Regeling vervallen per 01-01-2011

Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2010

Geldend van 08-07-2010 t/m 31-12-2010

Intitulé

VERORDENING OP DE HEFFING EN DE INVORDERING VAN PARKEERBELASTINGEN 2010

Artikel 1 Belastbaar feit

Onder de naam "parkeerbelastingen" worden de volgende belastingen geheven:

  • a.

    een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;

  • b.

    een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning en/of ontheffing voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning en/of ontheffing aangegeven plaats en wijze.

Artikel 2 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • b.

    houder: degene die naar omstandigheden beoordeeld als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorrijtuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven;

  • c.

    parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten, met inbegrip van verzamelparkeermeters, en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan.

Artikel 3 Belastingplicht

  • 1.

    De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd.

  • 2.

    Als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt:

    • a.

      degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen;

    • b.

      zolang geen voldoening van de belasting genoemd in artikel 1, onderdeel a, heeft plaatsgevonden: de houder van het voertuig, met dien verstande dat:

      • 1

        indien een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder van het voertuig was, niet de houder maar de huurder wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd;

      • 2

        indien blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, die ander wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd.

  • 3.

    De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, wordt niet geheven van:

    • -

      degene die op voet van het tweede lid, onderdeel b, als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt aangemerkt, indien deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig heeft gebruik gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.

  • 4.

    De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel b, wordt geheven van degene die de vergunning en/of ontheffing heeft aangevraagd.

Artikel 4 Ontstaan van de belastingschuld

  • 1. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.

  • 2. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel b, is verschuldigd op het tijdstip waarop de vergunning en/of ontheffing wordt verleend.

Artikel 5 Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak

De maatstaf van heffing, het belastingtarief en belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.

Artikel 6 Wijze van heffing en termijn van betaling

  • 1. De belasting genoemd in artikel 1, onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald bij de aanvang van het parkeren.

  • 2. De belasting genoemd in artikel 1, onderdeel b, wordt geheven door middel van een gedagtekende kennisgeving en moet worden betaald op het tijdstip waarop deze wordt gedaan of uitgereikt.

  • 3. Een naheffingsaanslag moet worden betaald op het tijdstip dat het acceptgiroformulier is uitgereikt of toegezonden.

Artikel 7 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen

De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college van burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit.

Artikel 8 Kosten

De kosten van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting genoemd in artikel 1, onderdeel a, bedragen € 51,00.

Artikel 9 Kwijtschelding

Het bepaalde in artikel 26 van de Invorderingswet 1990 inzake de verlening van kwijtschelding vindt geen toepassing op de invordering van deze belasting.

Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de parkeerbelastingen.

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De "verordening Parkeerbelastingen 2009", laatstelijk gewijzigd op 14-04-2009, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing. Zij blijft van toepassing op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. De verordening treedt in werking met ingang van de derde dag na die van de bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van heffing is 1 januari 2010.

  • 4. Deze verordening wordt aangehaald als " Verordening Parkeerbelastingen 2010".

Tarieventabel parkeerbelastingen 2010