Regeling vervallen per 01-05-2014

Verordening langdurigheidstoeslag 2009

Geldend van 01-01-2012 t/m 30-04-2014

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag 2009

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Verordening langdurigheidstoeslag 2009 gemeente Zwartewaterland.

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. De begripsomschrijvingen in de wet en de daarop berustende regelingen zijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: Wet werk en bijstand;

    • b.

      peildatum: datum waarop het recht op de langdurigheidstoeslag ontstaat;

    • c.

      sociaal minimum:de toepasselijke bijstandsnorm vermeerderd met de maximale toeslag;

    • d.

      WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

    • e.

      WSF 2000: Wet Studiefinanciering;

    • f.

      referteperiode: de periode voorafgaand aan de peildatum welke voor personen van 21 tot 65 jaar 36 maanden bedraagt;

    • g.

      Inkomen:het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien.

Hoofdstuk 2 Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 2 Doelgroep

  • 1. De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar.

  • 2. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar zijn.

Artikel 3 Langdurig een laag inkomen

Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van langdurig een laag inkomen is voldaan als gedurende de referteperiode het inkomen niet uitkomt boven het geldend sociaal minimum;

Artikel 4 Geen uitzicht op inkomensverbetering

  • 1.

    Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van geen uitzicht op inkomensverbetering is voldaan indien een belanghebbende gedurende de referteperiode:

    • a.

      geen inkomsten uit arbeid heeft gehad, en;

b.als gedurende drie jaar aan het inkomenscriterium voldaan wordt, is automatisch sprake van geen uitzicht op inkomensverbetering;

c.belanghebbende, of bij gehuwden 1 van de belanghebbenden, op de peildatum geen opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000.

2.Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, blijven tijdens de referteperiode ontvangen inkomsten gedurende maximaal 3 kalendermaanden buiten beschouwing.

Artikel 5 Hoogte langdurigheidstoeslag

  • 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar voor personen van 23 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar:

    • a.

      voor gehuwden € 486,00;

    • b.

      voor een alleenstaande ouder € 436,00;

    • c.

      voor een alleenstaande € 341,00.

  • 2. De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar voor personen van 21 en 22 jaar:

    • a.

      voor gehuwden € 292,00;

    • b.

      voor een alleenstaande ouder € 262,00;

    • c.

      voor een alleenstaande € 205,00.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 4. De in het eerste en tweede lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari geïndexeerd op basis van de consumentenprijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Hoofdstuk 2A Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012

Artikel 5A Wijziging betekenis begrippen

1. Waar in deze verordening de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

2. Waar in deze verordening wordt gesproken over ‘gehuwde(n)’ of ‘gehuwdennorm’ hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als ‘gezin’, bedoeld in artikel 4, respectievelijk                   ‘gezinsnorm’ bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 6 Aanvraagtermijn langdurigheidstoeslag

  • 1. De langdurigheidstoeslag wordt verleend met ingang van de peildatum, mits de aanvraag is ingediend binnen 1 jaar na de peildatum.

  • 2. Is de aanvraag niet binnen 1 jaar na de peildatum ingediend, dan wordt de langdurigheidstoeslag verleend per datum aanvraag.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2009.

Artikel 8 Citeerartikel

Deze verordening kan aangehaald worden als : Verordening langdurigheidstoeslag 2009 gemeente Zwartewaterland.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Zwartewaterland in de openbare vergadering van 25 juni 2009.

De voorzitter, De griffier,

A.C. Hofland A.J. Kastelein-Renkema

Toelichting op de verordening langdurigheidstoeslag 2009 gemeente Zwartewaterland

Algemene toelichting

Positie langdurigheidstoeslag

De langdurigheidstoeslag deed haar intrede met de Wet werk en bijstand per 1 januari 2004.

De rechtvaardiging van de langdurigheidstoeslag is dat mensen die langdurig van het sociaal

minimum afhankelijk zijn, over het algemeen geen mogelijkheden meer hebben om te reserveren voor

(onverwachte) hoge kosten, zoals voor vervangingsuitgaven die na verloop van tijd onvermijdelijk zijn.

De langdurigheidstoeslag kan in die zin als opvolger gezien worden van de categoriale bijstand ten

tijde van de voorgaande bijstandswet. De toeslag tilt de bijstand van de doelgroep naar het niveau van

de bijstandsnorm voor personen van 65 jaar of ouder die geen aanspraak kunnen maken op de

langdurigheidstoeslag. Voor de 65+ werd al rekening gehouden voor hogere kosten van bestaan op

de langere termijn.

Geschiedenis langdurigheidstoeslag

De langdurigheidstoeslag werd op hoofdlijnen toegekend aan personen van 23 jaar of ouder maar

jonger dan 65 jaar die de afgelopen 5 jaar geen werk hadden en moesten rondkomen van een

uitkering. De toeslag verviel als iemand had gewerkt.

Onder maatschappelijke druk en op grond van jurisprudentie heeft het Rijk op 4 juli 2006, met

terugwerkende kracht met ingang van 1 januari 2006, de rigide regels verruimd door het toestaan van

enige inkomsten in een zeer korte periode. Hierdoor werd een mislukte poging richting de

arbeidsmarkt niet langer rigoureus en contraproductief afgestraft.

De nieuwe langdurigheidstoeslag

Maatwerk gericht op participatie

In het kader van decentralisering, geeft het Rijk de gemeenten met het nieuwe artikel 36 WWB, dat de

langdurigheidstoeslag regelt, meer beleidsvrijheid om “inkomensondersteuning beter in evenwicht te

brengen met de mogelijkheden tot inkomensverbetering op de arbeidsmarkt”. Daarnaast kunnen

personen al vanaf 21 jaar - de leeftijd waarop de ouderlijke onderhoudsplicht vervalt - in plaats van 23

jaar in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag.

Met de beleidsvrijheid beoogt de regering een op re-integratie toegespitst samenhangend beleid van

gemeenten. De gedachte is dat gemeenten het beste kunnen bepalen welke vormgeving van de

langdurigheidstoeslag het beste aansluit bij enerzijds het re-integratiebeleid en anderzijds de wens om

inkomensondersteuning, ter bestrijding van armoede, te bieden aan mensen die langdurig een

inkomen op het sociaal minimum hebben zonder dat zij uitzicht hebben op inkomensverbetering door

arbeidsinschakeling of progressie op de arbeidsmarkt te vergroten.

Om maatwerk mogelijk te maken en de langdurigheidstoeslag aan te laten sluiten op het

gemeentelijke re-integratiebeleid, moet de gemeenteraad bij verordening vaststellen wat wordt

verstaan onder “geen uitzicht op inkomensverbetering” wat zich manifesteert in “langdurig een laag

inkomen”.

Bijzondere bijstand

Betrof voorheen de langdurigheidstoeslag geen algemene bijstand, noch bijzondere bijstand, nu heeft

de wetgever de langdurigheidstoeslag geschaard onder bijzondere bijstand en is daardoor niet meer

vatbaar voor beslag. Het betreft echter wel een bijzondere vorm van categoriale bijzondere bijstand

omdat de toeslag niet, zoals de bijzondere bijstand, gekoppeld is aan bepaalde kosten van de

belanghebbende. Dat betekent echter wel dat bij de verstrekking van bijzondere bijstand, voor een

bepaald gebruiksgoed bijvoorbeeld, rekening kan worden gehouden met reeds verleende

langdurigheidstoeslag. Het recht op bijstand wordt bepaald op basis van de draagkracht. Bij het

bepalen van het recht op bijzondere bijstand kan de gemeente zelf bepalen op welke wijze de

draagkracht wordt bepaald.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepaling

Door qua begripsomschrijvingen aan te sluiten bij de WWB, wordt voorkomen dat na eventuele

wijzigingen van begripsomschrijvingen de verordening moet worden aangepast.

Ten aanzien van een aantal begrippen, die als zodanig niet in de WWB zelf staan is een definitie

gegeven in deze verordening. Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de WWB afwijkende

definitie opgenomen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht heeft gegeven om in de verordening

regels te geven met betrekking tot het begrip ‘langdurig een laag inkomen’, is de gemeenteraad

bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36 lid 1 WWB nader te definiëren. Met de

gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook

door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36 lid 1 WWB, doch wordt de

wetstechnische imperfectie weggenomen.

Artikel 2 Doelgroep

Dit artikel bevat in het eerste lid de leeftijdsvoorwaarde van de doelgroep zoals geregeld in art. 36

WWB. Het tweede lid bepaalt de doelgroep voor gehuwden. Aangezien de LDT de bijstandsnorm van

65- verhoogt naar die van 65+ en gehuwden waarvan één van de gehuwden jonger is dan 65 jaar wel

de 65+ norm ontvangen, is een andere invulling van de doelgroep niet logisch.

Artikel 3 Langdurig een laag inkomen

Dit artikel staat centraal bij de vraag of er recht bestaat op langdurigheidstoeslag. Het geeft invulling

aan de voorwaarden langdurig en een laag inkomen.

Het begrip ‘langdurig een laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat gemiddeld niet hoger is

dan 100% van het sociaal minimum. Marginale overschrijdingen van deze 100%-grens dienen

genegeerd te worden (zie CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a.).

Er is bewust niet voor gekozen om het recht op langdurigheidstoeslag ook toe kennen bij een inkomen

boven bijstandsniveau, en dus ook niet om bijvoorbeeld de toeslag relatief te verminderen bij een

inkomen tussen 100 en 120% van het sociaal minimum. Van deze bevoegdheid wordt om twee

redenen geen gebruik gemaakt. Ten eerste omdat dit ongewenste armoedeval-effecten in zich heeft

het teveel het generieke inkomensbeleid van het Rijk doorkruist met inkomensgerelateerde

maatregelen zoals huur- en zorgtoeslag maar ook het gemeentelijke minimabeleid.

Ten tweede omdat het in aanmerking laten komen van belanghebbenden met een inkomen van

bijvoorbeeld 110% van de bijstand niet valt te rijmen met de wettelijke uitsluiting van

belanghebbenden van 65 jaar of ouder. Zij zijn immers uitgesloten van het recht op

langdurigheidstoeslag, omdat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor

belanghebbenden tot 65 jaar. Het verschil is echter maar ongeveer 5 tot 9 % (precieze percentage is

afhankelijk van de vraag of iemand een alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde is). Het

hanteren van een grens van 110% zou daarom maken dat de uitsluiting van 65-plussers in dat geval

strijdig is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie zoals dat is vastgelegd in artikel 26 van Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. De feitelijke ruimte is dus beperkt

tot een grens van maximaal ongeveer 105 % van de bijstandsnorm. Door uit te gaan van een

maximaal inkomen van 101% wordt al voldoende gebruik gemaakt van deze ruimte.

Artikel 4 Geen uitzicht heeft op inkomensverbetering

Dit artikel geeft in aanvulling aan de derde voorwaarde voor het recht op langdurigheidstoeslag,

namelijk naast langdurig een laag inkomen behandeld in artikel 3, geen uitzicht op

inkomensverbetering.

De Centrale Raad van Beroep heeft het criterium ‘inkomsten uit arbeid’ in zijn algemeenheid

acceptabel geacht voor de bepaling dat er perspectief op inkomensverbetering aanwezig is. Daarom

is dit criterium ook in deze verordening als uitgangspunt genomen. Alleen als er sprake is van zeer

geringe inkomsten gedurende een zeer geringe duur voldoet dit criterium niet (zie CRvB 04-07-2006,

nr. 05/4005 WWB). Dit bezwaar wordt evenwel ruimschoots ondervangen door het bepaalde in het

tweede lid.

Onderdeel c van het eerste lid sluit expliciet leerlingen op het voortgezet onderwijs alsmede studenten

uit van aanspraak op langdurigheidstoeslag. De reden daarvoor is dat scholing / studie het uitzicht op

inkomensverbetering vergroot en derhalve geen sprake is van een gebrek aan uitzicht op

inkomensverbetering.

Artikel 5 Hoogte langdurigheidstoeslag

Er is onderscheid gemaakt tussen personen van 21 en 22 jaar en personen ouder doch jonger dan 65

jaar. Dat onderscheid berust op het gegeven dat personen vanaf 18 jaar de ouderlijke

onderhoudsplicht vervalt en meerderjarig zijn en daarom op 21 of 22 jarige leeftijd nog niet langer dan 3 tot 4 jaar afhankelijk zijn geweest van het sociaal minimum.

Voor de personen van 23 jaar of ouder zijn de toeslagen van toepassing zoals zij waren onder het

voorgaande artikel 36 van de WWB gedurende de tweede helft van 2008. De toeslagen voor 21 en 22

jarigen zijn gerelateerd aan die bedragen en betreffen 3/5 deel ervan.

Met de langdurigheidstoeslagen worden klanten jonger dan 65 jaar die langdurig van het sociaal

minimum moeten rondkomen vanwege een afwezig uitzicht op inkomensverbetering gecompenseerd

voor onvermijdelijke langere termijn kosten waarvoor moeilijk valt te sparen. Met die compensatie

wordt de bijstand naar hetzelfde niveau getild als van de bijstandsnorm voor personen van 65 jaar of

ouder. Voor de 65+ werd al rekening gehouden voor hogere kosten van bestaan op de langere

termijn.

Bij gehuwden geldt dat indien 1 van beide partners is uitgesloten (indien 1 van de partners jonger dan 21 jaar) er langdurigheidstoeslag wordt toegekend naar de toeslag voor een alleenstaande of alleenstaande ouder. Indien 1 van de partners 21 of 22 jaar is en de ander 23 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, dan geldt de toeslag voor 23 jaar of ouder.

Artikel 6 Aanvraagtermijn langdurigheidstoeslag

Dit artikel stelt een grens aan de aanvraagtermijn na de peildatum waarop er een recht bestaat op de

langdurigheidstoeslag. Wordt een aanvraag voor LDT ingediend op grond van een peildatum die

ouder is dan 12 maanden, dan wordt op grond van het tweede lid de langdurigheidstoeslag per datum

aanvraag verleend.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 8 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.