Regeling vervallen per 01-01-2013

Verordening Wet kinderopvang 2009

Geldend van 26-11-2009 t/m 31-12-2012

Intitulé

Verordening Wet kinderopvang 2009

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

VERORDENING WET KINDEROPVANG 2009

Artikel 1

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwolle;

    • b.

      de wet: de Wet kinderopvang.

  • 2. De in artikel 1 lid 1 onder b. tot en met f., i., j. en n. van de wet gedefinieerde begrippen zijn ook van toepassing op deze verordening.

  • 3. Artikel 1 lid 2 en artikel 1a lid 3 van de wet zijn ook van toepassing op deze verordening.

Hoofdstuk 2 De aanvraag

Artikel 2

  • 1. Een aanvraag voor een tegemoetkoming bevat:

    • a.

      naam, adres en bsn-nummer van de ouder;

    • b.

      indien van toepassing: naam en bsn-nummer van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;

    • c.

      naam, geboortedatum en bsn-nummer van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

    • d.

      een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvang per kind, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;

    • e.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2. Voor het indienen van de aanvraag maakt de ouder gebruik van een door het college vastgesteld formulier.

  • 3. Indien de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

Hoofdstuk 3 De tegemoetkoming

Artikel 3

Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

Artikel 4

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag voor de tegemoetkoming door het college in ontvangst is genomen.

  • 2. Als op de in het eerste lid genoemde datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden.

  • 3. Het college kan in afwijking van het gestelde in het eerste lid besluiten de tegemoetkoming toe te kennen vanaf een datum die ligt voor de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen, mits de aanvraag binnen een redelijke termijn na de start van de kinderopvang is ontvangen.

  • 4. De in het derde lid genoemde redelijke termijn bedraagt ten hoogste 60 kalenderdagen.

Artikel 5

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode dat:

    • a.

      voldaan wordt aan de voorwaarden zoals gesteld in de wet en

    • b.

      de ouder behoort tot de gemeentelijke doelgroep, zoals genoemd in artikel 22 van de wet en

    • c.

      het kind daadwerkelijk gebruik maakt van kinderopvang.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een andere periode verlenen.

Artikel 6

  • 1. De hoogte van de tegemoetkoming wordt jaarlijks voor ten hoogste één kalenderjaar vastgesteld.

  • 2. Indien toepassing gegeven is aan artikel 5 lid 2 wordt de hoogte van de tegemoetkoming vastgesteld voor de genoemde periode.

  • 3. Voor de jaarlijkse vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming, dient de ouder voor afloop van het kalenderjaar:

    • a.

      te verklaren dat:

      • 1.

        ook in het volgende kalenderjaar gebruik gemaakt wordt van kinderopvang,

      • 2.

        er zich geen wijzigingen in de situatie van betrokkene hebben voorgedaan en

    • b.

      een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau, dat de kinderopvang gaat verzorgen, te overleggen. In de offerte of contract moet in ieder geval aangegeven worden: het aantal uren kinderopvang per kind en de kostprijs per uur.

  • 4. Voor de opgave, als bedoeld in het derde lid, maakt de ouder gebruik van een door het college vastgesteld formulier.

Artikel 7

  • 1. Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat door de ouder is aangevraagd.

  • 2. In afwijking van het eerste lid verleent het college bij een ouder als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, van de wet de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.

Artikel 8

De voor een kalenderjaar vastgestelde tegemoetkoming wordt gewijzigd of beëindigd indien:

  • a.

    de ouder niet meer voldoet aan de bepalingen van de wet;

  • b.

    niet meer behoort tot de gemeentelijke doelgroep, zoals genoemd in artikel 22 van de wet;

  • c.

    een kind geen of minder uren gebruik maakt van kinderopvang, dan waarop de vastgestelde tegemoetkoming is gebaseerd;

  • d.

    zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 7 lid 2 en daardoor naar het oordeel van het college minder uren kinderopvang noodzakelijk zijn dan waarop de tegemoetkoming is gebaseerd.

Artikel 9

Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

  • a.

    de vaststelling tot welke van de gemeentelijke doelgroepen de ouder behoort;

  • b.

    de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

  • c.

    de naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

  • d.

    de omvang van de kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;

  • e.

    de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming wordt bepaald en het bedrag dat op basis hiervan wordt verleend;

  • f.

    de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

  • g.

    de verplichtingen van de ouder.

Artikel 10

  • 1. De tegemoetkoming wordt maandelijks aan de ouder uitbetaald. De ouder dient hiervoor maandelijks een nota van het kindercentrum of het gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt te overleggen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan op verzoek van de ouder de tegemoetkoming in maandelijkse termijnen aan het kindercentrum of het gastouderbureau waar de opvang plaatsvindt worden betaald. Indien hiervan gebruik wordt gemaakt is de ouder niet verplicht maandelijks een nota te overleggen.

  • 3. Het college kan nadere voorschriften stellen over de wijze van uitbetaling.

Hoofdstuk 6 Verplichtingen van de ouder

Artikel 11

  • 1. De ouder of de partner doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot wijziging of beëindiging van de tegemoetkoming.

  • 2. De ouder of partner verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

  • 3. Het college wijzigt of trekt de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming in en vordert het te veel betaalde bedrag terug of in, als de ouder niet voldoet aan de inlichtingenplicht genoemd onder lid 1 en 2 en als gevolg hiervan of als gevolg van een andere reden ten onrechte of een te hoge tegemoetkoming heeft ontvangen. Artikel 38 van de wet is hierbij van toepassing.

Hoofdstuk 7 Overige bepalingen

Artikel 12

Het college kan in bijzondere gevallen artikel 2, artikel 4 lid 4, artikel 6 lid 3, artikel 8 onder c en artikel 11 lid 3 buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang van belanghebbende leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 13 Ingangsdatum

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de datum bekendmaking.

  • 2. De bepalingen van deze verordening zijn ook van toepassing op aanvragen voor een tegemoetkoming over het kalenderjaar 2009 waarop voor de datum van inwerkingtreding op grond van de Verordening Wet kinderopvang, zoals dit op dat moment gold, is besloten.

TOELICHTING VERORDENING KINDEROPVANG 2009

Algemene toelichting

Inleiding

Op 1 januari 2005 is de Wet kinderopvang in werking getreden. Artikel 25 van de Wet kinderopvang geeft aan dat de gemeenteraad bij verordening regels moet vaststellen omtrent de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels moeten betrekking hebben op de verlening, de eventuele voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming. De gemeenteraad van de gemeente Zwolle heeft op 10 januari 2005 de Verordening Wet kinderopvang vastgesteld. Na vaststelling van deze verordening is de Wet kinderopvang, mede door de invoering van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR) op een aantal punten gewijzigd. Deze wijzigingen en problemen bij de uitvoering maken het noodzakelijk om de verordening opnieuw vast te stellen. De oude verordening gaf regels voor de verstrekking van de gemeentelijke tegemoetkoming voor zowel (algemene) kinderopvang als kinderopvang op grond van sociaal medische redenen. Deze combinatie kwam de duidelijkheid niet ten goede. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de bepalingen rond kinderopvang op grond van sociaal medische redenen in een afzonderlijke verordening op te nemen. Verder is getracht de administratieve lasten voor de burger te verlichten.

De Wet kinderopvang beoogt het ouders of verzorgers gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren. Niet alleen mensen die werken kunnen een beroep doen op de Wet kinderopvang. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term ‘tegemoetkoming kosten kinderopvang’.

De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Titel 4.2 van de Awb die regels stelt over subsidies is van toepassing op de tegemoetkomingen. Dit betekent dat op de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang door gemeenten drie regelingen van toepassing zijn:

  • 1.

    de gemeentelijke verordening Wet kinderopvang;

  • 2.

    de Wet kinderopvang;

  • 3.

    de subsidieregels in titel 4.2 van de Awb.

De gemeente beschikt over een algemene subsidieverordening. De vraag is aan de orde wat de verhouding is tussen de verordening kinderopvang en de algemene subsidieverordening, en meer in het bijzonder of de algemene subsidieverordening ook van toepassing is op tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang. Deze verordening staat geheel los van de algemene subsidieverordening. Derhalve is de algemene subsidieverordening niet van toepassing op de verstrekking van tegemoetkomingen. Het principe geldt dan dat de meest specifieke regeling voorrang krijgt boven de algemene regeling.

Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen

In deze verordening worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door de gemeente Zwolle vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijk moeten zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn.

Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te bevorderen

De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten ‘open-einde regeling’. Dit betekent dat iedereen die op grond van de wet behoort tot de gemeentelijke doelgroep aanspraak heeft op een tegemoetkoming van de gemeente.

Om de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de tegemoetkomingen beheersbaar te houden, zijn in deze verordening de volgende bepalingen opgenomen:

  • ·

    De omvang van de aanspraak op een tegemoetkoming van ouders die geen eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang hoeven te betalen, wordt aan beperkingen gebonden. In de verordening wordt bepaald dat bij deze groep ouders de tegemoetkoming wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is om de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken.

  • ·

    In beginsel worden geen tegemoetkomingen met terugwerkende kracht verstrekt. Een tegemoetkoming wordt verstrekt met ingang van het tijdstip waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is genomen. Deze verordening biedt de mogelijkheid om in beperkte mate van dit beginsel af te wijken. In de praktijk blijkt dat het stringent vasthouden aan het niet met terugwerkende kracht verstrekken tot problemen leidt, bijvoorbeeld in situaties dat kinderopvang snel geregeld moet worden en of bij het gaan deelnemen aan een re-integratietraject of werkaanvaarding vanuit een uitkering.

  • ·

    De tegemoetkoming wordt alleen verstrekt als er daadwerkelijk kinderopvang plaatsvindt.

  • ·

    De tegemoetkoming wordt in beginsel maandelijks aan de ouder uitbetaald aan de hand van te overleggen nota‘s. Op verzoek van de ouder kan uitbetaling aan het kindcentrum of het gastouderbureau plaatsvinden. Deze wijze van betalen geniet de voorkeur. Hierdoor blijft de omvang van eventuele onverschuldigde betalingen die de gemeente van de ouders moet terugvorderen, beperkt.

Duur van de tegemoetkomingen en de jaarlijkse vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming

Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur dat kinderopvang nodig is en voldaan wordt aan de bepalingen van de Wet kinderopvang en deze verordening. Daarmee wordt aangesloten bij de wijze waarop de Belastingsdienst de Wet kinderopvang en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen uitvoert. Dit betekent dat in tegenstelling tot de oude verordening een tegemoetkoming niet elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd. In de praktijk leidde het jaarlijks opnieuw aanvragen niet veel afwijkende beslissingen en leverde dit een extra een belasting voor de ouder en de uitvoering op. Daarnaast ontstaat voor de gebruiker meer zekerheid.

De verordening biedt de mogelijkheid dat de tegemoetkoming voor een afwijkende periode wordt vastgesteld. Zoals aangegeven is een tegemoetkoming alleen mogelijk als de ouder tot de gemeentelijke doelgroep behoort. In veel situaties gaat het om een ouder die vanuit de Wet werk en inkomen moet voldoen aan re-integratie verplichtingen. In de praktijk komt het voor dat iemand een traject volgt en enige tijd later een vervolgtraject gaat volgen. In een dergelijke situatie is het (gezien het krappe aanbod aan opvangplaatsen) niet wenselijk dat een ouder de kinderopvang beëindigd. Daarnaast heeft niet elke ouder direct na beëindiging van een traject een betaalde baan, maar men moet wel solliciteren en vervolgens een aangeboden baan accepteren. Ook dan is het niet gewenst dat de ouder de kinderopvang direct beëindigd. In een dergelijke situatie kan door gebruik te maken van de mogelijkheid om de kinderopvang voor een afwijkende periode vast te stellen een tegemoetkoming worden gegeven ter overbrugging van een periode tussen twee trajecten of het overbruggen van de periode tussen de beëindiging van een traject en het aanvaarden van betaalde arbeid. Door in de verordening een en ander niet uitputtend te regelen kan maatwerk worden geleverd. Hoewel dit in de verordening niet is bepaald wordt ter overbrugging een periode van maximaal 6 maanden aangehouden.

Vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming in één stap.

In deze verordening wordt bepaald dat de hoogte van de tegemoetkoming jaarlijks wordt vastgesteld en dat de ouder voor het eind van het vorige kalenderjaar hiervoor gegevens verstrekt. Ten opzichte van de oude verordening is de vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming gewijzigd. Zoals eerder is aangegeven wordt de tegemoetkoming als een subsidie gezien. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht vindt de verstrekking van een subsidie in twee stappen plaats. De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de subsidie. Deze beschikking geeft de ontvanger van de subsidie een voorwaardelijke aanspraak op subsidie tot een bepaald bedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk de kosten zal maken of de dienst zal leveren en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak.

De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de subsidie. In deze beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de subsidie is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordt de subsidie definitief. Voordat de subsidie wordt vastgesteld kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de subsidie door gegevens te controleren en eventueel inlichtingen op te vragen.

Deze lijn gold op grond van de oude verordening ook voor de tegemoetkoming kinderopvang. In de praktijk betekende dit dat na afloop van het kalenderjaar de ouder (of het opvangcentrum) een opgave moest doen van het aantal uren dat daadwerkelijk kinderopvang was afgenomen. Aan de hand van deze opgave stelde de gemeente de definitieve tegemoetkoming vast. In de praktijk bleek deze werkwijze niet of nauwelijks tot herziening van de voorlopige vaststelling te leiden. De Algemene wet bestuursrecht maakt het mogelijk om de subsidie in één stap te regelen. In deze variant wordt de subsidie direct vastgesteld (de verlening en de vaststelling van de subsidie wordt dan gecombineerd). In deze verordening is er voor gekozen de tegemoetkoming in één stap vast te stellen, waardoor de jaarlijkse controle achteraf kan vervallen. De gemeente behoudt voldoende mogelijkheden om de tegemoetkoming tussentijds te wijzigen en of terug te vorderen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In artikel 1 lid 1 van de Wet kinderopvang wordt een aantal begrippen gedefinieerd. In deze verordening wordt aangesloten bij de begripsomschrijving van de Wet kinderopvang. In artikel 1 lid 2 van de verordening wordt aangegeven welke begripsomschrijvingen van de Wet kinderopvang ook van toepassing zijn op deze verordening.

Artikel 1 lid 2 van de Wet kinderopvang geeft aan welke opvang niet tot kinderopvang worden gerekend. Deze bepaling is eveneens van toepassing op deze verordening.

De Wet kinderopvang verwijst naar de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. In artikel 1a lid 3 van de Wet kinderopvang wordt aangegeven welke bepalingen van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen van toepassing zijn op de tegemoetkoming van de gemeente. Voor de duidelijkheid is in de verordening opgenomen dat deze bepalingen van toepassing zijn op de verordening.

Artikel 2

De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 26 Wet kinderopvang). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 22, derde lid, Wet kinderopvang).

Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb. Dit betekent dat een aanvraag:

  • ·

    schriftelijk moet worden ingediend;

  • ·

    moet zijn ondertekend;

  • ·

    de naam en het adres van aanvrager dient te bevatten;

  • ·

    een aanduiding moet geven van de beschikking die wordt gevraagd.

Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang, moet ook worden aangevraagd. De ouder kan hiervoor gebruik maken van een verkorte procedure, waarbij alleen de meest noodzakelijke gegevens worden gevraagd. Een verlaging van de tegemoetkoming in verband met een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college.

Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Dit betekent dat de aanvraag voor een tegemoetkoming pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen. Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in een gemeentelijk register (artikel 5, eerst lid, Wet kinderopvang). In de algemene toelichting is reeds ingegaan op het met terugwerkende kracht verlenen van de tegemoetkoming.

In het derde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent.

Artikel 3

De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor het jaarlijks vaststellen van de hoogte van de tegemoetkoming. In de verordening is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste acht weken.

De beslistermijn van acht weken heeft gevolgen voor de periode waarbinnen de gegevens voor het jaarlijks vaststellen van de hoogte van de tegemoetkoming moeten worden verstrekt. Om er zeker van te zijn, wat de hoogte van de tegemoetkoming in het volgende kalenderjaar is, zullen ouders deze gegevens minimaal acht weken vóór 1 januari bij de gemeente moeten inleveren.

Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een tegemoetkoming, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente streeft er naar de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en met name aanvragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen.

Artikel 7

De Wet kinderopvang regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt. Dit past in het systeem van de wet waarin de ouder zélf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combinatie van arbeid en zorg.

Voor bepaalde gemeentelijke doelgroepen is de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang nihil. Voor deze groepen wordt de inkomensafhankelijke eigen bijdrage door de gemeente gecompenseerd. Bij deze ouders zet de hoogte van de eigen bijdrage geen rem op de vraag naar kinderopvang. Dat in tegenstelling tot ouders die wél een (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen en de hoogte van die bijdrage zullen laten meewegen in hun vraag naar kinderopvang.

Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is een bepaling in de verordening opgenomen die de aanspraak op een tegemoetkoming enigszins beperkt. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om bij de groep ouders die geen eigen bijdrage betalen, per geval te beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder redelijkerwijs nodig heeft om de arbeid die hij verricht te kunnen combineren met zorgtaken.

Artikel 8

In de algemene toelichting is reeds ingegaan op de periode waarvoor de tegemoetkoming wordt vastgesteld en de jaarlijkse vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming. In artikel 8 lid 3 wordt aangegeven wanneer de tegemoetkoming wordt gewijzigd of wordt beëindigd. Eén van de redenen voor wijziging of beëindiging is het minder of niet gebruik maken van kinderopvang door het kind. Hierbij wordt opgemerkt dat als een dergelijke situatie zich voordoet de tegemoetkoming gedurende de gebruikelijke opzegtermijn ongewijzigd wordt gehandhaafd. Hierop wordt een uitzondering gemaakt als de ouder naar het oordeel van het college nalatig is geweest door te laat de kinderopvang op te zeggen.

Artikel 9

Onderdeel e bepaalt dat in de beschikking wordt aangeven hoe het bedrag van de tegemoetkoming wordt vastgesteld.In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld (onderdeel f). Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet onder andere gedacht worden aan de informatieplicht die is opgenomen in artikel 28, eerste tot en met derde lid, Wet kinderopvang.

Artikel 10

De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder.

Artikel 11

Artikel 11 regelt de verplichtingen van de ouder. Deze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 28, eerste tot en met derde lid Wet kinderopvang. Volledigheidshalve wordt deze verplichting hier herhaald.

Het vierde lid van artikel 28 bevat de inlichtingenplicht voor houders van een kindercentrum of gastouderbureau. Deze bepaling luidt: ‘De houder verstrekt desgevraagd aan het college van burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van belang zijn’.

Als een ouder nalaat informatie te verstrekken kan er bijvoorbeeld sprake zijn van het schenden van de inlichtingenplicht als:

  • 1.

    het betreffende kind minder of geen gebruik maakt van kinderopvang of

  • 2.

    de situatie van ouder en kind is gewijzigd waardoor de ouder niet tot gemeentelijke doelgroep behoort).

Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, wijzigt of trekt het college de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming in intrekken en wordt het te veel betaalde bedrag terug- of ingevorderd. Hetzelfde geldt als op andere gronden blijkt dat de tegemoetkoming ten onrechte of tot een te hoog bedrag is toegekend.

In artikel 38 Wet kinderopvang worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) over de terugvordering van bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld (artikel 60, eerste lid WWB).

Artikel 13

De verordening treedt in werking op de datum van bekendmaking. Zonder maatregelen ontstaat er hierdoor een situatie dat in 2009 twee regimes gelden. Voor besluiten die voor de datum van ingang van deze verordening zijn genomen, blijven de bepalingen van de oude verordening van toepassing. Dit is zowel voor de ouder als de uitvoering onwenselijk. In artikel 13 is daarom een bepaling opgenomen dat deze verordening ook van toepassing op besluiten voor een tegemoetkoming in 2009 die voor de datum van ingang van deze verordening zijn genomen.