan plaatsvinden, worden de objectief vastgestelde beperkingen van de aanvrager en de belemmeringen die daarbij ondervonden worden in de maatschappelijke participatie op het gebied van voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en het ontmoeten van mededemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan, vastgesteld. Zo nodig wordt hiervoor extern medisch advies gevraagd (bv. bij een moeilijk objectiveerbare aandoening of bij twijfel over de aandoening).

Het indicatieonderzoek beperkt zich niet alleen tot de Wmo voorziening die door de cliënt wordt aangevraagd. Ook andere Wmo-voorzieningen (hulp bij het voeren van een huishouden, vervoervoorziening, rolstoelvoorziening en woonvoorzieningen) en aanpalende voorzieningen zoals maaltijdvoorziening en alarmering worden in het onderzoek in beschouwing genomen. Ook wordt indien nodig informatie gegeven over hulp die door andere instanties gegeven kan worden.

Uiteindelijk geeft de indicatiestelling antwoord op de volgende vragen:

  • a.

    Ondervindt de cliënt aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek die het voeren van een huishouden (grotendeels) onmogelijk maakt?

    Zo ja » indicatie voor Wmo-huishoudelijk hulp voorziening

  • b.

    Ondervindt de cliënt aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek die het normale gebruik van de woonruimte belemmeren?

    Zo ja » indicatie voor Wmo-woonvoorziening.

  • c.

    Ondervindt de cliënt aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek die het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van dit openbaar vervoer grotendeels onmogelijk maken?

    Zo ja » indicatie voor Wmo-vervoersvoorziening.

  • d.

    Ondervindt de cliënt aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek die dagelijks zittend verplaatsen in en om de woonruimte noodzakelijk maken en/of waardoor hij niet in staat is een langere afstand binnen redelijke termijn af te leggen en bieden hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Awbz een onvoldoende oplossing?

    Zo ja » indicatie voor Wmo-rolstoel/rolstoelgelijkwaardige voorziening

2.3.4. De indicatiestelling

Bij de indicatiestelling wordt de analyse van de hulpvraag beschreven en wordt gerapporteerd of en zo ja, welke voorzieningen worden geadviseerd. De indicatiestelling maakt onderdeel uit van het dossier. Bij een positieve indicatie start de consulent de productselectie. Bij een negatieve indicatie wordt de aanvrager gehoord, zodat hij zijn zienswijze op de afwijzing kan geven. De reden voor de negatieve indicatie wordt in de afwijzing gemotiveerd aangegeven. Vanzelfsprekend wordt de cliënt hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld en bestaat de mogelijkheid tot het maken van bezwaar.

2.3.5. De productselectie

Indien door het Zorgloket een positieve indicatie wordt gegeven voor één of meer Wmo voorzieningen, start vervolgens het productselectieproces. Doel van dit productselectieproces is de selectie van de 'goedkoopst adequate oplossing'. Dit traject wordt afgesloten met een besluit, waarin aangegeven staat voor welke concrete Wmo voorziening(en) de aanvrager in aanmerking komt.

2.3.6. Realisatie

Wanneer bekend is welke voorziening de cliënt moet ontvangen, draagt het Zorgloket zorg voor de levering (realisatie). Dat kan op verschillende manieren; er kan sprake zijn van zorg in natura (ZIN), of indien de cliënt daarvoor de voorkeur heeft uitgesproken, in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB).

Het Zorgloket heeft met de meeste leveranciers afspraken gemaakt over levertijden, maar individuele aanpassingen en zeer specialistische voorzieningen vergen veel tijd. Uiteindelijk krijgt iedere cliënt de voorziening waar hij recht op heeft.

In geval van huishoudelijke verzorging wordt tevens door het CAK een berekening gemaakt over de hoogte van de eigen bijdrage die de cliënt moet betalen voor de voorziening. Het CAK doet dat op basis van gegevens van de belastingdienst. De cliënt ontvangt van het CAK een beschikking en draagt aan het CAK de eigen bijdrage af.

2.3.7. Nazorg

Het Zorgloket kent verschillende vormen van nazorg. In de eerste plaats wordt er nazorg geleverd wanneer de cliënt zelf een signaal afgeeft aan het Zorgloket. In de tweede plaats worden sommige voorzieningen groepsgewijs van nazorg voorzien zoals bij jaarlijks onderhoud van scootmobielen. Ook wordt er jaarlijks onderzoek verricht naar de kwaliteit van de dienstverlening.

2.4. De productselectie nader belicht

De uitvoering van het productselectieproces is naast de indicatiestelling één van de kerntaken van het Zorgloket. De consulent van het Zorgloket kan bij complexe aanvragen andere disciplines bij het productselectieproces betrekken. Er kan een beroep gedaan worden op een ergonomisch adviseur, een medisch adviseur, een bouwkundig adviseur, een kwaliteitsmedewerker of een juridisch adviseur.

Het productselectieproces bestaat in grote lijnen uit een aantal stappen:

  • ·

    Inventarisatie

  • ·

    Opstellen programma van eisen

  • ·

    Selectie goedkoopst adequate voorzieningen

  • ·

    Opstellen productspecificatie

  • ·

    Uitbrengen van een advies/voorbereiden beschikking

Het resultaat van die stappen wordt vastgelegd in de beschikking.

2.4.1. Inventarisatie

De consulent van het Zorgloket stelt in de inventarisatie vast voor welke belemmeringen een Wmo oplossing gevonden dient te worden, ongeacht voor welke voorziening de cliënt een aanvraag heeft gedaan, Maar de consulent bepaalt ook welke mogelijkheden/ oplossingen de cliënt en/of zijn zorgsysteem zelf heeft om bepaalde belemmeringen zélf op te lossen. De verzamelde gegevens en afwegingen resulteren in een programma van eisen.

2.4.2. Opstellen programma van eisen

De tweede stap in het productselectieproces voor een woon-, vervoers- en/of rolstoelvoorziening of een voorziening voor huishoudelijke verzorging is het opstellen van het programma van eisen. In het programma van eisen legt de consulent vast aan welke basiseisen een oplossing moet voldoen om als adequaat te worden aangemerkt. Er wordt nog geen specifiek product geselecteerd.

Het programma van eisen voor de Wmo voorziening is gebaseerd op de belemmeringen die de cliënt ondervindt, gecombineerd met de specifieke aandoening of ziekte van de cliënt.

Bij een indicatiestelling voor meerdere Wmo voorzieningen kan het programma van eisen voor een bepaalde voorziening beïnvloed worden door een oplossingsrichting van een andere Wmo voorziening. Bij het opstellen van het programma van eisen bekijkt de consulent de verschillende voorzieningen in samenhang met elkaar. Zo zal het programma van eisen voor een woonvoorziening worden beïnvloed door de selectie van een elektrische rolstoel als adequate voorziening om de verplaatsingsproblematiek op te lossen en omgekeerd.

2.4.3. Selectie adequate voorzieningen

Na het opstellen van het programma van eisen inventariseert de consulent welke productgroepen (alleen of in combinatie) als adequaat kunnen worden beschouwd. De selectiekader worden in de volgende hoofdstukken beschreven.

2.4.4. Productspecificatie / offerte aanvraag

Het programma van eisen en de daarop volgende selectie van meest adequate voorziening leidt tot een productspecificatie. Deze productspecificatie is een beschrijving van de eisen waaraan de geselecteerde voorziening moet voldoen; aan de hand hiervan wordt zonodig een offerte gevraagd. De offerte aanvraag wordt niet verzonden voordat het productselectie advies is afgerond.

2.4.5. Productselectiebesluit / beschikking

Het productselectiebesluit van het Zorgloket is gebaseerd op de productspecificatie. In de regel wordt de uiteindelijke productselectie onmiddellijk overgenomen in een besluit en voor de cliënt weergegeven in een beschikking. Het versturen van deze beschikking geeft het einde aan van het productselectieproces en vormt de basis voor de realisatie.

2.5. De realisatie

Er zijn verschillende vormen van realisatie, afhankelijk van de afgegeven beschikking (zie ook hoofdstuk 3):

  • ·

    Het verstrekken van een forfaitaire vergoeding, vaak als financiële tegemoetkoming.

  • ·

    Het verstrekken van een Persoonsgebonden Budget (PGB).

  • ·

    Het verstrekken van een middel in natura (bruikleen of eigendom).

  • ·

    Een financiële tegemoetkoming

Indien de aanvrager de voorkeur voor een persoonsgebonden budget heeft dan wordt aan de financiële administratie de opdracht gegeven eenmalig of in termijnen een bepaald bedrag over te maken naar de cliënt.

Hoofdstuk 3 Vorm van de te verstrekken voorzieningen

3.1 Verschillende wijzen om voorzieningen te verstrekken.

Artikel 6 van de WMO bepaalt het volgende:

“ Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”

Verder bepaalt artikel 7 van de WMO dat:

"Een persoonsgeboden budget en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing."

3.1.1 Drie verstrekkingvormen

Uit deze artikelen volgt dat individuele voorzieningen in drie vormen verstrekt kunnen worden:

  • 1.

    Een voorziening in natura. In natura wil zeggen dat de gemeente aan aanvrager kant-en-klare voorziening verstrekt.

  • 2.

    Een persoonsgebonden budget. Op grond van artikel 6 WMO is de gemeente verplicht een alternatief te bieden voor een voorziening in natura en wel in de vorm van een persoonsgebonden budget . De hoogte van het te verstrekken persoonsgebonden budget hangt af van de voorziening die wordt verstrekt en de regels die het college hiervoor heeft gesteld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen.

  • 3.

    Een financiële tegemoetkoming. Een financiële tegemoetkoming in relatie tot een bouwkundige woonvoorziening wordt – in navolging van de WVG- verplicht verstrekt aan de eigenaar van de woning. Dit is ook vaak een woningcorporatie.Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden in sommige situaties geen persoonsgebonden budget genoemd worden. Verder zal soms een financiële tegemoetkoming verstrekt worden als het een vervoersvoorziening in de kosten van een taxi- of een rolstoeltaxi betreft. De financiële tegemoetkoming kan ook als een forfaitair bedrag (vast bedrag) verstrekt worden, zoals bij een sportrolstoel.

3.1.2 Het persoonsgebonden budget

Artikel 2.0 van de Verordening Maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen bepaalt dat het college vaststelt in welke situatie de bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget niet wordt geboden. In artikel 1.0 lid 2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen is dit nader uitgewerkt. Dit artikel is een uitwerking van artikel 6 WMO. In de parlementaire behandeling van de Wmo is besproken dat er uitzonderingen mogelijk zijn, vooral als het gaat om personen waar van verwacht wordt dat zij niet met het beschikbaar gestelde geld kunnen omgaan.

Ook kan de keuzevrijheid worden onthouden als daarvoor overwegende bezwaren bestaan. In een Algemeen Overleg van de Tweede Kamer op 29 maart 2006 over een aan de WMO gerelateerde zaak (het bovenregionaal vervoer Valys) is uitgesproken, dat deze regel niet bedoeld is om goed draaiende vervoerssystemen, bijvoorbeeld een collectief vervoerssysteem, in gevaar te brengen. Voor diegenen die afhankelijk zijn van een collectief vervoersysteem zou dan immers de vervoersvoorziening wegvallen.

Daarom is in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen nog steeds het primaat van het collectief vervoer opgenomen. Een verzoek om een persoonsgebonden budget van een aanvrager die medisch gezien wel van het collectief vervoer gebruik kan maken, zal deze aanvraag afgewezen worden. In hoofdstuk 6 over vervoer wordt dit verder uitgewerkt.

Een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt ook niet verstrekt als een eerder verstrekt persoonsgebonden budget niet in overeenstemming met het doel en/of bestemming is ingezet. Verder wordt een persoonsgebonden budget niet verstrekt als de versterkingsduur voor een voorziening korter is dan drie maanden.

Artikel 2.3 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen bepaalt de voorwaarden die van toepassing zijn op het persoonsgebonden budget.

De eerste voorwaarde daarbij is dat een persoonsgebonden budget alleen verstrekt wordt ten aanzien van individuele voorzieningen. Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. Dat vloeit ook voort uit de aard van de algemene voorzieningen: dat zijn immers oplossingen die van korte duur zijn, lichte, niet complexe zorg betreffen of betrekking hebben op incidentele zorgbehoeften. Voor algemene voorzieningen wordt geen eigen bijdragen gevraagd. Daarbij blijft de mogelijkheid bestaan een andere voorziening aan te vragen. Als de aanvrager van mening is dat de algemene voorziening geen adequate oplossing is of een persoonsgebonden budget verstrekt moet worden, dan kan een aanvraag ingediend worden, of als al een aanvraag ingediend is, kan die volgens de regels van de Algemene wet bestuursrecht worden afgehandeld (via de mogelijkheid van bezwaar bij de gemeente en eventueel beroep bij de rechtbank).

3.1.3 Omvang van het persoonsgebonden budget

De omvang van het persoonsgebonden budget zal bepaald moeten worden. Hierbij worden twee mogelijkheden onderscheiden:

  • 1.

    het persoonsgebonden budget voor diensten, afkomstig uit de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ), dat in de WMO per 1 januari 2007 alleen maar betrekking heeft op huishoudelijke verzorging;

  • 2.

    het persoonsgebonden budget voor voorzieningen afkomstig uit de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG), zoals woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen.

Bij diensten gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. Dit is dienstverlening afkomstig uit de AWBZ. De AWBZ kende al een systeem van persoonsgebonden budgetten. Daarbij werd het persoonsgebonden budget vastgesteld op 75% van de tarieven zoals die berekend werden in de thuiszorg en betaling op het midden van de betreffende klasse. Vanuit die tarieven werd het tarief voor de diverse functies bepaald. Voor de functie huishoudelijke verzorging was hierbij sprake van de volgende tarieven (bedragen 2006):

Klasse 1:

€ 884

per jaar

Klasse 2:

€ 2.654

per jaar

Klasse 3:

€ 4.866

per jaar

Klasse 4:

€ 7.520

per jaar

Klasse 5:

€ 10.175

per jaar

Klasse 6:

€ 12.828

per jaar

Een persoon die op basis van overgangsrecht op 31 december 2006 een indicatie heeft, zal ook in het jaar 2007 deze bedragen nog ontvangen zo lang als de indicatie duurt, maar maximaal tot en met 31 december 2007. Daarna valt hij onder de gemeentelijke regels.

Tot minimaal drie maanden na het vaststellen van de verordening gelden nog de AWBZ-regels ten aanzien van huishoudelijke verzorging inclusief de berekening van het persoonsgebonden budget. De gemeenteraad van de gemeente Zutphen heeft op 26 maart 2007 de verordening vastgesteld, maar tegelijkertijd bepaald dat de ingangsdatum gelijk valt met het moment waarop gecontracteerde aanbieders die uit de Europese aanbesteding zijn geselecteerd, van start gaan. Personen die na 1 september 2007 een eerste aanvraag doen en onder de gemeentelijke regels vallen krijgen een bedrag per uur betaald gebaseerd op het midden van de klasse waarin ze zijn ingedeeld. Het (uur)bedrag dat wordt uitbetaald bedraagt 75 % van de voor een voorziening in natura geldende (uur)prijs, met dien verstande dat in elk geval een bedrag wordt ontvangen gelijk aan het minimum uurloon.

Wat betreft de voorzieningen afkomstig uit de WVG zal per toekenning een berekening gemaakt moeten worden. Artikel 2.3, lid 1 onderdeel c stelt dat "d e omvang van het persoonsgebonden budget gelijk is aan de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura en dat dit zonodig kan worden aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingkosten". Het bedrag kan afgeleid worden van bijvoorbeeld een offerte. Dit kan worden aangevuld met de bedragen voor het onderhoud en de reparaties van de voorziening, voor zover daar sprake van kan zijn. Deze bedragen zijn ofwel bij verstrekking in eigen beheer bekend vanuit het verleden, ofwel kunnen bij verstrekking via een leverancier bij de leverancier worden opgevraagd.

Bij het bepalen van het bedrag van de voorziening wordt uitgegaan van het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten. Daarbij is veelal sprake zijn van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget. Het is niet de bedoeling dat een persoonsgebonden budget meer geld gaat kosten dan verstrekking in natura. Over het algemeen kan er van worden uitgegaan dat ook met een persoonsgebonden budget een voorziening met korting kan worden aangeschaft. De waarde van het persoonsgebonden budget voor individuele hulpmiddelen is in de gemeente Zutphen gelijk aan de voor de gemeente geldende inkoopwaarde.

3.1.4 Uitbetaling persoonsgebonden budget

Als het persoonsgebonden budget berekend is, wordt het bij beschikking aan aanvrager bekendgemaakt. In deze beschikking wordt vermeld wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor welke periode het persoonsgebonden budget bedoeld is.

Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget moet worden aangeschaft en aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening moet voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven program van eisen bij de beschikking gevoegd. Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid over de eisen die aan de voorziening gesteld worden een inadequate voorziening wordt aangeschaft wat kan leiden tot een (voortijdige) nieuwe aanvraag. Dit is te voorkomen door het program van eisen onderdeel uit te laten maken van de beschikking. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat program van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking. Hierin ligt dan een afwijzingsgrond voor een (voortijdige) nieuwe aanvraag.

In de beschikking wordt ook opgenomen dat er een eigen bijdrage/eigen aandeel in de kosten verschuldigd is. Omdat de eigen bijdrage vastgesteld en geïnd wordt door het Centraal Administratie Kantoor Bijzonder Zorgkosten (CAK), zal in de meeste gevallen uitsluitend een aankondiging opgenomen kunnen worden.

Is de beschikking verzonden en is aan de gestelde voorwaarden voldaan, dan kan het persoonsgebonden budget beschikbaar worden gesteld. Dat kan in één keer, als daar aanleiding voor is (een aan te schaffen voorziening zal ook in één keer betaald moeten worden), maar kan ook in termijnen worden uitbetaald, bijvoorbeeld bij een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging.

Voor de uitbetaling van het persoonsgebonden budget worden de volgende regels gehanteerd:

  • 1.

    incidentele verstrekkingen (zoals een rolstoel) worden in één keer uitbetaald.

  • 2.

    periodieke verstrekkingen (zoals huishoudelijke verzorging of een grote woningaanpassing) worden in één keer, per kwartaal, per maand of vier weken uitbetaald.

Artikel 1.0 vierde lid van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen regelt de controle naar de besteding van het persoonsgebonden budget. Als bij controle blijkt dat het persoonsgebonden budget blijkt niet in overeenstemming met het doel en de bestemming is ingezet, dan kan het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.

3.1.5. Terugvordering PGB of daarmee aangeschafte middel

De verordening geeft de mogelijkheid om het PGB of het daarmee aangeschafte middel binnen de afschrijftermijn terug te halen indien dit middel niet meer nodig is. Dat kan bijvoorbeeld zijn omdat de beschikking is afgelopen en geen nieuwe beschikking meer wordt verstrekt, wanneer het middel niet meer adequaat is of na overlijden van de cliënt. Het niet besteedde PGB of het middel dat daarmee is aangeschaft kan van aanzienlijke waarde zijn en door terugvordering wordt voorkomen dat gemeenschapsgeld onnodig wegvloeit.

Het maken van een keuze tussen het terughalen van het restbedrag PGB of het gekochte middel moet per keer afgewogen worden, zo mogelijk in samenspraak met de cliënt.

Een PGB voor huishoudelijke verzorging wordt niet teruggevorderd, maar wordt gestopt op de eerst volgende betaaldatum.

Een PGB voor een scootmobiel kan teruggevorderd worden door:

  • a.

    de scootmobiel terug te halen. Hierbij is het de vraag of de cliënt extra geïnvesteerd heeft in de scootmobiel bovenop het PGB bedrag. Een investering die voor de gemeente bruikbaar en gebruikelijk is, kan onder verrekening van afschrijving terugbetaald worden. Hierbij kan gedacht worden aan spiegels, manden en stokhouders. De scootmobiel moet dan geschikt zijn voor herverstrekking en de extra investering ook. Indien de extra investering van de cliënt niet bruikbaar is voor de gemeente, vindt geen verrekening plaats met de cliënt.

  • b.

    Het PGB bedrag wordt teruggevorderd onder verrekening van afschrijving en eventueel extra investering (zie punt a). De cliënt verkoopt dan het middel en genereert daardoor opnieuw het PGB onder aftrek van afschrijving.

Op voorhand is niet te bepalen welke methodiek voorkeur verdient. Waarschijnlijk is het voor de cliënt in veel gevallen gemakkelijker om de scootmobiel terug te geven, maar die is niet altijd geschikt voor de gemeente. Die geschiktheid ontbreekt zeker wanneer iemand voor het PGB een zogenaamde Canta (smal, gesloten buitenwagentje) heeft aangeschaft, maar ook bepaalde typen scootmobielen worden door de gemeente Zutphen nooit verstrekt.

De afschrijfpercentages voor een scootmobiel zijn:

1e jaar 25%; 2e jaar 19%; 3e jaar 18%; 4e jaar 14% en het vijfde jaar 12%. Een PGB voor een scootmobiel wordt niet meer teruggevorderd wanneer het middel ouder is dan vijf jaren.

Een PGB voor kleine woningvoorzieningen wordt niet teruggevorderd. Daarbij moet gedacht worden aan beugels, verhoogd toilet, verlengde mengkraan, vloerbedekking, douchezitje, douchebrancard. Een Tillift wordt afhankelijk van de leeftijd wel teruggevorderd omdat deze gemakkelijk herinzetbaar is.

Afschrijvingspercentages worden per product bepaald aan de hand van de overeenkomst die de gemeente Zutphen met zijn hulpmiddelenleverancier heeft. In deze overeenkomst staat de overeengekomen levensduur en de afschrijvingspercentages bij terugkoop.

In de toekenningbeschikking dient te worden vermeld welke afspraken de gemeente vooraf met de cliënt gemaakt heeft over een eventuele terugvordering van het PGB of het middel dat er mee aangeschaft is. Hierdoor zal achteraf minder kans zijn op misverstanden.

3.2 Eigen bijdrage

Artikel 2.4 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen bepaalt dat bij een te verstrekken persoonsgebonden budget een eigen bijdrage verschuldigd kan zijn. Deze eigen bijdrage wordt berekend en geïnd door het CAK. Het CAK berekent de eigen bijdrage naar het verzamelinkomens uit een peiljaar. Dit peiljaar ligt twee jaar voor het lopende jaar. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de belastingdienst, te kunnen beschikken. In 2007 doet men aangifte over 2006, dus dat jaar is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2005 in 2007 gebruikt wordt.

3.2.1 Voorlopige vaststelling eigen bijdrage

Een eigen bijdrage kan ook voorlopig worden vastgesteld waarna achteraf een definitieve vaststelling volgt. Dit kan als in de periode tussen peiljaar en moment van aanvraag het inkomen is gedaald of gestegen. De grondslag hiervoor ligt in artikel 4.2 derde lid van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (AMvB). Het in mindering brengen van een eigen bijdrage (maar ook van een eigen aandeel)vindt dan plaats op basis van het feitelijk huidige inkomen en niet op basis van het verzamelinkomen als bedoeld in art. 4.2 eerste lid.

Ook als een voorziening niet als persoonsgebonden budget, maar in natura wordt verstrekt, zal toekenning bij beschikking plaatsvinden. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder de verstrekking plaatsvindt. Als daarbij sprake is van een eigen bijdrage wordt dit aangekondigd.

3.2.2 Anti cumulatie eigen bijdragen

Als naast een eigen bijdrage ook sprake is van een eigen aandeel, moet hiervan in elk geval melding gemaakt worden bij het CAK. De hoogte van de eigen bijdrage en/of het eigen aandeel mag samen niet meer bedragen dan de in artikel 4.1. van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (AMvB) gestelde grenzen en artikel 2.0 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen.

3.3 Algemene voorzieningen

De algemene voorzieningen zijn vormen van voorziening die onder de WMO hun intrede doen. Omdat het om een nieuwe vorm van voorzieningen gaat moet het ook gezien worden als nog te ontwikkelen voorzieningen. Met het in werking treden van de WMO zullen in de gemeente Zutphen de algemene voorzieningen nog maar zeer beperkt ingezet kunnen worden. De algemene voorzieningen zijn (in navolging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen en het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen) wel opgenomen in deze beleidsregels. Omdat mogelijkheid, vorm en wenselijkheid van de algemene voorzieningen nog uitgediept moeten worden is in deze beleidsregels inhoudelijk weinig aandacht besteed aan de algemene voorzieningen.

De hoofdlijn van de algemene voorzieningen is dat er geen aanvraag hoeft worden ingediend. Een melding bij het loket is voldoende. Na een beperkte toets kan geregeld worden dat een algemene voorziening wordt gerealiseerd.

De regels voor algemene voorzieningen zijn dat het gaat om een voorziening:

  • ·

    die in tijd een korte duur heeft;

  • ·

    die betrekking heeft op lichte, niet complexe zorg;

  • ·

    ten behoeve van een incidentele zorgbehoefte.

Daarbij gaat het dan om “een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve rompslomp voor aanvrager en gemeente”. Gedacht moet worden aan vormen van direct beschikbare huishoudelijke verzorging voor vooral eenvoudige werkzaamheden voor een korte duur, een voorziening voor het compenseren van incidentele verplaatsingsproblemen (bijvoorbeeld rolstoel uit depot) of voor heel eenvoudige woonvoorzieningen.

Het gaat om snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossingen op een regelarme manier (weinig administratie) hoeft geen volledige aanvraag te worden ingediend en is de afhandelperiode heel kort. Hierbij speelt ook een rol dat geen eigen bijdrage wordt gevraagd.

Vooral niet complexe zorg voor korte tijdsduur kan zo op een eenvoudige manier worden aangeboden.

De algemene voorzieningen vallen buiten het bereik van een persoonsgebonden budget. Dit is immers bedoeld voor individuele voorzieningen. Ook de korte duur of het incidentele gebruik, leent zicht minder voor het inzetten van een persoonsgebonden budget omdat dit niet in balans is met het begrip "regelarm" en daarnaast onevenredig hoge uitvoeringskosten met zich mee zou brengen.

Hoofdstuk 4 Het voeren van een huishouden, huishoudelijke verzorging

4.1. Inleiding.

De huishoudelijke verzorging komt uit de AWBZ, waar de functie Huishoudelijke Verzorging één van de zeven functies was die onder de AWBZ vielen en uitgewerkt werden in het besluit zorgaanspraken AWBZ. Op 1 januari 2007 is deze functie uit de AWBZ geschrapt (artikel 41, lid 2 WMO) en heeft de WMO op basis van artikel 4 lid 1 onder a. deze functie overgenomen. Hierbij wordt gesproken over het “een huishouden te voeren” waaronder in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen zowel de huishoudelijke verzorging wordt verstaan als de woonvoorzieningen uit de WVG.

Bij deze beleidsregels zijn twee bijlagen opgenomen die bij dit hoofdstuk horen:

  • 1.

    Tijdelijke situaties overgangsrecht ex artikel 41 WMO.

  • 2.

    Handreiking normering huishoudelijke verzorging.

4.2. Vormen van huishoudelijke verzorging.

Artikel 3.0 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen geeft drie vormen van te verstrekken voorzieningen aan ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden:

  • a.

    een algemene voorziening, waaronder algemene huishoudelijke verzorging;

  • b.

    huishoudelijke verzorging in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan huishoudelijke verzorging.

4.2.1 Algemene huishoudelijke verzorging

Artikel 3.1 eerste lid van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen bepaalt dat als tengevolge van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek of problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg het zelf uitvoeren van één of meer huishoudelijke taken onmogelijk is en de algemene huishoudelijke verzorging dit snel en adequaat op kan lossen, men voor deze voorziening in aanmerking kan komen.

Het primaat ligt zodoende bij algemene huishoudelijke verzorging als het gaat om zorg welke binnen de regels van de algemene voorziening past.

De regels voor algemene voorzieningen zijn dat het gaat om een voorziening:

  • ·

    die in tijd een korte duur heeft;

  • ·

    die betrekking heeft op lichte, niet complexe zorg;

  • ·

    ten behoeve van een incidentele zorgbehoefte.

Daarbij gaat het dan om “een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve rompslomp voor aanvrager en gemeente”. Gedacht moet worden aan vormen van direct beschikbare huishoudelijke verzorging voornamelijk voor eenvoudige werkzaamheden voor een korte duur.

4.2.2 Huishoudelijke verzorging in natura of persoonsgebonden budget

Artikel 3.1 tweede lid van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen bepaalt dat een aanvrager voor huishoudelijke verzorging in natura of een persoonsgebonden budget te besteden aan huishoudelijke verzorging in aanmerking kan komen als algemene huishoudelijke verzorging of niet aanwezig is, of onvoldoende oplossing biedt.

Ook in deze situatie wordt allereerst nagegaan of er sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek. De ziekte of gebrek kunnen liggen op de terreinen als vermeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de WMO: mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem. De vaststelling hiervan zal op objectieve wijze plaats moeten vinden. In een grootdeel van de gevallen zal dit kunnen op basis van de beslisboom. Voor zover de beslisboom niet voorziet wordt advies gevraagd aan een medisch adviseur die daartoe bevoegd is en de nodige deskundigheid bezit. Daarbij bestaat bijzondere aandacht voor de zogenaamde medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen (mmoa’s), waarbij gewaakt moet worden voor het verlenen van anti-revaliderende hulp.

Er kan ook huishoudelijke verzorging verstrekt worden in situaties dat de mantelzorger problemen heeft bij de uitvoering daarvan. In situaties dat die problemen (deels) opgelost kunnen worden door het toekennen van huishoudelijke verzorging is dat een reden voor toekenning. Daarbij moet er van uitgegaan worden dat de huishoudelijke verzorging wordt ingezet bij de persoon die mantelzorg ontvangt en niet bij de mantelzorger thuis als die op een ander adres woont dan de mantelzorgontvanger.

4.3 Gebruikelijke zorg en omvang huishoudelijke verzorging

Artikel 3.2 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen bepaalt dat, “als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten” men niet in aanmerking komt voor huishoudelijke verzorging. Deze beperking heet “gebruikelijke zorg” en is overgenomen uit de beleidsregels zoals het CIZ die hanteerde ten aanzien van de functie Huishoudelijke Verzorging in de AWBZ tot de invoering van de WMO.

Gebruikelijke zorg wil zeggen dat als de hulpvrager huisgenoten heeft die het huishoudelijk werk over kunnen nemen, zij verondersteld worden dit door een herverdeling van taken te doen, zodat er geen ruimte meer bestaat huishoudelijke verzorging te indiceren.

Dit principe is gebaseerd op de achterliggende gedachte dat een leefeenheid in gezamenlijkheid verantwoordelijk is voor het huishoudelijke werk. Dat betekent dat als degene die gewend is het huishoudelijk werk te doen hiertoe niet meer in staat is, andere leden van de leefeenheid verondersteld worden dit over te nemen.

Dit principe heeft een verplichtend karakter en betreft alle huisgenoten vanaf 18 jaar. Vanaf 18 jaar wordt men verondersteld in verband met studie op kamers te kunnen wonen en een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Vanaf 23 jaar wordt men verondersteld een volledig huishouden te kunnen draaien. Onder 18 jaar wordt men verondersteld te kunnen helpen bij het huishouden, zoals het bijhouden van de eigen kamer, het helpen dekken van de tafel, het helpen bij de afwas enzovoort. Met deze activiteiten kan rekening gehouden worden bij de indicatie.

Daarbij wordt er geen rekening mee gehouden of men het al dan niet wil of al dan niet gewend is te doen. In situaties dat personen uit de leefeenheid die nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan, dit niet kunnen, kan via een tijdelijke indicatie hulp geboden worden bij het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd.

Ook studie of werkzaamheden vormen in principe geen reden om van de gebruikelijke zorg af te zien. Immers, iedereen die werkt zal naast zijn werk het huishouden moeten doen of hier eigen oplossingen voor zoeken (zoals het inhuren van particuliere hulp). Ook ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk vallen onder de gebruikelijke zorg. Een (zeer) hoge leeftijd kan in omstandigheden aanleiding zijn niet te vragen het huishoudelijk werk aan te leren.

Bij werkenden wordt geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden en (zeer) lange werkweken. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Daardoor zijn zij immers de facto niet in staat het huishoudelijk werk over te nemen. Maar in alle situaties dat daarbij sprake is van een eigen keuze, zal daar geen rekening mee worden gehouden. De afwezigheid moet een verplichtend karakter hebben. Het gaat te ver chauffeurs die op het buitenland reizen, medewerkers in de offshore of marinemensen die maanden achtereen van huis zijn, te dwingen een andere functie te zoeken.

Onder personen die deel uitmaken van de leefeenheid worden niet verstaan personen die een (pension)kamer huren. Het moet dan gaan om personen die geen familiebetrekking hebben en er moet daadwerkelijk een huurovereenkomst zijn. In die situaties worden overigens de werkzaamheden ten aanzien van de huurder door de verhuurder als zijnde beroepsmatig niet geïndiceerd.

Voor AWBZ -instellingen geldt dat huishoudelijke verzorging in de functie verblijf is opgenomen en dus niet geïndiceerd kan worden.

Is er geen of gedeeltelijk sprake van gebruikelijke zorg, dan wordt de omvang van de huishoudelijke verzorging vastgesteld. Hiervoor wordt bepaald voor welke activiteiten de hulpvrager gecompenseerd moet worden en welke normtijden hiervoor gelden. Er is, in navolging van de AWBZ gekozen voor normtijden, om een uitgangspunt te hebben voor de omvang van de verschillende taken die in het huishoudelijk werk verricht moeten worden. De in de bijlage aangegeven normtijden worden gehanteerd. Deze normtijden zijn afkomstig uit het protocol huishoudelijke verzorging van het CIZ en samengesteld in overleg met de landelijke koepel van thuiszorginstellingen. Normering door de gemeente is nodig om een uitgangspunt te hebben over de benodigde tijd voor bepaalde activiteiten (zie bijlage 1). Aan de hand van de normtijden kan voor de individuele situatie worden bepaald hoeveel tijd noodzakelijk is.

Algemeen gebruikelijke voorliggende voorzieningen bij huishoudelijke verzorging zijn in elk geval: kinderopvang (crèche, kinderdagverblijf, peuterspeelzaal, overblijfmogelijkheden op school, voor- of naschoolse opvang); oppascentrales; maaltijddiensten; honden uitlaatservice; boodschappendiensten, enzovoort. Niet relevant is of men gebruik wil maken van een voorliggende voorziening. Ook is in principe niet relevant welke kosten aan de voorliggende voorziening zijn verbonden, tenzij er sprake is van eenextreem laag inkomen, zoals geldt bij het begrip algemeen gebruikelijk: een inkomen dat door deze kosten op grond van de ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen.

Als het gaat om zorg in natura, dan wordt de toe te kennen huishoudelijke verzorging bij beschikking toegekend en daarnaast doorgegeven aan de instelling die deze gaat verzorgen. Hierbij is relevant dat de instelling de inhoudelijke opbouw van de indicatie kent. Daardoor kan voorkomen worden dat activiteiten worden uitgevoerd waarvoor geen hulp is toegekend.

Verder worden de benodigde gegevens doorgegeven aan het CAK voor het vaststellen van de eigen bijdrage.

4.4 Ruilzorg

Ruilzorg zoals werd toegepast onder de AWBZ tussen huishoudelijke verzorging en persoonlijke verzorging is onder het WMO-regime niet mogelijk.

Voorbeeld:

Wanneer één van beide partners bedlegerig wordt, kan de functie Persoonlijke Verzorging (Awbz) aangevraagd worden. De functie Huishoudelijke Verzorging wordt niet geïndiceerd omdat de niet bedlegerige partner het huishouden kan doen (gebruikelijke zorg). Wanneer de bedlegerige partner de persoonlijke verzorging liever van zijn partner dan van een vreemde ontvangt, dreigt het huishouden er bij in te schieten.

Toen de huishoudelijke verzorging nog onder de Awbz viel, mochten deze twee functies geruild worden, zonder dat daar een andere indicatie voor nodig was. Omdat de financiering van persoonlijke verzorging en huishoudelijke verzorging door de komst van de Wmo van elkaar gescheiden is, is deze uitruil niet meer mogelijk.

Toch is er een manier om dit probleem in de meeste gevallen op te lossen: Indien een Pgb voor persoonlijke verzorging wordt aangevraagd, kan de aanvrager daarmee zijn partner hiervoor inhuren. Met het geld dat deze partner daarvoor ontvangt, kan hij huishoudelijke verzorging inkopen.

4.5 Tijdelijke situaties overgangsrecht ex artikel 41 WMO.

De WMO regelt in artikel 41 overgangsrecht voor huishoudelijke verzorging als opvolging van de functie huishoudelijke verzorging uit de AWBZ. Dit houdt in dat wie op het moment van inwerkingtreding van de WMO (1 januari 2007) een indicatie heeft voor de functie huishoudelijke verzorging, deze rechten ziet blijven gelden zo lang de indicatie loopt met een maximum van één jaar, dus maximaal tot 1 januari 2008. Daarbij is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders in de plaats treedt van de zorgverzekeraar van betrokkene en dat betrokkene de eigen bijdrage niet meer verschuldigd is aan het Centraal Administratiekantoor (CAK) maar aan het college.

Besluiten op aanvragen huishoudelijke verzorging worden tot drie maanden na vaststelling van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen door de gemeenteraad genomen volgens de regels zoals die onder de AWBZ golden. Nu de gemeente Zutphen de verordening heeft vastgesteld voor 1 april 2007 zal deze per 1 september 2007 in werking treden. Tot dat moment wordt op aanvragen huishoudelijke verzorging de AWBZ-regelgeving toegepast.

De gemeente Zutphen zal voor personen:

  • a.

    die een geldige indicatie hebben van voor 1 januari 2007, zolang de indicatie duurt, de oude AWBZ -rechten voortzetten tot de indicatie afloopt maar tot uiterlijk 1 januari 2009;

  • b.

    die tot 1 september 2007 voor het eerst een aanvraag indienen, of die met een lopende AWBZ -indicatie een aanvraag voor meer zorg indienen, een besluit nemen met toepassing van de AWBZ-regelgeving zoals deze in 2006 van kracht waren.

  • c.

    die na 1 september 2007 voor het eerst een aanvraag indienen, of die met een lopende AWBZ -indicatie een aanvraag voor meer zorg indienen, een besluit nemen met toepassing van de regels op grond van de WMO en de daaruit volgende Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen, het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen en deze Beleidsregels.

Hoofdstuk 5 Woonvoorzieningen

Artikel 4, eerste lid onderdeel a. WMO bepaald dat het college een voorziening treft ter compensatie van beperkingen die een persoon ondervindt die hem in staat stelt: "een huishouden te voeren”. Onder deze regel wordt in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen zowel verstaan de woonvoorziening als de huishoudelijke verzorging.

5.1. Uitsluitingen

Voor alles zal bepaald moeten worden of één van de uitsluitingen als bepaald in artikel 4.10 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen van toepassing is:

“De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.”

Door dit artikel zijn enerzijds alle woonsituaties die niet gericht zijn op een permanent zelfstandig hoofdverblijf uitgesloten. Anderzijds zijn uitgesloten situaties waarbij gezien de aard van het soort gebouw verondersteld mag worden dat bepaalde voorzieningen standaard aanwezig zijn.

Is er sprake van één van deze situaties dan is afwijzing op voorhand mogelijk.

5.2. Vormen van woonvoorzieningen

Artikel 4.0 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen bepaalt dat er vier mogelijkheden zijn om een woonvoorziening te verstrekken:

  • a.

    een algemene woonvoorziening;

  • b.

    een woonvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 4.1 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen bepaalt dat een aanvrager die voldoet aan de criteria “aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek” en een aanpassing aan de woning nodig heeft, voor een algemene woonvoorziening in aanmerking kan komen als deze het woonprobleem snel en adequaat op kan lossen.

5.2.1 Algemene woonvoorzieningen

De algemene woonvoorziening is net als alle algemene voorzieningen in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen bedoeld voor situaties betreffende oplossingen die van korte duur zijn, lichte, niet complexe zorg/ voorzieningen of betrekking hebben op incidentele (zorg)behoeften.

Als een algemene woonvoorziening niet de oplossing is voor het woonprobleem, of als de aanvrager die niet wenst, moet een aanvraag voor een woonvoorziening worden ingediend. In dat geval komen de onder b, c en d van artikel 4.0 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen genoemde verstrekkingmogelijkheden in aanmerking.

Onder deze verstrekkingmogelijkheden kunnen de volgende concrete voorzieningen vallen:

  • a.

    een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • c.

    een niet-bouwkundige of niet-woontechnische woonvoorziening;

  • d.

    een uitraasruimte.

  • e.

    onderhoud, keuring en reparatie

  • f.

    tijdelijke huisvesting

  • g.

    huurderving

5.3 Primaat verhuizing

Artikel 4.3 regelt het primaat van de verhuizing. Dat wil zeggen dat als vast staat dat een aanpassing noodzakelijk is, eerst beoordeeld wordt of verhuizing naar een al aangepaste woning, of naar een goedkoper en gemakkelijker aan te passen woning, een goedkopere maar adequate oplossing biedt.

In de WVG-jurisprudentie is het hanteren van het primaat van de verhuizing op zichzelf geaccepteerd door de Centrale Raad van Beroep. Onder de WMO zal dan ook van deze mogelijkheid gebruik worden gemaakt ter compensatie van woonproblemen. In feite gaat het bij het hanteren van het primaat van de verhuizing om een uitwerking van het principe dat wordt gekozen voor de goedkoopst adequate oplossing.

Er zijn echter wel grenzen aan het hanteren van het primaat van de verhuizing, vooral op het gebied van de woonlasten, het tijdsbestek waarbinnen een oplossing kan/moet worden gevonden en de verhouding tussen de besparing van de gemeente bij toepassing van het primaat en de negatieve gevolgen voor de aanvrager. In alle gevallen moet een goed gemotiveerd besluit worden genomen, waarin alle relevante factoren, in onderling verband, worden afgewogen. Daarbij gaat het dus om factoren die spelen aan de kant van de gemeente en aan de kant van de aanvrager. Met het op verantwoorde wijze inhoud geven aan toepassing van het primaat van de verhuizing wordt een adequate oplossing geboden binnen de kaders van de compensatieverplichting.

Wanneer de kosten van het aanpassen van de woning de € 8.000,00 te boven gaan, en er is geen contra-indicatie voor verhuizen, dan zal de gemeente overgaan tot het toepassen van het primaat van verhuizen. Indien verhuizing de meest adequate oplossing is en de aanvrager kiest er desondanks voor om niet te verhuizen maar de huidige woning op eigen kosten of op kosten van derden aan te passen, kan onder voorwaarden een forfaitaire vergoeding voor een woningaanpassing worden verstrekt . Het is een eenmalig forfaitair bedrag, gelijk aan het forfaitaire bedrag voor verhuis- en inrichtingskosten. De cliënt kan na uitkering van de forfaitaire vergoeding niet meer in aanmerking komen voor het forfaitaire bedrag voor verhuis- en inrichtingskosten of een PGB voor een andere woningaanpassing.

Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven van alle mogelijke afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen, omdat elke situatie weer anders is. Wel wordt hieronder in grote lijnen een overzicht gegeven van een aantal vaak voorkomende factoren, die afhankelijk van de situatie, een rol kunnen spelen bij de besluitvorming:

5.3.1 De snelheid waarmee het probleem kan worden gecompenseerd

De snelheid waarmee het woonprobleem kan worden opgelost speelt een rol in het afwegingsproces. In een aantal gevallen kan verhuizen het woonprobleem sneller oplossen, als er snel een geschikte aangepaste of eenvoudig aan te passen woning beschikbaar is. Het hele traject van het maken van een plan, het vragen van offertes, en de uitvoering vervalt dan of speelt een minder belangrijke rol. Omgekeerd kan het ook zo zijn dat het aanpassen van een woning een snellere oplossing biedt als er niet binnen een bepaalde tijd een geschikte woning vrij komt.

5.3.2 Rekening houden met sociale factoren

Sociale omstandigheden waarmee het college rekening houdt zijn bijvoorbeeld de voorkeur van de aanvrager, de binding van de aanvrager met de huidige woonomgeving, de nabijheid van voor de aanvrager belangrijke voorzieningen. Ook de waardering van de aanwezigheid van vrienden, kennissen en familie in de nabijheid van de woning van de aanvrager kan een rol spelen in het afwegingsproces, vooral in situaties waarin sprake is van mantelzorg. De sociale omstandigheden moeten in het indicatieonderzoek zoveel mogelijk geobjectiveerd worden. De sociale factor zal minder zwaar wegen in het voordeel van aanpassen, als dicht in de buurt van de huidige woning een geschikte of goedkoper aan te passen woning kan worden gevonden. Als de beoogde nieuwe woning dicht bij belangrijke voorzieningen, zoals winkels en werkplek is gelegen, kan dat de beslissing in het voordeel van verhuizen beïnvloeden, bijvoorbeeld omdat dan ook minder vervoersvoorzieningen nodig zijn. Als de aanvrager zijn werk "aan huis" heeft (eigen bedrijf), moeten de consequenties van verhuizing ook vanuit de bedrijfsmatige kant worden beoordeeld en meegewogen. Het is immers mogelijk dat de vestiging van het bedrijf op een andere, in commercieel opzicht minder aantrekkelijke locatie, negatieve gevolgen voor het inkomen uit eigen bedrijf heeft.

5.3.3 Woonlasten en financiële draagkracht van de aanvrager

Bij de beoordeling of het primaat van de verhuizing wordt toegepast, wordt rekening gehouden met het mogelijke verschil in woonlasten. Het college maakt een vergelijking tussen de woonlasten van de huidige en de mogelijke nieuwe woning. Alle relevante woonlasten moeten daarbij in aanmerking worden genomen.

Als de aanvrager eigenaar van de woonruimte is, zal een verhuizing of woningaanpassing andere gevolgen met zich meebrengen dan wanneer deze de woning huurt. Bij het verkopen van een huis komen meer aspecten aan de orde dan bij het verlaten van een huurwoning. Een aantal aspecten zal pleiten voor het verkopen van de woning en verhuizen naar een huurwoning. Andere aspecten zullen juist weer pleiten voor het aanpassen van de eigen woning. Een punt betreft de vraag in hoeverre vermogenswinsten of -verliezen optreden. Een eigenaar heeft doorgaans geld geleend en/of een hypotheek op het huis. Ook als de aanvrager, al dan niet geheel op eigen kosten, veel aan de woning heeft verbeterd of aanpassingen heeft getroffen, ligt verhuizing soms minder voor de hand. Als de financiële situatie van een eigenaar van een woning, die gehandicapt raakt, door zijn handicap drastisch verandert (vaak brengt een handicap negatieve inkomensgevolgen met zich mee), kunnen moeilijkheden optreden met het opbrengen van de woonlasten van de eigen woning, en zal de aanvrager minder problemen hebben met verhuizen. Dit gaat niet op als aanvrager verzekerd is voor inkomensdaling ten gevolge van bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheid.

5.3.4 Aanpassen of verhuizen

Het college maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overwegingen:

  • a.

    huidige en voorzienbare toekomstige aanpassingskosten van de bewoonde woonruimte;

  • b.

    financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • c.

    eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woning;

  • d.

    kosten van het eventueel vrijmaken van de woning;

  • e.

    eventuele financiële tegemoetkoming voor huurderving.

Valt die afweging uit in het voordeel van de verhuizing, dan gaat de verhuiskostenvergoeding een rol spelen. Een verhuiskostenvergoeding zal veelal in de vorm van een financiële tegemoetkoming worden toegekend. Dit is in drie situaties mogelijk aan de orde:

  • 1.

    De aanvrager gaat vanwege problemen met het normale gebruik van de woning verhuizen naar een adequate woning;

  • 2.

    De aanvrager vraagt een woonvoorziening aan in de vorm van een woningaanpassing, maar na onderzoek blijkt verhuizing de goedkoopst adequate oplossing te zijn voor het woonprobleem. Ook mogelijk is dat de betreffende woning niet kan worden aangepast;

  • 3.

    Voor het vrijmaken van een aangepaste woning door een persoon die in een aangepaste woning woont.

Een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten is bedoeld als goedkoopst adequaat alternatief voor een dure woningaanpassing in gevallen waarin die verhuizing niet algemeen gebruikelijk is, gelet op leeftijd, gezins- of woonsituatie. Verhuizingen wegens gezinsuitbreiding of om als jongvolwassene zelfstandig te gaan wonen zijn in beginsel algemeen gebruikelijk, evenals voorspelbare verhuizingen van senioren.

Voor verhuizingen naar AWBZ-instellingen of andere zorginstellingen wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt, evenmin voor verhuizingen naar woningen die niet geschikt of bestemd zijn voor permanente bewoning, zoals in artikel 4.12, aanhef en onder e van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen wordt bepaald.

Een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten kan verstrekt worden wanneer er sprake is van ondervonden belemmeringen bij het normale gebruik van de woning die door middel van een verhuizing op de goedkoopst adequate wijze kunnen worden opgelost. Deze eis wordt niet gesteld als het gaat om een verhuizing naar een ADL-woning en in situaties waarin aan een persoon buiten de WMO-doelgroep wordt gevraagd een aangepaste woning vrij te maken. Alleen als het vrijmaken van de woning op verzoek van het college gebeurt, is er aanspraak op een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en herinrichtingskosten.

Het college verstrekt in beginsel geen financiële tegemoetkoming voor verhuis- en herinrichtingskosten, als de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat op de aanvraag is beschikt, tenzij achteraf, maar uiterlijk binnen drie maanden na verhuizing, alsnog kan worden vastgesteld dat er problemen bij het normale gebruik van de woning werden ondervonden in de verlaten woning. Als dat laatste niet meer kan, is dat reden voor afwijzing.

5.4 Primaat losse woonunit

Komt verhuizing niet in aanmerking, dan zal beoordeeld moeten worden welke aanpassingen noodzakelijk zijn.

Hierbij geeft de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen nog een tweede primaat aan, te weten het primaat van de losse woonunit (artikel 4.5):

“Als een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning die niet het eigendom is van een verhuurder, die bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek behoefte hebben aan een dergelijke woning, zal het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken als daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.”

Dit primaat heeft een plaats gekregen om te voorkomen dat grote bedragen over een gering aantal jaren afgeschreven moet worden: na aanpassing van een eigen woning is de kans op hergebruik immers gering.

Om van dit primaat gebruik te kunnen maken moet uiteraard de mogelijkheid tot het plaatsen van een losse unit bestaan, bijvoorbeeld doordat er voldoende ruimte is. Daarbij zal het meestal zo zijn dat er voldoende ruimte is voor het plaatsen van een losse unit als er ook ruimte is voor het plaatsen van een aanbouw. Ook op dit punt geldt dat de wens van betrokkene een aanbouw te realiseren niet doorslaggevend is: een aanbouw is niet opnieuw te gebruiken, een losse unit wel.

Het program van eisen zoals dat geldt voor een aanbouw kan gebruikt worden voor een losse woonunit. Het is daarbij van belang in de beschikking vast te leggen dat – als de unit niet meer nodig is – dit aan de gemeente gemeld dient te worden. De gemeente kan er dan zorg voor zorgen dat de unit verwijderd wordt en de woning in de oude staat wordt teruggebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de verstrekking van een losse woonunit.

Is een losse unit niet adequaat dan kan de stap naar de al dan niet bouwkundige aanpassing worden gemaakt.

5.5 Overige (bouwkundige) voorzieningen.

De aanpassing moet allereerst het normale gebruik van de woning betreffen. Het normale gebruik van de woning omvat de elementaire woonfuncties. Dat zijn de activiteiten die de gemiddelde Nederlander in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel, het zich horizontaal en verticaal verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daar bij het veilig kunnen spelen in de woonruimte.

Het feit dat alleen problemen bij het normale gebruik van de woning worden gecompenseerd, houdt in dat geen rekening wordt gehouden met voorzieningen met een therapeutisch doel (bijvoorbeeld dialyseruimten, therapeutisch baden).

Evenmin wordt er rekening gehouden met problemen die een incidenteel karakter hebben, dan wel voorzieningen die puur als noodvoorziening gelden (bijvoorbeeld incidenteel gebruikte en niet-essentiële onderdelen van de woning respectievelijk vluchtvoorzieningen of branddeuren). Ook ten behoeve van het gebruik van hobbyruimtes en studeerkamers worden geen compenserende woonvoorzieningen getroffen, aangezien het daarbij niet gaat om ruimten met een elementaire woonfunctie.

Bij een indicatiestelling voor woonvoorzieningen wordt integraal beoordeeld in hoeverre huishoudelijke verzorging en AWBZ -functies kunnen bijdragen in het oplossen van de ondervonden woonproblematiek. Verder wordt rekening gehouden met algemeen gebruikelijke oplossingen als een andere organisatie van taken en een herschikking van de inrichting dan wel wijziging van de opstelling van inrichtingselementen in de woning.

5.6 Beperkingen

5.6.1 Hoofdverblijf.

Artikel 4.11 lid 1 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen bepaalt dat: “Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.”

Het hoofdverblijf is de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de betrokkenezijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in degemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven Ook kan het gaan om het feitelijke adres, als de betrokkene een briefadres heeft. Daarbij moet dan wel vaststaan dat het feitelijke adres langdurig bewoond zal worden. De gemeente waar de woning staat heeft compensatieplicht, behalve in de situatie waarin de persoon uit de WMO-doelgroep verhuist naar een andere gemeente. De vertrekgemeente heeft de compensatieplicht voor een woonvoorziening in de vorm van een tegemoetkoming in de verhuis- of herinrichtingskosten.

In uitzonderingssituaties kan sprake zijn van twee hoofdverblijven. Bijvoorbeeld bij gehandicapte kinderen van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. Alleen dan kunnen in beide ouderlijke woningen woonvoorzieningen getroffen worden. Als de woningen van de ouders in een dergelijke situatie in twee verschillende gemeenten zijn gesitueerd, rust de compensatieplicht op de gemeente waar de woning van de betreffende ouder is gelegen. Bij alleen een bezoekregeling wordt niet gesproken van een uitzonderingssituatie. Hiervoor wordt niet een woonvoorziening verstrekt.

Artikel 4.11 lid 2 tot en met 4 vormen een uitzondering op lid 1:

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een bijdrage worden geleverd aan het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling en regelmatig (dat wil zeggen: minimaal 1 keer per maand) gebruik zal maken van de bezoekbaar te maken woning. Onder bezoekbaar maken van de woning wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonkamer en (zonodig) een toiletvoorziening kan bereiken en gebruiken.

  • 3

    De gemeente Zutphen voorziet alleen in een woonvoorziening als bedoeld in het tweede lid voor zover het een woning betreft in deze gemeente.

  • 4.

    De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen vast te leggen maximumbedrag.

Deze uitzondering is optioneel overgenomen uit de WVG, waarin het bezoekbaar maken van een woonruimte een bovenwettelijke voorziening was. Deze voorziening was in de gemeentelijke Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Zutphen geregeld en wordt onder de WMO ook in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen opgenomen in artikel 4.11. De verplichting van de gemeente beperkt zich tot het verstrekken van een voorziening die het bereik en gebruik van de woonruimte, de woonkamer en toiletvoorziening mogelijk te maken. Verder wordt de voorziening ook in financiële zin, op grond van artikel 4.11 vierde lid, gemaximeerd. De maximeringen volgen uit het feit dat het bezoekbaar maken van de woning een bovenwettelijke voorziening is.

5.6.2 Overige beperkingen woonvoorzieningen.

In artikel 4.12 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Zutphen zijn enige beperkingen vastgelegd met betrekking tot woonvoorzieningen:

“De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b.

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

  • d.

    de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • e.

    de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruime die niet geschikt en bedoeld is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.

  • f.

    De belemmering voortkomt uit de aard van de in de woning gebruikte materialen of uit de slechte staat van de woning als gevolg van toerekenbaar achterstallig onderhoud.”

De beperking onder a. ziet vooral toe op verhuizingen vanuit een aangepaste en geschikte woning naar een niet of minder aangepaste en geschikte woning. Verhuizingen van adequaat naar inadequaat kunnen alleen leiden tot aanpassingen als daar een belangrijke reden voor is. Daaronder kan verstaan worden het aanvaarden van werk op een zodanige afstand dat verhuizen noodzakelijk is, de situatie na een echtscheiding waarbij de aangepaste woning niet meer bewoond kan blijven worden enz. In deze uitzonderingssituaties mag verwacht worden dat de aanvrager tevoren contact opneemt met de gemeente, zodat de gemeente mee kan bepalen wat de goedkoopst adequate oplossing is.

Onder b. wordt aangegeven dat (uiteraard) bij verhuizing gezocht wordt naar de meest geschikte woning, gezien de omstandigheden van betrokkene. Dat betekent dat als er sprake is van een geschikte én een minder of niet geschikte woning, gekozen moet worden voor de geschikte woning. Gebeurt dat niet, dan geeft dat aanleiding tot een afwijzing. Alleen als er van tevoren overleg is geweest en toestemming is verleend wordt afgeweken van de regel dat gekozen moet worden voor de meest geschikte woning. Ook kan rekening gehouden worden met kennis die een gemeente heeft van op enig moment beschikbare geschikte woningen.

Aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten kunnen, zo blijkt uit jurisprudentie, gelimiteerd worden. Dit uitgangspunt is onder punt c vastgelegd. Anders dan de limitatief opgesomde voorzieningen hoeven niet verstrekt te worden

Onder d en e. worden beperkingen gesteld ten aanzien van verhuizingen die te voorzien en/of die algemeen gebruikelijk zijn. Hiermee worden bijvoorbeeld bedoeld voorspelbare verhuizingen van senioren, verhuizingen wegens gezinsuitbreiding of verhuizingen om als jong volwassene zelfstandig te gaan wonen, waarbij er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak.

Hier wordt sterk aangesloten bij de eigen verantwoordelijkheid van de aanvragers. De persoon die weet dat traplopen, wat nu al lastig is, binnen 5 jaar onmogelijk gaat worden, moet op tijd maatregelen nemen en gaan zoeken naar een alternatieve woning. Wachten tot het niet langer kan, gaat aan deze eigen verantwoordelijkheid voorbij en kan daarom aanleiding zijn tot afwijzing. Ten aanzien van het voor het eerst zelfstandig gaan wonen kan gesteld worden dat het een algemeen gebruikelijke en een voorzienbare verhuizing betreft. Hiervoor wordt geen verhuiskostenvergoeding verstrekt. Hetzelfde geldt als er geen problemen worden ondervonden bij het normale gebruik van de woning. Wel is het bij een eerste verhuizing mogelijk om te voorzien in noodzakelijke woningaanpassingen.

Onder f worden beperkingen gesteld ten aanzien van een belemmering in het gebruik van de woning die voortkomt uit de aard van de in de woning gebruikte materialen of die het gevolg is van toerekenbare achterstand in onderhoud. Van de huurder en de woningeigenaar mag verwacht worden dat de woning en een deugdelijke staat gebracht en gehouden wordt. Ook mag verwacht worden dat de woning ‘meegroeit’ met de eisen van deze tijd. Het niet meer kunnen vullen van de kolenkachel of het ontbreken van verwarming in delen van het huis (waardoor bijvoorbeeld een aan te brengen toiletvoorziening bevriest), vallen niet onder de reikwijdte van de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen. Dat geldt ook voor belemmeringen ten gevolge van achterstallig onderhoud of bijvoorbeeld een ontoereikende of ongebruikelijke woningindeling zoals een slaapkamer zonder voldoende bewegingsruimte.

5.7 Overige woonvoorzieningen

5.7.1 Uitbreiding van ruimten

Bij een aanbouw of uitbreiding van ruimten wordt voor maximaal het aantal m2 als genoemd in onderstaande tabel een financiële tegemoetkoming verleend, tenzij er een medische noodzaak is voor een ander maximum en dit door een onafhankelijk adviserend arts is vastgesteld.

Tabel 5.7.1

Soort vertrek

Maximaal aantal m2 bij aanbouw

Maximaal aantal m2 bij uitbreiding

Woonkamer

30

6

Keuken

10

4

Eenpersoonsslaapkamer

10

4

Tweepersoonsslaapkamer

18

4

Toiletruimte

2

1

Badkamer

-wastafelruimte

2

1

-doucheruimte

3

2

Entree/hal/gang

5

2

Berging

6

4

5.7.2 Bouwkundige en niet-bouwkundige voorzieningen

Of aanvrager in aanmerking komt voor een losse (roerende) of een vaste (onroerende) woonvoorziening, hangt af van de bouwkundige situatie van de woning en van de ondervonden beperkingen en belemmeringen. Het gaat bij losse woonvoorzieningen bijvoorbeeld om tilliften, badliften, douche/toiletstoelen, douchestretchers of badtransferplanken. Waar mogelijk zal uit oogpunt van herbruikbaarheid gekozen worden voor verstrekking van losse woonvoorzieningen. Zoals al vermeld gaat het hier niet om inrichtingselementen. De losse woonvoorziening moet voorzien in een oplossing voor een elementaire woonfunctie, die eventueel ook kan worden geboden door middel van een bouwkundige voorziening. Meestal zal de losse voorziening een goedkoop en adequaat alternatief zijn voor een vaste voorziening. Een voorbeeld: in plaats van een vaste plafondlift als transferhulpmiddel kan ook een losse tillift worden verstrekt of een transferplank. Ook zal bij voorkeur met losse voorzieningen worden gewerkt in situaties waarin mensen wachten op opname in een zorginstelling. Ook in terminale situaties waarbij met langdurig noodzakelijk bedoeld wordt: tot de dood er op volgt, wordt bij voorkeur met losse voorzieningen gewerkt.

5.7.3 Woningsanering in verband met CARA

Financiële tegemoetkoming voor woningsanering

Men kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor woningsanering die als gevolg van allergie, astma of chronische bronchitis (CARA) noodzakelijk zijn. Sanering is slechts mogelijk als een duidelijke diagnose is gesteld door de huisarts of de longarts. De noodzaak voor het verstrekken van een vergoeding, wordt mede bepaald in relatie tot het levenspatroon en leefregels. Relevant zijn bijvoorbeeld woninginrichting, ventilatiemogelijkheden en rookgedrag. Het college kan hierover advies vragen eventueel met inschakeling van een gespecialiseerde CARA-verpleegkundige. Verwacht wordt dat betrokkenen zich in het vervolg bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting zal houden. Ook mag verwacht worden dat betrokkenen zelf maatregelen treft ter voorkoming van CARA-klachten.

In de regel kan een vergoeding worden verstrekt als:

  • -

    de aanvrager bij de aanschaf niet van tevoren had kunnen weten dat CARA zou ontstaan/verergeren;

  • -

    vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.

Geen vergoeding wordt verstrekt als:

  • -

    het treffen van een voorziening niet tot verbetering van de situatie van aanvrager leidt;

  • -

    aanvrager bij aanschaf van het artikel redelijkerwijs had kunnen weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert.

De woningsanering betreft in de regel het vervangen van tapijt in het slaapvertrek. De woonkamer kan ook worden gesaneerd als de aanvrager jonger is dan vier jaar. Kinderen spelen immers vaak op de grond en komen hierdoor nadrukkelijker in aanraking met tapijt(stof).

Van de aanvrager mag verwacht worden dat hij aanvullende maatregelen treft, omdat anders de sanering niet het gewenste effect heeft. Te denken valt aan:

  • het benaderen van de huiseigenaar als 'vocht' een factor is; sanering heeft anders geen zin;

  • de was niet meer in huis, maar buiten laten drogen; de aanschaf van een droger kan ter overweging worden gegeven;

  • doelmatig luchten;

  • niet roken in huis;

  • geen huisdieren houden in huis, zoals katten, honden, cavia’s etc.;

  • pluchen knuffeldieren verwijderen;

  • verwijderen van vitrage voor de ramen en gordijnen maandelijks wassen;

  • het gebruikmaken van allergeendichte matras- en kussenhoezen;

5.7.4 Verhuizing

Bij verhuizing wordt geen vergoeding verstrekt, omdat bij verhuizing de woning opnieuw moet worden ingericht en dan rekening kan worden gehouden met de ondervonden klachten.

5.7.5 Normbedragen

Als de in artikel 4.2 lid c van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen bedoelde voorzieningen een woningsanering betreft, verleent het college een financiële tegemoetkoming, waarbij vaste prijzen per m2 als normbedragen worden gehanteerd. Het gebruik van normbedragen zonder het gebruik van een afschrijvingstermijn heeft tot doel om op een snelle en gemakkelijke manier tot een bijdrage in de kosten te komen.

5.7.6 De uitraasruimte

De uitraasruimte, onder de WVG omschreven in de wet zelf, is onder de WMO omschreven in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen. Artikel 4.2. aanhef en verder onderdeel d bepalen dat:

“De in artikel 4.0 onder b, c en d genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit (…):

d. een uitraasruimte;”

Het gaat om een ruimte die alleen ten behoeve van de persoon met een aantoonbare gedragsstoornis noodzakelijk is, om hem/haar tot rust te doen komen. Dit vloeit ook voort uit de algemene beperking dat individuele WMO -voorzieningen in hoofdzaak op het individu gericht zijn. De uitraasruimte is dus uitdrukkelijk niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken, hoewel dat wel een mogelijk neveneffect kan zijn van verstrekking.

Met het oog op de beperking, de gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, zal de ruimte in de regel beperkt van omvang zijn. Aanwezige voorzieningen zijn gericht op het doel van de uitraaskamer, het tot rust laten komen. Doorgaans zal de ruimte daarom prikkelarm en veilig moeten zijn, en ook zijn uitgerust met voorzieningen die toezicht mogelijk maken. Voor zover dat geen technische apparatuur is kan dat onder de voorziening vallen.

Op basis van deskundigenadvies (vooral een advies van een onafhankelijke psychiater, psycholoog of orthopedagoog kan van belang zijn) zal op individuele basis worden vastgesteld aan welke eisen de uitraasruimte moet voldoen. Waar mogelijk zullen bestaande ruimten worden aangepast, bijvoorbeeld de slaapkamer van de persoon voor wie de uitraaskamer nodig is.

De uitraasruimte vormt een uitzondering op het beginsel dat woonvoorzieningen worden verstrekt ter compensatie van problemen bij het normale gebruik van de woning. Deze voorziening heeft een specifiek doel, namelijk het tot rust doen komen van personen met een specifieke beperking.

5.8 Voorwaarden Pgb en betaling financiële tegemoetkoming.

Om te zorgen dat de woningaanpassing wordt uitgevoerd conform het programma van eisen, zodat er een adequate aanpassing wordt verstrekt is een aantal voorwaarden gesteld om de toegekende tegemoetkoming ook daadwerkelijk uit te betalen. De voorwaarden moeten door middel van de beschikking aan de aanvrager, en aan de woningeigenaar, als die niet de aanvrager is, worden bekendgemaakt. Het zijn immers de voorwaarden waaraan het besluit is gebonden.

De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

    • a.

      Aan door het college aangewezen personen wordt door de eigenaar of huurder toegang verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt aangebracht;

    • b.

      Aan de onder b. genoemde personen wordt inzicht geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

    • c.

      Aan de onder b. genoemde personen wordt de gelegenheid geboden tot het controleren van de woningaanpassing;

    • d.

      Direct na het voltooien van de werkzaamheden, maar uiterlijk binnen twaalf maanden na het verlenen van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming meldt de woningeigenaar aan het college dat de bedoelde werkzaamheden gereed zijn. Deze gereedmelding is ook het verzoek om definitieve vaststelling en uitbetaling;

    • e.

      Bij de gereedmelding wordt een verklaring overgelegd dat de aanpassing conform het program van eisen is uitgevoerd.

    • f.

      Alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden worden bij de gereedmelding gevoegd.

5.9 Kosten woningaanpassing

In artikel 4.12 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning Zutphen zijn de kosten opgenomen welke in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming.

5.10 Verwijderen van voorzieningen

De Wmo verplicht niet tot het verwijderen van woonvoorzieningen nadat deze niet meer nodig zijn. Het uitgangspunt is dan ook om zo weinig mogelijk voorzieningen uit woningen te verwijderen en aangepaste woningen zo veel mogelijk aan andere gehandicapten toe te wijzen. Dat geldt zeker wanneer bijvoorbeeld de badkamer en de keuken aangepast zijn voor een persoon die rolstoelafhankelijk is.

Trapliften worden wél verwijderd wanneer een volgende bewoner daar geen gebruik van maakt. Trapliften kunnen (gedeeltelijk) hergebruikt worden. Soms wordt een voorziening wél verwijderd als deze niet in de woning hergebruikt kan worden en het niet terughalen van de voorziening tot teveel kapitaalverlies leidt.

Hoofdstuk 6 Lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 5.0 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen luidt:

“De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene vervoersvoorziening;

  • b.

    een collectieve vervoersvoorziening;

  • c.

    een vervoersvoorziening in natura;

  • d.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.”

6.1 Vormen van vervoersvoorzieningen

Dat betekent dat er naast voorzieningen in natura en persoonsgebonden budgetten ten behoeve van vervoersvoorzieningen ook algemene vervoersvoorzieningen toegekend kunnen worden. Uit artikel 5.2 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Zutphen blijkt verder dat er een primaat ligt bij die algemene voorzieningen, met daarna een primaat voor het collectief vervoer.

Dat betekent dat bij het bestaan van vervoersproblemen eerst gekeken wordt of een algemene voorziening daar een snelle, eenvoudige en adequate, oplossing voor biedt. Als dat niet het geval is wordt gekeken of collectief vervoer een adequate oplossing voor het vervoersprobleem biedt. Is dat ook niet het geval dan komen andere voorzieningen in aanmerking.

Vormen van vervoersvoorzieningen zijn:

  • a.

    Een algemene vervoersvoorziening (in de gemeente Zutphen nog niet ontwikkeld)

  • b.

    een collectief systeem van aanvullend vervoer al dan niet openbaar vervoer;

  • c.

    een voorziening voor korte en middellange afstand in natura of als persoonsgebonden budget in de vorm van:

    • 1.

      een open elektrische buitenwagen

    • 2.

      een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

    • 3.

      een ander verplaatsingsmiddel.

  • d.

    een tegemoetkoming of een vergoeding in de kosten van:

    • 1.

      aanpassing van een eigen auto;

    • 2.

      gebruik van een taxi of een eigen auto;

    • 3.

      gebruik van een rolstoeltaxi;

    • 4.

      een al dan niet aangepaste bruikleenauto;

    • 5.

      medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer.

6.1.1 Primaat collectief vervoer

Als een algemene vervoersvoorziening geen adequate oplossing biedt, of als naast een algemene voorziening nog andere vervoersvoorzieningen nodig zijn, geldt het primaat van het collectief vervoer. Op grond van dit primaat komt een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek het openbaar vervoer niet kan bereiken of geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer allereerst (als dit medisch mogelijk is) in aanmerking voor collectief vervoer.

De uitdrukking ‘het openbaar vervoer niet kunnen bereiken of geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer’ wordt door jurisprudentie geoperationaliseerd door middel van het loopafstandcriterium “maximale loopafstand 800 meter”.

Kan men geen 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo, afleggen dan wordt men verondersteld het openbaar vervoer niet te kunnen bereiken. Kan men dat wel, maar is het onmogelijk in het openbaar vervoer te komen, dan komt men ook voor vervoersvoorzieningen in aanmerking. Overigens is de afstand van 800 meter niet absoluut. De afstand woonruimte tot opstaphalte of uitstaphalte en bestemming spelen ook een rol.

Er ligt overigens geen letterlijke relatie met het openbaar vervoer. Het opheffen van een buslijn, waardoor een halte op grote(re) afstand komt te liggen, is op zich geen aanleiding een vervoersvoorziening te verstrekken. Zo kan er bijvoorbeeld rekening mee worden gehouden als er nog over grotere afstanden gefietst kan worden.

Komt men voor een vervoersvoorziening in aanmerking, dan zijn er twee terreinen waarop vervoer mogelijk is. Het eerste terrein is het vervoer op de korte afstand, in de woonomgeving, het “loop- en fietsvervoer”. Het tweede terrein is op wat langere afstand, de afstand waarvoor niet-gehandicapten het openbaar vervoer zouden kunnen nemen. Bij vervoersproblemen op beide terreinen wordt bekeken welke oplossingen noodzakelijk zijn. Alleen bij een zeer beperkte loopafstand (maximaal 100 meter) wordt op grond van jurisprudentie op beide terreinen een oplossing geboden. Bij een loopafstand groter dan 100 meter kan ook naar beide terreinen gekeken kan worden, maar tot 100 meter is het dwingend voorgeschreven!

Bij vervoersproblemen op de afstanden gelijklopend met het openbaar vervoer geldt op grond van artikel 5.2. Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen het primaat van het collectief vervoer als dit medisch gezien adequaat is. Dat zal het in zeer veel gevallen zijn. Uit jurisprudentie blijkt dat alleen bij onbeheersbare incontinentie (wat zelden voorkomt), bij ernstige gedragsproblemen of in andere uitzonderlijke situaties collectief vervoer niet adequaat is. In bijna alle andere situaties is collectief vervoer de eerste voorziening die in aanmerking komt voor verstrekking.

Voor de voorzieningen die vergelijkbaar zijn met het openbaar vervoer, zoals het collectief vervoer, geldt dat uitsluitend rekening gehouden moet worden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving. Artikel 5.5. eerste lid van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen bepaalt hierover:

“1. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.”

De directe woon- en leefomgeving kunnen het beste omschreven worden in te bereiken bestemmingen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om boodschappen doen, bezoeken van clubs, bezoeken van familie en kennissen, het zomaar naar buiten gaan.

Artikel 5.5 tweede lid van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen bepaalt welke omvang in kilometers geboden moet worden.

“2. De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen van maximaal 1500 tot 2000 kilometers per jaar mogelijk maken.”

Op basis van dit artikel moet iedereen tot 2000 kilometer af kunnen leggen met de voorzieningen die zijn verstrekt. Zo wordt een compensatie geboden die voldoet aan de WVG-jurisprudentie. Uit jurisprudentie blijkt dat wanneer er al een voorziening aanwezig is zoals een scootmobiel, dit vervoer tot maximaal 500 kilometer bij de invulling van de 2000 kilometer betrokken mag worden.

Als collectief vervoer niet adequaat is of niet aanwezig is, zal een andere voorziening gekozen moeten worden. Het kan dan gaan om een voorziening in natura (een bruikleenauto, een autoaanpassing, een gesloten buitenwagen) of een persoonsgebonden budget, als alternatief voor een voorziening in natura of een geldbedrag bedoeld voor een zelf te regelen voorziening (autokostenvergoeding, taxikostenvergoeding, rolstoeltaxikostenvergoeding).

Voor de verplaatsingen op de korte afstand kan gedacht worden aan bijvoorbeeld een scootmobiel of een driewielfiets.

6.2 inkomensgrens vervoersvoorziening

Artikel 5.4 biedt de mogelijkheid een inkomensgrens te stellen voor bepaalde vervoersvoorzieningen. Deze inkomensgrens is in de gemeente Zutphen 1,5 keer het netto inkomen voor de Wet werk en bijstand, inclusief vakantietoeslag en inkomen uit vermogen met een fictief rendement van 4%, zoals genoemd in artikel 5.1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen. Aanvragers met een inkomen boven deze grens kunnen bepaalde vervoersvoorzieningen niet krijgen. Het zijn dan de voorzieningen die de auto betreffen of voorzieningen die daaraan gelijk te stellen zijn. Dat is bijvoorbeeld de taxi. Voor een rolstoeltaxi geldt, dat als de auto algemeen gebruikelijk is, van de rolstoeltaxi alleen het taxigedeelte algemeen gebruikelijk is. Dat wil zeggen dat als vergoeding of persoonsgebonden budget uitsluitend het verschil tussen beide vergoedingen kan worden toegekend.

6.3 Alleen sociaal vervoer in de eigen woon- of leefomgeving.

6.3.1 Het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving

De compensatieplicht voor vervoer is in beginsel gericht op het sociaal vervoer, ook wel “vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving” genoemd. Het gaat in de WMO in beginsel om verplaatsingen die de gemiddelde Nederlander in zijn/haar eigen woonomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs en sociaal-culturele instellingen.

Voorzieningen die worden aangevraagd om zich buiten de eigen leefomgeving te kunnen verplaatsen of om voorzieningen mee te nemen, zoals aanhangers en oprijplaten voor het meenemen van scootmobielen of een meeneembare scootermobiel, vallen dan ook niet onder de compensatieplicht.

Recreatieve verplaatsingen vallen in principe buiten de wet maar in bepaalde situaties kunnen ze deel uitmaken van het dagelijkse patroon van het leven van alledag. In dat geval wordt met het treffen van een WMO -vervoersvoorziening ook met deze bestemmingen rekening gehouden. Een vervoersvoorziening die uitsluitend wordt aangevraagd met het oog op recreatie en ontspanning, wordt echter niet in het kader van de WMO verstrekt. Te denken valt hierbij aan bewoners van een AWBZ -instelling die de voorziening uitsluitend aanvragen om het vervoer van het jaarlijkse uitje te kunnen bekostigen/regelen.

Onder de WVG is een uitgebreide jurisprudentie ontstaan uit zaken die handelden om het doel van het vervoer. Deze jurisprudentie behoudt zijn betekenis onder de WMO en fungeert dan ook als kader voor de compensatieplicht.

6.3.2 Vervoer in verband met werk

Bij de beoordeling van aanspraken op vervoersvoorzieningen wordt geen rekening gehouden met vervoersbehoefte in verband met werk. Voor mensen die in dienstbetrekking werken en mogelijk voor zelfstandigen zijn er voorliggende voorzieningen, zoals de voormalige Wet Rea-voorzieningen die zijn overgeheveld naar WAO/WIA. Deze regelingen worden uitgevoerd door het UWV. Werknemers die werken in de sociale werkvoorzieningen (WSW) kunnen voor woon-werkverkeer op basis van de CAO-WSW een beroep doen op hun werkgever

6.3.3 Vervoer in verband met vrijwilligerswerk

Ook (extra) vervoersbehoefte in verband met vrijwilligerswerk valt buiten de werkingssfeer van de WMO-vervoersvoorzieningen. Uit jurisprudentie blijkt dat de Centrale Raad van Beroep er van gaat uit dat vervoerskosten betaald kunnen worden door de organisatie waarvoor het vrijwilligerswerk verricht wordt.

6.3.4. Vervoer voor therapie, (dag)behandeling/dagopvang

Vervoer van en naar medische behandelaars viel niet onder de WVG en valt ook niet onder de WMO. Het is niet te beschouwen als vervoer in het kader van het leven van alledag. Bovendien zijn er voor bepaalde situaties voorliggende voorzieningen, zoals de Regeling Zorgverzekering.

Het vervoer naar bijvoorbeeld dagopvang of dagverzorging valt in principe ook niet onder de WMO. Deze bestemmingen zijn niet te vatten onder de verplaatsingen die mensen, in de regel, in het kader van het leven van alledag ondernemen, hoewel er op basis van jurisprudentie spaarzaam uitzonderingen worden gemaakt. Een duidelijke lijn is daarin echter niet te ontdekken omdat het om heel uitzonderlijke gevallen gaat.

Aanvragen voor vervoersvoorzieningen met dit doel zullen daarom kritisch moeten worden beoordeeld. Medische noodzaak, het al dan niet (overwegend) therapeutische karakter van de dagopvang en de erkenning/financiering van de dagopvang op basis van de AWBZ spelen volgens de jurisprudentie een rol. Heeft de dagopvang een overwegend therapeutisch karakter, of wordt die erkend of gefinancierd in AWBZ -kader, dan is dat aanleiding om het vervoer in verband daarmee niet te beschouwen als vervoer in het kader van het leven van alledag.

6.3.5 Vervoer in verband met het volgen van onderwijs

Vervoer in verband met onderwijs valt evenmin onder de WMO. Er zijn voorliggende voorzieningen, zoals het leerlingenvervoer op grond van de onderwijswetgeving, en voorzieningen die via het UWV worden verstrekt, de voormalige Wet Rea-voorzieningen.

6.3.6 Vervoer van kinderen door ouders met een beperking

Bij de verstrekking van vervoersvoorzieningen moet rekening worden gehouden met het verzorgen van kinderen door ouders met een beperking. Daarbij kan echter ook rekening worden gehouden met alternatieven voor vervoer door de ouders zelf, zo stelt de Centrale Raad van beroep.

6.3.7 Vervoer voor AWBZ –instellingsbewoners

Op basis van artikel 2 van de WVG werd een wettelijk onderscheid gemaakt tussen de reguliere inwoners van de gemeente en de in de gemeente woonachtige AWBZ -bewoners. Dat onderscheid werd via een ministeriële regeling, de Regeling sociaal vervoer AWBZ -instellingen, voor wat betreft vervoersvoorzieningen weer ongedaan gemaakt voor AWBZ -bewoners.

Onder de WMO is het wettelijke onderscheid tussen AWBZ -bewoners en overige WMO-doelgroep inwoners van de gemeente komen te vervallen. Dat houdt overigens niet in dat er op gelijke wijze geoordeeld wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte van AWBZ -bewoners.

Deze categorie mensen zal in de regel een lagere vervoersbehoefte hebben dan zelfstandig wonenden.

Soms wonen aanvragers in een complex waarin voorzieningen, zoals een winkel, kapper, recreatieruimte voor diverse sociale activiteiten, zijn ondergebracht of in de dichte nabijheid zijn gerealiseerd. Te denken valt vooral aan verzorgingshuizen eventueel met aanleunwoningen erbij, verpleeghuizen en andere AWBZ -instellingen. Bovendien geldt dat een aantal "bestemmingen in het kader van het leven van alledag" vervallen, omdat daarin op andere wijze wordt voorzien. Bewoners van intramurale instellingen hoeven bijvoorbeeld minder vaak boodschappen te doen, omdat de instellingen de maaltijden bereidt. Ook sommige gezamenlijke sociale activiteiten waarvoor vervoer nodig is, worden vanuit de AWBZ -instelling georganiseerd, inclusief vervoer. Met deze verminderde vervoersbehoefte wordt bij de beoordeling van aanvragen voor vervoersvoorzieningen dan ook rekening gehouden. Bijvoorbeeld door in individuele gevallen ervan uit te gaan dat voor bewoners van een intramurale instelling in een aanzienlijk gedeelte van hun bestemmingen in het kader van het leven van alledag is voorzien. Aan bewoners van een intramurale instelling kan bijvoorbeeld een lagere financiële tegemoetkoming voor vervoerskosten worden verstrekt. Uitzonderingen moeten echter mogelijk blijven, als blijkt dat er een grotere vervoersbehoefte is.

Bewoners in een AWBZ gefinancierde instelling met de functie Verblijf moeten net als andere aanvragers van een vervoersvoorziening aantonen dat er sprake is van een zelfstandige vervoersbehoefte. Als vuistregel geldt dat wanneer iemand niet zelfstandig de woonomgeving of het instellingsterrein mag verlaten, er geen sprake is van een zelfstandige vervoersbehoefte. Iemand die wel zelfstandig het terrein mag verlaten maar als gevolg van bijvoorbeeld een lichamelijke- of visuele beperking behoefte aan begeleiding heeft, kan wel in aanmerking voor een vervoersvoorziening komen.

6.3.8 Begeleiding bij het vervoer van AWBZ-bewoners

Ook hier heeft invulling plaatsgevonden op basis van jurisprudentie. Begeleidingskosten kunnen onder de compensatieplicht vallen. Bij AWBZ-bewoners kan er echter rekening gehouden worden met de agogische taak van personeel van de instelling, vooral bij gezinsvervangende tehuizen. Ook bij grotere AWBZ-instellingen geldt een beperking bij de zorgplicht c.q. compensatieplicht ten aanzien van de begeleiding.

6.3.9 Weekendvervoer voor AWBZ-bewoners

Onder de WVG is de omvang van de zorgplicht voor AWBZ-bewoners door jurisprudentie geconcretiseerd. Uitgangspunt is een gelijke zorgplicht voor AWBZ-bewoners en andere bewoners van de gemeente. Categoriale beperking van de omvang van de zorgplicht voor AWBZ-bewoners is mogelijk, maar daarop moeten uitzonderingen mogelijk zijn voor individuele gevallen. De compensatieplicht zal onder de WMO voor AWBZ-bewoners niet afwijken van de bestaande jurisprudentie.

De reguliere zorgplicht voor vervoer houdt in dat er in beginsel zorgplicht is voor regionaal vervoer voor AWBZ-bewoners, en slechts bij wijze van uitzondering - bij dreigende vereenzaming - zorgplicht voor bovenregionaal vervoer. Bij jonge, verstandelijk gehandicapte AWBZ-bewoners van grote instellingen is deze situatie onder de WVG-jurisprudentie omgedraaid. Daarbij wordt uitgegaan van een dreigend sociaal isolement, tenzij het tegendeel kan worden aangetoond. Uitgangspunt is dat ook bovenregionaal weekendvervoer van en naar het ouderlijk huis onder de zorgplicht valt.

Voor wat betreft de frequentie wordt in de WVG-jurisprudentie uitgegaan van bezoek om en om, dus de ene week bezoek van ouders aan de instelling, de andere week bezoek van de AWBZ-bewoners aan het ouderlijk huis.

Artikel 6.4 Fietsenstalling station voor minder validen

Het gebruik van de ondergrondse fietsenstalling bij het NS station in de Gemeente Zutphen is niet voor iedereen toegankelijk wegen het ontbreken van een lift. Om die reden is een bovengrondse fietsenstalling voor mindervaliden gemaakt. De stalling is een beperkte ruimte en is bovendien alleen via de stationshal bereikbaar. Om het gebruik te reguleren moet de aanvrager hiervoor geïndiceerd worden. Uitzondering hierop is een geldige indicatie in het kader van de Wvg of Wmo voor een scootmobiel, driewielfiets, fiets met extra lage instap of fiets met hulpmotor. Voor de pas is statiegeld verschuldigd en wordt op naam verstrekt.

Ook bij deze voorziening is de vraag in hoeverre de aanvrager zélf kan bijdrage in het oplossen van het probleem. Bijvoorbeeld wanneer iemand de fiets niet goed kan tegenhouden bij het naar beneden lopen, maar geen probleem heeft bij het naar bovenlopen, kan een handrem een nuttig hulpmiddel zijn. Bij zeer incidenteel gebruik en het probleem van het naar boven brengen van de fiets, kan personeel van de stalling behulpzaam zijn. Ook het gebruik van de regiotaxi of een andere vorm van openbaar vervoer is te overwegen, zeker wanneer slechts zeer sporadisch gebruik gemaakt wordt van de stalling.

Bijkomende zaken als een aanhangwagentje, een bakfiets, een transportfiets of andere afwijkende vervoersmiddelen vallen buiten de werking van de verordening.

Hoofdstuk 7 Verplaatsen in en rond de woning: de rolstoel

7.1 Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 4 lid 1 WMO, aanhef en onder b luidt:

“1. Ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, treft het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:

  • a.

    (………)

  • b.

    zich te verplaatsen in en om de woning;

  • c.

    (………)”

Dit verplaatsen in en om de woning kan op verschillende wijzen plaatsvinden: met een rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel, of met een rolstoel.

Van deze voorzieningen valt uitsluitend de rolstoel, net als in de WVG eerder het geval, onder de WMO. De andere voorzieningen vallen onder andere wettelijke regelingen en zijn daarom op grond van artikel 2 WMO uitgesloten.

7.2 Vormen van rolstoelvoorzieningen

Artikel 6.0 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen bepaalt dat er vier mogelijkheden zijn om rolstoelen te verstrekken:

  • -

    Een algemene rolstoelvoorziening;

  • -

    Een rolstoel in natura;

  • -

    Een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoel;

  • -

    Een financiële tegemoetkoming te besteden aan een sportrolstoel.

7.2.1 Rolstoel in natura en Persoonsgebonden budget

Artikel 6.1 lid 2 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen bepaalt dat aan aanvragers die vrijwel dagelijks een rolstoel nodig hebben voor verplaatsing in en rond de woning, een rolstoel toegekend kan worden. Dit kan als gevolg van artikel 6.0 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen, aanhef en onder b en c als voorziening in natura en als persoonsgebonden budget.

Via een medisch onderzoek wordt bepaald of er een indicatie is voor een rolstoel en zo ja, in welke vorm. De eventuele wens van de aanvrager om een persoonsgebonden budget wordt alleen geweigerd als artikel 2.0 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen en artikel 1 lid 2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen daarvoor aanleiding geven.

7.2.2 Sportrolstoel

Tot slot is het nog mogelijk een sportrolstoel aan te vragen. Voor een sportrolstoel komt men als gevolg van artikel 6.1, lid 5 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen in aanmerking als sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk is door aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek. Dit om het ook mogelijk te maken aan niet-rolstoelgebruikers via een sportrolstoel aan sport te kunnen doen.

Het gebruik van een sportrolstoel voor teamsporten is helder. Daarnaast zijn er ook individuele sporten (marathon bijvoorbeeld) waar men een sportrolstoel voor aan zal vragen. Recreatieve activiteiten worden niet onder sport gerekend. De aanvraag voor een sportrolstoel om in de natuur te zijn zal dan ook afgewezen worden. Om deze reden is het wenselijk dat men actief lid is van een gehandicaptensportvereniging, hoewel dat lid zijn ook niet alles zegt.

Er moet op gewezen worden dat bij veel gehandicaptensportvereniging de mogelijkheid is een sportrolstoel te lenen om uit te proberen of een bepaalde sport die aantrekkelijk lijkt ook bij iemand past. Dit kan nuttig zijn om te voorkomen dat een aangeschafte rolstoel uiteindelijk niet of nauwelijks gebruikt wordt.

Een sportrolstoel wordt uitsluitend als financiële tegemoetkoming in de vorm van een forfaitair bedrag verstrekt. In het bedrag is bedoeld voor aanschaf en / of onderhoud voor een periode van minimaal drie jaren. In uitzonderlijke situaties, waarin bijvoorbeeld een elektrische rolstoel noodzakelijk is voor sport, kan met behulp van een beroep op de hardheidsclausule een hoger bedrag worden verstrekt. Dat is mogelijk als het inkomen de aanschaf van een elektrische sportrolstoel met een persoonsgebonden budget niet mogelijk maakt. Een uitgebreide individuele beoordeling is hiervoor noodzakelijk.

Topsport zal net als bij niet-gehandicapten, vaak hoge uitgaven vergen voor sporthulpmiddelen. Deze regeling is daar niet voor bedoeld. Topsport maakt een beroep op sponsoring noodzakelijk.

De enige sportvoorziening die wordt verstrekt is de sportrolstoel. Net als in de WVG is gekozen tot deze beperking. Bij de WVG is de sportrolstoel als uitzondering vanuit de AAW meegenomen. Dit gebeurt nu weer vanuit de WVG naar de WMO. Volgens vaste jurisprudentie is dat terecht. Nu bij invoering van de WMO geen extra geld beschikbaar is gekomen om ruimer sportvoorzieningen te verstrekken is deze regel vanuit de WVG in de WMO aangehouden.

7.3 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen door AWBZ-bewoners

Bewoners van AWBZ-instellingen die als gevolg van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen zijn erkend, komen op grond van artikel 6.2 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen, slechts voor een rolstoel in aanmerking als zij vanuit de AWBZ geen rolstoel krijgen. Op grond van artikel 15 onderdeel f van het Besluit zorgaanspraken AWBZ bestaat in een aantal gevallen namelijk ook recht op een rolstoel bij verblijf in een AWBZ-instelling. Alleen als op deze grondslag geen rolstoel kan worden verkregen valt een aanvraag onder de werkingssfeer van de WMO.

Verder kan er sprake zijn van de samenloop van behandeling en verblijf. Bij de combinatie verblijf en behandeling, ontvangen in dezelfde instelling, kan op grond van de AWBZ recht bestaan op een rolstoel. Wie bezig is terug te gaan naar huis in de afrondende fase van behandeling en verblijf, kan uiteraard een rolstoel aanvragen in het kader van de WMO.

Door ontwikkelingen als extramuralisering zijn er steeds meer voorzieningen ontstaan waarbij het niet zonder meer duidelijk is of er sprake is van een toegelaten instelling. In die situatie zal moeten worden nagegaan of op betrokken persoon één of meer facetten van de werking van artikel 15 Besluit zorgaanspraken van toepassing is. Hiernaar kan geïnformeerd worden bij de zorgaanbieder of bij het zorgkantoor.

Hoofdstuk 8 Het medische advies

8.1. Aanleiding

Bij toekenning van voorzieningen op grond van de WVG of bij indicatiestelling ten behoeve van de functie huishoudelijke verzorging AWBZ was het begrip “medische noodzaak” doorslaggevend. Uit jurisprudentie op beide terreinen blijkt dat die medische noodzaak noodzakelijk is om voorzieningen te verstrekken. Dit heeft tot gevolg dat een medisch advies van een onafhankelijk sociaal medisch adviseur, ook in de op de WVG en de AWBZ-functie huishoudelijke verzorging volgende WMO van cruciaal belang is. Daarom is hierover een apart hoofdstuk opgenomen.

8.2. Verordening

Artikel 7.2 (en meer specifiek onderdeel 2) van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen bepaalt hierover:

  • 1.

    Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      op een door het college te betalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    Het college vraagt het Centrum Indicatiestelling Zorg om advies als:

    • a.

      de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen;

    • b.

      op grond van de beslisboom huishoudelijke verzorging geen advies beschikbaar komt.

    • c.

      het college dat overigens gewenst vindt.

  • 3.

    Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hen aangewezen adviesinstantie al die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 4.

    De aanvrager kan zelf gevraagd worden te zorgen voor aanlevering van noodzakelijk gegevens van de door de aanvrager geconsulteerde specialist(en).

  • 5.

    Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

  • 6.

    Indien het in lid 1 bedoelde onderzoek niet kan plaatsvinden vanwege het niet of niet tijdig verschijnen van de aanvrager door toerekenbare nalatigheid van de aanvrager, of door niet of onvoldoende medewerking door de aanvrager, kan de gemeente de door de adviseur of deskundige in rekening gebrachte kosten verhalen op de aanvrager.

8.3. Gebruik van artikel 7.2 uit de verordening

Lid 1 van dit artikel biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak. Uit de jurisprudentie blijkt dat als een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.

In lid 2 van dit artikel worden situaties genoemd waarin het college de door haar aangewezen adviesinstantie om advies vraagt. Het gaat hier om situaties waarbij een (aanvullend) medisch advies noodzakelijk is om een goed en gemotiveerd besluit te kunnen nemen of waarbij over de medische noodzaak twijfel bestaat.

Lid 3 en 4 van dit artikel bepaalt dat die gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag verschaft moeten worden aan het college. Hierbij kan gedacht worden aan medische gegevens, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de AWBZ. Bij medische gegevens komt het regelmatig voor dat informatie van een behandelend arts of instelling noodzakelijk is. Dit kan -zeker als dit schriftelijk moet - geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de aanvrager vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, vooral als de aanvrager aangeeft welk (grote) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur. De aanvrager heeft daarom een brengplicht voor noodzakelijke gegevens in het indicatieonderzoek.

Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelend arts of instelling uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de aanvrager. In de verklaring wordt opgenomen welke adviserend arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.

Lid 5 bepaalt dat bij de advisering de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie, gebruikt moet worden.

“De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken, en in een zinvolle ordening geplaatst.”

De adviseur dient van de ICF gebruik te maken op de volgende wijze. Door de adviseur wordt allereerst aangegeven om welke stoornissen het bij de aanvrager gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen). Het gaat daarbij vooral om de zogenaamde classificatie op het tweede niveau, en dan vooral in de vorm van de op het tweede niveau aangegeven functies. Hierbij dienen alleen die functies genoemd te worden die relevant zijn voor de aanvraag, omdat een volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Als dat wel het geval is moeten ook niet direct relevante functies worden aangegeven.

Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de WMO plaats zal moeten vinden. Ook bij de vermelding van deze stoornissen in “activiteiten en participatie” zal gebruik gemaakt worden van het begrippenkader van de ICF. De indeling van activiteiten en participatie is als bijlage 2 bij dit hoofdstuk opgenomen.

Samengevat betekent dit dat de medisch adviseur in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen evenals de mate van die beperkingen dient te vermelden, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt.

Het medisch advies wordt door het college beoordeeld en leidt tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde compensatie/voorziening.

Hoofdstuk 9 Verkrijgen van voorzieningen en motiveren van besluiten

9.1 Aanvraag.

Aanvragen in het kader van de WMO kunnen uitsluitend schriftelijk worden ingediend. Op een aanvraag is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Een uitzondering daarop zijn de algemene voorzieningen zijn. Het karakter van deze algemene voorzieningen: een snelle oplossing in weinig complexe en niet langdurige situaties, zonder administratieve rompslomp, dus met weinig bureaucratie, geen eigen bijdragen en geen beschikkingen, is zodanig dat bij algemene voorzieningen andere wijzen van aanvragen dan uitsluitend schriftelijk mogelijk moet zijn. Volstrekt helder moet wel zijn:

  • a.

    wanneer het verzoek om een algemene voorziening is gedaan;

  • b.

    door en voor wie de aanvraag is gedaan

  • c.

    door wie dat verzoek is behandeld;

  • d.

    welke beperkte toets is uitgevoerd;

  • e.

    wat daar het effect van is;

  • f.

    zodat vast ligt welke algemene voorziening van toepassing is;

  • g.

    op welke wijze verstrekt;

  • h.

    en voor welke periode.

Dit wordt vastgelegd in een eenvoudige rapportage van de hand van degene

die heeft behandeld.

Voor zover het geen algemene voorziening betreft zal de aanvraag schriftelijk plaats moeten vinden. Dit gebeurt op grond van artikel 7.0 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen aan de hand van een daarvoor bedoeld aanvraagformulier.

De aanvraag wordt op grond van artikel 7.1 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen ingediend bij het Zorgloket, waar ook aanvragen in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten ingediend kunnen worden. Is op het terrein van de WMO en op het terrein van de AWBZ tegelijkertijd een aanvraag noodzakelijk, dan kan die aanvraag in één keer worden gedaan. Op deze wijze is voldaan aan het vereiste in de WMO dat er een relatie gelegd moet worden tussen de indicatie ten aanzien van de AWBZ en aanvragen ten aanzien van de WMO.

9.2. Onderzoek – doelgroep.

Het eerste dat bij een aanvraag moet gebeuren is beoordelen of de aanvrager behoort tot de doelgroep van de WMO. Daarvoor liggen enkele uitgangspunten in de WMO zelf en aanvullend hierop enkele uitgangspunten in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen. In de WMO zelf liggen de volgende uitgangspunten:

Artikel 2 WMO bepaalt:

“Er bestaat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat.”

Er moet dus altijd moeten worden nagegaan of de aangevraagde voorziening wellicht valt onder andere regelingen. Het gaat hierbij uitsluitend om wettelijke bepalingen. Daar kan bijvoorbeeld de AWBZ onder worden gerekend, maar ook de WIA.

Artikel 4 WMO bepaalt dat de gemeente beperkingen, ondervonden door personen als genoemd in artikel 1 eerste lid onder g, onderdeel 4°, 5° en 6°, compenseert. Het gaat daarbij om

  • 1.

    mantelzorgers;

  • 2.

    mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem ten aanzien van deelname aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig functioneren;

  • 3.

    mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem ten aanzien van het behouden en bevorderen van het zelfstandig functioneren of deelname aan het maatschappelijk verkeer.

Als het gaat om het onderdeel “mantelzorgers” in relatie tot voorzieningen geldt dat de mantelzorger in de gelegenheid wordt gesteld om "pas op de plaats" te kunnen maken. De mantelzorg ontvanger kan zich beroepen vervangende hulp. Als de mantelzorger deel uitmaakt van de leefeenheid van de mantelzorg ontvanger is de vervangende zorg indirect voor de mantelzorger. Het is dus niet zo dat de mantelzorger huishoudelijke verzorging in zijn eigen huishouden aan kan vragen ter ontlasting, zodat de mantelzorg gemakkelijker te verlenen is. Het moet altijd gaan om het huishouden van de zorgvrager.

Ten aanzien van de onder 2 en 3 genoemde groepen, mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem zal vaak een medisch advies nodig zijn om vast te stellen waar de beperkingen/belemmeringen uit bestaan, of dat te objectiveren is en welke mogelijkheden er zijn om de problemen op te lossen. Daarbij zal gebruik gemaakt worden van de ICF, als genoemd in hoofdstuk 8.

In de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen is in de verschillende hoofdstukken een eis vastgelegd bestaande uit “beperkingen ten gevolg van ziekte of gebrek” .

Er wordt dus een aanvullende eis gesteld dat er sprake moet zijn van (aantoonbare) beperkingen op grond van ziekte of gebrek. Het gaat hierbij om een medisch oordeel. Ook binnen de WMO zal, net als binnen de WVG en de AWBZ, de medische noodzaak centraal staan bij het toekennen van voorzieningen.

Als is vastgesteld dat er medisch gezien sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek en als de beperkingen zijn geïnventariseerd en de oplossingen helder zijn speelt de vraag of er algemene beperkingen zijn.

Deels zal deze vraag ook eerder spelen. Het heeft immers weinig zin een uitgebreid medisch onderzoek te starten als tevoren duidelijk is dat het probleem tijdelijk is en dus niet voldaan kan worden aan het criterium langdurig noodzakelijk.

9.3. Algemene Beperkingen

Bij de behandeling van de aanvraag van voorzieningen spelen de algemene beperkingen, zoals vastgelegd in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen.

9.3.1 Langdurig noodzakelijk

De eis dat een voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn heeft te maken met de afgrenzing met het hulpmiddelendepot dat op basis van de AWBZ beschikbaar wordt gesteld. Uit het hulpmiddelendepot kan gedurende drie maanden, éénmaal te verlengen met nog eens drie maanden, een hulpmiddel worden verleend. Na die periode bestaat de mogelijkheid het hulpmiddel tegen betaling te huren. Dat wil echter niet zeggen dat de grens van langdurig noodzakelijk op 6 maanden ligt. De grens wordt eerder bepaald door de vraag: gaat het probleem over of is het blijvend. Als iemand een probleem heeft dat 8 of 10 maanden zal duren maar daarna over zal zijn, mag er van worden uitgegaan dat geen sprake is van langdurige noodzaak. De betekenis van langdurig noodzakelijk is anders als aanvrager terminaal is. Langdurig noodzakelijk wordt hier bedoeld als tot de dood er op volgt. De zes maanden termijn is hier minder relevant. Ook bij een korter termijn is dan sprake van langdurig noodzakelijk.

9.3.2 Goedkoopst adequaat

Het criterium goedkoopst adequaat betekent dat een te verstrekken voorziening allereerst adequaat dient te zijn. Zijn er twee of meer voorzieningen adequaat, dan mag gekozen worden voor de goedkoopste voorziening.

De goedkoopste voorziening wordt beschouwd vanuit het gezichtspunt van de gemeente: het gaat om de voorziening die voor de gemeente het goedkoopst is. Daarbij kan ook rekening gehouden worden met zogenaamde macro-overwegingen, overwegingen die het gehele beleid en de consequenties betreffen. Collectief vervoer ontleent zijn besparingen vanuit de mogelijkheden combinatieritten te maken die de kilometerprijs naar beneden kunnen brengen. Het is dus in het belang van het systeem zo veel mogelijk gebruikers te hebben. Dat mag meetellen: dus ook al is een individuele aanvrager wellicht goedkoper met een andere voorziening dan collectief vervoer, mee mag tellen dat als er uitzonderingen gemaakt worden de basis onder het collectief vervoer in gevaar zou kunnen komen.

9.3.3 In overwegende mate op het individu gericht

Bij het verstrekken van voorzieningen wordt in principe alleen rekening gehouden met de aanvrager. Huisgenoten en anderen vallen buiten de voorziening. Een enkele keer zal hier een uitzondering op gemaakt moeten worden. Dat kan aan de hand van de hardheidsclausule.

9.3.4 Algemeen gebruikelijk

Het begrip algemeen gebruikelijk stamt nog uit de tijd van de AAW. Volgens de vaste jurisprudentie is een zaak algemeen gebruikelijk als de volgende criteria van toepassing zijn:

  • 1.

    de voorziening is niet speciaal voor gehandicapten bedoeld;

  • 2.

    de voorziening is in de reguliere handel verkrijgbaar;

  • 3.

    de voorziening is in prijs vergelijkbaar met soortgelijke producten voor hetzelfde doel.

In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden aan de kant van de aanvrager toch niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Er moet dan een uitzondering worden gemaakt, waarbij het gaat om:

  • 1.

    een plotseling optredende handicap, waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden vervangen;

  • 2.

    de aanvrager heeft een inkomen, dat door aantoonbare kosten van de handicap onder de voor hem/haar geldende bijstandsnorm dreigt te komen.

9.3.5 Niet woonachtig binnen de gemeente

De WVG sprak over: “in de gemeente woonachtige gehandicapten”. De WMO kent deze aanduiding niet meer. Toch is het evident dat het compensatiebeginsel van de gemeente alleen maar geldt ten aanzien van in de gemeente woonachtige aanvragers. Hierop is één uitzondering, wanneer de aanvrager verhuist náár de gemeente Zutphen en de aanvraag betrekking heeft op het wonen in de gemeente Zutphen.

9.3.6 Problemen door de aard der gebruikte materialen

Als het ondervonden probleem hieruit volgt zal geen voorziening worden verstrekt. Het zal hierbij vooral om woonvoorzieningen gaan; bijvoorbeeld spaanplaat dat formaldehydegas bevat, halfsteens muren op het westen die veel waterdoorslag geven en dus veel vochtigheid binnen, enz. Iedereen, ongeacht een eventuele handicap, zal met dit soort materialen dezelfde problemen kunnen ondervinden. Het probleem wordt dus niet veroorzaakt door de combinatie ziekte of gebrek en de woning, maar door de gebruikte materialen, reden om een voorziening te weigeren. Zie ook artikel 5.6.2 van de beleidsregels en artikel 4.12 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning.

9.3.7 Andere wettelijke bepaling

Volgens artikel 2 WMO bestaat er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat.

9.3.8 Probleem oplosbaar met hulp uit de leefeenheid

Bij het vaststellen van de aanspraak op huishoudelijke verzorging wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. In de Awbz gebeurt dit al sinds 1990. Voor zover de ondervonden problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op huishoudelijke verzorging.

9.3.9 De aanvrager het probleem bewust gecreëerd heeft

Indien een aanvraag in het kader van deze verordening door de aanvraag voorkomen had kunnen worden, wordt de aanvraag geweigerd. Voorbeeld hiervan is de persoon die zonder bijzondere reden en zonder instemming van het college verhuist naar een niet-adequate woning.

9.3.10 Aanvraag en schuld bij verloren gegane zaak

Als een voorziening door eigen toedoen verloren is gegaan (inadequaat of onbruikbaar is geworden) zal geen nieuwe voorziening verstrekt worden. Dit is een vergaande regel, die altijd goed voorbereid en onderbouwd moet worden. Toch komt het voor dat door onzorgvuldig gebruik of zelfs misbruik reparaties nodig zijn om bijvoorbeeld een scootermobiel rijdend te houden. Dit kan gebeuren uit onzorgvuldigheid, bijvoorbeeld bij gebruik onder invloed van alcohol of drugs. Bij herhaling van dit soort problemen wordt met betrokkene overlegd om duidelijk te maken dat dit in strijd is met het doel van toekenning van de voorziening of de bruikleenovereenkomst. Heeft een dergelijk gesprek geen resultaat, dan wordt overgegaan tot aangetekend waarschuwen dat bij herhaling de voorziening zal worden ingenomen. Herhaalt het probleem zich dan weer dan wordt overgegaan tot inname en hoeft er geen herverstrekking plaats te vinden.

Hetzelfde geldt als door grove nalatigheid bijvoorbeeld een voorziening verloren gaat. Gedurende de verdere afschrijvingsperiode hoeft dan geen nieuwe voorziening verstrekt te worden. Zeker bij personen die afhankelijk zijn van voorzieningen kan dit een zeer ingrijpende, maar noodzakelijke maatregel zijn. Bij een persoonsgebonden budgethouder wordt op gelijke wijze gehandeld.

9.3.11 Aanspraak op een privaatrechtelijke verbintenis

Er wordt geen voorziening verstrekt als de aanvrager recht kan doen gelden op een schadevergoeding vanwege een ziekte of gebrek, en de aanvrager op grond van deze ziekte of dit gebrek een aanvraag doet. De veroorzaakte problemen dienen dan verholpen te worden met de toegekende schadevergoeding.

9.3.12 Hoger uitrustingsniveau dan sociale woningbouw

Iedereen woont naar inkomen. Wie een hoog inkomen heeft zal een groter huis kunnen bewonen dan iemand met een minimuminkomen. Het is niet realistisch hiermee bij de toekenning van voorzieningen (zowel woonvoorzieningen als huishoudelijke verzorging als bijvoorbeeld vervoersvoorzieningen) rekening te houden. Er wordt geen extra huishoudelijke verzorging toegekend voor een inpandig zwembad. Maar ook een garage wordt in principe niet aangepast. Uitzondering kan worden gemaakt als de garage gebruikt moet worden als stalling voor een scootermobiel. Maar alle extra of duurdere voorzieningen worden door deze regel beheerst: uitgangspunt is niveau sociale woningbouw. En dat niveau biedt geen ruimte voor inpandige zwembaden, ook niet voor garages.

9.3.13 Geen sprake van meerkosten

Als geen sprake is van meerkosten wordt ook geen voorziening verstrekt. De WMO kent immers het compensatiebeginsel. Maar dan moet er wel wat te compenseren zijn. Iemand die op grond van zijn inkomen verondersteld wordt een auto te hebben zal als hij die auto moet hebben vanwege een handicap niet in een andere situatie komen. Er zijn dan geen meerkosten die gecompenseerd moeten worden. Eventuele aanpassingskosten zijn hierop een uitzondering. Het onderzoek naar meerkosten is van belang in situaties waarin twijfel bestaat over de noodzaak van een voorziening.

9.3.14 Kosten al gemaakt voor moment van beschikken

Het is een aanvrager niet toegestaan een gemeente voor een voldongen feit te stellen waarbij de gemeente geen invloed meer kan uitoefenen op de te verstrekken voorziening. Hierbij gaat het vooral om het niet meer kunnen vaststellen van de noodzaak, of het kunnen vaststellen of er een goedkoper alternatief mogelijk zou zijn geweest. Ook is het achteraf niet of moeilijk vast te stellen of de voorziening aan bepaalde voorwaarden moet voldoen. Deze voorwaarden maken vaak deel uit van het medisch advies in de vorm van een "pakket van eisen". Uit jurisprudentie blijkt dat deze regel niet zonder meer mag worden toegepast. Voor zover er achteraf nog in voldoende mate kan worden beoordeeld op hierover genoemde onderdelen heeft deze beperking geen grondslag.

9.3.15 Aanvraag op therapeutische basis

Voorzieningen met een therapeutisch oogmerk komen niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking. Allereerst uit oogpunt van tijdelijkheid en de prognose van de aangegeven beperkingen. Er wordt immers geen voorziening toegekend als het de verwachting is dat de voorziening tijdelijk noodzakelijk is of buiten de te compenseren beperkingen van de WMO valt.

Ook voorzieningen om het lichamelijke welzijn te verbeteren komen niet voor vergoeding in aanmerking. Voorbeeld hiervan is een bad om reumatische klachten te verminderen. Er is geen sprake van een belemmering in het normale gebruik van de woning, maar de voorziening is bedoeld om het lichamelijke welzijn te verbeteren. Als voorliggende voorziening fungeren onder ander de AWBZ en de Zorgverzekeringswet.

Naast deze algemene beperkingen spelen ook per vertrekkingengebied bijzondere beperkingen. Deze worden in de desbetreffende hoofdstukken besproken.

Pas als er sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek (met inbegrip van psychosociale problemen) en er is recht op compensatie in de vorm van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget, kan toekenning plaatsvinden door middel van een positieve beschikking.

9.4. Motivering van besluiten

Artikel 26, lid 1 WMO bepaalt:

De motivering van een beschikking op een aanvraag om een individuele voorziening vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.”

Op basis hiervan moet in de beschikking aangegeven worden op welke wijze het genomen besluit de ondervonden beperkingen compenseert en als zodanig bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale participatie van aanvrager.

Gaat het om een positieve beschikking, dan zal dit niet zo moeilijk zijn. Door in de beschikking aan te geven welke mogelijkheden betrokkene krijgt door de toegekende voorziening(en) is in feite voldaan aan deze opdracht. Enkele voorbeelden:

  • a.

    Bij toekenning van bijvoorbeeld een traplift, kan aangegeven worden dat door deze voorziening betrokkene, die eerst problemen ondervond bij het normale gebruik van de woning, doordat de verdieping niet te bereiken was, nu met de traplift weer op de verdieping kan komen om de slaapkamer en de sanitaire ruimte te bereiken, waarmee het probleem is gecompenseerd.

  • b.

    Bij toekenning van een vervoersvoorziening kan aangegeven worden dat door deze voorziening de eerder ervaren problemen bij het verplaatsen in de directe woonomgeving, en daardoor problemen bij het bezoeken van bijvoorbeeld winkels, familie en kennissen worden gecompenseerd. Met het toekennen van een persoonsgebonden budget kan aanvrager een scootermobiel aanschaffen waarmee gedurende acht jaar de verplaatsingen in de directe woon en leefomgeving gemaakt kunnen worden.

Ook als er geen sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, of als er om een andere reden geen medische noodzaak bestaat voor het verstrekken van de aangevraagde voorziening of de aangevraagde huishoudelijke verzorging zal als gevolg van artikel 26 lid 1 WMO gemotiveerd moeten worden op welke wijze het genomen besluit bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van aanvrager.

Bij een afwijzing wordt in de beschikking aangegeven dat compensatie niet noodzakelijk of zelfs ongewenst is, omdat betrokkene zonder de gevraagde voorzieningen ook in staat is zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie te behouden of te bevorderen.

Een voorbeeld:

  • Aanvrager vraagt een rolstoel bij het verplaatsen in en om de woning en huishoudelijke verzorging. Uit medisch onderzoek blijkt dat de diagnose fibromyalgie gesteld is door de huisarts en dat er nog geen behandeling heeft plaatsgevonden. In deze situatie kan niet zonder meer toegekend worden, omdat daarbij het risico bestaat dat er geen behandeling plaats gaat vinden en er dus afhankelijkheid van zorg en voorzieningen ontstaat terwijl er nog behandelmogelijkheden onbenut zijn. De medisch adviseur zal aanvrager naar de huisarts verwijzen met het advies behandelmogelijkheden te benutten. In afwachting van die behandelmogelijkheden zal geen rolstoel noch huishoudelijke verzorging worden toegekend. Als aanvrager in behandeling gaat, bijvoorbeeld bij een revalidatiecentrum, dan zal hooguit in overleg met de behandelaar besloten worden tot een beperkte of tijdelijke inzet van een rolstoel of huishoudelijke verzorging, voor zover deze inzet de behandeling niet in de weg staat. Ook wordt in de beschikking of als bijlage bij de beschikking opgenomen dat wijzigingen in de situatie gemeld moeten worden. Deze verplichting is bepaald in artikel 7.4 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Zutphen en luidt:

Degene aan wie op grond van deze Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Het is van belang dat de aanvrager hier bij elke toekenning weer op wordt geattendeerd.

Bijlage I bij hoofdstuk 4: Handreiking normering huishoudelijke verzorging

B.1.1 Het doen van boodschappen voor het dagelijkse leven

 

Hieronder vallen het samenstellen van een boodschappenlijst en het inkopen en opbergen van boodschappen. Dit kan 1x per week worden gedaan en daar kan tot en met 4 personen 60 minuten per week voor worden toegekend. Als het gaat om meer dan 4 personen of als er kinderen jonger dan 12 jaar aanwezig zijn, kan 2x per week boodschappen worden toegekend.

Als de afstand tot de winkels groot is, kan 30 minuten extra worden toegekend. Dat betekent dat voor boodschappen de marge voor toekennen bedraagt 60 tot 150 minuten. Eigen keuzen, zoals de keuze voor speciaal voedsel dat maar beperkt te koop aangeboden wordt, zodat extra gereisd moet worden, of het doen van boodschappen in een groot aantal winkels, worden in principe niet gehonoreerd. Alleen medisch noodzakelijke afwijkingen kunnen gehonoreerd worden.

 

B.1.2 Maaltijdverzorging: broodmaaltijd, warme maaltijd

 

Hieronder vallen wat betreft de broodmaaltijd: broodmaaltijd klaarzetten, tafel dekken en afruimen, koffie/thee zetten en afwassen, met de machine of handmatig. Wat betreft de warme maaltijd vallen hieronder: eten bereiden (voorbereiden en koken) tafel dekken en afruimen, afwassen en opruimen plus opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad. Voor de broodmaaltijd kan per keer 15 minuten, voor de warme maaltijd per keer 30 minuten worden toegekend. Zijn er kinderen jonger dan 12 jaar dan kan per keer 20 minuten extra worden toegekend. Per dag kan het dus gaan om 2 broodmaaltijden en 1 warme maaltijd, waarbij de variatie kan liggen tussen 60 minuten en 120 minuten.

 

B.1.3 Licht poetswerk in huis, kamers opruimen

 

Hieronder vallen de volgende activiteiten:

Als geen maaltijdvoorziening is geïndiceerd: afwassen, handmatig 15-30 minuten per keer, machine in- en uitruimen 10 minuten per keer. Opruimen, stof afnemen, bedden opmaken en wekelijkse beurt interieur; dit is afhankelijk van de grootte van de woning en de specifieke kenmerken van de gezinssamenstelling en bedraagt 15 tot 40 minuten per keer. Bij kinderen onder de 12 jaar, bij allergie (alleen als het gaat om een gesaneerde woning), bij ernstige beperkingen in armen en handen die leidt tot extra rommel, kan meer tijd worden toegekend. Dit geldt alleen voor de kamers die in gebruik zijn en uitgaande van een woning niveau sociale woningbouw. Extra toegekende tijd in principe maximaal 3 maal per week 20-30 minuten.

Totaal betekent dit minimaal 60-90 minuten, maximaal 180 minuten.

 

B.1.4 Zwaar huishoudelijk werk

 

Hieronder vallen: stofzuigen, schrobben, dweilen, soppen van sanitair en keuken, bedden verschonen, opruimen huishoudelijk afval. Omvang bij een eenpersoonshuishouden en een huis met 2 kamers 1 x 3 uur per 14 dagen, of 90 minuten per week, Bij een meerpersoonshuishouden en een huis met meer dan 3 kamers geldt de omvang van klasse 2. In grote woningen met een hoge bezettingsgraad, bij een hoge vervuilingsgraad (door de situatie, niet door verwaarlozing) bij CARA-problematiek in een gesaneerde woning, bij aanwezigheid van jonge kinderen kunnen extra uren, afhankelijk van de situatie, worden toegekend. Verzorging huisdieren wordt meegenomen maar niet extra geïndiceerd.

 

B.1.5 Verzorging kleding/linnengoed

 

Hier wordt onder gerekend: sorteren en wassen kleding met behulp van een wasmachine, centrifugeren, ophangen en afhalen of was drogen in droger, vouwen, strijken en opbergen, ophangen/afhalen wasgoed. Hiervoor wordt bij 1 persoon 60 minuten per week toegekend, bij 2 personen 90 minuten per week. Meer per week: bij kinderen onder de 16 jaar 30 minuten per week extra, bij bedlegerige personen 30 minuten per week extra, bij extra wassen door overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies etc. 30 minuten per week extra. Bij huishoudens met kleine kinderen kan tot maximaal 3x per week wassen worden toegekend, in andere situaties wordt uitgegaan van éénmaal per week.

 

B.1.6 Organisatie van het huishouden

 

Hiertoe worden gerekend opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten (anderen helpen met zelfverzorging) en anderen helpen bij het bereiden van maaltijden. Het gaat hierbij om een ouder die tijdelijk niet in staat is de ouderrol op zich te nemen. Totaal omvang tot maximaal 40 uur per week aanvullend op de eigen mogelijkheden, te besteden aan wassen en aankleden, hulp bij eten en/of drinken, maaltijd voorbereiden, sfeer scheppen, spelen, opvoedingsactiviteiten. Meer of minder kan worden geïndiceerd vanwege het aantal kinderen, de leeftijd van de kinderen, de gezondheidssituatie, het functioneren van kinderen/huisgenoten, aanwezigheid gedragsproblematiek, samenvallende activiteiten.

 

B.1.7 Dagelijkse organisatie van het huishouden

 

Administratieve werkzaamheden, organiseren, plannen en beheren van middelen. Als hier aanleiding toe bestaat kan hier 30 minuten per week voor worden geïndiceerd. Hiervan kan worden afgeweken bij communicatieproblemen, kinderen onder de 16 jaar of andere tijdvragende huisgenoten, of psychosociale of andere problematiek bij meerdere huisgenoten.

 

B.1.8 Hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornissen

 

Hieronder kan ook observeren vallen, evenals formuleren doelen met betrekking tot huishouding, helpen verkrijgen, handhaven structuur in het huishouden, helpen verkrijgen/handhaven zelfredzaamheid t.a.v. budget, begeleiden ouders bij opvoering (beperkt en in combinatie met andere onderdelen) en begeleiding kinderen. Omvang 30 minuten per week.

 

B.1.9 Advies, instructie, voorlichting (AIV) gericht op het huishouden

 

Instructie omgaan met hulpmiddelen, instructie licht huishoudelijk werk, instructie textielverzorging, instructie boodschappen doen, instructie komen. Maximaal 30 minuten per week. In 3x per week maximaal 6 weken. Bij communicatieproblemen kan meet tijd worden geïndiceerd.

Bijlage 2 bij hoofdstuk 8: De ICF: FUNCTIES

Bijlage 2 bij hoofdstuk 8. De ICF: FUNCTIES

Bijlage 3 beschrijving van voorzieningen

B.3.1 Aankleedtafel voor kinderen

Een roerende of onroerende woonvoorziening, waarop de aanvrager geholpen kan worden met aan- en/of uitkleden, daar waar zittend of staand aan- en/of uitkleden niet mogelijk is.

 

Toekenningscriteria:

Aanvrager heeft hulp nodig bij het aan- en uitkleden en dit is zittend of staand op medische gronden niet mogelijk. De voorziening dient voor de aanvrager niet algemeen gebruikelijk te zijn (voor kinderen tot ongeveer 3 jaar is het aankleden op een commode of aankleedtafel algemeen gebruikelijk) en een aankleedtafel is de goedkoopst adequate voorziening.

 

Wijze van verstrekken:

In natura of persoonsgebonden budget.

Indien verstrekt als onroerende woonvoorziening: in eigendom van de eigenaar van de woning.

Indien verstrekt als roerende (losse) woonvoorziening: in bruikleen. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

 

Opmerkingen:

Meestal wordt deze voorziening verstrekt aan gehandicapte kinderen; er blijkt vaak ook een probleem met het douchen. Een douchestretcher kan zowel voor het douchen als voor het aan- en uitkleden worden gebruikt en is dan ook vaak de goedkoopst adequate oplossing.                                  

                                                                  

B.3.2 antidecubitus kussen

 

Omschrijving:

Een zitvoorziening in de rolstoel, waardoor zwakke plekken in het weefsel zoveel mogelijk ontlast kunnen worden en een optimale druk­verdeling van het lichaam bereikt wordt, om zo decubitus (door­zitplekken) te voorkomen.

Er zijn verschillende typen antidecubitus kussens, bijv. DFC-kussen (tempur-schuim), met een gel gevulde kussens of met lucht gevulde kussens.

 

Toekenningscriteria:

De aanvrager is aangewezen op een rolstoel als zitvoor­ziening (aanvrager is permanent rolstoelafhankelijk) en er is een medische noodzaak voor een preventieve of beschermende antidecubitus ­voorziening in de rol­stoel. Te denken valt aan aanvragers met sensibiliteitsstoornissen of ernstige doorbloedingsstoornis­sen, leiden tot slechte conditie van het belaste weef­sel.

 

Wijze van verstrekken:

In natura of persoonsgebonden budget.

Als onderdeel van een rolstoel. Het is te beschouwen als een individueel gerich­te standaard rolstoelaanpassing.

                                                    

B.3.3 Autoaanpassingen

Omschrijving:

Bij autoaanpassingen gaat het om kosten van aanpassing van de auto, waarin de standaard uitvoering niet voorziet. Dit kan per type auto sterk verschillen.

Er zijn aanpassingen mogelijk voor:

  • -

    de bediening en besturing van de auto, voor zover deze niet algemeen gebruikelijk zijn;

  • -

    het in en uit de auto komen;

  • -

    de zithouding;

  • -

    het in de auto meenemen van een rolstoel;

 

Procedurele aspecten:

Er is geen inkomensgrens.

Voor aanpassingen, die betrekking hebben op de besturing en bediening van de auto in relatie tot de rijvaardigheid, is mogelijk een aantekening in Europese codes van de beperking aan de auto op het rijbewijs een voorwaarde voor het toekennen van een autoaanpassing. Hiervoor dient de aanvrager een kopie van zijn rijbewijs te overleggen. Bij het ontbreken van deze aantekening dient aanvrager te worden verwezen naar het CBR ­(Centraal Bureau voor Rijvaardigheid) voor een beoordeling.

Voor aanpassingen die niet rechtstreeks te maken hebben met de bediening en besturing van de auto geldt de normale procedure. Meestal wordt een medisch advies aangevraagd, omdat vooral toekenning van zitvoorzieningen een precedent­werking kunnen hebben op de mogelijkheid gebruik te maken van het collectief vervoer per taxi.

 

Toekenningscriteria:

Er dient een medische indicatie te zijn voor de autoaanpassing; er is indien van toepassing eveneens een aantekening op het rijbewijs noodzakelijk vóór de aanpassing plaatsvindt.

Een autoaanpassing kan verstrekt worden als een vervoersvoorziening indien collectief vervoer op medische gronden niet mogelijk is.

 

Wijze van verstrekken:

Een autoaanpassing wordt verstrekt als een financiële tegemoetkoming ter hoogte van de werkelijke kosten. De maximale hoogte van de financiële tegemoetkoming is echter wel afhankelijk van te verwachte leeftijdduur van de auto. Dit met uitzondering van een autoaanpassing die naar een volgende auto meegenomen kan worden.

Opmerkingen:

Geen tegemoetkomingen worden verstrekt in de kosten van faci­liteiten, die de fabrikant extra al kan aanbrengen zoals: driepuntsgordels, elektrische ruitenwisser achter, elektrisch bediende portierruiten, achterruitverwarming, neerklapbare achterbank, een vijfde deur en airconditioning. Dit type voorzieningen wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd.                                                                                

Aanpassingen aan de auto om een scootmobiel mee te kunnen nemen worden niet vergoed.

Aanpassingen aan de auto om deze geschikt te maken voor rolstoelvervoer kan alleen als er en medische indicatie is dat rolstoelvervoer via het CVV niet mogelijk is.Als de te verwachte levenduur van de auto minder dan vijf jaar is, wordt er geen aanpassingen meer aangebracht. Voor aanpassingen, uitgezonderd de overplaatsbare autoaanpassing, geldt een afschrijftermijn van tenminste 5 jaar.

B.3.4 Automatische deuropenen / ontgrendelaar

Omschrijving:

Een middel waarmee de deur van een woning op afstand geopend en/of gesloten kan worden. Daarnaast bestaat er een automatische deurontgrendeling, waarmee de deur van een afstand van het slot ontgrendeld kan worden.

Een automatische deuropener kan verstrekt worden als aanpassing aan een individuele woning, maar ook als aanpassing aan een gemeenschappelijke ruimte (bijv. de ingang van een complex).

 

Procedure:

Het is van belang te bekijken wat de goedkoopst adequate voorziening is. Soms kan worden volstaan met een intercom.

 

Toekenningscriteria:

Betrokkene woont zelfstandig en kan zonder hulp van derden de voordeur van de woning niet openen of ontgrendelen, en/of bereiken.

 

Wijze van verstrekken:

In natura of persoonsgebonden budget.

Een automatische deuropener wordt verstrekt als onroerende woonvoorziening in eigendom van de woningeigenaar.

 

Opmerkingen:

Het gaat hierbij vaak om mensen die rolstoelgebonden zijn.                                                                

 

B.3.5 Autostoel

 

Omschrijving:

Het aanpassen of vervangen van een seriematige, standaard aanwezige autostoel, met als doel de zitplaats geschikt te maken voor de gehandicapte.

Meerprijzen van opties, zoals verstelbare lendensteunen of hoogte verstelling, die door de autofabrikant al aangebracht kunnen worden, komen niet voor vergoeding in aanmerking, tenzij de beperking ontstaat ná aanschaf van de auto.

 

Procedurele aspecten:

Er dient een indicatie te zijn voor een vervoers­voorziening én een medische indicatie voor een aangepaste autostoel. Er dient in kaart gebracht te worden of er al eerder een autostoel verstrekt is en zo ja, of deze overplaatsbaar is.

 

Toekenningscriteria:

Er is een medische indicatie voor een vervoersvoorziening én er is een medische indicatie voor aanpassing van de autostoel: indien zich bij relatief korte afstanden (tot 75 à 100 km) of relatief korte rijtijd (tot circa 1 uur) ernstige klachten voordoen, die een adequa­te zithouding noodzakelijk maken.

 

Er wordt geen vergoeding gegeven indien de aanpassing slechts een preventief karakter draagt en de standaard stoel niet aan redelijke normen voldoet.

Betrokkene dient al bij de aanschaf van de auto rekening te houden met het zitcomfort, vooral wanneer de klachten reeds aanwezig zijn.

 

Wijze van verstrekken:

De autostoel wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de kosten van de aanschaf van de autostoel. Bij het verstrekken van een autostoel telt de leeftijd van de auto niet bij het bepalen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming, indien de autostoel overplaatsbaar is. De kosten van het overplaatsen van de autostoel komt voor eigen rekening van betrokkene.

Indien de autostoel niet overplaatsbaar is wordt de autostoel verstrekt als auto-aanpassing (zie Autoaanpassingen).

 

Opmerkingen:

Een autostoel kan maximaal één keer in tien jaar worden verstrekt.

B.3.6 Autozitjes voor kinderen

Omschrijving:

Speciale autozitjes voor gehandicapte kinderen, meestal een kuipvormig zitondersteuningselement, al dan niet bevestigd op een speciaal aangepast frame.

 

Procedurele aspecten:

Er dient een indicatie voor een vervoersvoorziening te zijn. Feitelijk is een speciaal autozitje geen vervoersvoorziening.

Indien het gaat om een standaard autozitje, dient deze voorziening als algemeen gebruikelijk afgewezen te worden.

 

Toekenningscriteria:

Het gehandicapte kind kan om medische redenen niet op een algemeen gebruikelijke manier vervoerd worden met de auto anders dan met een aange­past autozitje.

 

Wijze van verstrekken:

Natura verstrekking of persoonsgebonden budget.

Als autoaanpassing, in geval van naturaverstrekking in bruikleen. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

 

Opmerkingen:

Met het verstrekken van een autozitje wordt in feite tegemoet gekomen aan de vervoersbehoefte van de ouders. Jonge kinderen hebben immers nog geen eigen vervoersbehoefte.

B.3.7 Badlift

 

Omschrijving:

Een op waterdruk werkende lift, die in het bad geplaatst kan worden. Met deze voorziening kan iemand in en uit het bad komen. Er bestaan badliften waar mensen op kunnen zitten en liften waar mensen op kunnen liggen.

 

Toekenningscriteria:

Er zijn ergonomische belemmeringen bij het in en uit het bad stappen en een bad is medisch noodzakelijk. Alleen indien een badlift langdurig de goedkoopst adequate voorziening is in vergelijking met andere aanpassingen kan een badlift worden toegekend. Aanvrager moet in staat zijn om zelfstandig te gaan zitten en de benen over de rand van het bad te heffen.

Een bad moet medisch noodzakelijk zijn in het kader van de Wmo, dus op basis van ergonomische belemmeringen en niet voor therapeutische doeleinden (valt onder de AWBZ).

 

Wijze van verstrekken:

Natura verstrekking of als persoonsgebonden budget.

Als roerende woonvoorziening. Als natura verstrekking in bruikleen. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

 

Opmerkingen:

In de regel zal een zitvoorziening voor gebruik van de douche in het bad (bijv. een badplank) een adequate voorziening zijn.  Een bad is slechts bij grote uitzondering medisch noodzakelijk.

De voorziening is er voor bedoeld om iemand zelfstandig in en uit het bad te laten komen.

 

B.3.8 Badzitje

Omschrijving:

Een badzitje kan los op of in een bad geplaatst worden, zodat het mogelijk wordt om met ondersteuning in of op het bad te zitten.

 

Toekenningscriteria:

De aanvrager kan niet zelfstandig gebruik maken van het bad of van de douche boven het bad. Aanvrager heeft belemmeringen bij het staand douchen in het bad en er is geen aparte douchegelegenheid aanwezig of er zijn belemmeringen bij het gaan zitten en opstaan vanuit het bad.

 

Wijze van verstrekken:

Natura verstrekking of persoonsgebonden budget.

Als roerende woonvoorziening. Een badzitje kan in bruikleen of in eigendom worden verstrekt (afhankelijk van de kosten).

 

Opmerkingen:

Vaak is een badplank, een plank die op het bad geplaatst kan worden, de goedkoopst adequate oplossing.

Voor kinderen tot ongeveer 12 jaar bestaan er speciale badzitjes met fixatiemogelijkheden (soms te gebruiken in combinatie met een tillift in plaats van een in hoogte verstelbare douche-stretcher).

B.3.9 Bedbox

 

Omschrijving:

Een op een verhoging geplaatste matras met hekken, eventueel voorzien van beschermend materiaal, waarin een gehandicapte kan liggen in de woonruimte.

 

Procedure:

Een bedbox wordt verstrekt via de AWBZ/zorgverzekeraar.

B.3.10 Begeleidersvoorziening regiotaxi

 

Omschrijving:

De mogelijkheid om bij het collectief vraagafhankelijk vervoer per taxi een noodzakelijke begeleider mee te nemen zonder dat hier voor de gehandicapte kosten aan zijn verbonden.

 

Procedure:

Er dient een indicatie voor het collectief vervoer te zijn en aanvrager kan hier­van zonder begeleiding geen zelfstandig gebruik maken.

Er is een inkomenstoets van toepassing voor de aanvrager.

 

Toekenningscriteria:

Aanvrager ondervindt op medische gronden functionele belemmeringen en kan zonder begeleiding geen gebruik maken van het collectief vervoer.

Een begeleidersvoorziening wordt verstrekt als een gehandicapte niet in staat is zelfstandig met het taxivervoer van deur tot deur te rei­zen. In principe helpt de chauffeur binnen redelijke grenzen de klant bij het in- en uitstappen en het begeleiden van en naar de toegangsdeur van de instapplaats en de plaats van bestem­ming.

Tevens wordt bij de afweging de mogelijkheid om veilig zelf­standig gebruik te kunnen maken van het taxivervoer beoor­deeld, hoe vaak en in welke situaties begeleiding noodzakelijk is, en of het niet toekennen van een begeleidersvoorziening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

 

Wijze van verstrekken:

De gemeente verstrekt de voorziening in natura. Aan de “vervoerder” wordt doorgegeven dat één begeleider gratis meereist met betrokkene.

 

Opmerkingen:

Het collectief vraagafhankelijk taxivervoer is bedoeld voor het onderhouden van sociaal maatschappelijke contacten. Begeleiding voor bezoek aan medisch specialisten valt onder het ziekenvervoer en wordt derhalve niet als argument voor begeleiding geaccepteerd.

Wel zal in de regel aan een rolstoelafhankelijke aanvrager, die niet in staat is zich redelijkerwijs meestentijds zelfstandig te verplaatsen en dus geduwd dient te worden, een begeleiders­voorziening worden toegekend. Bij een vast verplaat­sings­pa­troon met vervoer van deur tot deur kan ook zonder een begelei­ders­voor­ziening gebruik gemaakt worden van het taxivervoer.

Voor de incidentele behoefte aan een begeleider, bijvoorbeeld voor het halfjaarlijks bezoeken van kledingzaken in een win­kelcentrum of vergelijkbare activiteiten, zal in de regel géén begeleidersvoorziening worden toegekend. De gemeente kent immers al de mogelijkheid voor het reizen met taxivervoer voor alle burgers. 

B.3.11 bezoekbaar maken van een woning

 

Omschrijving:

Aanpassingen aan een woonruimte ten behoeve van een gehandicapte, die zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling of gehandicapte kinderen waarvan de ouders gescheiden zijn.

Onder bezoekbaar maken van een woonruimte wordt verstaan:

  • a.

    aanpassingen aan de toegang van de woning, zodat de woonkamer bereikbaar is voor de gehandicapte.

  • b.

    het bereikbaar maken van een toiletvoorziening, zodat de gehandicapte gebruik kan maken van een toiletvoorziening.

 

Procedure:

De aanvraag voor het bezoekbaar maken van een woonruimte moet worden ingediend bij de gemeente waar de aan te passen woning staat (dus niet de gemeente waar de gehandicapte verblijft).

 

Toekenningscriteria:

Aanvrager ondervindt op medische gronden ergonomische belemmeringen en kan zonder de aanpassingen de te bezoeken woonruimte niet bereiken en kan de toiletvoorziening niet gebruiken.

De gehandicapte heeft zijn of haar hoofdverblijf in een AWBZ-instelling. De gemeente waar de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft verklaard dat haar niet bekend is dat ten behoeve van de gehandicapte al eerder een woning bezoekbaar gemaakt is. Dit om te voorkomen dat in meerdere gemeenten een aanvraag wordt gedaan voor het bezoekbaar maken van een woning ten behoeve van dezelfde gehandicapte. Er wordt maar één woonruimte bezoekbaar gemaakt voor de gehandicapte.

 

Wijze van verstrekken:

Natura verstrekking of als persoonsgebonden budget, in beide gevallen maximaal € 6.000,00.

 

Opmerkingen:

De toestemming van de woningeigenaar is nodig omdat de voorziening buiten de werkingssfeer valt van de Wmo en de verhuurder niet gedwongen kan worden (via aanschrijving) om de woning aan te passen.

  • °

    Indien de ouders van een kind gescheiden zijn en het kind woont niet in een AWBZ-instelling dan kan de hoofdwoning aangepast worden en de andere woning bezoekbaar gemaakt worden.

  • °

    Indien de ouders van het kind gescheiden zijn en een wettelijk co-ouderschap is vastgesteld, kunnen beide woningen worden aangepast.

  • °

    Indien de ouders van een kind gescheiden zijn en het kind woont in een AWBZ-instelling kunnen beide woningen van de ouders bezoekbaar gemaakt worden indien er wettelijk co-ouderschap is vastgesteld. 

 

B.3.12 Bromfiets

Omschrijving:

Een vervoersvoorziening in de vorm van een gemotoriseerde fiets. Deze vervoersvoorziening wordt algemeen gezien in het straat­beeld en is geen speciaal voor gehandicapten ontworpen voor­ziening. Tevens kan deze voorziening worden gezien als algemeen gebrui­kelijk en komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking.

B.3.13 Bruikleenauto

 

Omschrijving:

Een auto die aan een gehandicapte verstrekt wordt op basis van bruikleen. Een bruikleenauto kan alleen dan verstrekt worden indien andere vervoersvoorzieningen voor de korte en lange afstanden geen adequate oplossing bieden.

 

Procedure:

Er dient een indicatie te zijn voor een vervoersvoorziening (zie toekenningscriteria collectief vraagafhankelijk vervoer). Het voorliggende vervoersvoorzieningen bieden echter geen adequate oplossing. Tevens is het gebruik van individueel taxi- of rolstoeltaxivervoer niet mogelijk.

Er wordt altijd een extern medisch advies gevraagd, tenzij de voorziening reeds eerder verstrekt is in het kader van de Wvg / Wmo en er ongewijzigde omstandigheden zijn.

Er is een inkomensgrens van toepassing omdat boven een bepaalde inkomensgrens het bezit van een auto als algemeen gebruikelijk wordt gezien.

Als inkomensgrens wordt gehanteerd: 1,5 x de bijstandsnorm.

 

Toekenningscriteria:

Er dient een indicatie te zijn voor een vervoersvoorziening. Het collectief (rolstoel)taxivervoer biedt echter geen adequate oplossing, zelfs niet met extra voorzieningen zoals begeleiding en/of taxi-indicatie. Bovendien is het niet mogelijk om gebruik te maken van individueel (rolstoel)taxivervoer. Geen enkel ander vervoermiddel biedt een adequate oplossing voor vervoer over de (korte en) lange afstanden. Alleen in dit geval kan een bruikleenauto de goedkoopst adequate oplossing zijn.

Aanvrager dient aangewezen te zijn op vervoer per eigen auto.

Hierbij kan gedacht worden aan mensen, die:

  • °

    tijdens het reizen specifieke zorg nodig hebben van personen en/of apparatuur, die niet verstrekt kan worden tijdens het collectief vervoer; of

  • °

    door een taxichauffeur in redelijkheid geweigerd zouden kunnen worden; of

  • °

    door zodanig ernstige zitproblemen niet in een (rolstoel)taxi plaats kunnen nemen.

 

Wijze van verstrekken:

Een auto wordt, inclusief de bijbehorende verzekeringen, in bruikleen verstrekt. De auto zal, indien noodzakelijk, aangepast worden voor de gebruiker.

 

Opmerkingen:

De Wmo verstrekt geen voorzieningen voor het werk. Indien men een bruikleenauto nodig heeft voor het werk, dan moet de auto aangevraagd worden bij de bedrijfsvereniging.

De auto wordt, inclusief de benodigde verzekering, in bruikleen verstrekt.Er zijn voorliggende voorzieningen op basis waarvan soms een bruikleenauto verkregen kan worden. Voorbeeld hiervan zijn de op 29 december 2005 in werking getreden Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) en de reeds langer bestaande WAO.  

B3.14 Buggy (aangepast)

Omschrijving:

Een (aangepast) verplaatsingsmiddel voor kinderen.

Licht gehandicapte kinderen die nog niet aan een rolstoel toe zijn kunnen worden vervoerd in een aangepaste buggy. Aangepaste buggy’s zijn breder en groter dan de buggy’s voor niet-gehandicapte gebruikers. Buggy’s bieden relatief weinig ondersteuning en zijn dan ook bedoeld voor kinderen met een redelijke zit­functie.

 

Procedure:

Aangezien een buggy ook voor niet gehandicapte kinderen een normaal vervoer­mid­del is, kan een buggy als algemeen gebruike­lijk aangemerkt worden voor kinderen tot 4 jaar. In deze situatie zal er uitdrukkelijk eerst gekeken moeten worden of een standaardvoorziening op medische gronden adequaat is.

Een buggy voor een kind vanaf 4 à 5 jaar is niet algemeen gebruikelijk en is qua maat­voe­ring ook niet in de regulie­re handel verkrijgbaar.

 

Toekenningscriteria:

De aanvrager is een kind met een (lichte) handicap, dat op medische gronden ergonomi­sche belemmeringen ondervindt bij het zich verplaat­sen buitenshuis. Een standaard buggy op medische gronden is niet adequaat.

 

Voor kinderen tot 4 jaar wordt een buggy gezien als algemeen gebrui­kelijk. Een buggy kan dan alleen verstrekt worden indien een standaard te verkrijgen buggy niet voldoet op medische gronden, omdat bijvoorbeeld meer steun nodig is dan die gegeven wordt in een standaard buggy.

 

Wijze van verstrekken:

Naturaverstrekking en persoonsgebonden budget. De buggy wordt als een rolstoelvoorziening en bij de naturaverstrekking in bruikleen verstrekt.

Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

 

B.3.15 Centrale verwarming

Omschrijving:

Een wijze van verwarming van het huis, waarbij door middel van een centrale bron en plaatsing van radiatoren in alle vertrekken van de woning, de gehele woning verwarmd kan worden.

 

Procedure:

Centrale verwarming is een algemeen gebruikelijke voorziening en wordt op grond daarvan afgewezen.

 

B.3.16 Collectief vraagafhankelijk vervoer per taxi

Omschrijving:

Vraagafhankelijke deeltaxi voor vervoer van deur tot deur in de gemeente Zutphen. De rit dient minimaal 60 minuten vooraf aange­meld te worden bij de taxicentrale. Er kan afgeweken worden van de afgesproken ophaaltijd (10 minuten voor en na het afge­sproken tijdstip). De rit zal maximaal 15 (lokaal vervoer) of anderhalf maal de kortst mogelijke reistijd (regionaal vervoer) langer duren dan een rit met een individuele taxi. De kosten worden berekend volgens het principe van de zones in het openbaar vervoer. De gemeente Zutphen kent twee zones.

Een begeleider reist gratis mee, als daar een indicatie voor is. In alle andere gevallen betaalt de begeleider het geldende tarief voor niet Wmo geïndiceerde.

 

Procedure:

De gemeente hanteert het principe van het primaat van het collectief vervoer. Dit betekent dat eerst zal worden beoordeeld of een aanvra­ger gebruik kan maken van het collec­tief vraagafhankelijk vervoer. Het recht op een collectieve vervoersvoorziening is afhanke­lijk van het inkomen. Er dienen inkomensgegevens verza­meld te worden.

 

Toekenningscriteria:

Iemand komt in aanmerking voor collectief vervoer, wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek:

- het gebruik (en/of de toegang) van het openbaar vervoer; of

- het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken.

De maximaal haalbare loopafstand is 800 meter in 20 minuten. De afstand van 800 meter is gebaseerd op de haltedichtheid van het openbaar vervoer in stedelijk gebied.

 

Wijze van verstrekken:

In natura door middel van het verstrekken van een vervoerspas­je met een magneetstrip met een uniek kenmerk. Op vertoon van dit pasje kan de aanvrager, tegen betaling van de ritprijs, onbeperkt gebruik maken van het collectief vraagafhankelijk vervoer.

Voor deze voorziening is geen persoonsgebonden budget mogelijk.

 

Opmerkingen:

Het niet aanwezig zijn of slecht bereikbaar zijn van het openbaar vervoer vanuit een woning van aanvrager wordt niet als criterium meegewogen.

Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Een therapie waardoor de angst/blokkade opgeheven kan worden is een betere oplossing. Indien het probleem therapeutisch echter niet opgelost kan worden is er wel een langdurige noodzaak voor een vervoersvoorziening.           

Voor personen die in een AWBZ voorziening verblijven met een indicatie voor de functie Verblijf, is het van belang dat een zelfstandige vervoersbehoefte wordt aangetoond. Vuistregel is dat wanneer de persoon het terrein van de instelling of de directe woonomgeving niet zelfstandig mag verlaten, er geen sprake is van een zelfstandige vervoersbehoefte.

NB: de verordening moet op dit punt zo gelezen worden dat deze beperking ook geldt voor de collectieve en individuele vervoersvoorziening.

           

Begeleiding bij vervoer    

Indien een aanvrager niet zelfstandig kan reizen, is het mogelijk om een begeleiderspas te verstrekken. De begeleider reist dan gratis mee. Daaraan kleeft overigens wél een bezwaar, omdat de begeleider óók mee moet reizen bij ritten die wél zelfstandig afgelegd kunnen worden. Dat komt bijvoorbeeld wel voor op een bekende route voor een verstandelijk gehandicapte, maar op niet voorspelbare routes aanmerkelijke onrust vertoond.

B.3.17 Douchebrancard

 

Omschrijving:

Een woonvoorziening die bedoeld is om de ergonomische belemmeringen bij het staand en zittend douchen op te heffen of te verminderen. Een douchebrancard maakt het voor de gehandicapte mogelijk om liggend te douchen. Een douchebrancard kan een vaste voorziening zijn die bevestigd wordt aan de wand of de vloer of een roerende, verplaatsbare voorziening.

Er zijn verschillende maatvoeringen mogelijk en er zijn evt. indien noodzakelijk diverse aanpassingen mogelijk.

 

Toekenningscriteria:

Aanvrager ondervindt als gevolg van een medische aandoening ergonomische belemmeringen wat betreft het staand en het zittend douchen.

Indien aanvrager afhankelijk is van hulp bij het douchen en de douchebrancard ook als verplaatsingsvoorziening gebruikt gaat worden, is het te overwegen om een verrijdbare douchebrancard te verstrekken. Hierdoor kan het aantal transfers beperkt worden.

 

Wijze van verstrekken:

Naturaverstrekking of persoonsgebonden budget.

Indien de douchebrancard als een losse voorziening verstrekt wordt, dan wordt de voorziening in natura in bruikleen verstrekt. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

 

Opmerkingen:

Indien de langdurige noodzaak van de voorziening een punt van discussie is kan een losse voorziening de meest economische keus zijn.

B.3.19 Douchestoel

Omschrijving:

Een woonvoorziening die bedoeld is om de ergonomische belemmeringen die een gehandicapte ondervindt bij het staand douche op te heffen. Een douchestoel kan een losse stoel zijn die in de doucheruimte geplaatst kan worden of een vast zitje bevestigd aan de muur of de grond.

Indien het een losse stoel betreft kan het gaan om een verrijdbare douchestoel of een niet verrijdbare douchestoel.

 

Procedure:

Bij het verstrekken van een losse douchestoel kan het noodzakelijk zijn om een passing te organiseren.

 

Toekenningscriteria:

Betrokkene ondervindt door een medische oorzaak belemmeringen bij het staand douchen.

Een douchezitje bevestigd aan de wand of de muur is vaak de meest adequate oplossing. Echter wanneer het aantal transfers beperkt dient te worden of als betrokkene ook bij de wastafel moet zitten kan een verrijdbare douchestoel een goede oplossing zijn.

 

Wijze van verstrekken:

Naturaverstrekking of persoonsgebonden budget.

Indien de douchestoel als een losse voorziening verstrekt wordt, dan wordt de voorziening in natura in bruikleen verstrekt. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

 

Opmerkingen:

Bij de keuze voor een vaste of een verplaatsbare voorziening dienen ook de belemmeringen bij het gebruik van het toilet overwogen te worden. Als roerende woonvoorziening is de douchestoel tegen geringe meerkosten ook als douche/toiletstoel aan te passen, waardoor gecombineerd gebruik mogelijk is (bijvoorbeeld de douchestoel is dan 's nachts te gebruiken als toiletstoel naast het bed).

B.3.20 Driewielfiets

Omschrijving:

Een fiets op drie wielen en meestal tevens een verlaagde en verbrede instap. Een driewielfiets is in verschillende maten en uitvoeringen verkrijgbaar.

 

Procedure:

Er dient een indicatie te zijn voor een vervoersvoorziening en het collectief vervoer alleen is niet toe­reikend om te voorzien in de vervoersbehoefte. Een driewielfiets kan verstrekt worden als vervoers­voor­ziening in plaats van het collectief vervoer of als aan­vullen­de vervoers­voorzie­ning op het collec­tief vraagafhankelijk vervoer. In het laatste geval zullen dezelfde criteria worden gehanteerd als voor een scoot­mobiel als aan­vullende vervoers­voorziening.

 

Toekenningscriteria:

Er is een medische indicatie voor een vervoersvoorziening in de vorm van collectief vraagafhankelijk vervoer.

Een driewielfiets kan verstrekt worden als aanvullende vervoersvoorziening:

Indien collectief vervoer per taxi niet toereikend is om te voorzien in de verplaatsings- en vervoersbehoefte van betrok­kene dan is een aanvullende vervoersvoorziening in de vorm van een driewielfiets mogelijk indien:

  • °

    de maximale verplaatsingsafstand (loopafstand en/of verplaatsing met een rolstoel) te beperkt is; of

  • °

    aanvrager jong is, zodat de voorzie­ning beschouwd kan worden als ontwikkelingsgericht; of

  • °

    aanvrager is verstandelijk of lichamelijk gehandi­capt; en

  • °

    de bestemmingen duidelijk omschreven zijn (o.a. bezoe­ken aan familie in de directe omgeving, bibliotheek, kapper, boodschappen voor dagelijks onderhoud), van structurele aard en in de directe woonomgeving; en

  • °

    een overdekte stalling gewaarborgd is; en

  • °

    de woonomgeving geschikt is voor gebruik van de driewiel­fiets.

Een inkomensgrens wordt niet gehanteerd.

 

Wijze van verstrekken:

Naturaverstrekking of persoonsgebonden budget. Ingeval van een naturaverstrekking, wordt de driewielfiets in bruikleen verstrekt. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

 

In geval van een naturaverstrekking dient de aanvrager een bruikleenovereenkomst te ondertekenen.

B.3.21 driewielfiets met hulpmotor

 

Omschrijving:

Een fiets met drie wielen met een hulpmotor en meestal een verlaagde en verbrede instap.

 

Toekenningscriteria:

Er is een medische indicatie voor een vervoervoorziening.

Een driewielfiets met hulpmotor kan alleen verstrekt worden als aanvullende vervoersvoorziening, indien dit de goedkoopst adequate voorziening betreft.

Hierbij zijn de criteria voor een scootmobiel als aanvullende vervoersvoorziening van toepassing. Is het collectief vervoer per taxi niet toereikend om te voorzien in de verplaatsings- en vervoersbehoefte van betrokkene, dan is het verstrekken van een driewielfiets met hulpmotor mogelijk indien:

  • °

    de noodzakelijke verplaatsingsafstand met de driewielfiets met hulpmotor redelijkerwijs te overbruggen is;; en

  • °

    er een mogelijkheid is voor stalling van de driewielfiets in of bij de woning en betrokkene zelfstandig in staat is om de driewielfiets te stallen; en

  • °

    betrokkene in staat moet zijn zelfstandig veilig aan het verkeer deel te kunnen nemen.

 

Wijze van verstrekken:

Naturaverstrekking of persoonsgebonden budget. Ingeval van een naturaverstrekking, wordt de driewielfiets in bruikleen verstrekt. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

 

Opmerkingen

In sommige gevallen zal de berging aangepast moeten worden. 

In geval van een naturaverstrekking dient de aanvrager een bruikleenovereenkomst te ondertekenen.

B.3.22 Duwwandelwagen

Omschrijving:

Een rolstoel met kleine wielen, die voortgeduwd kan worden door een begeleider.

 

Procedure:

Bij een duwwandelwagen kan onderscheid gemaakt worden tussen een transportrolstoel en een rolstoel die geschikt is voor permanent of langdurig gebruik.

 

Toekenningcriteria:

Een duwwandelwagen wordt verstrekt, indien de conditie/balans en/of de arm-hand­functie van aanvrager niet voldoende is om zich zelfstandig voort te bewegen met een handbewogen rolstoel.

 

Wijze van verstrekken:

Naturaverstrekking of persoonsgebonden budget. Ingeval van een naturaverstrekking, wordt de duwwandelwagen in bruikleen verstrekt. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

 

In geval van een naturaverstrekking dient de aanvrager een bruikleenovereenkomst te ondertekenen.

 

Opmerkingen:

Bij de verstrekking van een duwwandelwagen dient men zich te reali­seren dat aanvrager zichzelf bij gebruik van de duwwandelwagen absoluut niet kan voortbewegen, zelfs niet over heel korte afstanden.

B.3.23 Elektrische rolstoel

Omschrijving:

Een rolstoel die elektrisch wordt aangedreven en die tot doel heeft de ergonomische belemmeringen ondervon­den bij het verplaatsen in en om de woning op te heffen of te verminderen.

 

Toekenningscriteria:

Aanvrager ondervindt op medische gronden ergonomische belemmerin­gen in het zich verplaatsen in en om de woning en is permanent afhankelijk van een rolstoel. En aanvrager is niet in staat om zich met een handbewogen rolstoel over een afstand van meer dan 100 meter zelfstandig te verplaat­sen en niet in staat om zich buiten de woning over een afstand van meer dan 25 meter lopend met of zonder hulpmiddel te verplaatsen.

 

Rolstoel voor verplaatsing buitenshuis (kortdurend gebruik): aanvrager is in staat om een transfer te maken en kan zich binnenshuis nog zelfstandig verplaatsen, eventueel met ondersteuning van b.v. een loophulp­mid­del, meubilair (in deze gevallen kan gedacht worden aan bijv. een scootmo­biel)

Rolstoel voor verplaatsing binnens- en buitenshuis (permanent gebruik): aanvrager is niet of nauwelijks in staat om een transfer te maken en is daarnaast voor elke verplaat­sing binnenshuis afhanke­lijk van een rol­stoel.

 

Wijze van verstrekken:

Naturaverstrekking of persoonsgebonden budget. Ingeval van een naturaverstrekking, wordt de rolstoel in bruikleen verstrekt. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

In geval van een naturaverstrekking dient de aanvrager een bruikleenovereenkomst te ondertekenen.

 

Bij de selectie van een rolstoel spelen de volgende factoren een rol:

  • a.

    het gebruik

  • b.

    het gebruiksgebied

  • c.

    de aandrijving (mogelijkheden aanvrager of mantelzorg)

  • d.

    de zithouding

  • e.

    de meeneembaarheid

  • f.

    antropometrische gegevens.

 

Op basis van deze factoren wordt een programma van eisen opgesteld waaraan de rolstoel moet voldoen om een adequate voorziening te zijn voor de desbetreffende gebruiker. Aan de hand van dit programma van eisen wordt de goedkoopst adequate rolstoel geselecteerd d.m.v. een rolstoelpassing.

 

Opmerkingen:

Een elektrische rolstoel is over het algemeen moeilijk mee te nemen in een auto. Daarnaast kan een elektrische rolstoel defect raken. Daarom kan besloten worden om naast de elektrische rolstoel ook een handbewogen rolstoel te verstrekken.

 

Ook bij een elektrische rolstoel geldt dat aanpassingen aan de rolstoel medisch noodzakelijk moeten zijn. Regelmatig wordt gevraagd naar een hoog-/laagverstelling op een elektrische rolstoel. Dit is echter in maar weinig gevallen echt medisch noodzakelijk. Hier zal een duidelijk onderscheid gemaakt moeten worden in wat wenselijk is en wat noodzakelijk is. Alleen noodzakelijke aanpassingen aan de rolstoel worden vergoed door de Wmo.

                                        

B.3.24 fiets (verlaagd; extra verlaagd)

Omschrijving:

Een fiets met een zodanige opstap dat het been minder hoog opgetild hoeft te worden.

 

Procedure:

Een fiets met lage instap wordt beschouwd als algemeen gebruikelijk omdat deze als een standaardvoorziening verkrijgbaar is bij de fietsenhandel. Aanpassingen als een bepaald soort zadel, versnelling, afwijkende vorm van stuur, handremmen of terugtraprem zijn algemeen gebruikelijk en komen hierdoor niet voor een Wmo vergoeding in aanmerking. Ook al is er sprake van een medische noodzaak voor dergelijke voorzieningen op een fiets. 

 

Een fiets met een extra verlaagde instap van minder dan 20 cm komt nog wél voor vergoeding in aanmerking. De aanvrager kan aantoonbaar geen gebruik maken van een fiets met lage instap van minimaal 20 centimeter.

 

Opmerking:

Zie ook: fietsaanpassing           

                                  

B.3.25 Fietsaanpassingen

Omschrijving:

Een aanpassing aan de fiets.

 

Procedure:

Afwijzen indien het een aanvraag voor algemeen gebruikelijke voorzieningen betreft. Te denken valt aan bijvoorbeeld een dameszadel, beter verend zadel, versnellingen, accessoires, en dergelijke. Wel voor vergoeding kunnen in aanmerking komen die aanpassingen aan een fiets, die speciaal ontwikkeld zijn voor een gehandicapte (bijv. mogelijkheid voor ouders om een rolstoel aan te koppelen).

 

Toekenningscriteria:

Er dient een indicatie te zijn voor een vervoersvoorziening en een fietsaanpassing is op medische gronden noodzakelijk. De aanpassing dient niet algemeen gebruikelijk te zijn, maar speciaal voor een gehandicapte ontwikkeld.

 

Indien het collectief vraagafhankelijk vervoer een adequate en toereikende voorziening is, kan betrokkene een keuze maken tussen het collectief vervoer en/of een fietsaanpassing. Betrokkene dient aantoonbaar zelfstandig gebruik te kunnen maken van de fiets, dat wil zeggen op eigen kracht de fiets kunnen gebruiken, opstappen en afstappen en op verantwoorde wijze aan het verkeer deel te kunnen nemen.

 

Indien het collectief vraagafhankelijk vervoer niet toereikend is om te voorzien in de verplaatsings- en vervoersbehoefte van betrokkene dan is een aanvullende vervoersvoorziening in de vorm van een fietsaanpassing mogelijk indien:

  • °

    de maximale verplaatsingsafstand met of zonder hulpmiddel beperkt is; en

  • °

    aanvrager aantoonbaar zelfstandig gebruik kan maken van de fiets, d.w.z. op eigen kracht de fiets kan gebruiken, opstappen en afstappen en op verantwoorde wijze aan het verkeer kan deelnemen; of

  • °

    aanvrager jong is, zodat de voorziening beschouwd kan worden als ontwikkelingsgericht; en

  • °

    de bestemmingen duidelijk omschreven zijn (o.a. bezoeken aan familie in de directe omgeving, bibliotheek, kapper, boodschappen voor dagelijks onderhoud), van structurele aard en in de directe woonomgeving.

 

Wijze van verstrekken:

Fietsaanpassingen worden verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming ter hoogte van de werkelijke kosten van de aanpassing.

 

B.3.26 Fietszitjes voor kinderen

 

Omschrijving:

Fietszitjes speciaal ontwikkeld voor gehandicapte kinderen. Het gaat hierbij om speciale fietszitjes en niet om algemeen verkrijgbare fietszitjes.

 

Procedure:

Er dient een indicatie te zijn voor een vervoersvoorziening. Indien het gaat om een normaal in de winkel verkrijgbaar kinderfietszitje, dan dient de aanvraag als een algemeen gebruikelijke voorziening afgewezen te worden.

 

Toekenningscriteria:

Er dient een indicatie te zijn voor een vervoersvoorziening.

Het kind kan om medische redenen niet anders op de fiets vervoerd worden dan in een speciaal ontwikkeld fietszitje.

 

Wijze van verstrekken:

Naturaverstrekking of persoonsgebonden budget. Ingeval van een naturaverstrekking, wordt het fietszitje in bruikleen verstrekt. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

 

Opmerkingen:

In sommige gevallen kan het zijn dat het fietszitje alleen verstrekt kan worden samen met een verlengde fiets, omdat het fietszitje niet veilig op een normale fiets bevestigd kan worden.

                                              

B.3.27 Gemeenschappelijke ruimte (Aanpassingen aan)

 

Omschrijving:

Een aanpassing aan de gemeenschappelijke ruimte die een gehandicapte moet gebruiken om zijn eigen woning te bereiken. Het gaat in dit geval meestal om entrees en portieken.

Voor vergoeding komen de volgende aanpassingen voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking:

  • 1.

    Het verbreden van de toegangsdeuren;

  • 2.

    Het aanbrengen van elektrische deuropeners;

  • 3.

    Aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw (mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel);

  • 4.

    Drempelhulpen of vlonders;

  • 5.

    Het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning;

  • 6.

    Een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw;

  • 7.

    Het aanbrengen van een traplift.

 

Toekenningscriteria:

De gehandicapte kan zonder aanpassing van de gemeenschappelijke ruimte zijn woning niet bereiken op medische gronden.

 

Wijze van verstrekken:

De aanpassingen worden verstrekt als financiële tegemoetkoming; de onroerende woonvoorziening wordt eigendom van de woningeigenaar.

 

Opmerkingen:

Een gemeenschappelijke ruimte kan niet aangepast worden met een traplift.

Ook bij aanpassing van de gemeenschappelijke ruimte wordt altijd uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening.

                                                                           

B.3.27 Gesloten elektrische buitenwagen

 

Omschrijving:

Een gesloten elektrische buitenwagen is een specifiek gehandicaptenvoertuig. Het is dan ook als zodanig omschreven in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens en moet aan bepaalde eisen voldoen ("voertuig dat is ingericht voor het vervoer van een invalide, niet breder dan 1,10 meter (exclusief spiegels) en niet uitgerust met een motor dan wel uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van ten hoogste 50 cm³ of met een elektromotor").

Het is wettelijk vereist dat de bestuurder in het bezit is van een brommercertificaat of rijbewijs omdat de snelheid hoger is dan 25 km/uur.

 

Procedure:

Er dient een indicatie te zijn voor een vervoersvoorziening. En het collectief (rolstoel)taxivervoer is geen adequate voorziening. Er zal altijd een extern medisch advies worden aangevraagd, tenzij de voorziening al eerder is verstrekt in het kader van de Wvg en er sprake is van onveranderde omstandigheden. De externe adviseur dient in alle gevallen te rapporteren of aanvrager gebruik kan maken van een elektrische buitenwagen en of deelname aan het verkeer verantwoord is.

 

Toekenningscriteria:

Er dient een indicatie te zijn voor een vervoersvoorziening (zie toekenningscriteria collectief vraagafhankelijk vervoer). Het gebruik van collectief (rolstoel)taxivervoer is echter op medische gronden niet mogelijk, zelfs niet met extra voorzieningen zoals begeleiding en/of taxi-indicatie. Ook het gebruik van individueel taxi- of rolstoeltaxivervoer, of een open elektrische buitenwagen (scootmobiel) is niet mogelijk. Een gesloten elektrische buitenwagen kan alleen dan verstrekt worden wanneer aanvrager is aangewezen op eigen vervoer. Een gesloten elektrische buitenwagen kan verstrekt worden indien het de goedkoopst adequate voorziening betreft.

Aanvrager moet aantoonbaar zelfstandig gebruik kunnen maken van de gesloten elektrische buitenwagen en moet veilig aan het verkeer deel kunnen nemen.

 

Wijze van verstrekken:

Naturaverstrekking of persoonsgebonden budget. Ingeval van een naturaverstrekking, wordt het de gesloten elektrische buitenwagen in bruikleen verstrekt. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

In geval van een naturaverstrekking dient een bruikleenovereenkomst ondertekend te worden.

B.3.28 Handbewogen rolstoel

 

Omschrijving:

Een voorziening die tot doel heeft de ergonomische belemmeringen ondervonden bij het verplaatsen in en om de woning op te heffen of te verminderen. De rolstoel kan voortbe­wogen worden door de aanvrager of door een ander persoon geduwd worden. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen duwwandelwagens of zelfbewegers. Het gaat dus niet om een rolstoel die elektrisch is aangedreven (zie hiervoor elektrische rolstoe­len).

 

Het gaat niet om hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, zoals loophulpmiddelen en werkstoe­len (ook wel binnen­stoelen genoemd). Deze laatste zijn vaak voorzien van meerdere zwenkwieltjes, maar niet geschikt voor verplaatsing buitenshuis.

 

Toekenningscriteria:

Aanvrager ondervindt op medische gronden ergonomische belemmeringen in het zich verplaatsen in en om de woning en is niet in staat om zich buiten de woning over een afstand van meer dan 500 meter lopend met of zonder hulpmiddel te verplaatsen. Er kan op medische gronden een onderscheid gemaakt worden in het gebruiks­doel van de rolstoel:

  • 1.

    Rolstoel voor verplaatsing buitenshuis (kortdurend gebruik): aanvrager is in staat om een transfer te maken en kan zich binnenshuis nog zelfstandig verplaat­sen, eventu­eel met ondersteuning van bijv. een loophulp­mid­del of meubilair.

  • 2.

    Rolstoel voor verplaat­sing binnens- en buitenshuis (semi-permanent ge­bruik): aanvrager is in staat om, al dan niet met hulp, een transfer te maken naar een standaardstoel. Verplaatsing van meer dan enkele meters binnens­huis is niet mogelijk zonder een rolstoel.

  • 3.

    Rol­stoel voor verplaatsing binnens- en buitenshuis (permanent gebruik): aanvrager is niet of nauwelijks in staat om een transfer te maken en is daarnaast voor elke verplaatsing binnenshuis afhanke­lijk van een rol­stoel.

 

Wijze van verstrekken:

Naturaverstrekking of persoonsgebonden budget. Ingeval van een naturaverstrekking, wordt de rolstoel in bruikleen verstrekt. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

In geval van een naturaverstrekking dient de aanvrager een gebruikersovereenkomst te verstrekken.

                                                                   

Opmerkingen:

Bij de selectie van de rolstoel spelen de volgende criteria een rol:

  • a.

    het gebruik

  • b.

    het gebruiksgebied

  • c.

    de aandrijving (mogelijkheden aanvrager of mantelzorg)

  • d.

    de zithouding

  • e.

    de meeneembaarhei­d

  • f.

    an­tropometrische gegevens

Op basis van deze factoren wordt een programma van eisen opgesteld, waaraan de rolstoel moet voldoen om een adequate voorziening te zijn voor de desbetreffende gebruiker. Aan de hand van dit programma en door middel van een passing wordt de goedkoopst adequate rolstoel geselec­teerd.

B.3.29 hendelmengkranen

Omschrijving:

Een kraan die door middel van één hendel open en dicht gedaan kan worden. Door de hendel te bewegen kan ook de temperatuur van het water geregeld worden. Het kost minder kracht om deze kraan te bedienen en men hoeft geen draaibeweging meer te maken om de kraan te openen.

 

Toekenningscriteria:

Hendel mengkranen zijn vrij verkrijgbaar en niet of nauwelijks duurder dan gewone mengkranen. Hendelmengkranen zijn daarom een algemeen gebruikelijke voorziening en worden op grond daarvan afgewezen. Uitzondering op deze regel is de kraan met een verlengde hendel.

 

B.3.30 Hobbyruimten (aanpassingen aan)

Omschrijving:

Een aanpassing aan een woonruimte die gebruikt wordt voor het uitoefenen van een hobby. Een hobbyruimte is niet een primaire woonruimte.

Procedure:

Bij woningaanpassingen gaat het om het opheffen van ergonomische belemmeringen die het normale gebruik van de woning betreffen. Het gaat hierbij om normale elementaire woonfuncties zoals slapen, eten en lichaamsreiniging. Het gebruik van een hobby-, werk-, of recreatieruimte valt niet onder de compensatieplicht van de gemeente.

 

B.3.31 Intercom

 

Omschrijving:

Een intercom is een huistelefoon met luidspreker(s). Het is communicatieapparatuur en valt daardoor niet onder de Wmo aanpassingen, maar onder de AWBZ. Aanpassingen die noodzakelijk zijn om de intercom te bedienen vallen wel onder de werking van de Wmo. Denk hierbij aan het aanbrengen van een verlengsnoer en/of handzender of het verplaatsen van de intercom.

 

Toekenningscriteria:

Aanpassingen aan de intercom kunnen worden verstrekt indien betrokkene problemen heeft met het tijdig bereiken van de voordeur in normale omstandigheden indien er aangebeld wordt. Betrokkene kan de voordeur wel bereiken, maar de intercom niet bedienen, vanwege ergonomische belemmeringen.

 

Wijze van verstrekken:

Aanpassingen aan de intercom worden als onroerende woonvoorziening in eigendom verstrekt. Verstrekking kan in natura of als persoonsgebonden budget.

 

Opmerkingen:

Indien een intercom aangevraagd wordt door ouders van gehandicapte kinderen, die bijvoorbeeld op een andere verdieping slapen dan wordt een intercom niet vergoed. Het gaat in dit geval om een spreek-/luisterverbinding, dat gebruikt wordt als communicatiemiddel. Communicatiemiddelen vallen onder de AWBZ en worden niet in het kader van de Wvg vergoed.

 

B.3.32 Keuken aanpassingen

Omschrijving:

Een voorziening in de vorm van aanpassing aan en/of verbouwing van de keuken.

Te denken valt hierbij aan bijv.:

  • a.

    verhoging/verlaging van het aanrecht;

  • b.

    het ophangen van keukenkastjes op een andere hoogte;

  • c.

    het plaatsen van apparatuur op een sokkel;

  • d.

    het plaatsen van een adequate keukenkraan;

  • e.

    het gedeeltelijk onderrijdbaar maken van het aanrecht;

  • f.

    het in hoogte verstelbaar maken van het aanrecht;

  • g.

    en indien van toepassing het creëren van vervangende kastruimte;

  • h.

    verrijd­ba­re kasten, korven, etc.

 

Aanpassing/verbouwing van een keuken valt onder een onroerende woonvoorzie­ning.

 

Toekenningscriteria:

Aanvrager ondervindt op medische gronden ergonomische belemmeringen in het normale gebruik van de keuken en zonder aanpassingen is gebruik van de keuken niet mogelijk.

 

Wijze van verstrekken:

Aanpassingen aan of verbouwing van een keuken vallen onder de onroerende woonvoorzieningen en worden verstrekt in eigendom van de eigenaar van de woning. Dit kan in natura of als persoonsgebonden budget.

 

Opmerkingen:

  • °

    Indien gebruik wordt gemaakt van een trippelstoel (hoog/laag verstelbaar), is een in hoogte verstelbare keuken niet noodzakelijk, maar kan volstaan worden met het (gedeeltelijk) onderrijdbaar maken van het aanrecht. Vaak kan volstaan worden met het verwijderen van een kastdeurtje. Eventueel kan aan de voorkant van het aanrecht een beugel aangebracht worden, indien aanvrager niet met de voeten bij de grond kan komen om zich voort te bewegen.

  • °

    Indien aanvrager rolstoelafhankelijk is en er is een partner die dezelfde keuken gebruikt, dan kan een hoog/laag verstelbare keuken eventu­eel noodzakelijk zijn. Afhankelijk van de taakverdeling tussen de part­ners/huisgenoten kan de goedkoopst/adequate voorziening ook een op 2 verschil­lende hoogten geplaatst werkblad zijn.

                                      

  • °

    Een elektrische hoog/laag keuken wordt alleen dan verstrekt, indien de werkhoogten van beide partners verschillend zijn en beide partners dusdanige belemmeringen ondervinden in de handfunctie, dat voor beiden een handmatige verstelling niet te bedienen is.

In een keuken zitten standaard 3 kastjes onder het aanrecht en 2 kastjes boven het aanrecht, meer kastruimte wordt door de Wmo niet vergoed. Alle keukenapparatuur wordt als algemeen gebruikelijk aangemerkt.

  

B.3.33 Mobiele telefoon 

Omschrijving:

Een algemeen gebruikelijk communicatiemiddel.

 

Procedure:

Afwijzen op basis van de Verordening maatschappelijke ondersteuning.

 

Opmerkingen:

Een mobiele telefoon wordt nog wel eens aangevraagd door mensen die een scootmobiel hebben. Zij zijn bang dat er onderweg iets gebeurt met de scootmobiel zodat zij niet meer verder kunnen rijden. Zij zouden dan graag de beschikking hebben over een mobiele telefoon zodat zij hulp kunnen vragen. Een mobiele telefoon is echter een algemeen gebruikelijk middel en is gewoon in de winkel verkrijgbaar.

  

B.3.34 Papegaai

 

Omschrijving:

Het betreft hier geen huisdier, maar een handgreep aan een koord of ketting die aan wand of plafond is bevestigd en die boven het hoofdeinde van een bed hangt. Het is een hulpmiddel om de ergonomische belemmeringen die een gehandicapte ondervindt bij het omhoog komen uit bed op te heffen of te verminderen.

Een papegaai kan ook als losse voorziening worden verstrekt, die bij het bed hoort. Indien het een losse voorziening betreft dient de aanvraag ingediend te worden bij de ziektekostenverzekeraar. Indien het een vaste voorziening betreft (bevestigd aan het plafond of aan de wand) betreft het een Wmo aanvraag.

 

Procedure:

Valt onder woonvoorzieningen.

Indien het een losse papagaai betreft: afwijzen op grond van artikel 1.2 lid 3 onder b (geen voorziening kan worden toegekend voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of enige privaatrechtelijke overeenkomst of verbintenis aanspraak op de voorziening bestaat).

 

Toekenningscriteria:

Aanvrager kan niet redelijkerwijs zelfstandig draaien en/of omhoog komen vanuit een liggende positie zonder een hulpmiddel boven het bed en het bevestigen van een papegaai is langdurig noodzakelijk, dus geen tijdelijk verpleegartikel.

 

Wijze van verstrekken:

De papegaai wordt in eigendom verstrekt. Verstrekking kan in natura of als persoonsgebonden budget.

B.3.35 Patiëntenlift

 

Omschrijving:

Patiëntenliften zijn hulpmiddelen voor het boven en buiten de inrichtingselementen brengen van personen, die niet zelf voor de duur van dit transport, de totale lichaamsondersteunende kracht kunnen leveren.

 

Er zijn verschillende typen patiëntenliften:

  • a.

    patiëntenliften over de vloer verrijdbaar (verplaatsingsbeweging over de vloer vindt met de hand plaats) zowel staliften als tilliften voorzien van een tilmat vallen hieronder;

  • b.

    patiëntenliften via een bovenrail verrijdbaar (zowel met de hand als elektrisch  verplaatsbaar);

 

Er zijn verschillende mogelijkheden:

  • a.

    rail alleen voor een bepaalde transfer;

  • b.

    rail voor verplaatsing over een bepaald traject;

Afhankelijk van de te verwachten transfers en hun bestemming, de mogelijkheden van de gehandicapte en van de indeling van de woning en de aanwezige inrichtingselementen kan een keus voor een van de typen patiëntenliften gemaakt worden.

 

Procedure:

Bij het verstrekken van patiëntenliften dient tijdens de procedure bekeken te worden of het een voorziening betreft die verstrekt moet worden in het kader van de thuiszorg of van de Wmo.

Indien de patiëntenlift alleen door professionele hulpverleners wordt gebruikt (o.a. Thuiszorg), dient een aanvraag ingediend te worden bij de werkgever van de hulpverlener. Het betreft dan immers een voorziening die op basis van de ARBO-wetgeving door de werkgever aan het personeel verstrekt moet worden (de ARBO-wetgeving stelt n.l. dat een hulpverlener niet meer dan 15 kg. mag tillen).

 

Toekenningscriteria:

De gehandicapte ondervindt belemmeringen om zelfstandig of met hulp transfers te maken vanuit en naar verschillende inrichtingselementen in de woning (bijvoorbeeld van bed in rolstoel, bed naar douche etc.). Indien het alleen een verplaatsingsprobleem betreft van bed in rolstoel dient eerst bekeken te worden of een hoog-laag bed geen oplossing kan bieden (deze voorziening is aan te vragen bij de ziektekosten­verzekeraar).

Er moet sprake zijn van een individuele tilsituatie, waarbij de te verstrekken patiëntenlift niet alleen gebruikt wordt door professionele hulpverleners.

 

Wijze van verstrekken:

Verstrekking in natura en als persoonsgebonden budget. Indien het een plafondrail betreft komt het hele systeem bij de naturaverstrekking als onroerende woonvoorziening in bruikleen van de woningeige­naar, waarbij de eventueel benodigde tilmat als roerende woonvoorziening wordt verstrekt. Ook de roerende voorziening (een over de vloer verrijdbare tillift) wordt bij de naturaverstrekking in bruikleen gegeven. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

 

 Opmerkingen:

Bij de keuze voor de tilmat dienen ook de mogelijkheden van de aanvrager en het gebruik vastgesteld te worden. Indien de tillift tevens wordt gebruikt voor transfers naar toilet, onder de douche of in bad, zullen er eventueel extra tilmatten of aanvullende voorzieningen verstrekt moeten worden. In dit geval is er namelijk sprake van meerdere tilsituaties, waarbij de aanvrager de ene keer nat, de andere keer droog wordt getild.

De adviseur moet uitspraken kunnen doen welke voorziening in ieder geval getroffen moeten worden.                           

B.3.36 Rolstoelaanpassingen

 

Omschrijving:

Een aanpassing aan een rolstoel die tot doel heeft de rolstoel adequaat te maken en de belemmeringen die aanvrager ondervindt bij het gebruik van de rolstoel te vermin­de­ren of op te heffen.

Daarbij gaat het niet om middelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet  Bijzondere Ziektekosten of andere wet of regeling.

 

Toekenningscriteria:

Er dient een indicatie te zijn voor een rolstoel.  De aanvrager ondervindt op medische gronden ergonomische belemmeringen bij het zich verplaatsen in en om de woning. Zie ook: toekenningscriteria handbewogen rolstoel. De aanpassing moet tot doel hebben de rolstoel die aanvrager gebruikt adequaat te maken om de ergono­mische belemme­rin­gen die aanvrager ondervindt bij het verplaatsen met de rolstoel op te heffen of te verminderen.

Er moet altijd sprake zijn van medisch noodzakelijke aanpassingen en accessoires komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Wijze van verstrekken:

Aanpassingen aan een rolstoel worden als onderdeel van of in combinatie met de rolstoel in bruikleen verstrekt.

 

Opmerkingen:

Bij aanpassingen aan een rolstoel kan gedacht worden aan:

  • a.

    Relatief eenvoudige standaardaanpassingen, zoals een stokhouder, comfort-beensteunen,  hoofdsteun, spaakbeschermers, schootskleed e.d..

  • b.

    Meer complexe individuele aanpassingen, zoals anatomisch gevormde rugsteunen, op maat gemaakte aanpassingen.

B.3.37 Rolstoelfiets

 

Omschrijving:

Een fiets waar een rolstoel aangekoppeld kan worden voor het vervoer van (bijna) rolstoelafhankelijke mensen.

 

Procedure:

Een rolstoelfiets kan verstrekt worden i.p.v. het collectief vervoer of als aanvullende vervoersvoorziening.

 

Toekenningscriteria:

Er is een indicatie voor een vervoersvoorziening in de vorm van collectief vervoer, zie toekenningscriteria collectief vervoer. De rolstoelfiets kan verstrekt worden naast het collectief vervoer of als aanvullende vervoersvoorziening.

  • 1)

    In plaats van het collectief vervoer Naast het collectief vervoer kan betrokkene kiezen voor een rolstoelfiets.

  • 2)

    Als aanvullende vervoersvoorziening

 

Een rolstoelfiets kan toegekend worden als aanvulling op het collectief vervoer per taxi voor personen die een elektrische rolstoelindicatie hebben, maar door een lichamelijke of geestelijke handicap geen elektrische rolstoel kunnen besturen en zich dus buitenshuis niet kunnen verplaatsen.

 

Wijze van verstrekken:

Verstrekking in natura en als persoonsgebonden budget. In geval van een naturaverstrekking, wordt de rolstoelfiets bruikleen vertrekt. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

 

Opmerkingen:

Een rolstoelfiets wordt ook wel verstrekt indien een kind de beschikking heeft over een elektrische binnen-/buitenrolstoel.

    

B.3.38 Rolstoeltaxivervoer

 

Omschrijving:

Een taxi met de mogelijkheid hierin een persoon in een rolstoel gezeten te vervoeren.

 

Toekenningscriteria:

Er dient een indicatie te zijn voor een vervoersvoorziening in de vorm van collectief vervoer (CVV) (zie toekenningscriteria collectief vervoer). Het collectief vervoer is tevens op vervoer per rolstoel ingesteld.  De aanvrager moet in een rolstoel vervoerd worden en kan geen transfer maken van rolstoel naar autostoel.

 

Wijze van verstrekken:

Binnen Zutphen in de vorm van collectief rolstoeltaxivervoer, waarvoor dezelfde regels van toepassing zijn als voor het collectief vervoer. Het CVV rijdt zowel binnen als buiten de gemeentegrenzen.

 

Opmerkingen:

Het CVV kan een (opklapbare) rolstoel altijd meenemen. Bij het aanmelden geeft de gebruiker aan dat hij/zij een rolstoel heeft en of hij/zij zittend in de rolstoel vervoerd moet worden.

Indien rolstoeltaxivervoer verstrekt wordt dient de rolstoel voorzien te worden van een mogelijkheid een taxifixatieklem te bevestigen. De rolstoel  kan dan veilig in de rolstoeltaxi. Deze bevestiging voor de klem wordt ook door de Wmo vergoed. De taxiklem hoort bij de inventaris van de bus.

        

B.3.39 Sanering

 

Omschrijving:

Woningsanering is een aanpassing van de woning door vervanging van de vloerbedekking en/of de gordijnen in verband met CARA.

 

Klachten die verband houden met luchtwegaandoeningen kunnen verminderen als enerzijds de woning schoon en vetvrij gehouden wordt en anderzijds door bij de inrichting van de woning rekening te houden met het gebruik van gladde of synthetische materialen.

In het kader van de Wmo kan iemand in aanmerking komen voor sanering van de vloerbedekking en/of de gordijnen van woon- en slaapkamer. Er bestaat hier een afstemmingsvraagstuk met de AWBZ. Hier kan aanvrager een aanvraag doen voor bijvoorbeeld allergeen- en stofdichte matras- en kussenhoezen.

 

Procedure:

Er zal bijna altijd een extern medisch advies aangevraagd worden.

 

Toekenningscriteria:

Aanvrager ondervindt op medische gronden belemmeringen in de woning en er is een aantoonbare allergie voor huis(stof)mijt. Het moet op medische gronden noodzakelijk zijn dat de vloerbedekking en/of de gordijnen in de desbetreffende ruimte direct of zo snel mogelijk vervangen dient te worden.

Indien de aanvrager bij aanschaf van de artikelen redelijkerwijs had kunnen weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen in deze artikelen zou reageren wordt geen vergoeding verleend.

Indien de aanvrager verhuist wordt geen tegemoetkoming uitbetaald omdat het algemeen gebruikelijk is dat bij verhuizing nieuwe vloerbedekking wordt aangeschaft.

Zie ook: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen.

 

Wijze van verstrekken:

Een woningsanering wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de kosten van de aan te schaffen vloerbedekking en/of gordijnen. De hoogte van de tegemoetkoming is afhankelijk van het te vervangen middel.

 

Opmerkingen:

In de woon- en de slaapkamer zijn de contacten met huisstofmijt het grootst. Meestal is dan ook alleen vervanging van de vloerbedekking en/of de gordijnen noodzakelijk in de woon- en slaapkamer.

B.3.40 Scootmobiel/ duoscootmobiel

 

Omschrijving:

Scootmobielen, ook wel plateaurolstoelen of open elektrische buitenwagens met een eigen aandrijving. Het is een elektrisch aangedreven driewieler met kleine wielen onder een platte bodem waarop een stoel is bevestigd. Een scootmobiel wordt gebruikt voor het zich verplaatsen buitenshuis in de directe woonomgeving. De maximale actieradius bedraagt ongeveer 30 km. De maximum snelheid bedraagt ongeveer 15 km/uur.

Op een duoscootmobiel is plaats voor een tweede persoon.

 

Procedure:

Een scootmobiel kan verstrekt worden als een vervoersvoorziening.

Een duo scootmobiel kan alleen dan worden toegekend als twee mensen (partners) gebruik moeten maken van een scootmobiel.

 

Toekenningscriteria:

Een scootmobiel kan verstrekt worden als vervoersvoorziening.

Als vervoersvoorziening:

Er dient een indicatie te zijn voor collectief vervoer (zie toekenningscriteria collectief vervoer). Indien het collectief vervoer per taxi niet toereikend is om te voorzien in de verplaatsings- en vervoersbehoefte van betrokkene dan is een aanvullende vervoersvoorziening in de vorm van een scootmobiel mogelijk, indien:

  • °

    Aanvrager een beperkte verplaatsingsafstand heeft, met of zonder hulpmiddel; en

  • °

    de bestemmingen duidelijk omschreven zijn (o.a. bezoeken aan familie in de directe omgeving, bibliotheek, kapper, boodschappen voor dagelijks onderhoud) en van structurele aard, bestemmingen zijn in de directe woonomgeving; en

  • °

    de woonomgeving geschikt is voor het gebruik van een scootmobiel (of in redelijkheid geschikt te maken); en

  • °

    er een mogelijkheid is voor stalling van de scootmobiel in of bij de woning en betrokkene zelfstandig in staat is om de scootmobiel te stallen en op te laden; en

  • °

    betrokkene moet in staat zijn zelfstandig de scootmobiel te besturen; dit houdt tevens in dat betrokkene in staat moet zijn zelfstandig en veilig aan het verkeer deel te kunnen nemen.

Wijze van verstrekken:

Naturaverstrekking en als persoonsgebonden budget. Een scootmobiel wordt in geval van een naturaverstrekking in bruikleen verstrekt. Betrokkene dient dan een bruikleenovereenkomst te ondertekenen. Ook de roerende voorziening (een over de vloer verrijdbare tillift) wordt bij de naturaverstrekking in bruikleen gegeven. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

 

Opmerkingen:

Bij de verstrekking van een scootmobiel dient duidelijk in kaart te worden gebracht wat de vervoersbehoefte van betrokkene is. Er dient bij de verstrekking van een scootmobiel goed bekeken te worden of een (duo)scootmobiel de goedkoopst adequate voorziening is.

In sommige gevallen kan ook voorzien worden in een duwrolstoel en de regiotaxi.

Er bestaat de mogelijkheid om bij verstrekking van een scootmobiel ook enkele rijlessen aan te vragen, indien betrokkene moeite heeft met het rijden met een scootmobiel of indien twijfels bestaan over de veiligheid van het rijden met een scootmobiel door betrokkene. Er wordt een drietal rijlessen verstrekt.

B.3.41 Speelvoertuigen

 

Omschrijving:

Er zijn voor jonge gehandicapte kinderen voorzieningen beschikbaar die het midden houden tussen (therapeutische) speelvoertuigen en mobiliteitshulpmiddelen. Het gaat hierbij om speelmobielen en kruiphulpmiddelen. Voor de ontwikkeling van gehandicapte kinderen zijn deze voertuigen belangrijke voorzieningen.

 

Toekenningcriteria:

Er dient een indicatie te zijn voor een rolstoel. Het kind kan zich niet kruipend of lopend verplaatsen en dit zou gezien de leeftijd van het kind al wel moeten kunnen.

De voorziening kan toegekend worden indien dit van belang is voor de ontwikkeling van het kind en een handbewogen rolstoel biedt géén adequate oplossing.

 

Wijze van verstrekken:

Verstrekking in natura en als persoonsgebonden budget. Bij verstrekking in natura wordt de voorziening in bruikleen verstrekt. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

 

Opmerkingen:

Normaal gesproken wordt een speelvoertuig in plaats van een rolstoel verstrekt. Het kan echter in uitzonderingsgevallen voorkomen dat jonge kinderen al overweg kunnen met een rolstoel, maar om te kunnen spelen met leeftijdsgenootjes toch ook een beroep doen op een speelvoertuig als extra voorziening. Eventueel kan dan op basis de hardheidsclausule toch een rolstoel én een speelvoertuig verstrekt worden. Het speelvoertuig kan dan gezien worden als een ontwikkelingsgerichte voorziening (in tegenstelling tot bijvoorbeeld een driewielfiets).

    

B.3.42 Sportrolstoel

Omschrijving:

Een rolstoel speciaal geschikt voor het beoefenen van gehandicaptensport. De rolstoelen vertonen meestal de volgende kenmerken:

  • a.

    scheefstand van de grote wielen, ter voorkoming van inklemming van de handen als men langs elkaar rijdt en ter vergroting van de stabiliteit.

  • b.

    een instelbare wielbasis.

  • c.

    een doorlopende voetenplank.

  • d.

    niet vouwbaar frame (box-frame)

 

Procedure:

Het bedrag wordt in een keer betaald, nadat de stoel is aangeschaft.

 

Toekenningscriteria:

Aanvrager moet voor sportbeoefening om medische redenen aangewezen zijn op een rolstoel.

Aanvrager moet in staat zijn tot en aantoonbaar in de praktijk deelnemen aan een tak van sport.

Er geldt geen inkomensgrens voor het verstrekken van een sportrolstoel (zie Besluit financiële tegemoetkomingen Voorzieningen Gehandicapten).

 

Wijze van verstrekken:

Een sportrolstoel wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en/of onderhoud van een sportrolstoel. De vergoeding kan één keer in de drie jaar worden verstrekt.

Opmerkingen:

Alleen een sportrolstoel valt onder het voorzieningenbeleid van de Wmo. Andere sportvoor­zieningen (zoals bijvoorbeeld een zitski) vallen niet onder het verstrekkingenbeleid van de Wmo.

 

B.3.43 Tandem

Omschrijving:

Een rijwiel voor twee fietsende personen achter elkaar.

Een fietsmogelijkheid voor personen die zonder hulp van een bestuurder niet zelfstandig tot fietsen in staat zijn. Hierbij kan gedacht worden aan visueel gehandicapten (slechtzienden of blinden) of aan sommige groepen motorisch gehandicapten of aan verstandelijk gehandicapten, waarvoor het noodzakelijk is dat een ander een vast tempo aangeeft en het stuur ter hand neemt.

 

Procedure:

Een tandem kan ver­strekt worden in plaats van collectief vervoer per taxi als goedkoopst adequate vervoersvoorziening of als een aanvullende vervoersvoorziening voor kinderen.

 

Toekenningscriteria:

Er is een indicatie voor een vervoersvoorziening (zie toekenningscriteria collectief vervoer). Een tandem kan tevens toegekend worden als aanvulling op het collectief vervoer voor kinderen:

  • a.

    als zij nog niet in staat zijn zelfstandig sociale contacten te onderhouden door middel van het collectief vervoer en

  • b.

    waarbij de voorziening ingezet wordt om vaardigheden te ontwikkelen om zelfstandig sociale contacten te kunnen onderhouden (ontwikkelingsgericht).

  • c.

    als zij verstandelijk en/of lichamelijk gehandicapt zijn.

 

Wijze van verstrekken:

Verstrekking in natura en als persoonsgebonden budget. Bij verstrekking in natura wordt de voorziening in bruikleen verstrekt. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.  Bij de naturaverstrekking is een bruikleenovereenkomst van toepassing.

 

Opmerkingen:

De tandem valt niet onder de compensatieplicht van de gemeente in het kader van de Wmo, als de voorziening louter gericht is op ontwikkeling en ontspanning. Alleen als er sprake is van een aantoonbare vervoersbehoefte kan een derge­lijke voorziening worden verstrekt. De gemeente Zutphen wil vooral de jonge groep gehandicapten, die anders de ervaring van fietsen moeten missen, door het ontwik­kelingsgericht toekennen van een tandem toch tegemoet ko­men.

Oudere gehandicapten kunnen alleen dan voor een tandem in aanmerking komen bij een indicatie voor een ver­voersvoorziening en met een aantoonbare vervoersbehoefte voor een tandem.   

B.3.44 Thermostaatkraan

 

Omschrijving:

Een kraan waarbij men voordat men de kraan opent de temperatuur van het water in kan stellen. Bij gebruik van deze kraan hoeft men dus niet meer het koude en warme water te mengen.

 

Toekenningscriteria:

Een thermostaatkraan is een algemeen gebruikelijke voorziening en komt niet voor vergoeding in aanmerking. Uitzondering op deze regel is de situatie waarin de aanvrager voor het eerst en plotseling geconfronteerd wordt met een beperking waardoor de temperatuur onvoldoende kan worden waargenomen of ingesteld. Voorbeeld hiervan kan een hemiplegie zijn.

B.3.45 Toilet op etage

 

Omschrijving:

Een woonvoorziening die bedoeld is om ergonomische belemme­ringen bij het traplopen en de toiletgang te verminderen of op te heffen. Dit kan een vaste voorziening zijn of indien goedkoopst adequaat een toilet met vermaler.

 

Procedure:

Bij het verstrekken van een toilet op de etage dient zorgvul­dig de goedkoopst/adequate voorziening afgewogen te worden, zowel bouwtechnisch als ook de afweging tot verstrekking van een toiletstoel.

 

Toekenningscriteria:

  • a.

    Aanvrager ondervindt belemmeringen bij het traplopen; en

  • b.

    Aanvrager maakt 's nachts regelmatig gebruik van het toilet en de afstand naar het toilet beneden is met moeite overbrug­baar; en

  • c.

    Aanvrager woont zelfstandig en er is geen ander persoon aanwezig, die ondersteuning kan bieden bij het legen van een toiletstoel en aanvrager ondervindt zelf dusdanige belem­meringen bij het traplopen dat het zelfstandig legen van een po niet mogelijk is; en/of

 

Indien de langdurige noodzaak van de voorziening een punt van discussie is kan een losse voorziening de meest economische keus zijn.

 

Wijze van verstrekken:

Als onroerende woonvoorziening in eigendom van de woningeige­naar.

 

Opmerkingen:

Voor vaststelling van een indicatie voor een toilet op de etage zal beoordeeld moeten worden wat de goedkoopst/adequate voorziening is. Vaak is een toiletstoel een adequate voorziening.

B.3.46 Transferhulpmiddelen

Omschrijving:

Transferhulpmiddelen zijn hulpmiddelen voor het verticaal verplaatsen van personen die zich niet staand kunnen verplaatsen.

 

Procedure:

Bij het verstrekken van transferhulpmiddelen dient tijdens de procedure bekeken te worden of het een voorziening betreft die verstrekt moet worden in het kader van de Thuiszorg of van de Wmo. Indien het transferhulpmiddel alleen door professionele hulpverleners wordt gebruikt (o.a. Thuiszorg), dient de aanvraag ingediend te worden bij de werkgever van de hulpverlener. Het betreft dan immers een voorziening die op basis van de ARBO-wetgeving door de werkgever aan het personeel verstrekt dient te worden.

 

Toekenningscriteria:

De gehandicapte ondervindt door een medische noodzaak belemmeringen in het staand maken van een transfer en is hiervoor aangewezen op een hulpmiddel (bijvoorbeeld van bed naar rolstoel, van rolstoel in de auto, enz.).

Er moet sprake zijn van een individuele tilsituatie, waarbij het te verstrekken hulpmiddel niet alleen gebruikt wordt door professionele hulpverleners.

 

Wijze van verstrekken:

Verstrekking in natura en als persoonsgebonden budget. Bij verstrekking in natura wordt de voorziening Afhankelijk van het soort middel in bruikleen of in eigendom verstrekt.

Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

 

Opmerkingen:

Er kan hierbij gedacht worden aan een transferplank.

    

B.3.47 Traplift

 

Omschrijving:

Een woonvoorziening die bedoeld is om ergonomische belemmeringen bij het traplopen op te heffen (verticaal verplaatsen). Afhankelijk van de situatie in de betreffende woning en/of de handicap zijn de volgende trapliften mogelijk:

  • a.

    stoeltraplift

  • b.

    plateaulift

  • c.

    stalift

 

Procedure:

Tijdens de procedure dient in overleg met de aanvrager bekeken te worden of verhuizen naar een gelijkvloerse woning niet een goedkopere adequate voorziening is.

 

Toekenningscriteria:

De gehandicapte ondervindt belemmeringen bij het traplopen en traplopen is medisch gezien niet meer mogelijk of medisch gezien niet meer verantwoord.

Er dient altijd een afweging gemaakt te worden of goedkopere, adequate voorzieningen mogelijk zijn om de belemmeringen die de aanvra­ger ondervindt bij het traplopen te verminderen en/of te heffen. Te denken valt hierbij aan bijvoorbeeld een extra trapleu­ning, verhuizing naar een gelijkvloerse woning, etc.

 

Wijze van verstrekken:

Verstrekking uitsluitend in natura. De voorziening wordt in bruikleen verstrekt.

Opmerkingen:

Gezien het vaak relatief kortdurend gebruik van een traplift en het feit dat het gaat om een vrij kostbare voorzie­ning, wordt de traplift in bruikleen verstrekt. Sinds een aantal jaren zijn trapliften of delen van trapliften herbruikbaar. Er is een speciale traplift (de flexierail) ontwik­keld, die is opgebouwd uit modu­les. Hier­door is hergebruik mogelijk. Van de bestaande onder­delen, eventueel aange­vuld met extra modules, kan een voor een andere woning geschikte trap­lift gemaakt worden.

Een traplift wordt in de regel niet geplaatst in een gemeenschappelijke ruimte.

 

B.3.48 Uitraasruimte

 

Omschrijving:

Een kamer (verblijfsruimte) waarin een psychisch / verstandelijk gehandicapte die gedragsproblemen heeft zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Een psychische / verstandelijk handicap kan tot gedragsproblemen leiden, zoals zelfverwonding, vernielzucht, ongecontroleerde driftuitingen of apathie.

 

Procedure:

Er wordt altijd een extern medisch advies gevaagd worden om de medische noodzaak vast te stellen.

 

Toekenningscriteria:

Betrokkene heeft een medische aandoening waardoor hij ernstig ontremd gedrag vertoont. Door het niet creëren van een uitraasruimte ontstaat voor zowel betrokkene als zijn omgeving een onhoudbare situatie. De uitraasruimte is bedoeld om de gehandicapte, die dergelijke problemen ondervindt te beschermen tegen zichzelf, evenals om de ouders/verzorgers in staat te stellen om beter toezicht uit te oefenen. Daarbij moet het er om gaan dat de uitraasruimte het belang van de gehandicapte moet dienen. Gaat het bij de gevolgen van de gedragsproblemen niet om de belangen van de gehandicapte maar om die van anderen, dan is geen sprake van een uitraasruimte in de zin van artikel 1, lid 1 onder e, van de Wet voorzieningen gehandicapten.

 

Wijze van verstrekken:

In eerste instantie zal bekeken moeten worden of een bestaande ruimte in de woning kan volstaan als uitraasruimte. Indien dit niet het geval is zal een aanbouw gerealiseerd moeten worden. Verstrekking kan in natura of als persoonsgebonden budget. De voorziening wordt eigendom van de woningeigenaar.

 

B.3.49 Verhuiskostenvergoeding

 

Omschrijving:

Een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en/of herinrichtingskosten.

 

Procedure:

De verhuiskostenvergoeding moet worden aangevraagd bij de gemeente waar aanvrager op dat moment ingeschreven staat in de gemeentelijke basisadministratie, dus niet bij de gemeente waar aanvrager eventueel naar toe wil verhuizen.

De aanvraag voor een verhuiskostenvergoeding moet ingediend te worden bij de gemeente voordat een woning geaccepteerd is. Indien er al een woning geaccepteerd is wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.

Uitbetaling van de verhuiskostenvergoeding vindt plaats nadat de huurovereenkomst getekend is.

 

Toekenningscriteria:

Aanvrager ondervindt op medische gronden (ergonomische) belemmeringen in de huidige woning en verhuizing is de goedkoopst adequate voorziening. Een verhuizing moet op medische gronden geïndiceerd zijn.

 

Voorwaarde voor het verkrijgen van een verhuiskostenvergoeding is dat de aanvrager verhuist naar een voor de aanvrager adequate woning, dat wil zeggen naar een woning die de ergonomische belemmeringen in voldoende mate opheft. Over het algemeen betekent dit dat aanvrager verhuist naar een woning die voldoende faciliteiten (badkamer en slaapkamer) biedt op gelijkvloers niveau.

Er wordt slechts een vergoeding verleend indien:

  • a.

    De toekenning van de woning heeft plaatsgevonden op basis van een medische urgentie verstrekt door de gemeente Zutphen; en

  • b.

    De verhuizing niet heeft plaatsgevonden voordat burgemeester en wethouders op de aanvraag hebben beschikt, tenzij zij daar schriftelijk toestemming voor hebben verleend; en

  • c.

    De gehandicapte niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen; en

  • d.

    De gehandicapte niet verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is om heel het jaar door bewoond te worden; en

  • e.

    De gehandicapte niet verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een verzorgingshuis; en

  • f.

    De gehandicapte niet verhuisd is in verband met de aanvaarding van een werkkring elders; en

  • g.

    In de verlaten woonruimte belemmeringen ondervonden zijn en de nieuwe woonruimte geschikt is dan wel met minder kosten dan de te verlaten woonruimte geschikt te maken is. Zie ook artikel 5.3 Primaat van verhuizen         

 

Wijze van verstrekken:

Een verhuiskostenvergoeding wordt verstrekt in de vorm van een forfaitair bedrag dat uitbetaald wordt aan aanvrager. Voor de hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt verwezen naar het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen.

 

Opmerkingen:

Indien er nog aanpassingen in de nieuwe woning noodzakelijk zijn dienen deze aanpassingen aangevraagd te worden bij de gemeente waar de aan te passen nieuwe woning staat.

            

B.3.50 Vijfde wiel / handbike

 

Omschrijving:

Een wiel dat met een adapter voor aan de rolstoel wordt beves­tigd en door een ketting en handpedalen aangedreven wordt. Met een vijfde wiel/handbike kan een gehandicapte met minder inspan­ning korte en middel­lange afstanden beter of sneller overbruggen.

 

Procedure:

Als de aanvraag gericht is op het aanpassen van een rolstoel die is verstrekt door de Bedrijfsver­eniging dient te worden nagegaan of:

  • a.

    de bedrijfsvereniging toestemming geeft voor bevestiging van het middel aan de rolstoel; of

  • b.

    de bedrijfsvereniging een dergelijke voorziening niet eerder heeft verstrekt; of

  • c.

    een dergelijke voorziening wel is verstrekt, maar om technisch-economische reden vervangen dient te worden (bewijsstuk overleggen).

 

Toekenningscriteria:

Een vijfde wiel kan verstrekt worden als aanpassing aan de rolstoel of als aanvullende vervoersvoorziening. De aanvrager moet in staat zijn het vijfde wiel zelf aan en af te koppelen.

Aanvrager is geïndiceerd voor een vervoersvoorziening in het kader van de Wvg en rolstoelafhankelijk. Indien collectief vervoer per taxi niet toereikend is om te voorzien in de verplaatsings- en vervoersbehoefte van betrok­kene dan is een aanvullende vervoersvoorziening in de vorm van een vijfde wiel mogelijk indien:

  • a.

    aanvrager is jong zodat de voorziening beschouwd kan worden als ontwikkelingsgericht; en

  • b.

    de bestemmingen zijn duidelijk omschreven (o.a. bezoeken aan familie in directe omgeving, bibliotheek, kapper, boodschappen voor dagelijks onderhoud) en van structurele aard; en

  • c.

    de woonomgeving is geschikt voor het gebruik van een rolstoel met vijfde wiel.                               

 

Wijze van verstrekken:

Verstrekking in natura en als persoonsgebonden budget. Bij verstrekking in natura wordt de voorziening in bruikleen verstrekt. Ook indien de voorziening als persoonsgebonden budget is verstrekt, bestaat de mogelijkheid om de voorziening nadat het niet meer nodig is, terug te halen en opnieuw in te zetten.

 

Opmerkingen:

Het adaptergedeelte verschilt per merk en type rolstoel. Het vijfde wiel/ handbike wordt bij voorkeur aan een vast frame gemonteerd. Vooral moet vastgesteld worden of de rolstoel van de aanvrager voor een dergelijke voorziening geschikt is.                            

B.3.51 Zonneschermen, elektrisch bedienbaar maken

Omschrijving:

Zonneschermen die met behulp van een elektromotor uitgezet en ingehaald kunnen worden. Het gaat hierbij om een voorziening die als algemeen gebruikelijk wordt geacht.

 

Procedure:

Afwijzen op basis van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zutphen (geen voorziening wordt toegekend indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is).

 

Opmerkingen:

Zonneschermen zijn een algemeen gebruikelijke voorziening. Elektrisch bedienbare zonneschermen zijn ook algemeen gebruikelijke voorziening.

      

Bijlage 4 Inkomen (Wet werk en bijstand, 1 januari 2007)

B.4.1 Norminkomen:

 

De normen genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand, omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar, waarbij deze normen voor een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die een alleenstaande of een alleenstaande ouder is en die niet in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de toeslag, genoemd in artikel 25, tweede lid, van de Wet werk en bijstand, en de normen van een alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde die in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de bedragen, genoemd in artikel 23 tweede lid, van de Wet werk en bijstand.

 

Bij de vaststelling van het inkomen wordt in ieder geval buiten beschouwing gelaten de inkomsten, bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de Wet werk en bijstand.

 

 

B.4.2   Normen

 

Artikel 20. Jongerennormen

  • 1.

    Voor belanghebbenden jonger dan 21 jaar zonder ten laste komende kinderen is de norm per kalendermaand, indien het betreft:

    • a.

      een alleenstaande van 18, 19 of 20 jaar: € 217,75

    • b.

      gehuwden waarvan beide echtgenoten 18, 19 of 20 jaar zijn: € 435,50

    • c.

      gehuwden waarvan een echtgenoot 18, 19 of 20 jaar is en de andere echtgenoot 21 jaar of ouder: € 847,89

  •     

  • 2.

    Voor belanghebbenden jonger dan 21 jaar met een of meer ten laste komende kinderen is de norm per kalendermaand, indien het betreft:

    • a.

      een alleenstaande ouder van 18, 19 of 20 jaar: € 469,81;

    • b.

      gehuwden waarvan beide echtgenoten 18, 19 of 20 jaar zijn: € 687,56

    • c.

      gehuwden waarvan een echtgenoot 18, 19 of 20 jaar is en de andere echtgenoot 21 jaar of ouder: € 1.099,95.

 

Artikel 21. Normen 21–65 jaar

Voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar is de norm per kalendermaand, indien het betreft:

  • a.

    een alleenstaande: € 630,14

  • b.

    een alleenstaande ouder: € 882,20

  • c.

    gehuwden waarvan beide echtgenoten jonger zijn dan 65 jaar: € 1.260,28

Artikel 22. Normen 65 jaar of ouder

Voor belanghebbenden van 65 jaar of ouder is de norm per kalendermaand, indien het betreft:

  • a.

    een alleenstaande:  € 963,78

  • b.

    een alleenstaande ouder: € 1.187,92

  • c.

    gehuwden waarvan beide echtgenoten 65 jaar of ouder zijn: € 1.321,84

  • d.

    gehuwden waarvan een echtgenoot 65 jaar of ouder is en de andere echtgenoot 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar: € 1.321,84.

 

Artikel 23. Normen in inrichting

  • 1.

    Bij een verblijf in een inrichting is de norm per kalendermaand, indien het betreft:

    • a.

      een alleenstaande of een alleenstaande ouder: € 280,63

    • b.

      gehuwden: € 436,50    

  • 2.

    Het bedrag van de norm, bedoeld in het eerste lid, wordt verhoogd met:

    • a.

      voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder: € 54,00

    • b.

      voor gehuwden: € 77,00

  • 3.

    Indien een van de gehuwden in een inrichting verblijft, is de norm de som van de normen die voor ieder van hen als alleenstaande of alleenstaande ouder zouden gelden.

Artikel 24. Afwijking norm gehuwden

Indien een van de gehuwden geen recht op algemene bijstand heeft, is voor de rechthebbende echtgenoot de norm gelijk aan de norm die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

Artikel 25. Alleenstaande (ouder)

  • 1.

    Het college verhoogt de norm, bedoeld in artikel 21, onderdelen a en b, met een toeslag voor zover de belanghebbende hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2.

    De toeslag bedraagt ten hoogste € 252,06 per kalendermaand.