Regeling vervallen per 01-01-2020

Verordening tegenprestatie Participatiewet gemeente Zwartewaterland 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2019

Intitulé

Verordening tegenprestatie Participatiewet gemeente Zwartewaterland 2015

De raad van de gemeente Zwartewaterland;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 18 november 2014;

gelet op artikelen 8a, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet, artikel 35, onderdeel d, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35, onderdeel d, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

overwegende dat in het beleidsplan Participatiewet gemeente Zwartewaterland 2015 uitgangspunten zijn neergelegd met betrekking tot de uitvoering van de tegenprestatie;

besluit vast te stellen:

de Verordening tegenprestatie Participatiewet gemeente Zwartewaterland 2015

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (PW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen (IOAZ), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2.

    a. Groeipotentieel en betaalde arbeid: korte afstand tot de arbeidsmarkt, deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs mogelijk binnen 4 maanden;

    • b.

      Groeipotentieel en op korte termijn betaalde arbeid: grotere afstand tot de arbeidsmarkt, deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs mogelijk binnen 12 maanden;

    • c.

      Beperkt groeipotentieel en op lange termijn mogelijk betaalde arbeid: grote afstand tot de arbeidsmarkt, deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs mogelijk binnen 24 maanden;

    • d.

      Geen groeipotentieel en geen mogelijkheid op betaalde arbeid: naar vermogen maatschappelijk participeren en gedeeltelijk (arbeids-) ongeschikt op basis van een medisch advies.

Hoofdstuk 2 Beleid

Artikel 2. Verslag over beleid

Het college zendt aan het einde van elk kwartaal aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid van het beleid.

Hoofdstuk 3 De tegenprestatie naar vermogen

Artikel 3. Inhoud van een tegenprestatie

Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voorzover die werkzaamheden:

  • 1.

    geen arbeid verdringend karakter hebben, noch een financieel gewin tot doel hebben;

  • 2.

    niet als re-integratie instrument, toeleidend tot de arbeidsmarkt, worden ingezet;

  • 3.

    passend wordt geacht; het eindoordeel is daarbij aan het college;

  • 4.

    geen negatieve effecten zoals extra kosten of risico’s voor de cliënt met zich meebrengen.

Artikel 4. Het opdragen van een tegenprestatie

  • 1. Het college kan een belanghebbende met beperkt groeipotentieel en op lange termijn betaalde arbeid of geen groeipotentieel en geen mogelijkheid op betaalde arbeid een tegenprestatie opdragen.

  • 2. Op basis van de in het beleidsplan Participatiewet vastgelegde uitgangspunten zal

    het college nadere beleidsregels stellen omtrent de tegenprestatie.

  • 3. De tegenprestatie is geen vrijblijvende opdracht.

  • 4. Het college kan in individuele gevallen vrijstelling van de tegenprestatie geven;

  • 5. Cliënten wordt gevraagd zelf met een voorstel te komen en hebben mede daardoor invloed op de invulling van hun tegenprestatie.

  • 6. Mantelzorg van een bepaalde inhoud en omvang kan gelden als tegenprestatie.

Artikel 5. Geen werkzaamheden voorhanden

  • 1. Het college draagt geen tegenprestatie op indien geen werkzaamheden voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.

  • 2. Indien het college geen tegenprestatie opdraagt omdat geen werkzaamheden voorhanden zijn, beoordeelt het college binnen 3 maanden of op dat moment wel werkzaamheden voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Artikel 7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening tegenprestatie Participatiewet gemeente Zwartewaterland 2015.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 18 december 2014.

De griffier, De voorzitter,

A.J. Renkema ing. E.J. Bilder

ALGEMENE TOELICHTING

Inleiding

Het college is bevoegd een belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten, ook als die niet direct samenhangt met arbeidsinschakeling. In artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet, artikel 35, onderdeel d, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (hierna: IOAW) en artikel 35, onderdeel d, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen

zelfstandigen (hierna: IOAZ) is dit vastgelegd.

De regering meent dat de tegenprestatie een gelegenheid is om te blijven participeren in de samenleving en om een sociaal netwerk, arbeidsritme en regelmaat te behouden. naar het oordeel van de regering zijn dit noodzakelijke voorwaarden om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten.

Het wordt nadrukkelijk niet als re-integratie instrument gezien, maar het betreft het leveren van een nuttige bijdrage aan de samenleving. Naar zijn aard is/mag de tegenprestatie niet gericht zijn op toeleiding naar de arbeidsmarkt en niet als re-integratie-instrument worden gezien. verder mag het accepteren van passende arbeid of re-integratie-inspanningen niet belemmeren. Werk gaat boven uitkering.

Aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, bepaalt het college de aard, duur en omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Daarbij moeten in de verordening vastgelegde criteria in acht worden genomen. Als een tegenprestatie wordt opgelegd moet sprake zijn van een duidelijke omschrijving van de te verrichten werkzaamheden.

Artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet, artikel 37a, eerste lid, van de IOAW en artikel 37a, eerste lid, van de IOAZ maken het mogelijk dat het college tijdelijk ontheffing verleent van de plicht een tegenprestatie te verrichten wanneer dringende redenen aanwezig zijn. Het verrichten van zorgtaken kan als dringende reden worden aangemerkt.

Daarnaast is de plicht tot tegenprestatie niet van toepassing in geval van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid (artikel 9, vijfde lid, Participatiewet) of wanneer sprake is van en alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing zoals bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid, Participatiewet), artikel 38, eerste lid, van de IOAW (artikel 37a, vierde lid, van de IOAW) en artikel 38, eerste lid, van de IOAZ (artikel 37a, vierde lid, van de IOAZ).

Net als bij het niet-nakomen van de arbeids- en re-integratieverplichting geldt voor het niet nakomen van de tegenprestatie dat de bijstand of uitkering ingevolge de IOAW of IOAZ kan worden afgestemd overeenkomstig de gemeentelijke maatregelenverordening.

Artikel 8a, eerste lid, onder b van de Participatiewet, artikel 35, onderdeel d, van de IOAW en artikel 35, onderdeel d, van de IOAZ, verplichten de raad bij verordening regels vast te stellen. Uit artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet, artikel 34, eerste lid, onderdeel b, IOAW en artikel 34, eerste lid, onderdeel b, van de IOAZ volgt dat het college beleid ontwikkeld in verband met het verrichten van een tegenprestatie.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, IOAW, IOAZ, Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

De definities in het tweede lid waarbij de afstand tot de arbeidsmarkt wordt genoemd sluiten aan bij het kader dat de raad heeft gegeven in het Beleidsplan Participatiewet.

Artikel 2. Verslag over beleid

In kwartaalrapportages zal melding worden gemaakt met betrekking tot de resultaten van het gevoerde beleid

Artikel 3. Inhoud van een tegenprestatie

Aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde werkzaamheden wordt de aard, de duur en de omvang van de op te leggen tegenprestatie vastgelegd. het college dient maatwerk toe te passen bij het opdragen van de tegenprestatie. Uit jurisprudentie volgt dat rekening moet worden gehouden met omstandigheden waaronder leeftijd, opleiding, werkervaring en andere relevante persoonlijke omstandigheden. De werkzaamheden worden immers “naar vermogen” verricht.

Er mag geen sprake zijn van verdringing; de activiteit mag niet zijn gericht op de toeleiding tot de arbeidsmarkt en wordt verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin deze wordt verricht.

De tegenprestatie moet passend zijn. Dat wil zeggen dat ze aansluit bij het vermogen van de belanghebbende, bij de individuele omstandigheden en de persoonlijke situatie. daarbij kan worden gedacht aan: reistijd, beschikbaarheid kinderopvang, leeftijd, opleiding, achtergrond, persoonlijke kwaliteiten. Vrijwilligerswerk dat al wordt uitgevoerd kan mogelijk als tegenprestatie worden aangemerkt.

Artikel 4. Het opdragen van een tegenprestatie

Het college bepaalt uiteindelijk of een tegenprestatie wordt opgelegd. Daarbij neemt ze in acht wat de raad beleidsmatig heeft vastgesteld.

Wat betreft vrijstelling staat onder de inleiding al wat daarover in de Participatiewet, IOAW en IOAZ is bepaald. Daarnaast wordt de groep die nog relatief dicht bij de arbeidsmarkt staat (tot 12 maanden in de uitkering) vrijgesteld. Zij worden geacht nog makkelijker op de arbeidsmarkt terug te kunnen keren en daarom meer gefocust te zijn op re-integratie activiteiten.

Mantelzorg van een bepaalde inhoud en omvang kan als tegenprestatie gelden. Hierover kan het college nader regels stellen. Vanuit de kamerbehandeling van de wet komt in elk geval voort dat:

  • -

    er sprake moet zijn van een sociale relatie tussen zorgvrager en zorgverlener;

  • -

    de mantelzorg niet in georganiseerd verband mag worden aangeboden;

  • -

    het (veelal) niet om een bewuste keuze gaat (“het overkomt je”).

Artikel 5. Geen werkzaamheden beschikbaar

Wanneer geen maatschappelijk nuttige werkzaamheden voor handen zijn blijven belanghebbende en college permanent (dus niet periodiek) zoeken naar werkzaamheden.