Regeling vervallen per 15-02-2011

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle

Geldend van 01-01-2007 t/m 14-02-2011

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle

Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Zwolle.

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo);

  • b.

    Verordening: Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle 2007.

  • c.

    Inkomen: het inkomen zoals omschreven in het Rijksbesluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 2. Persoonsgebonden budget

Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

Hoofdstuk 2 Hulp bij het huishouden

Artikel 3. Omvang van eigen bijdragen voor hulp bij het huishouden.

  • 1. Bij het verlenen van hulp bij het huishouden wordt een eigen bijdrage geheven die afhankelijk is van het inkomen.

  • 2. Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 dienen te betalen bedraagt € 16,60 per 4 weken. Dit bedrag per 4 weken wordt verhoogd met een dertiende gedeelte van 15% van het inkomen boven € 16.137,- per jaar.

  • 3. Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt € 16,60 per 4 weken. Het bedrag per 4 weken wordt verhoogd met een dertiende gedeelte van 15% van het inkomen boven € 14.162,-- per jaar.

  • 4. Het bedrag per 4 weken dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 23,80 per 4 weken. Het bedrag per 4 weken wordt verhoogd met een dertiende gedeelte van 15% van het inkomen boven € 20.810,- per jaar.

  • 5. Het bedrag per 4 weken dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 23,80 per 4 weken. Het bedrag per 4 weken wordt verhoogd met een dertiende gedeelte van 15% van het inkomen boven € 19.837,- per jaar.

Artikel 4. Persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden.

    • 1.

      Een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouding voor schoonmaakwerkzaamheden bedraagt vóór aftrek van de eigen bijdrage, het uurtarief van € 12,16 vermenigvuldigd met aantal geïndiceerde uren.

    • 2.

      Een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden voor coaching en ondersteuning voor zelfredzaamheid of hulp na revalidatie en in crisissituaties, bedraagt vóór aftrek van de eigen bijdrage, het uurtarief van € 19,44 vermenigvuldigd met het aantal geïndiceerde uren.

    • 3.

      De budgethouder dient desgevraagd een formulier aan de gemeente te overleggen ter verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget waarbij 1,5% met een minimum van € 75,00 per jaar niet verantwoord hoeft te worden.

Hoofdstuk 3 Woonvoorzieningen

Artikel 5. Woonvoorzieningen en inkomen

Bij de verstrekking van een woonvoorziening wordt het inkomen buiten beschouwing gelaten.

Artikel 6. Persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen

  • 1. Het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen op grond van artikel 21 lid 2 sub c wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde die de gemeente aan de leverancier betaalt voor de goedkoopst adequate voorziening of de door burgemeester en wethouders goedgekeurde offerte.

  • 2. Indien nodig wordt het persoonsgebonden budget verhoogd met het jaarbedrag voor onderhoud en reparatie gebaseerd op het onderhoudscontract van de gemeente bij het verstrekken van de woonvoorziening in natura. Burgemeester en wethouders bepalen per persoonsgebonden budget het aantal jaren dat aan onderhoud en reparatie zal worden opgenomen.

  • 3. Burgemeester en wethouders bepalen per persoonsgebonden budget of en hoe het zal worden verlaagd met een restwaarde van de voorziening.

Artikel 7. Omvang van de Woonvoorzieningen

    • 1.

      Het bedrag voor verhuiskosten als bedoeld in artikel 22 lid 1 onder a van de verordening bedraagt maximaal de kosten van overbrenging van de inboedel door een erkend verhuisbedrijf dat burgemeester en wethouders hebben aanvaard. Aanvrager kan de overbrenging ook in eigen beheer uitvoeren tegen referentiekosten waarvan de hoogte door burgemeester en wethouders wordt bepaald.

    • 2.

      Het bedrag voor stofferingkosten als onderdeel van de verhuis- en herinrichtingskosten als bedoeld in artikel 22 lid 1 onder a van de verordening is:

      • a.

        voor één of tweepersoonshuishouden: €2.080,-;

      • b.

        voor elk gezinslid meer: €261,--.

    • 3.

      Voor de persoon die overeenkomstig artikel 29 van de verordening op verzoek van de gemeente verhuist, wordt het bedrag conform artikel 11g van het Besluit beheer sociale huursector vastgesteld.

    • 4.

      De grens voor het toepassen van het primaat van de verhuizing is €9.723,-.

    • 5.

      De hoogte van de woonvoorziening als bedoeld in artikel 22 lid 1 onder b van de verordening bedraagt 100% van de in aanmerking komende kosten.

    • 6.

      De hoogte van de woonvoorziening als bedoeld in artikel 22 lid 1 onder c van de verordening bedraagt 100% van de in aanmerking komende kosten.

    • 7.

      In afwijking van het voorgaande lid wordt een vergoeding voor het aanschaffen of vervangen van huisraad, meubilair en stoffering verleend als een tegemoetkoming waarvan de hoogte wordt bepaald aan de hand van de richtprijzen die door de gemeente Zwolle gehanteerd worden bij de bijzondere bijstandsverlening in het kader van de Wet werk en bijstand.

    • 8.

      Het bedrag voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 22 lid 1 onder f van de verordening bedraagt de werkelijke kosten van het tijdelijk betrekken van woonruimte;

    • 9.

      Het bedrag voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 22 lid 1 onder g van de verordening bedraagt de daadwerkelijk gederfde huurinkomsten.

    • 10.

      Het bedrag voor het bezoekbaar maken van een woonruimte als bedoeld in artikel 25 lid 4 van de verordening bedraagt maximaal €5.199,-.

    • 11.

      De aanpassingskosten als bedoeld in artikel 28 lid 3 van de verordening bedragen maximaal €970,--.

Hoofdstuk 4 Vervoer

Artikel 8. Vervoer en inkomen

  • 1.

    Bij de verstrekking van een vervoervoorziening wordt het inkomen buiten beschouwing gelaten met uitzondering van het tweede lid.

  • 2.

    Het inkomen genoemd in artikel 36 van de verordening waarboven, na vermenigvuldiging met de factor 1,5, geen auto wordt verstrekt of vergelijkbare voorziening in aanmerking komt, bedraagt:

  • €16.137,- per jaar voor ongehuwde personen jonger dan 65

  • €14.162,- per jaar voor ongehuwde personen van 65 jaar of ouder

  • €20.810,- per jaar voor gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar

  • €19.837,- per jaar voor gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder

Artikel 9. Persoonsgebonden budgetten voor individuele vervoermiddelen voor lokaal vervoer

  • 1. Het persoonsgebonden budget voor individuele vervoersmiddelen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde die de gemeente aan de leverancier betaalt voor de goedkoopst adequate voorziening of de door burgemeester en wethouders goedgekeurde offerte.

  • 2. Indien nodig wordt het persoonsgebonden budget verhoogd met het jaarbedrag voor onderhoud en reparatie gebaseerd op het onderhoudscontract van de gemeente bij het verstrekken van de vervoervoorziening in natura. Burgemeester en wethouders bepalen per persoonsgebonden budget het aantal jaren dat aan onderhoud en reparatie zal worden opgenomen.

  • 3. Burgemeester en wethouders bepalen per persoonsgebonden budget of en hoe het zal worden verlaagd met een restwaarde van de voorziening.

Artikel 10. Bijdragen en omvang van vervoersvoorzieningen

  • 1. Voor de deelname aan het collectief vervoersysteem als bedoeld in artikel 38 lid 1 van de verordening is de aanvrager per rit een bedrag conform het reguliere openbaar vervoer op basis van de blauwe nationale strippenkaart verschuldigd.

  • 2. Voor vervoer met het collectief vervoersysteem buiten de gemeentegrens maar binnen 5 openbaar vervoerzones vanaf het woonadres, wordt een bedrag van maximaal € 485,-- per jaar verleend. Het bedrag wordt uitbetaald aan een door burgemeester en wethouders aan te wijzen vervoerder.

  • 3. Het bedrag voor individueel vervoer als bedoeld in artikel 38 lid 2 van de verordening is gemaximeerd. Het bedrag is zodanig dat de aanvrager bij een door burgemeester en wethouders aangewezen vervoerder 1.500 taxikilometers per kalenderjaar kan rijden. Het bedrag wordt uitbetaald aan een door burgemeester en wethouders aan te wijzen vervoerder.

  • 4. Het persoonsgebonden budget voor gebruik van een auto als bedoeld in artikel 38 lid 2 van de verordening bedraagt:

  • a. €518,-- per kalenderjaar voor eigen auto of

  • b. €275,-- per kalenderjaar voor bruikleen- of leaseauto of

  • c. €741,-- indien de auto waarvan gebruik gemaakt wordt speciaal ingericht of aangepast is voor het zittend in een rolstoel vervoeren van een aanvrager die rolstoelafhankelijk is.

  • 5. Het persoonsgebonden budget voor het gebruik van een auto als bedoeld in lid 4 kan verhoogd worden indien de aanvrager ter voorkoming van dreigende eenzaamheid aangewezen is op contacten buiten het zorggebied. In een dergelijke situatie wordt de verhoging van het persoonsgebonden budget individueel vastgesteld op basis van de vervoersbehoefte, waarbij uitgegaan wordt van de werkelijke kosten van het vervoer verminderd met de kosten van het openbare vervoer.

  • 6. De aanvrager die een persoonsgebonden budget krijgt als bedoeld in lid 4 of deelneemt aan het collectieve vervoersysteem als bedoeld in lid 1, kan in aanmerking komen voor een persoonsgebonden budget indien een aanvrager in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening voor de directe omgeving van de woning als bedoeld in artikel 39 van de verordening en in de plaats van deze voorziening kiest voor het gebruik van de eigen auto. In een dergelijke situatie wordt dat persoonsgebonden budget bepaald op een bedrag van € 137,-- per kalenderjaar.

  • 7. Indien echtgenoten beiden geïndiceerd zijn voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 38 lid 2 sub a van de verordening, wordt het persoonsgebonden budget vastgesteld op niet meer dan anderhalf maal de bedragen genoemd in lid 4.

  • 8. Indien een aanvrager in een AWBZ-inrichting verblijft, kan de vervoersvoorziening met toepassing van artikel 37 van de verordening, na individuele vaststelling voor familiebezoek worden verhoogd tot maximaal € 683,-- per kalenderjaar.

Hoofdstuk 5 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 11. Verplaatsen in en rond de woning.

  • 1. Bij de verstrekking in natura van een rolstoel of een aanpassing van een rolstoel, of de tegemoetkoming van een sportrolstoel, wordt het inkomen buiten beschouwing gelaten.

  • 2. Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde die het college aan de leverancier betaalt voor de goedkoopst adequate voorziening.

  • 3. Indien nodig wordt het persoonsgebonden budget met het jaarbedrag voor onderhoud en reparatie gebaseerd op het onderhoudscontract van de gemeente bij het verstrekken van de rolstoel in natura. Burgemeester en wethouders bepalen per persoonsgebonden budget het aantal jaren dat aan onderhoud en reparatie zal worden opgenomen.

  • 4. Burgemeester en wethouders bepalen per persoonsgebonden budget of en hoe het zal worden verlaagd met een restwaarde van de voorziening.

  • 5. Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als financiële tegemoetkoming. Het bedrag van de financiële tegemoetkoming bedraagt € 2.450,-- welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 12. Inwerkingtreding.

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.

Artikel 13. Citeertitel.

Dit besluit kan worden aangehaald als het Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Zwolle.

Toelichting besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle

Inleiding

Naast een verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is er ook een Zwols besluit maatschappelijke ondersteuning. Het doel van de Wmo is "meedoen". In het raadsvoorstel van 29 augustus 2006 over de “Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Zwolle 2007” werden een aantal uitgangspunten geformuleerd waaronder:

  • -

    prioriteit leggen bij de invoering van nieuwe taken;

  • -

    ontwikkelen van een eigen bijdrage systeem;

  • -

    invoeren van een persoonsgebonden budget (pgb).

Vanwege de prioriteit bij nieuwe taken besloot de gemeente Zwolle weinig wijzigingen in het bestaande Wvg-beleid aan te brengen.

De uitgangspunten voor het vormgeven van het eigen bijdrage systeem zijn:

  • -

    een eigen bijdragen heffen voor de hulp bij het huishouden op basis van de algemene maatregel van bestuur;

  • -

    vooralsnog geen eigen bijdrage te heffen op de voorzieningen die nu onder de Wvg vallen;

  • -

    in 2007 een onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor en effecten van het heffen van eigen bijdragen voor de huidige Wvg-voorzieningen, vergelijkbaar met die voor hulp bij het huishouden;

  • -

    de mogelijkheid te onderzoeken om financiële compensatie te bieden voor personen met een laag inkomen.

De wet verplicht tot het invoeren van een persoonsgebonden budget. De uitgangspunten voor het invoeren van een pgb zijn:

  • -

    het handhaven van het primaat bij het collectief vervoer;

  • -

    het verstrekken van een geldbedrag op basis van de indicatie met verantwoording van de besteding aan de gemeente, bij hulp bij het huishouden;

  • -

    het verstrekken van een geldbedrag op basis van een vastgesteld programma van eisen met verantwoording van de besteding aan de gemeente, bij rolstoelen, individuele vervoersvoorzieningen en woonvoorzieningen.

  • -

    het vergoeden van een reële tegenwaarde van de kosten van zorg in natura.

Algemeen

In de verordening is in artikelen 13 en 15 aangegeven dat de hoogte van de voorzieningen en bijdragen aan de hand van het door burgemeester en wethouders vast te stellen besluit kunnen worden bepaald. In dit besluit zijn alle bedragen bij elkaar gebracht die op basis van de verordening moeten worden vastgesteld. Daarnaast zijn regels gegeven waarvoor de verordening een delegatiebepaling voor het college bevat over vorm of inhoud van de voorziening. In het verstrekkingenboek worden de beleidsregels gegeven over criteria die gehanteerd worden bij de indicatiestelling en selectie van de juiste voorziening.

Het eerste onderwerp, na de begripsbepaling, dat in het besluit aan de orde komt is het persoonsgebonden budget. De systematiek van de verordening is dat steeds algemene voorzieningen, bijvoorbeeld het collectief vervoer, het primaat hebben. Bij algemene voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk, waar tegenover staat dat de algemene voorziening een snel te realiseren oplossing biedt. Bij algemene voorzieningen geldt een eenvoudige en lichte toelatingstoets. Bij de verstrekking van een algemene voorziening wordt geen eigen bijdrage gevraagd.

Wanneer een voorziening wordt verstrekt waarmee een algemeen gebruikelijke voorziening wordt vervangen, zou verstrekking kunnen worden beperkt tot de meerkosten. Het algemeen gebruikelijke deel kan door de aanvrager zelf betaald worden in de vorm van een besparingsbijdrage. De gemeente Zwolle hanteert de besparingsbijdrage alleen in het collectief vervoer op basis van de blauwe strippenkaart, waarbij de bus wordt beschouwd als algemeen gebruikelijke voorziening.

Van alle soorten voorzieningen waarvoor een persoonsgebonden budget mogelijk is wordt in het Besluit uitgewerkt hoe het bedrag van het persoonsgebonden budget wordt samengesteld.

Op grond van de Wmo is de gemeente bevoegd om voorzieningen af te stemmen op het inkomen van de aanvrager. De Gemeente Zwolle kiest voor voortzetting van het huidig beleid, dit is bijna volledig inkomensonafhankelijke verstrekking. Alleen de verstrekking van hulp bij het huishouden en een auto is inkomensafhankelijk.

De eigen bijdrageregeling in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) biedt de mogelijkheid om afwijkende bedragen te hanteren, zij het binnen het kader van de mogelijkheden die de AMvB biedt. De Gemeente Zwolle kiest vooralsnog om niet af te wijken.

De bedragen in het besluit zijn gebaseerd op het jaar 2006 en zullen worden geïndexeerd. Publicatie van de actuele bedragen vind plaats op www.wmozwolle.nl.

Aan het einde van het besluit komen de inwerkingtreding en citeertitel aan bod.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 begrippen

In artikel 1 worden drie begrippen omschreven. Wet en verordening spreken voor zich.

Inkomen is overgenomen uit de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) op grond van artikel 15 Wmo. De AMvB spreekt over het inkomen voor vier categorieën huishoudens. Volgens de toelichting op de algemene maatregel van bestuur geldt voor de categorieën als inkomensnorm 120% van het verzamelinkomen op het sociaal minimum.

Artikel 2 persoonsgebonden budget

Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Het verzoek kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag om een individuele voorziening, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.

Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. Tijdens onderzoek kan duidelijk worden dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget (zie artikel 14 verordening). Dit zal verder worden uitgewerkt in het verstrekkingenboek.

Artikel 3. Omvang van de eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden.

De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van het inkomen. Op basis van het (gezamenlijk) inkomen berekent het CAK. de eigen bijdrage per vier weken.

Hoofdstuk IV van het Rijksbesluit maatschappelijke ondersteuning geeft de regels over eigen bijdragen. In artikel 4.1 lid 1 van de algemene maatregel van bestuur wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Lid 2 van artikel 4.1. geeft aan dat de gemeenteraad kan bepalen dat de genoemde bedragen in gelijke mate gewijzigd worden. De gemeente Zwolle kiest voor hantering van de bedragen zoals genoemd in de algemene maatregel van bestuur zonder wijzigingen.

Voorbeeld:

Mw Janssen is ongehuwd, jonger dan 65 jaar en heeft een verzamelinkomen van € 18.137,00 in het jaar 2004. Zij werd in oktober 2006 geïndiceerd voor hulp bij het huishouden klasse drie.

De eigen bijdrage die zij moet betalen voor de 22 uur hulp per 4 weken is het minimumbedrag ad € 16,60 en € 23,07 = € 39,47 per 4 weken. Het bedrag 23,07 per 4 weken is een dertiende gedeelte van 15% van € 2.000,00 per jaar (€ 18.137 – € 16.137 per jaar).

De gevolgen van wijzigingen in de situatie of inkomen van de personen die een eigen bijdrage moeten betalen is geregeld in de artikelen 4.2 en 4.3 van het Rijksbesluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 4. Persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden.

In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget (pgb) voor de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld.

De vaststelling van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden geschiedt aan de hand van het uurtarief. Het uurtarief wordt vermenigvuldigd met het aantal geïndiceerde uren. Het uurtarief vertegenwoordigt een reële tegenwaarde van de kosten van zorg in natura.

Voor de vaststelling van het persoonsgebonden budget wordt gebruikt gemaakt van twee verschillende tarieven, gebaseerd op 80 procent van de huidige CTG tarieven voor huishoudelijke verzorging (HV1 en HV2).

In het derde lid wordt bepaald dat de verantwoording voor de kosten van hulp bij het huishouden moet geschieden aan de hand van het formulier dat de Gemeente Zwolle beschikbaar stelt. Dit wijkt af van de andere voorzieningen zoals rolstoelen en scootmobielen waarbij verantwoording kan plaatsvinden aan de hand van uitgebrachte offertes en betaalwijzen. De frequentie van verantwoording zal afhangen van de omvang van het budget. Een klein gedeelte van het budget behoeft niet te worden verantwoord: 1,5% met een minimum.

Artikel 5. Woonvoorzieningen en inkomen.

Bij de verstrekking van een woonvoorziening wordt geen eigen bijdrage of eigen aandeel gevraagd.

Artikel 6. Persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen.

Voor kleinere, losse voorzieningen zoals tilliften, toiletstoelen en dergelijke voorzieningen kan een pgb worden verstrekt. In de leden 1 en 2 worden de uitgangspunten neergelegd voor het bepalen van het persoonsgebonden budget. De hoogte van het budget wordt in de eerste plaats bepaald op basis van het bedrag dat de gemeente betaalt aan haar leveranciers voor naturaverstrekkingen. Indien geen sprake is van een gemeentelijke leverancier kan de door het college goedgekeurde offerte als maatstaf worden gehanteerd. Een eventuele restwaarde kan in mindering worden gebracht op het pgb bijvoorbeeld indien wordt gekozen voor een leverancier die de voorziening niet terugneemt.

Woonvoorzieningen kunnen ook als een tegemoetkoming in de kosten aan de woningeigenaar of corporatie worden verstrekt.

Artikel 7 Omvang van de Woonvoorzieningen.

In artikel 7 lid 1 wordt aangegeven dat de vergoeding voor verhuizen gelijk is aan de reële kosten van een erkende verhuizer. In geval van zelfwerkzaamheid bepalen burgemeester en wethouders de hoogte van het bedrag aan de hand van een vergelijking met de kosten van een erkende verhuizer. Burgemeester en wethouders moeten de kosten en de verhuizer, op basis van de uitgebrachte offerte hebben aanvaard.

Lid 2 geeft aan dat de vergoeding voor stoffering vanwege een verhuizing gemaximeerd is.

Lid 3 regelt dat het bedrag voor verhuizen wordt vastgesteld op basis van het Besluit beheer sociale huursector (Bbsh) in geval van verhuizing op verzoek van de Gemeente Zwolle bv voor het vrijmaken van een aangepaste woning.

Lid 7 regelt dat, in plaats van een 100% kostenvergoeding, de vergoeding voor herstoffering bijvoorbeeld vanwege Chronic Obstructive Pulmonary Disease (COPD) is genormeerd in overeenstemming met de normenlijst voor bijzondere bijstand. Ook meubilair en huisraad zijn genormeerd volgens de richtprijzen voor bijzondere bijstand. Deze voorziening is gebaseerd op artikel 22 lid 1 sub c.

Lid 8 biedt de mogelijkheid om de extra huur voor een tijdelijke woning gedurende een ingrijpende aanpassing te vergoeden.

In lid 10 wordt aangegeven dat de vergoeding voor het bezoekbaar maken van een woonruimte als bedoeld in artikel 25 lid 4 van de verordening een gemaximeerde vergoeding is.

Artikel 8. Vervoer en inkomen.

Dit artikel legt vast vanaf welke grens de auto algemeen gebruikelijk wordt geacht. De Algemene Maatregel van Bestuur op grond van artikel 15 Wmo spreekt over het inkomen voor vier categorieën huishoudens. Volgens de toelichting op de maatregel geldt voor de categorieën als inkomensnorm 120% van het verzamelinkomen op het sociaal minimum. De bedragen zijn hier overgenomen.

Indien meer dan anderhalf keer het inkomen wordt verworven, wordt geen vervoermiddel in bruikleen of vergoeding voor het aanschaffen verstrekt.

Voorbeeld:

Voor een alleenstaande van 40 jaar ligt de grens bij een bedrag van € 24.205,55 per jaar (= 1,5 x € 16.137,- per jaar) geen auto wordt verstrekt.

Artikel 9. Persoonsgebonden budgetten voor individuele vervoermiddelen voor lokaal vervoer.

Dit artikel regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst adequate voorziening. De hoogte van het budget wordt in de eerste plaats bepaald op basis van het bedrag dat de gemeente betaalt aan haar leveranciers voor naturaverstrekkingen. Indien geen sprake is van een gemeentelijke leverancier kan de door het college goedgekeurde offerte als maatstaf worden gehanteerd. Er kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie.

Een eventuele restwaarde kan in mindering worden gebracht op het pgb bijvoorbeeld indien wordt gekozen voor een leverancier die de voorziening niet terugneemt.

Artikel 10 Bijdragen en omvang van vervoersvoorzieningen.

Voor het gebruik van het collectieve vervoersysteem moet de gehandicapte per rit uit eigen middelen een bedrag gelijk aan tenminste 2 strippen van de "Blauwe Nationale Strippenkaart" betalen aan de vervoerder of zoveel meer als er zones worden gereden. Het gaat hier om een besparingsbijdrage. De gehandicapte betaalt dus evenveel als de niet gehandicapte burger in het reguliere openbare vervoer. In lid 2 van het besluit wordt, voor het collectieve systeem, het bedrag voor vervoer buiten Zwolle bepaald (zie artikel 37 verordening).

In de leden 3, 4 en 5 wordt de omvang van de vervoersvoorziening bepaald voor mensen die niet gezamenlijk met anderen gebruik kunnen maken van het collectief vervoer. Lid 5 ziet op de situatie waar de aanvrager dreigt te vereenzamen. Men kan een hogere autokostenvergoeding krijgen indien het contact buiten de 5-zonegrens woont.

Lid zes bepaalt het bedrag voor vervoer in de directe woonomgeving. Meestal wordt gebruik gemaakt van een scootmobiel. Voor gebruikers van de eigen auto is het mogelijk om in plaats van een scootmobiel een extra tegemoetkoming te krijgen.

In lid 7 wordt voorgeschreven dat de vervoersvoorziening voor een geïndiceerd echtpaar wordt gemaximeerd tot anderhalf maal de vergoeding voor één persoon. De gedachte achter de maximering is dat echtelieden regelmatig gezamenlijk op stap gaan.

Het laatste lid ziet op aanvragers die in een Awbz-inrichting verblijven.

Artikel 11. Verplaatsen in en rond de woning.

In het tweede lid wordt voor het bepalen van het pgb uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening welk bedrag verhoogd wordt met de kosten van onderhoud en reparatie aan vergelijkbare rolstoelen. De hoogte van het budget wordt aan de hand van het program van eisen bepaald op basis van het bedrag dat de gemeente betaalt aan haar leveranciers voor naturaverstrekkingen.

De sportrolstoel in het laatste lid, is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wvg of in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingwijze, zoals bij de Wvg gewoon, voortgezet. Bij de invoering van de Wvg is deze vergoeding afgeleid van de AAW. De voorziening is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Globaal is hierbij van de volgende onderverdeling uitgegaan 75% voor de aanschaf en 25% voor het onderhoud gedurende drie jaar. Geïndexeerd komt de vergoeding thans op € 2.217,-, inclusief de kosten van onderhoud. Na drie jaar kan opnieuw een rolstoel worden toegekend.

Artikel 12 en 13 Slotbepalingen.

Dit besluit eindigt met inwerkingtreding en het citeerartikel.