Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening Langdurigheidstoeslag 2014 Gemeente Zwartewaterland

Geldend van 01-05-2014 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening Langdurigheidstoeslag 2014 Gemeente Zwartewaterland

De raad van de gemeente Zwartewaterland;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 maart 2014;

Gelet op artikel 147 Gemeentewet, artikel 8 eerste lid onderdeel d, tweede lid, onderdeel b en artikel 36 van de Wet werk en bijstand;

Overwegende

dat de ‘Verordeninglangdurigheidstoeslag 2009 gemeente Zwartewaterland’aanpassing behoeft;

dat het noodzakelijk is het verstrekken van langdurigheidstoeslag aan personen van 21 jaar en jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd bij verordening te regelen;

besluit:

Ingaande 1 mei 2014

  • -

    de verordening langdurigheidstoeslag 2014 gemeente Zwartewaterland vast te stellen;

  • -

    de verordening langdurigheidstoeslag 2009 gemeente Zwartewaterland in te trekken.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Zwartewaterland van 15 mei 2014

De griffier, De voorzitter,

A.J. Renkema Ing. E.J. Bilder

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: Wet werk en bijstand;

    • b.

      peildatum: datum waarop het recht op de langdurigheidstoeslag ontstaat;

    • c.

      sociaal minimum:110% van de toepasselijke bijstandsnorm vermeerderd met de maximale toeslag;

    • d.

      WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

    • e.

      WSF 2000: Wet Studiefinanciering;

    • f.

      referteperiode: de periode voorafgaand aan de peildatum welke voor personen van 21 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd, 36 maanden bedraagt;

    • g.

      Inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien.

Hoofdstuk 2: Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 2 Doelgroep

  • 1. De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor personen van 21 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd.

  • 2. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd zijn.

Artikel 3 Langdurig een laag inkomen

Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van langdurig een laag inkomen is voldaan als gedurende de referteperiode het inkomen niet uitkomt boven het geldend sociaal minimum.

Artikel 4 Geen uitzicht op inkomensverbetering

  • 1.

    Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van geen uitzicht op inkomensverbetering is voldaan indien een belanghebbende gedurende de referteperiode:

  • a.

    geen inkomsten uit arbeid heeft gehad, en;

  • b.

    als gedurende drie jaar aan het inkomenscriterium voldaan wordt, is automatisch sprake van geen uitzicht op inkomensverbetering;

  • c.

    belanghebbende, of bij gehuwden 1 van de belanghebbenden, op de peildatum geen opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, blijven tijdens de referteperiode ontvangen inkomsten gedurende maximaal 3 kalendermaanden buiten beschouwing.

Artikel 5 Hoogte langdurigheidstoeslag

  • 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar voor personen van 23 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd:

    • a.

      voor gehuwden € 523,00;

    • b.

      voor een alleenstaande ouder € 470,00;

    • c.

      voor een alleenstaande € 367,00.

  • 2. De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar voor personen van 21 en 22 jaar:

    • a.

      voor gehuwden € 316,00;

    • b.

      voor een alleenstaande ouder € 282,00;

    • c.

      voor een alleenstaande € 221,00.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 4. De in het eerste en tweede lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari geïndexeerd op basis van de consumentenprijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Hoofdstuk 3: Slotbepalingen

Artikel 6 Aanvraagtermijn langdurigheidstoeslag

  • 1. De langdurigheidstoeslag wordt verleend met ingang van de peildatum, mits de aanvraag is ingediend binnen 1 jaar na de peildatum.

  • 2. Is de aanvraag niet binnen 1 jaar na de peildatum ingediend, dan wordt de langdurigheidstoeslag verleend per datum aanvraag.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 mei 2014.

Artikel 8 Citeerartikel

Deze verordening kan aangehaald worden als: Verordening langdurigheidstoeslag 2013 gemeente Zwartewaterland.

Algemene toelichting op de verordening langdurigheidstoeslag 2013 gemeente Zwartewaterland

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimum inkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen.

Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Bijzonder, omdat gemeenten in tegenstelling tot de normale (categoriale) bijzondere bijstand, gehouden zijn het gemeentelijk beleid ten aanzien van de langdurigheidstoeslag in een verordening vast te leggen. Voorts bijzonder, omdat gemeenten gehouden zijn de langdurigheidstoeslag te verstrekken indien de aanvrager aan de gestelde voorwaarden voldoet.

De langdurigheidstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde belanghebbenden die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij geen vooruitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36 lid 1 WWB). De gemeenteraad moet bij verordening regels vaststellen over het verlenen van een langdurigheidstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 WWB. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Daarbij geldt dat in ieder geval geen sprake is van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. De gemeenteraad dient in de verordening eveneens de hoogte van de langdurigheidstoeslag te bepalen. Het college kan in (wetsinterpreterende) beleidsregels aangeven wanneer sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'. Gelet op de tekst van artikel 8 lid 2 onderdeel b WWB hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening.

Het college verleent de langdurigheidstoeslag op aanvraag. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet geeft hierbij aan, dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat.

Door de zinsnede in de wet ”geen uitzicht heeft op inkomensverbetering” wordt gewaarborgd dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief, zoals studenten, niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag.

Verder is de ondergrens voor aanvragers van de langdurigheidstoeslag bepaald op 21 jaar, omdat dit de leeftijd is waarop de ouderlijke onderhoudsplicht vervalt. Hiermee blijft de langdurigheidstoeslag aansluiten op het systeem van de wet ten aanzien van personen jonger dan 21 jaar.

Personen vanaf de pensioengerechtigde leeftijd zijn uitgesloten van het recht op een langdurigheidstoeslag. Als gevolg van de al gerealiseerde inkomensverbetering (hogere norm) blijft deze doelgroep buiten het bereik van de regeling.

Gemeenten kunnen zelf bepalen wat zij onder de termen “langdurig” en “laag inkomen” verstaan.

Bepaald is, dat een persoon ten hoogste eenmaal binnen 12 maanden in aanmerking komt voor een langdurigheidstoeslag. De verstrekking is echter niet gebonden aan die periode van 12 maanden. Het kan zijn dat per 12 maanden meerdere malen langdurigheidstoeslag wordt verstrekt, indien de verstrekking ziet op een recht dat in een voorgaand jaar is ontstaan, maar pas later is aangevraagd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepaling

Door qua begripsomschrijvingen aan te sluiten bij de WWB, wordt voorkomen dat na eventuele wijzigingen van begripsomschrijvingen de verordening moet worden aangepast.

Ten aanzien van een aantal begrippen, die als zodanig niet in de WWB zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening. Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht heeft gegeven om in de verordening regels te geven met betrekking tot het begrip ‘langdurig een laag inkomen’, is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36 lid 1 WWB nader te definiëren.

Artikel 2 Doelgroep

Dit artikel bevat in het eerste lid de leeftijdsvoorwaarde van de doelgroep zoals geregeld in art. 36 WWB. Het tweede lid bepaalt de doelgroep voor gehuwden.

Artikel 3 Langdurig een laag inkomen

Volgens artikel 36 onder 6 WWB wordt onder een laag inkomen verstaan een (gezamenlijk) inkomen dat gemiddeld niet hoger is dan 110 % van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm inclusief de gemeentelijke toeslag of verlaging en de vakantietoeslag. Het inkomen wordt voor de langdurigheidstoeslag op gelijke wijze als voor de Wet werk en bijstand vastgesteld (artikelen 32 en 33 van de Wet werk en bijstand).

Marginale overschrijdingen van deze 110 % grens dienen genegeerd te worden (zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep d.d. 19 aug. 2008, LJN: BE8918 en d.d. 15 febr. 2011, LJN: BP5532). Het enkele feit dat het netto inkomen van een belanghebbende met een inkomensvoorziening op minimumniveau, in bepaalde maanden binnen de referteperiode enkele euro's hoger uitvalt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, staat toekenning van een langdurigheidstoeslag niet in de weg.

Artikel 4 Geen uitzicht heeft op inkomensverbetering

Dit artikel geeft in aanvulling aan de derde voorwaarde voor het recht op langdurigheidstoeslag, namelijk naast langdurig een laag inkomen behandeld in artikel 3, geen uitzicht op inkomensverbetering.

De Centrale Raad van Beroep heeft het criterium ‘inkomsten uit arbeid’ in zijn algemeenheid

acceptabel geacht voor de bepaling dat er perspectief op inkomensverbetering aanwezig is. Daarom is dit criterium ook in deze verordening als uitgangspunt genomen. Alleen als er sprake is van zeer geringe inkomsten gedurende een zeer geringe duur voldoet dit criterium niet (zie CRvB 04-07-2006, nr. 05/4005 WWB). Dit bezwaar wordt evenwel ruimschoots ondervangen door het bepaalde in het tweede lid.

Onderdeel c van het eerste lid sluit expliciet leerlingen op het voortgezet onderwijs alsmede studenten

uit van aanspraak op langdurigheidstoeslag. De reden daarvoor is dat scholing / studie het uitzicht op inkomensverbetering vergroot en derhalve geen sprake is van een gebrek aan uitzicht op inkomensverbetering.

Artikel 5 Hoogte langdurigheidstoeslag

Er is onderscheid gemaakt tussen personen van 21 en 22 jaar en personen ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. Dat onderscheid berust op het gegeven dat personen vanaf 18 jaar de ouderlijke onderhoudsplicht vervalt en meerderjarig zijn en daarom op 21 of 22 jarige leeftijd nog niet langer dan 3 tot 4 jaar afhankelijk zijn geweest van het sociaal minimum.

Bij gehuwden geldt dat indien 1 van beide partners is uitgesloten (indien 1 van de partners jonger dan 21 jaar is) er langdurigheidstoeslag wordt toegekend naar de toeslag voor een alleenstaande of alleenstaande ouder. Indien 1 van de partners 21 of 22 jaar is en de ander 23 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, dan geldt de toeslag voor 23 jaar of ouder.

Artikel 6 Aanvraagtermijn langdurigheidstoeslag

Dit artikel stelt een grens aan de aanvraagtermijn na de peildatum waarop er een recht bestaat op de langdurigheidstoeslag. Wordt een aanvraag voor LDT ingediend op grond van een peildatum die ouder is dan 12 maanden, dan wordt op grond van het tweede lid de langdurigheidstoeslag per datum aanvraag verleend.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 8 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.