Regeling vervallen per 01-01-2012

Beleidsregel: bijzondere bijstand overgangsregeling voormalige alleenstaande ouders wet werk en bijstand

Geldend van 04-09-2008 t/m 31-12-2011

Intitulé

Beleidsregel: bijzondere bijstand overgangsregeling voormalige alleenstaande ouders wet werk en bijstand

BELEIDSREGEL: BIJZONDERE BIJSTAND OVERGANGSREGELING VOORMALIGE ALLEENSTAANDE OUDERS WET WERK EN BIJSTAND

Artikel 1 Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand (stb. 2003, 375);

    • b.

      belanghebbende: de persoon, die algemene bijstand ontvangt en die ten behoeve van zichzelf verzoekt in aanmerking te komen voor een overgangsregeling in het kader van deze beleidsregel;

    • c.

      overgangsregeling: bijzondere bijstand voor de terugval in inkomen als gevolg van de wijziging van de norm;

    • d.

      wijziging van de norm: de wijziging van de alleenstaande ouder norm naar de norm van een alleenstaande als gevolg van het feit dat het kind niet meer ten laste van belanghebbende komt of als het kind de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.

    • e.

      alleenstaande ouder norm: de bijstandsnorm voor een alleenstaande ouder van 21 tot 65 jaar als bedoeld in artikel 21 onder b van de wet, respectievelijk de bijstandsnorm voor een alleenstaande ouder van 65 jaar of ouder als bedoeld in artikel 22 onder b van de wet;

    • f.

      alleenstaande norm: de bijstandsnorm voor een alleenstaande van 21 tot 65 jaar als bedoeld in artikel 21 onder a van de wet, respectievelijk de bijstandsnorm voor een alleenstaande ouder van 65 jaar of ouder als bedoeld in artikel 22 onder a van de wet;

    • g.

      kind: het laatste eigen of stiefkind van belanghebbende dat in de bijstandsverlening aan belanghebbende was inbegrepen;

    • h.

      ten laste komend kind: het kind jonger dan 18 jaar voor wie belanghebbende aanspraak op kinderbijslag kan maken;

    • i.

      woning:

      • 1°.

        een woning die geschikt en bestemd is voor permanente huisvesting. Tot de woning worden ook gerekend de bijgebouwen of opstallen die op de kavel waarop de woning gebouwd is, geplaatst zijn;

      • 2°.

        een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

      • 3°.

        een door de overheid aangewezen ligplaats welke door een woonschip wordt ingenomen;

      • 4°.

        indien een bewoner van een woonruimte voor het gebruik van voorzieningen afhankelijk is van een andere woning, kavel bestemd voor het plaatsen van een woonwagen of ligplaats wordt deze woonruimte geacht te behoren tot de woning, kavel bestemd voor het plaatsen van een woonwagen of ligplaats waarvan de voorzieningen worden betrokken

    • j.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwolle.

Artikel 2 Wie komt voor de overgangsregeling in aanmerking?

Een belanghebbende komt voor de overgangsregeling in aanmerking indien:

  • a.

    de belanghebbende algemene bijstand ontvangt naar de norm van een alleenstaande ouder en deze bijstand wordt omgezet naar de norm voor een alleenstaande als gevolg van het feit dat het kind niet meer ten laste van belanghebbende komt of als het kind de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, en

  • b.

    het kind in de woning van belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft en op het zelfde adres als de belanghebbende staat ingeschreven in de basisadministratie van de gemeente Zwolle.

Artikel 3 Duur van de overgangsregeling

  • 1. Een belanghebbende kan voor de overgangsregeling in aanmerking komen vanaf het moment dat de wijziging van de norm zich voordoet.

  • 2. De overgangsregeling wordt beëindigd:

    • a.

      met ingang van de dag dat het kind:

      • niet meer zijn hoofdverblijf heeft op het adres van belanghebbende of

      • niet meer op het zelfde adres als belanghebbende staat ingeschreven in de basisadministratie van de gemeente Zwolle en of

      • de leeftijd van 21 jaar bereikt;

    • b.

      als zich een wijziging in omstandigheden van belanghebbende voordoet die leidt tot aanpassing van de bijstandsnorm of als een wijziging in de leef en woonsituatie van belanghebbende leidt tot het beëindigen van de algemene bijstand;

    • c.

      als belanghebbende niet meer in aanmerking komt voor algemene bijstand als gevolg van een overschrijding van het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34 lid 2 onder d en artikel 34 lid 3 van de wet.

Artikel 4 Vorm en hoogte van de overgangsregeling

  • 1. De overgangsregeling wordt in de vorm van een afbouwregeling verstrekt.

  • 2. De hoogte van de overgangsregeling bedraagt, gerekend vanaf het moment dat de wijziging van de norm zich voordoet:

    • a.

      gedurende de eerste 12 maanden, 100% van het verschil tussen de alleenstaande ouder norm en de alleenstaande norm;

    • b.

      gedurende de 13e tot en met de 24e maand, 66,7% van het verschil tussen de alleenstaande ouder norm en de alleenstaande norm;

    • c.

      gedurende de 25e tot en met de 36e maand, 33,3% van het verschil tussen de alleenstaande ouder norm en de alleenstaande norm;

  • 3. Bij de vaststelling van het verschil tussen de alleenstaande ouder norm en alleenstaande norm, als bedoeld in het tweede lid, wordt uitgegaan van de bedragen die gelden op het moment dat de wijziging van de norm zich voordoet.

  • 4. indien na de 36e maand als bedoeld in het tweede lid onder c, het kind de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt, wordt de overgangsregeling voortgezet tot het moment dat er zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 3 lid 2 en wordt de hoogte van de overgangsregeling berekend overeenkomstig het tweede lid onder c.

  • 5. Indien belanghebbende niet meer in aanmerking komt voor algemene bijstand vanwege de op grond van artikel 31 en 32 van de wet in aanmerking te nemen middelen en inkomen, wordt het verschil tussen de norm voor een alleenstaande ouder en het bedrag van de middelen en of inkomen volledig in mindering gebracht op het bedrag van de overgangsregeling, dat op grond van lid 2, 3 en 4 is vastgesteld.

Artikel 5 Inkomen en vermogen kind

Bij de vaststelling van het recht op en de hoogte van de overgangsregeling worden het inkomen en het vermogen van het kind buiten beschouwing gelaten.

Artikel 6 De aanvraag en ingangsdatum overgangsregeling

  • 1. De overgangsregeling wordt op aanvraag verstrekt.

  • 2. Indien de aanvraag voor de overgangsregeling binnen 8 weken, gerekend vanaf de datum dat de wijziging van de norm zich heeft voorgedaan, door de gemeente is ontvangen, wordt de overgangsregeling verstrekt met ingang van de datum dat de wijziging van de norm heeft plaatsgevonden.

  • 3. Indien de aanvraag voor de overgangsregeling na 8 weken, gerekend vanaf de datum dat de wijziging van de norm zich heeft voorgedaan, door de gemeente is ontvangen, wordt de overgangsregeling verstrekt met ingang van de datum dat de aanvraag door de gemeente is ontvangen.

  • 4. Indien sprake is van een situatie als bedoeld in het derde lid wordt bij de toepassing van artikel 4 lid 2 en 3 de periode gelegen tussen het moment van de wijziging van de norm en de datum dat de aanvraag is ontvangen, beschouwd als zijnde een periode waarover de overgangsregeling is verleend.

  • 5. Voor het aanvragen van de overgangsregeling dient een belanghebbende gebruik te maken van een door de het college vast te stellen formulier.

Artikel 7 Overgangsbepaling

  • 1. Indien de wijziging van de norm heeft plaatsgevonden voor de datum dat deze beleidsregel in werking is getreden en de belanghebbende en het kind voldoen op de datum waarop deze beleidsregel in werking treedt aan de voorwaarden van deze beleidsregel, kan een belanghebbende voor de overgangsregeling in aanmerking komen.

  • 2. Indien zich een situatie voordoet als bedoeld in het eerste lid,

    • a.

      wordt de overgangsregeling toegekend vanaf de datum dat deze beleidsregel in werking is getreden, tenzij de aanvraag niet binnen 8 weken na het inwerking treden van deze beleidsregel is ontvangen;

    • b.

      wordt het verschil tussen de alleenstaande ouder norm en alleenstaande norm vastgesteld aan de hand van de bedragen die gelden op de datum dat deze beleidsregel is werking is getreden;

    • c.

      wordt bij de toepassing van artikel 4 lid 2 en 3 de periode gelegen tussen het moment van de normwijziging en het in werking treden van deze beleidsregel beschouwd als zijnde een periode waarover de overgangsregeling is ontvangen.

  • 3. Indien zich een situatie voordoet als bedoeld in het eerste lid en de aanvraag is niet binnen 8 weken na het inwerking treden van deze beleidsregel ontvangen, wordt artikel 6 lid 3 en 4 op overeenkomstige wijze toegepast.

Artikel 8 Citeertitel

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als Beleidsregel overgangsregeling voormalige alleenstaande ouders.

TOELICHTING BELEIDSREGEL: BIJZONDERE BIJSTAND OVERGANGSREGELING VOORMALIGE ALLEENSTAANDE OUDERS WET WERK EN BIJSTAND

Als het laatste kind van een alleenstaande ouder, die bijstand ontvangt, 18 jaar wordt of als het kind om andere redenen niet meer in aanmerking komt voor kinderbijslag, wordt de uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) van deze alleenstaande ouder aangepast. Meestal doet een dergelijke situatie zich voor als het jongste kind van een alleenstaande ouder 18 jaar wordt. Vanuit de WWB bezien, is er dan geen sprake meer van een ten laste komend kind. Vanaf dat moment wordt de alleenstaande ouder voor de WWB als een alleenstaande beschouwd. Dit leidt veelal tot een vermindering van de inkomsten van het gezin. Veel alleenstaande ouders vinden deze inkomensachteruitgang onredelijk omdat naar hun mening de gezinssituatie veelal niet wijzigt en er andere uitgaven ontstaan, die niet of niet volledig gecompenseerd worden door het inkomen dat het kind ontvangt.

Zwolle kent in een dergelijke situatie de mogelijkheid om via de bijzondere bijstand een overgangsregeling te verstrekken die de gevolgen van deze inkomstenachteruitgang (gedeeltelijk) opvangt. Aangezien er veel discussie was over deze overgangsregeling is besloten tot het vaststellen van nieuw beleid. Voor een eenduidige uitvoering en helderheid naar de gebruikers is besloten om het nieuwe beleid in een (deze) beleidsregel vast te leggen.

Bij de afweging of er al of niet nieuw beleid tot stand moest komen zijn de volgende aspecten aan de orde gekomen:

  • -

    Wat zijn de financiële effecten als het jongste kind van een (alleenstaande) ouder 18 jaar wordt;

  • -

    Wat zijn de financiële effecten als het jongste kind van een gehuwde (ongehuwd samenwonende) 18 jaar wordt;

  • -

    Waar bestaat het inkomen van thuiswonende kind > 18 jaar uit en kan dit kind bijdragen aan het gezinsinkomen;

  • -

    Of een overgangsregeling noodzakelijk is, welke mogelijkheden er zijn en hoe lang een overgangsregeling verstrekt moet worden.

Het is wettelijk gezien niet verplicht om een overgangsregeling te verstrekken. Het is echter mogelijk via bijzondere bijstand een overgangsregeling te verstrekken.

Ook echtparen met of zonder WWB-uitkering en alleenstaande ouders die werken worden geconfronteerd met een terugval in inkomsten als gevolg van het wegvallen van aan het kind gerelateerde inkomsten. Bij alleenstaande ouders die een WWB uitkering ontvangen is door de wijziging naar de norm van een alleenstaande echter sprake van een grotere terugval in inkomsten, terwijl de gezinssituatie in feite niet wijzigt. Het bieden van een overgangsregeling is dan ook redelijk.

Veelal studeren kinderen tussen 18 en 21 jaar nog en ontvangen zij studiefinanciering. Uit dit inkomen moet het kind een bijdrage in de kosten van de studie leveren, maar het wordt bijvoorbeeld ook geacht de premie voor de zorgverzekering (gedeeltelijk) uit dit inkomen te betalen. In de regelingen voor studiefinanciering wordt weliswaar gesproken over een budget voor levensonderhoud, maar de wetgever definieert dit begrip niet en geeft niet aan welke uitgaven de studerende vanuit dit budget kan of moet bestrijden. Als de kosten voor de studie en andere uitgaven op een rijtje worden gezet kan van een thuiswonend kind in redelijkheid niet verwacht worden een bijdrage in de kosten van de gezinshuishouding te leveren. Deze opvatting sluit aan bij uitspraken van de Centrale Raad van Beroep.

Bij een alleenstaande ouder, met een te laste komend kind (jonger dan 18 jaar) die een WWB-uitkering ontvangt, wordt geen rekening gehouden met de inkomsten van dat kind. Veelal zijn de inkomsten van een 18 jarig kind uit arbeid en of een andere inkomstenbron gering.

Op grond van het bovenstaande is het redelijk om bij het verstrekken van een overgangsregeling geen rekening te houden met de inkomsten van het kind. Daarnaast is het voor een simpele uitvoering ook gewenst om geen rekening te houden met de inkomsten van het kind.

Zoals eerder is aangegeven is er bij alle huishoudens sprake van een terugval in inkomsten. Bij alleenstaande ouders is deze terugval hoger als gevolg van het wijzigen van de bijstandsnorm. Het is daardoor redelijk om de overgangsregeling te beperken tot het verschil tussen de bijstandsnorm voor een alleenstaande ouder en de norm voor een alleenstaande (afgerond € 250,00 per maand).

Een ouder is onderhoudsplichtig tot het kind 21 jaar wordt. Kinderen die niet meer thuis wonen ontvangen via de studiefinanciering een extra vergoeding voor het uitwonend zijn. Verder kunnen jongeren, jonger dan 21 jaar waarvoor een noodzaak aanwezig is dat zij uitwonend zijn eventueel via de Wet werk en bijstand een aanvulling op het eigen inkomen ontvangen. In deze beleidsregel wordt bepaald dat de overgangsregeling beperkt wordt tot het moment dat het kind 21 jaar wordt of tot het moment dat het kind jonger dan 21 jaar niet meer bij de ouder verblijft.

Na beëindiging van de overgangsregeling is de voormalige alleenstaande ouder aangewezen op de bijstandsnorm voor een alleenstaande, waardoor er vroeger of later toch sprake is van een terugval in inkomsten. De overgangsregeling is bedoeld om de voormalige alleenstaande ouder te laten wennen aan het lagere inkomen en het kind in staat te stellen meer eigen inkomsten te verwerven. Door de overgangsregeling in de vorm van een afbouwregeling te verstrekken vindt de inkomensachteruitgang geleidelijk plaats. In beginsel wordt de overgangsregeling gedurende maximaal 36 maanden verstrekt en wordt de inkomensachteruitgang in 3 stappen van 12 maanden afgebouwd. Bij de vaststelling van de hoogte van de overgangsregeling wordt uitgegaan van de bedragen die op het moment dat de wijziging van de norm zich voordoet gelden voor de alleenstaande ouder norm en de alleenstaande norm. Er wordt tijdens de periode dat de overgangsregeling wordt verstrekt geen rekening gehouden met wijzigingen van de normbedragen.

Het komt voor dat er zich een wijziging in omstandigheden voordoet, die leidt tot de toepassing van een andere bijstandsnorm. Bijvoorbeeld de belanghebbende gaat samenwonen en er is sprake van een gezamenlijke huishouding. Op grond van de bepalingen van de Wet werk en bijstand wordt de bijstandsnorm gewijzigd naar de norm voor gehuwden of ongehuwd samenwonenden. In een dergelijke situatie wordt de overgangsregeling beëindigd. De overgangsregeling wordt ook beëindigd als er zich een wijziging in de leef- en woonsituatie van belanghebbende voordoet die tot gevolg heeft dat de verlening van algemene bijstand wordt beëindigd.

Soms wordt de verlening van algemene bijstand beëindigd omdat belanghebbende over een vermogen kan beschikken dat meer is dan de op grond van de WWB vrij te laten bedragen. In een dergelijke situatie wordt overgangsregeling eveneens beëindigd.

Een voormalige alleenstaande ouder die inkomsten heeft, die lager zijn dan de norm voor een alleenstaande ontvangt op deze inkomsten algemene bijstand tot het bedrag van de norm voor een alleenstaande. Dergelijke inkomsten hebben geen invloed op de hoogte van overgangsregeling. Nemen de inkomsten toe dan kan er een situatie ontstaan dat de inkomsten hoger zijn dan de norm voor een alleenstaande en wordt de algemene bijstand beëindigd. Indien de inkomsten lager zijn dan de alleenstaande ouder norm kan de voormalige alleenstaande ouder in aanmerking blijven komen voor de overgangsregeling. In een dergelijke situatie wordt het verschil tussen het inkomen en de bijstandsnorm voor een alleenstaande in zijn geheel in mindering gebracht op de hoogte van de overgangsregeling.

De gemeente is in staat om zelfstandig te beoordelen of iemand in aanmerking voor de overgangsregeling komt. De Wet werk en bijstand verbiedt de gemeente echter om mensen ambtshalve (zonder aanvraag) in aanmerking te brengen voor bijzondere bijstand. Daarnaast mag de gemeente slechts in de WWB genoemde situaties categoriale bijzondere bijstand verlenen. Het verstrekken van de overgangsregeling behoort hier niet toe. Hierdoor kan de overgangsregeling alleen op aanvraag worden verstrekt en blijft er sprake van een individuele toetsing.

In beginsel wordt bijzondere bijstand pas toegekend vanaf het moment dat een aanvraag wordt ingediend en is bijstand met terugwerkende kracht niet mogelijk. Ondanks het feit dat gemeente uitkeringsgerechtigden tijdig actief zal informeren over de overgangsregeling is het te verwachten dat niet iedereen direct na de normwijziging een aanvraag indient, waardoor de overgangsregeling niet aansluitend aan het moment van normwijziging kan worden verleend. In de beleidsregel is een bepaling opgenomen die het mogelijk maakt de overgangsregeling aansluitend aan de normwijziging in te laten gaan als de aanvraag binnen redelijke tijd wordt ingediend (8 weken na het moment van de normwijzing), waardoor ongewenste situaties voorkomen worden.

Het beleid dat in deze overgangsregeling is neergelegd betekent ten aanzien van het “oude” beleid voor de voormalige alleenstaande ouder een aanzienlijke verruiming en verlaagt de bewijslast voor de voormalige alleenstaande ouder. Immers de alleenstaande ouder hoeft niet meer maandelijks inzicht te geven in de inkomsten van het kind.

De beleidsregel voorziet in een overgangsbepaling waardoor ook voormalige alleenstaande ouders waarbij de wijziging van de bijstandsnorm zich heeft voorgedaan voor het in werking treden van deze beleidsregel van het nieuwe beleid kunnen profiteren. Aan hen wordt de overgangsregeling toegekend vanaf de datum van de ingang van de beleidsregel voor de periode die nog rest tot het moment dat het kind 21 jaar wordt of eerder de ouderlijke woning verlaat.

Deze beleidsregel richt zich uitsluitend op alleenstaande ouders die een uitkering via de WWB ontvangen en die als gevolg van het feit dat het laatste kind 18 jaar wordt of als het kind niet meer ten laste van de ouder komt, worden geconfronteerd met een wijziging van de bijstandsnorm en daardoor veelal onverwacht te maken krijgen met een inkomensachteruitgang. Het is niet uit te sluiten dat dergelijke effecten zich ook voordoen bij mensen die een uitkering op grond van een andere sociale verzekeringswet of sociale voorziening ontvangen. Ondanks de beperking die deze beleidsregel aangeeft ten aanzien van de doelgroep, biedt de Wet werk en bijstand mogelijkheden om voor mensen die in gelijke omstandigheden verkeren overeenkomstig deze beleidsregel te handelen. Het individualiseringsbeginsel neergelegd in artikel 18 WWB blijft onverkort van kracht.