Regeling vervallen per 01-07-2015

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand Zwolle 2012

Geldend van 17-01-2013 t/m 30-06-2015 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand Zwolle 2012

VERORDENING TOESLAGEN EN VERLAGINGEN WET WERK EN BIJSTAND ZWOLLE 2012

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

    • 1.

      Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en Algemene wet bestuursrecht.

    • 2.

      In deze verordening wordt verstaan onder

      • a.

        de wet: de Wet werk en bijstand;

      • b.

        gehuwdennorm: de norm voor een gehuwde als bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet;

      • c.

        bijstandsnorm: de norm voor een alleenstaande of alleenstaande ouder of gehuwden;

      • d.

        toeslag: de toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet;

      • e.

        verlaging: de verlaging bedoeld in artikel 26 van de wet;

      • f.

        woning:

        • 1.

          een woning die geschikt en bestemd is voor permanente huisvesting. Tot de woning worden ook gerekend de bijgebouwen of opstallen die op de kavel waarop de woning gebouwd is, geplaatst zijn;

        • 2.

          een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

        • 3.

          een door de overheid aangewezen ligplaats welke door een woonschip wordt ingenomen;

        • 4.

          indien een bewoner van een woonruimte voor het gebruik van voorzieningen afhankelijk is van een andere woning, kavel bestemd voor het plaatsen van een woonwagen of ligplaats wordt deze woonruimte geacht te behoren tot de woning, kavel bestemd voor het plaatsen van een woonwagen of ligplaats waarvan de voorzieningen worden betrokken;

      • g.

        uitkeringsgerechtigde: degene die algemene bijstand ontvangt op grond van de wet.

Artikel 2 Leeftijdsbepaling

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor uitkeringsgerechtigden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. Voor gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 zijn.

Artikel 3 Individualisering

De bepalingen van deze verordening laten de toepassing van artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.

Hoofdstuk 2 Toeslagen en verlagingen bij het kunnen delen van de kosten

Artikel 4 Alleenstaanden en alleenstaande ouders

  • 1. De toeslag voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm.

  • 2. De toeslag voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm.

  • 3. De toeslag voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder die in de woning van een ander zijn hoofdverblijf heeft bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm.

  • 4. In afwijking van het gestelde in lid 3 bedraagt de toeslag voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder die een kamer of een gedeelte van een woning huurt, zonder dat de hoofdbewoner of de huiseigenaar mede in deze woning verblijft, 20 procent van de gehuwdennorm.

  • 5. Bij de vaststelling van de toeslag als bedoeld in lid 2 wordt een inwonend niet ten laste komend kind met een inkomen dat hoger is dan de som van de bijstandsnorm op grond van artikel 21 onder a van de wet en de maximale toeslag op grond van artikel 25 van de wet beschouwd als een ander die in de woning van de uitkeringsgerechtigde zijn hoofdverblijf heeft.

     

Artikel 5 Gehuwden

    • 1.

      De norm voor gehuwden in wier woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt niet verlaagd.

    • 2.

      De norm voor gehuwden in wier woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt met 10 procent van de gehuwdennorm verlaagd.

    • 3.

      De norm voor gehuwden die in de woning van een ander hun hoofdverblijf hebben, wordt met 10 procent van de gehuwdennorm verlaagd.

    • 4.

      In afwijking van het gestelde in lid 3 wordt de gehuwdennorm voor gehuwden niet verlaagd indien de gehuwden een kamer of een gedeelte van een woning huren, zonder dat de hoofdbewoner of de huiseigenaar mede in deze woning verblijft.

    • 5.

      Bij de vaststelling van de verlaging als bedoeld in lid 2 wordt een inwonend niet ten laste komend kind met een inkomen dat hoger is dan de som van de bijstandsnorm op grond van artikel 21 onder a van de wet en de maximale toeslag op grond van artikel 25 van de wet beschouwd als een ander die in de woning van de uitkeringsgerechtigde zijn hoofdverblijf heeft.

Hoofdstuk 3 Verlaging als gevolg van de woonsituatie

Artikel 6 Woning waarvoor geen woonkosten verschuldigd zijn

De toeslag voor de belanghebbende die een woning bewoont waaraan geen woonkosten zoals huur, hypotheeklasten en dergelijke zijn verbonden wordt met 20 procent van de gehuwdennorm verlaagd.

Artikel 7 Het niet bewonen van een woning, verblijf in een instelling voor maatschappelijke opvang

    • 1.

      De toeslag voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder die geen woning bewoont, is 0 procent van de gehuwdennorm.

    • 2.

      De bijstandsnorm voor gehuwden of daarmee gelijkgestelden die geen woning bewonen, wordt met 20 procent van de gehuwdennorm verlaagd.

    • 3.

      De toeslag of de gehuwdennorm wordt niet verlaagd voor een uitkeringsgerechtigde die verblijft in een instelling voor maatschappelijke opvang.

    • 4.

      Het gestelde in het vorige lid is niet van toepassing op een uitkeringsgerechtigde die uitsluitend gebruik maakt van nachtopvang dat door een instelling voor maatschappelijke opvang wordt aangeboden.

Hoofdstuk 4 Alleenstaanden van 21 of 22 jaar

Artikel 8 Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 of 22 jaar.

De toeslag voor alleenstaanden van 21 of 22 jaar wordt met 20 procent van de gehuwdennorm verlaagd.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 9 Anti cumulatie

  • 1. Indien bij de toepassing van de artikelen 3 tot en met 8 blijkt dat er bij een uitkeringsgerechtigde sprake is van meerdere inwonenden of als meerdere situaties op een uitkeringsgerechtigde van toepassing zijn, vindt geen cumulatie van verminderingen plaats.

  • 2. Indien sprake is van een situatie als bedoel in lid 1 wordt uitgegaan van de laagste toeslag of de hoogste verlaging van de toeslag of de gehuwdennorm.

Artikel 10 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: "Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Zwolle 2012”

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt inwerking op 1 januari 2013

TOELICHTING VERORDENING TOESLAGEN EN VERLAGINGEN WET WERK EN BIJSTAND 2012

Algemeen

 Norm, toeslag en verlaging

Hoofdstuk 3 van de Wet werk en bijstand (WWB) kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van landelijke basisnormen en toeslagen en verlagingen. Voor de financiering door het Rijk maakt het geen verschil of bijstand is toegekend als norm of als gemeentelijke toeslag. In 2012 werd de huishoudinkomentoets ingevoerd en weer afgeschaft. De gezinsbijstand is en blijft voor 2 personen.

 

De bijstandsnormen zijn geregeld in de artikelen 20 tot en met 24 WWB. De artikelen 25 tot en met 29 WWB regelen de toeslagen en verlagingen. Het college van Burgemeester en Wethouders is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om de uitkering of de toeslag te verlagen hoeft geen gebruik gemaakt te worden. Zo is er vanwege het beperkte belang en het vergelijkbare uitgavenniveau geen toepassing gegeven aan de bevoegdheid om de norm of toeslag voor schoolverlaters te verlagen (art 28 WWB).

 

Norm

Voor personen van 21 jaar tot en met 65 jaar bestaan er een drietal basisnormen te weten:

  • 1.

    Gehuwden:                          100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)

  • 2.

    Alleenstaande ouders:          70% van de gehuwdennorm

  • 3.

    Alleenstaanden:                   50% van de gehuwdennorm

 

Toeslag

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast de belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dat kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant of wasmachine zijn. Het is overigens niet van belang of men deze kosten daadwerkelijk deelt. Dat is een verantwoordelijkheid van de belanghebbende zelf. Het gaat uitsluitend om de beoordeling of “deling” van kosten mogelijk is.

 

De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm. De uitkering bedraagt maximaal:

  • 90% van de gehuwdennorm voor alleenstaande ouders;

  • 70% van de gehuwdennorm voor alleenstaanden.

 

De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Dit is uitgewerkt in de verordening.

 

Verlaging

De WWB noemt de volgende verlagingen:

  • Verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijke kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden;

  • Verlaging in verband met de woonsituatie;

  • Verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie;

  • Verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden.

 De Toeslagenverordening

In de WWB is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald. Het door het college voorgestane beleid moet dus worden vastgelegd in een verordening.

 

Het is niet nodig om in de Toeslagenverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college de bevoegdheid om de bijstand bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen. Bij deze verordening is een schematisch overzicht gevoegd. Een uitkeringsgerechtigde kan uit dit schematisch overzicht aflezen waarop hij of zij recht heeft. Ter verduidelijking onderstaand drie bijzondere situaties.

 

  • Het niet bewonen van een woning.

In de verordening is bepaald dat met ingang van 1 jan 2013 dak- en thuislozen die al of niet gebruik maken van de nachtopvang van het Leger des Heils een toeslag ontvangen 0% van de gehuwdennorm.  Voor dak en thuislozen die “samenleven” wordt de gehuwdennorm met 20 procent verlaagd.

 

  • Mensen die verzorging nodig hebben of een ander verzorgen.

Het komt voor dat iemand die verzorgingsbehoeftig is bij een ander inwoont, zonder dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding of een gezinssituatie. De wet werk en bijstand rekent familieleden in de eerste graad die verzorgingsbehoeftig zijn, niet tot het gezin. In de vorige en deze nieuwe verordening wordt de toeslag op 10% van de gehuwdennorm vastgesteld. Deze lagere toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm geldt zowel voor de verzorger als de verzorgingsbehoeftige. Het feit dat de verzorgende een extra inspanning verricht wordt niet als argument gehanteerd om de toeslag hoger vast te stellen. Het is vaak mogelijk om voor de verzorging een persoonsgebonden budget te ontvangen.

 

  • Ouders met inwonende kinderen, die niet meer ten laste van de ouders komen.

Bij het toeslagenbeleid geldt als uitgangspunt dat als meer mensen op één adres hun hoofdverblijf hebben, dat de kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Hierdoor ontstaan lagere bestaanskosten. Deze lagere bestaanskosten worden tot uitdrukking gebracht in het lager vaststellen van de toeslag of een verlaging van de gehuwdennorm. Een inwonend kind met eigen inkomsten wordt verondersteld een bijdrage in de kosten van de huishouding te kunnen leveren. Hierdoor ontstaan er voor de ouder(s), net als bij andere inwonenden het geval zou zijn, lagere bestaanskosten.  In de verordening is bepaald dat de verlaging van de uitkering plaatsvindt als het inkomen van het inwonende kind meer is dan het bedrag van de alleenstaande norm met toeslag. Het is redelijk om bij kinderen met een hoger inkomen uit te gaan van het in beperkte mate kunnen delen van de kosten. Er ontstaat een situatie die gelijk is als een ander (niet zijnde een kind) in de woning verblijft, zonder dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding. De verlaging van de uitkering geldt zowel bij inwoning van werkende als studerende inwonende kinderen.

 

Het komt voor dat er bij een uitkeringsgerechtigden meerdere mensen inwonen of dat meerdere situaties op een uitkeringsgerechtigde van toepassing zijn. In een dergelijke situatie vindt geen cumulatie van verlagingen plaats. Er wordt uitgegaan van de laagste toeslag of de hoogste verlaging.

 Artikelgewijze toelichting

 Artikel 1

Woning

Het in deze verordening vastgelegde beleid ten aanzien van toeslagen en verlagingen heeft mede betrekking op bewoners van een woonwagen en een woonschip. Daarnaast wordt tot uitdrukking gebracht dat mensen die weliswaar niet in dezelfde woning, woonwagen of woonschip verblijven, maar wel op dezelfde kavel verblijven waar een woning op gebouwd is of een woonwagen staat of mede gebruik maken van een ligplaats, geacht worden mede hun hoofdverblijf te hebben in de woning, woonwagen of het woonschip. Hetzelfde geldt voor mensen die een woonruimte bewonen en die voor het gebruik van voorzieningen afhankelijk zijn van een andere woning, standplaats of ligplaats.

 

Deze mensen worden geacht mede hun hoofdverblijf te hebben in de woning, op de standplaats of op de ligplaats waarvan de voorzieningen worden betrokken. Bij het gebruik maken van voorzieningen kan gedacht worden aan het betrekken van gas, licht of water of het gebruik van het toilet of wasgelegenheid.

Ook mensen die verblijven in een opstal of bijgebouwtje direct grenzend aan een woning, standplaats of ligplaats worden geacht mede hun hoofdverblijf te hebben in die woning, op die standplaats of op die ligplaats. Als voorbeelden hiervan gelden: iemand woont in een caravan of woonwagen die direct naast een standplaats is neergezet of iemand verblijft in een "schuurtje" dat geplaatst is op de oever of kade direct grenzend aan de ligplaats van een woonschip.

 Artikel 2

Hoewel de Wwb categoriale verlagingen mogelijk maakt voor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar is in deze verordening hier niet voor gekozen. De normen voor deze leeftijdsgroep werden laag vastgesteld vanwege de onderhoudsplicht van de ouders en komen niet in aanmerking voor een toeslag. Jongmeerderjarigen tot 21 jaar die noodzakelijkerwijs zelfstandig wonen kunnen via de bijzondere bijstand eventueel een hogere uitkering krijgen.

 Artikel 4

De toeslag van 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, is verplicht op grond van de Wwb. Als in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagenverordening is gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm.

 

In artikel 4 lid 4 wordt een uitzondering gemaakt voor mensen die een kamer of een gedeelte van een woning bewonen, waar ook anderen wonen, zonder dat de eigenaar van de woning op het adres verblijft. Hier is feitelijk wel sprake van het gezamenlijk bewonen van een woning maar over het algemeen is er geen sprake van een zodanig schaalvoordeel dat een lagere toeslag rechtvaardigt.

 

Lid 5

Uit artikel 25 lid 1 WWB en artikel 26 WWB volgt dat een belanghebbende de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen met thuisinwonende kinderen van 18 jaar of ouder met een laag inkomen. Hiervan is sprake indien dat kind een in aanmerking te nemen inkomen heeft van ten hoogste het normbedrag voor een alleenstaande met toeslag (70% WML).

 

In deze verordening is er voor gekozen te bepalen dat kosten ook kunnen worden gedeeld met een inwonend studerend kind. Een alleenstaande met een inwonend studerend kind komt daarmee in aanmerking voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm, als de student over meer dan het normbedrag alleenstaande met toeslag.

 Artikel 5

In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder worden gedeeld. Dit schaalvoordeel wordt uitgedrukt in een verlaging van de bijstandsnorm voor gehuwden.

 

Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van schaalvoordeel en de bepaling in hoeverre de uitkering wordt verlaagd gelden dezelfde criteria als bij het verlenen van toeslagen aan alleenstaanden en alleenstaande ouders.

 

Net als in artikel 4 is een uitzondering gemaakt voor mensen die een kamer of een gedeelte van een woning bewonen, waar ook anderen wonen, zonder dat de eigenaar van de woning op het adres verblijft. Hier is feitelijk wel sprake van het gezamenlijk bewonen van een woning maar over het algemeen is er geen sprake van een zodanig schaalvoordeel dat een lagere toeslag rechtvaardigt.

 

Lid 5

Zie het laatste lid van het voorgaande artikel 4. Strekking en inhoud zijn gelijk.

 Artikel 6

De Wwb biedt de mogelijkheid om de toeslag of de bijstandsnorm te verlagen als een belanghebbende lagere bestaanskosten heeft als gevolg van zijn woonsituatie.

 

Artikel 6 gaat over het bewonen van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden bv krakers. In de verordening wordt bepaald dat de toeslag met 20 procent van de gehuwdennorm of de bijstandsnorm voor gehuwden met 20 procent wordt verlaagd als geen kosten voor huur of hypotheeklasten verschuldigd zijn. Het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke is daardoor niet voldoende om een verlaging te voorkomen.

 Artikel 7

Leden 1 en 2 Mensen zonder woning

In dit artikel 7 wordt de toeslag voor mensen zonder woning bepaald op 0 procent van de gehuwdennorm of de norm voor gehuwden met 20 procent van de gehuwdennorm verlaagd. De verordening gaat er van uit dat iemand die geen woning heeft, lagere kosten van het bestaan heeft. Iemand zonder woning hoeft geen uitgaven te doen voor huur, energielasten, vervanging of aanschaf duurzame gebruiksgoederen, het op peil houden van de stoffering, waterschapslasten en gemeentelijke heffingen. We hopen zo ook bij te dragen aan de doorstroming op de woon- en ook de participatieladder voor deze doelgroep binnen de WWB. Een basisuitkering stimuleert het meedoen aan schoonmaakprojecten en andere vormen van sociale activering die inkomsten opleveren. Er blijft voldoende over om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. Het verlenen van een toeslag zou Zwolle in vergelijking tot andere centrumgemeenten voor een deel van de doelgroep aantrekkelijk maken.

 

In de begripsomschrijvingen van de Wet en werk en bijstand wordt iemand die ongehuwd met een ander samenwoont gelijk gesteld aan een gehuwde als zij gezamenlijk in huisvesting voorzien en of blijk geven voor elkaar te zorgen. Bij “ongehuwd samenwonenden zonder woning” loopt deze begripsomschrijving een beetje mank, terwijl de situatie feitelijk niet verschilt. We geven deze “samenwonenden” qua hoogte dezelfde uitkering.

 

Lid 3 Mensen in de maatschappelijke opvang

Iemand die gebruik maakt van een instelling voor maatschappelijke opvang heeft over het algemeen niet de beschikking over een eigen woning. Veelal moeten deze mensen een zodanige eigen bijdrage aan de instelling voor maatschappelijke opvang betalen, dat er geen sprake is van lagere bestaanskosten. In artikel 7 is dan ook bepaald dat in een dergelijke situatie geen verlaging van de toeslag of de gehuwdennorm plaatsvindt. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om mensen die verblijven in het Centrum voor Maatschappelijke Opvang van het Leger des Heils, het Sociaal Pension, Blijf-van-mijn-lijf-huis of de residentiële opvang bij de Herberg.

 

Leden 4

Deze bepalingen beogen, voor de gevallen van nachtopvang door een instelling voor maatschappelijke opvang, buiten twijfel te stellen dat mensen in de nachtopvang geen toeslag krijgen. Mensen die gebruik maken van een voorziening voor nachtopvang betalen een lage bijdrage waardoor er sprake is van lage bestaanskosten. Zie hiervoor ook de leden 1 en 2.

 Artikel 8

De Wwb kent geen afzonderlijke normen voor 21- en 22- jarige alleenstaanden. Het gevolg is dat het verschil tussen de hoogte van de bijstandsnorm plus toeslag en het minimumloon voor deze groep geen of een geringe stimulans is om arbeid te aanvaarden. Teneinde dit te voorkomen wordt de toeslag voor 21- en 22-jarige alleenstaanden op nihil gesteld. De mogelijkheid daartoe wordt geopend in artikel 29 van de Wet werk en bijstand.

 Artikel 9

Als meerdere situaties van toepassing zijn of er is sprake van meerdere inwonenden, worden de verlagingen niet gecumuleerd. De hoogste verlaging van de toeslag of gehuwdennorm wordt toegepast.