Verordening regelende de subsidiëring van het geven van godsdienstonderwijs en van levensbeschouwelijk vormingsonderwijs op de openbare en neutrale bijzondere scholen voor basisonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs.

Geldend van 02-04-2001 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2001

Intitulé

Verordening regelende de subsidiëring van het geven van godsdienstonderwijs en van levensbeschouwelijk vormingsonderwijs op de openbare en neutrale bijzondere scholen voor basisonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs.

Verordening regelende de subsidiëring van het geven van godsdienstonderwijs en van levensbeschouwelijk vormingsonderwijs op de openbare en neutraal bijzondere scholen voor basisonderwijs en voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs

Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de bepalingen van deze verordening, van gemeentewege desgevraagd een subsidie toekennen in de kosten van het aan leerlingen van de openbare en neutraal bijzondere scholen voor primair onderwijs en voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs te geven godsdienstonderwijs dan wel levensbeschouwelijk vormingsonderwijs.

  • 2. De subsidie in de kosten van het geven van godsdienstonderwijs en in de kosten van het geven van levensbeschouwelijk vormingsonderwijs wordt toegekend aan een instelling als bedoeld in het derde lid van artikel 2.

Artikel 2

Deze verordening verstaat onder:

  • 1.

    godsdienstonderwijs:

  • godsdienstonderwijs dat overeenkomstig c.q. in navolging van het bepaalde in artikel 50 van de Wet op het Primair Onderwijs en artikel 53 van de Wet op de Expertisecentra wordt gegeven aan leerlingen van openbare en neutraal bijzondere scholen voor basisonderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs;levensbeschouwelijk vormingsonderwijs:

  • 2.

    onderwijs ter zake van geestelijke en zedelijke vorming, dat niet godsdienstig is gefundeerd en dat overeenkomstig c.q. in navolging van het bepaalde in artikel 50 van de Wet op het Primair Onderwijs en artikel 53 van de Wet op de Expertisecentra wordt gegeven aan leerlingen van openbare en neutraal bijzondere scholen voor primair en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs;

  • 3.

    instelling:

    • a.

      een kerkelijke gemeente of plaatselijke kerk;

    • b.

      een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, die zich blijkens de statuten het geven van godsdienstonderwijs ten doel stelt;

    • c.

      een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, die zich blijkens de statuten het geven van levensbeschouwelijk vormingsonderwijs ten doel stelt.

Artikel 3

De verantwoordelijkheid voor de inhoud van het godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs berust bij de instelling, die dit onderwijs verzorgt.

Artikel 4

Het godsdienstonderwijs en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs is voorbehouden aan leerlingen van scholen voor primair onderwijs in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar. Het betreffende onderwijs wordt gegeven binnen de in het activiteitenplan van de betrokken scholen vermelde schooltijden aan die leerlingen, van wie ouders, voogden of verzorgers dit onderwijs voor hen wensen.

Artikel 5

Subsidiegrondslag

  • 1.

    De in artikel 1 bedoelde subsidie wordt per wekelijks lesuur van 60 minuten per schooljaar bepaald op twaalf maal het uurloon, behorende bij schaal 8, salarisnummer 6, van bijlage 1A van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel.

  • 2.

    Om voor subsidiëring in aanmerking te komen moet bij een school voor regulier basisonderwijs een groep bestaan uit tenminste 10 leerlingen en bij een school voor (voortgezet) speciaal (basis) onderwijs uit tenminste 8 leerlingen. Meerdere groepen komen voor subsidiëring in aanmerking bij een gemiddelde grootte van tenminste 12 leerlingen bij het regulier basisonderwijs en tenminste 10 leerlingen bij het (voortgezet) speciaal (basis) onderwijs.

  • 3.

    Subsidie kan ook worden toegekend voor groepen die met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel kunnen worden samengesteld uit leerlingen van 2 of meer scholen.

  • 4.

    Voor de beoordeling van de grootte van de groep of groepen van leerlingen geldt de toestand op 1 oktober van het betreffende schooljaar.

  • 5.

    De duur van elke les dient tenminste 45 minuten te bedragen.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders kunnen op verzoek in bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het bepaalde in het tweede, derde en vierde lid van dit artikel.

Aanvraag en toekenning subsidie c.q. bevoorschotting

Artikel 6

  • 1. Een instelling, die een subsidie als bedoeld in artikel 1 wenst te ontvangen, dient daartoe vóór 1 juni van het schooljaar, voorafgaande aan dat, waarvoor subsidie wordt verlangd, bij burgemeester en wethouders een verzoek in onder vermelding van, voor elke school afzonderlijk:

    • a.

      de naam en de bevoegdheden van degene(n) die belast zal (zullen) worden met het geven van godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs;

    • b.

      de dagen waarop en de uren gedurende welke de lessen in het desbetreffende schooljaar zullen worden gegeven;

    • c.

      het aantal groepen alsmede het aantal leerlingen per groep. Deze opgave wordt vóór de inzending door de directeur van de desbetreffende school gewaarmerkt.

  • 2. Burgemeester en wethouders beslissen als regel vóór 1 augustus van het schooljaar, waarvoor subsidie wordt verlangd.

  • 3. De subsidie wordt telkenmale voor de duur van één schooljaar toegekend.

Artikel 7

Burgemeester en wethouders kunnen op de subsidie een voorschot verlenen dat ieder kwartaal, telkens voor een vierde gedeelte, betaalbaar wordt gesteld.

Artikel 8

De instelling waaraan een voorschot, bedoeld in artikel 7, is verleend, dient burgemeester en wethouders terstond in kennis te stellen van de in de loop van het schooljaar optredende veranderingen, die van invloed kunnen zijn op de toekenning van de subsidie en het hierop verleende voorschot.

Vaststelling definitieve subsidie

Artikel 9

De instelling, waaraan ingevolge het derde lid van artikel 6 subsidie is toegekend, zendt vóór 1 juli van het schooljaar, waarover deze subsidie is verleend, een opgave aan burgemeester en wethouders vermeldende voor elke school afzonderlijk:

  • a.

    de naam van degene(n), die belast is (zijn) geweest met het geven van godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs;

  • b.

    de dagen waarop en de uren gedurende welke de lessen werden gegeven;

  • c.

    het feitelijke aantal groepen alsmede het feitelijke aantal leerlingen per groep.

Deze opgave wordt vóór de inzending door de directeur van de desbetreffende school gewaarmerkt.

Artikel 10

  • 1. Op basis van de ingevolge artikel 9 ingediende gegevens stellen burgemeester en wethouders de definitieve subsidie over het desbetreffende schooljaar zo spoedig mogelijk vast.

  • 2. Een instelling is gehouden de bij voorschot teveel dan wel ten onrechte genoten subsidie op eerste aanschrijving van burgemeester en wethouders in de gemeentekas terug te storten.

Bijzondere bepalingen

Artikel 11

Burgemeester en wethouders kunnen nadere voorschriften geven ter uitvoering van deze verordening.

Artikel 12

In alle gevallen, waarin deze verordening niet voorziet of bij twijfel omtrent de wijze van toepassing daarvan, beslissen burgemeester en wethouders.

Slotbepalingen

Artikel 13

  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als “Subsidieverordening godsdienstonderwijs en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs”.

  • 2. Zij treedt in werking met ingang van 1 januari 2001. Met ingang van deze datum vervalt de bij raadsbesluit van 28 juni 1990 vastgestelde en in april 1993 gedeeltelijk aangepaste “Subsidieverordening godsdienst- en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs.”