Beleidsnota integrale handhaving gemeente Alphen-Chaam 2010-2014

Geldend van 11-01-2010 t/m heden

Intitulé

Beleidsnota integrale handhaving gemeente Alphen-Chaam 2010-2014

Beleidsnota integrale handhaving

Gemeente Alphen Chaam

Gemeente Baarle-Nassau

2010-2014

Hoofdstuk 1. Inleiding en leeswijzer.

Voor u ligt de nieuwe Nota Integraal Handhavingsbeleid 2010-2014. In deze nota worden de algemene beleidsuitgangspunten ten aanzien van handhaving van de gemeenten Alphen-Chaam en Baarle-Nassau geformuleerd.

1. 1 Waarom deze nota ?

- Samenwerken

De gemeenten Alphen-Chaam en Baarle-Nassau hebben besloten om onder meer op het gebied van handhaving te gaan samenwerken. Een van de aspecten van deze samenwerking is het opstellen van een gezamenlijk handhavingsbeleid, waarbij uiteraard rekening wordt gehouden met aspecten waarin de beide gemeenten zich van elkaar onderscheiden.

Overigens kwamen de beide vorige beleidsnota’s handhaving al redelijk met elkaar overeen.

- Actualiseren

De nota volgt de nota “Zo handhaven we in Baarle-Nassau” van de gemeente Baarle-Nassau en het “Integraal handhavingsplan 2005 – 2009” van de gemeente Alphen-Chaam op. Beide nota’s zijn in 2005 vastgesteld, de looptijd hiervan is voorbij en er zijn een aantal ontwikkelingen gaande die actualisatie noodzakelijk maken. Dit zijn bijvoorbeeld:

. de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,

. de wettelijke kwaliteitseisen die worden gesteld aan toezicht en handhaving om een professioneel niveau te waarborgen,

. de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht die onder meer een herziening van het handhavingshoofdstuk inhoudt,

. de Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen.

Naast de noodzakelijke actualisering zet deze nieuwe beleidsnota voor een groot deel de reeds ingezette lijn in de vorige beleidsnota’s voort. De daarin gestelde algemene uitgangspunten voor bijvoorbeeld prioritering met de focus op veiligheid en gezondheid blijven gehandhaafd.

In opdracht van de provincie is in de loop van 2009 bij alle Noord-Brabantse gemeenten een 0-meting uitgevoerd met betrekking tot de professionalisering van de handhaving van het omgevingsrecht. Daaruit zijn voor Alphen-Chaam en Baarle-Nassau een aantal aanbevelingen voortgekomen waarmee in deze nota rekening is gehouden.

Voor een adequate uitvoering van de handhaving is een structurele en integrale aanpak noodzakelijk.

Dat betekent

- het maken van een probleemanalyse;

- het formuleren van doelen en prioriteiten;

- het formuleren van een nalevingsstrategie;

- het opstellen van een (meerjaren)-programma;

- monitoring, evaluatie en rapportage.

Voor het opstellen van de nota is aansluiting gezocht bij de methode programmatisch handhaven van het ministerie van Justitie en de module handhaving omgevingsvergunning van VROM. Beide stukken geven richtlijnen inzake de te doorlopen stappen om te komen tot programmatisch handhaven.

In deze nota wordt het handhavingsbeleid voor de periode 2010-2014 vastgelegd. Dit beleid zal vervolgens worden uitgewerkt in jaarlijkse uitvoeringsprogramma’s. Elk jaar wordt het uitvoeringsprogramma geëvalueerd in een jaarrapportage en indien nodig worden doelen en prioriteiten bijgesteld in het uitvoeringsprogramma.

1.2 Doelstelling

Het doel van dit integraal meerjaren handhavingsbeleid is om op de verschillende deelgebieden (Bouwen, Ruimtelijke Ordening, Milieu, APV en overige wet- en regelgeving) te komen tot een transparante, effectieve en efficiënte inzet van middelen om te komen tot een situatie waarbij het voor een ieder duidelijk is, dan wel dat het voor een ieder duidelijk behoort te zijn, hoe de gemeenten Alphen-Chaam en Baarle-Nassau hun middelen inzetten om naleving van de regels te bereiken en/of te bevorderen.

1.3 Indeling

Hoofdstuk 2 betreft het handhaven in zijn algemeenheid. Hier komen aan de orde wat handhaving is, waarom het noodzakelijk is en op welke manieren handhaving mogelijk is.

Hoofdstuk 3 beschrijft de visie op handhaving. Uitgangspunten zijn veiligheid en gezondheid, integraal en professioneel handhaven volgens de wettelijke kwaliteitseisen.

In Hoofdstuk 4 wordt de visie verder uitgewerkt in doelstellingen en prioriteiten. Om te komen tot een prioriteitstelling wordt eerst een risicoanalyse opgesteld. Dit gebeurt aan de hand van de negatieve effecten die een overtreding kan hebben en de kans dat een overtreding zich voordoet. De invulling van deze risicomatrix is de basis voor het stellen van prioriteiten. Ook de wijze van prioriteitstelling wordt in dit hoofdstuk beschreven.

Hoofdstuk 5 beschrijft de nalevingsstrategie, bestaande uit een sanctie-, toezicht- en gedoogstrategie. In de toezichtstrategie is de wijze van vertaling van prioriteitstelling naar toezicht beschreven. De uitvoering hiervan vindt jaarlijks plaats in het handhavingsuitvoeringsprogramma.

Hoofdstuk 6 noemt een aantal ontwikkelingen die invloed hebben op de gemeentelijke handhaving, met name ontwikkelingen op wetgevingsgebied, zoals de omgevingsvergunning, de vierde tranche Algemene wet bestuursrecht, het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Hoofdstuk 7 betreft de monitoring en de verantwoording.

Hoofdstuk 2. Handhaving in het algemeen.

2.1 Wat is handhaving

Handhaving is het door toezicht en het toepassen van bestuursrechtelijke, strafrechtelijke en/of privaatrechtelijke middelen bereiken dat de algemeen geldende rechtsregels en individueel geldende voorschriften worden nageleefd (definitie Raad voor Openbaar Bestuur, 1998). Handhaving heeft tot doel de naleving van wettelijke regels te bevorderen en te waarborgen.

2.2 Het belang van handhaving

Naleving van de regelgeving is noodzakelijk om de duurzame bescherming van mens en zijn (woon)omgeving te waarborgen. Handhaving is geen doel op zich, maar onderdeel van de reguleringsketen (- ontwikkeling wet~ en regelgeving – normstelling – vergunningverlening -

uitvoering – handhaving).

Handhaving laat zich onderscheiden in toezicht en controle enerzijds en het opleggen van

sancties anderzijds. Het ene is gericht op preventie, het andere op repressie. Toezicht is van

belang om eventuele overtredingen van de regels te signaleren en daarop te reageren, hetzij

via voorlichting en/of waarschuwing, hetzij via sancties.

Een andere mogelijkheid is dat uit toezicht blijkt, dat bepaalde regels niet handhaafbaar zijn.

Dat kan aanleiding zijn om de wet- en regelgeving aan te passen. Van toezicht en controle gaat voorts een preventieve werking uit, waardoor het opleggen van sancties overbodig kan worden.

Handhaving van normen en voorschriften is belangrijk om de gestelde doelstellingen te bereiken. Normen en voorschriften worden opgesteld om belangen te beschermen, de samenleving te ordenen of gedragsveranderingen te weeg te brengen. Een adequate handhaving verhoogt bovendien de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid van de individuele burgers en bedrijven. Normen en voorschriften gelden voor iedereen. Burgers en bedrijven die zich wel aan de normen en voorschriften houden, moeten er dan ook op kunnen vertrouwen dat de gemeente ook toeziet op de naleving en indien nodig optreedt. Willekeur dient te worden voorkomen. Hierdoor zal de gemeente naar haar burgers geloofwaardig, betrouwbaar en integer overkomen.

Hoewel handhaving geen wettelijke verplichting is maar een bevoegdheid, wordt er in de jurisprudentie uitgegaan van een ‘beginselplicht’ tot handhaving. Dit houdt in dat de gemeente gehouden is op te treden tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die niet-optreden rechtvaardigen.

2.3. Vormen en instrumenten van handhaving

Handhaving kan worden onderscheiden in een preventief en een repressief traject.

Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen in de vorm van voorlichting, toezicht en controles, zoals bijvoorbeeld publicaties, bedrijfsbezoeken en bezoeken van bouwlocaties, maar ook het bekijken van luchtfoto’s en het maken van milieuvluchten zijn vormen van preventieve handhaving. Het toezicht en de controles vinden plaats zonder dat daartoe aanleiding bestaat in de vorm van een concrete verdenking dat regels worden overtreden.

Wordt tijdens het preventieve traject een overtreding geconstateerd en deze kan ongedaan gemaakt worden, dan wordt in de regel de overtreder voorgelicht over het gewenste nalevingsgedrag en worden afspraken gemaakt over het beëindigen van de illegale situatie. Worden deze afspraken niet (tijdig) nagekomen dan start het repressieve handhavingstraject.

Bij het repressieve handhavingstraject is er sprake van een concrete overtreding. Het toezicht is gericht op het beëindigen van de illegale situatie, het ongedaan maken van de gevolgen en het voorkomen van (nieuwe) overtredingen. Daartoe heeft de gemeente een aantal bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten. Naast de bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten, zijn er ook strafrechtelijke en privaatrechtelijke instrumenten.

Hieronder worden de handhavingsinstrumenten nog eens schematisch weergegeven.

Activiteit

Instrumenten

Preventieve handhaving

Voorlichting Toezicht: onder andere periodieke controles, gebiedsgerichte, themagerichte en branchegerichte controles Legalisering

Repressieve handhaving

Hercontroles Klachtenonderzoek en onderzoek van incidenten Onderzoek naar aanleiding van meldingen van burgers

Sancties

Bestuurlijke sancties (bestuursdwang/dwangsom/bestuurlijke of strafrechtelijke boete). Strafrecht in het kader van flankerend beleid onder regie en verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie

De handhavingsinstrumenten bestuursdwang en dwangsom strekken ertoe een overtreding ongedaan te maken of verdere overtredingen dan wel herhaling van de overtreding te voorkomen door het treffen van feitelijke maatregelen (bestuursdwang) of het opleggen van een dwangsom.

Naast deze twee middelen heeft het college van burgemeester en wethouders soms ook de mogelijkheid tot intrekking van een vergunning, het opleggen van een bouwstop, het sluiten van een inrichting of andere bijzondere maatregelen om de handhaving van wettelijke bepalingen en/of voorschriften verbonden aan vergunningen, ontheffingen en vrijstellingen te waarborgen.

In geval van bestuursdwang kan het college van burgemeester en wethouders op kosten van de overtreder de onrechtmatige situatie (laten) herstellen.

Een last onder dwangsom strekt ertoe om de overtreding ongedaan te laten maken door de overtreder zelf of om verdere overtreding dan wel een herhaling daarvan te voorkomen. Overtredingen kunnen bij de gemeente door de burger worden gemeld of worden geconstateerd door toezichthouders van de gemeente.

2.4 Programmatisch handhaven

Om uiteenlopende redenen is het niet mogelijk om in alle omstandigheden alle overtredingen van wet- en regelgeving te handhaven. Daarvoor zijn onvoldoende geld en middelen (waaronder capaciteit) aanwezig. Daarom moeten er prioriteiten worden gesteld.

Een goed handhavingsbeleid betekent dat er gedegen en bewuste keuzes gemaakt zijn. Wat gaan we handhaven; wat doen we eerst, wat doen we later en wat doen we niet. Er zal dus een plan van aanpak moeten worden gemaakt.

Een methode om dit te bereiken is “Programmatisch handhaven”. Programmatisch handhaven gaat uit van een zich herhalend, cyclisch proces gedurende een bepaalde looptijd. Het repeterende karakter maakt mogelijk om het beleid periodiek te toetsen en zo nodig bij te stellen.

Bij Programmatisch handhaven worden de volgende stappen doorlopen:

• het formuleren van een bestuurlijke visie op handhaven. Deze visie is richtinggevend en dient als toetsingskader bij de prioritering;

• het toepassen van een risicoanalyse;

• het aan de thema’s toekennen van prioriteiten aan de hand van de risicoanalyse;

• het formuleren van een nalevingsstrategie (sanctie-, toezicht- en gedoogstrategie);

• uitvoering, monitoring en terugkoppeling.

Op basis van de voorgaande stappen wordt het handhavingsbeleid (strategisch beleidskader) gevormd en dit vormt de basis van het jaarlijkse uitvoeringsprogramma. In het uitvoeringsprogramma komen de taken, projecten, doelstellingen, ambities en ambitieniveau per thema aan de orde. Verder wordt het uitvoeringsprogramma gevolgd door uitvoering, monitoring en terugkoppeling. De cyclus om tot een uitvoeringsprogramma te komen zal jaarlijks worden doorlopen.

Als de programmatische aanpak juist wordt uitgevoerd, moet dit leiden tot het bereiken van de ambitieniveaus. We spreken dan van een adequaat handhavingsniveau. Dankzij het handhavingsbeleid en de jaarlijkse uitvoeringsprogramma’s zijn het niet meer de incidenten die bepalen wanneer de gemeente achteraf met handhavingsproblemen wordt geconfronteerd, maar bepaalt de gemeente vooraf het beleid. Door programmatisch handhaven neemt de gemeente het heft in eigen handen. Op deze wijze krijgt de handhaving een meer preventief karakter en wordt voorkomen dat de handhaving zich hoofdzakelijk richt op situaties die al uit de hand zijn gelopen.

Hoofdstuk 3 Visie op handhaven

Een essentieel onderdeel van programmatisch handhaven is het formuleren van de “visie op handhaving”. Waar wil de gemeente naar toe als het gaat om handhaving. Deze visie is een bestuurlijke visie op het handhavingsbeleid. De visie is richtinggevend en dient als toetsingskader bij de prioritering en de keuze van de handhavingstaken.

Handhavingsvisie Alphen-Chaam en Baarle-Nassau.

De gemeenten Alphen-Chaam en Baarle-Nassau willen dat er een prettige woon– en werkomgeving is voor hun burgers en bedrijven. Dit willen zij bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid in Alphen-Chaam en Baarle-Nassau te vergroten en te waarborgen. Handhaving is daarbij één van de middelen die hiervoor zullen worden ingezet, waarbij uitgegaan wordt van de volgende uitgangspunten:

1. Veiligheid en gezondheid

De aspecten veiligheid en gezondheid worden door beide gemeenten als belangrijkste punten beschouwd bij het stellen van prioriteiten. Dit was de afgelopen beleidsperiode zo, en de komende beleidsperiode zal dit zo blijven.

2. Integraal handhaven  

Deze handhavingsnota is integraal met betrekking tot omgevingsgerelateerde beleidsvelden (milieu, bouwen en ruimtelijke ordening, openbare orde en veiligheid). De mensgerelateerde beleidsvelden (sociale zekerheid, leerplicht, financiën) komen in deze nota niet aan de orde.

Overigens zullen deze beleidsvelden wel betrokken worden bij handhavingsacties waarmee zij raakvlakken hebben.

Bij deze handhavingsgebieden zijn in meerdere of mindere mate verschillende afdelingen van de gemeente Alphen-Chaam en Baarle-Nassau, politie, openbaar ministerie, brandweer, GGD, provincie en waterschap betrokken. Uitgangspunt is dan ook om in overleg en samenwerking met deze partijen de uitvoering van handhaving vorm te geven. Daarnaast vraagt ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) om een integrale benadering van de handhaving van de omgevingsgerelateerde beleidsvelden.

3. Professioneel handhaven

Professioneel handhaven betekent minimaal voldoen aan de kwaliteitseisen zoals neergelegd in het Besluit kwaliteitseisen handhaving milieubeheer en in het concept- Besluit omgevingsrecht.

Dit betekent in ieder geval:

¨ Procesmatig en cyclisch handhaven

Procesmatig handhaven is te bereiken door het consequent uitvoeren van een aantal samenhangende processtappen. Dit handhavingsbeleid is geen eindproduct. Uitgangspunt is dat een beleidscyclus ontstaat waarbij uitvoering via evaluatie leidt tot bijstelling van prioriteiten en doelen en vervolgens de wijze van uitvoering weer beïnvloedt.

¨ Transparant en consequent handhaven

Door transparant en consequent te handhaven wordt de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid bevorderd. Transparant en consequent handhaven betekent dat de handhaving plaatsvindt op basis van een duidelijke prioriteitenstelling, dat de wijze van uitvoering vastligt en dat over de resultaten wordt gerapporteerd. Daarnaast betekent het ook dat de inzet van capaciteit en middelen is gebaseerd op een risicoanalyse en daaruit voortvloeiende prioriteiten.

Uitgangspunt is dan ook dat de activiteiten op het gebied van handhaving schriftelijk worden vastgelegd. Dit geldt niet alleen voor de stappen in de beleidscyclus (visie, strategie, prioriteitenstelling e.d.) maar ook voor de administratieve organisatie, de procedures en de werkinstructies. Via jaarlijkse rapportages zal de wijze van uitvoering inzichtelijk worden gemaakt en verantwoording aan de raad worden afgelegd.

¨ Kwaliteit van handhaven duurzaam waarborgen

Het realiseren en in stand houden van een volwaardige beleidscyclus voorkomt dat handhaving op termijn weer van de beleidsagenda verdwijnt. De raad wordt periodiek geïnformeerd over de handhavingsactiviteiten en stelt zonodig prioriteiten en doelen bij. Een goed inzicht in de hiermee gepaard gaande kosten is onontbeerlijk. Uitgangspunt is daarom om de inzet van middelen en capaciteit expliciet te relateren aan prioriteiten en doelen.

¨ Voldoen aan wettelijke eisen

Handhaving is gebonden aan een aantal wettelijke eisen, zoals onder andere in de Algemene wet bestuursrecht geformuleerd. Deze eisen zien op het uitoefenen van toezicht (binnentreden van panden, maken van foto’s, inzien van bescheiden e.d.) maar ook op het toepassen van de handhavingsinstrumenten (bestuursdwang, last onder dwangsom e.d.).

Om een ingezet handhavingstraject tot een (juridisch) goed einde te brengen, is het nodig dat het handhavend optreden aan deze eisen voldoet.

4. Effectief en efficiënt handhaven.

Bovengenoemde uitgangspunten zullen de effectiviteit en efficiency van handhaving bevorderen. Ook wordt de effectiviteit en efficiency verhoogd door de juiste handhavingsinspanningen daar in te zetten waar het nodig is alsmede door een goede afstemming tussen vergunningverlening en handhaving.

Hoofdstuk 4 Doelstellingen en prioriteiten

4.1. Doelstellingen

Op basis van de geformuleerde handhavingsvisie en uitgangspunten zijn voor de looptijd van het handhavingsbeleid de volgende doelen geformuleerd:

4.1.1 Verbeteren naleefgedrag.

Eén van de belangrijkste doelen die we met de handhaving willen bereiken is het verbeteren van het naleefgedrag op basis van prioriteiten. Daarbij willen wij niet alleen onze handhavingsinspanningen daar inzetten waar het nodig is, maar ook de juiste handhavingsinspanningen inzetten. Hiervoor zal per doelgroep en per kernbepaling een inschatting worden gemaakt van de vereiste handhavingsinspanningen en de effectiviteit van de handhaving. Hiervoor zal gebruik worden gemaakt van de risicomatrix (zie bijlage 3). De handhavingsactiviteiten zullen hierop jaarlijks worden afgestemd. Uiteindelijk zal dit moeten leiden tot een afname van het aantal overtredingen, met andere woorden een toename van de mate van (spontane) naleving.

4.1.2. Integrale handhaving.

Door integraal optreden wordt handhaving effectiever en efficiënter. Dit stelt echter wel eisen aan de huidige handhavers alsmede aan de afstemming tussen handhaving en vergunningverlening.

Nu nog wordt er door de handhavers op een specifiek beleidsterrein gehandhaafd; bouw, milieu, openbare orde. Integraal handhaven betekent echter dat de handhavers met elkaar samen moeten werken op alle beleidsterreinen. Dat betekent dat de huidige ‘bouw’inspecteur bijvoorbeeld ook naar milieuaspecten gaat kijken en andersom. Maar ook samenwerking met andere bevoegde gezagen, zoals provincie, waterschap, voedsel- en warenautoriteit is een vereiste voor integraal handhaven.

De komende periode willen wij gebruiken om te komen tot integrale handhaving. Doel is dat aan het eind van de periode alle handhavers samenwerken op de diverse kleursporen (bouw en ruimtelijke ordening, milieu, openbare orde en veiligheid) en minimaal een oog- en oorfunctie voor elkaar vervullen. Daarnaast zal een deel van de beschikbare capaciteit worden ingezet op omgevingsniveau (alle kleursporen).

Ook zullen de handhavers zodanig zijn toegerust dat zij hun taak op een professionele manier uit kunnen voeren (digitaal handhaven, opleidingen, ondersteuning bij complexe zaken, financiële middelen, etcetera).

Hoewel er steeds meer algemene regels komen, blijft voor een aantal zaken de vergunning bestaan. Om te kunnen handhaven moeten de gestelde regels/voorwaarden goed handhaafbaar zijn. Aan een vergunning moeten duidelijke en handhaafbare voorschriften worden verbonden. Daarnaast is het van belang dat die aspecten waarop een aanvraag wordt beoordeeld, zoals bijvoorbeeld bij een bouwvergunning de constructieve veiligheid, ook in het handhavingstraject aandacht krijgen. Evident is dat de prioritering van de handhavingsthema’s ook zijn weerslag moet krijgen in de vergunningverlening. Hiervoor is het van belang dat er korte lijnen bestaan tussen de vergunningverleners en de toezichthouders en dat de werkprocessen op elkaar zijn afgestemd. De korte lijnen zijn op dit moment op het gebied van bouw, ruimtelijke ordening, milieu aanwezig door de positionering van de vergunningverleners en handhavers binnen de gemeentelijke organisatie. Zowel organisatorisch als fysiek is de afstand tussen vergunningverlening en handhaving klein.

De komende periode zal daarom vooral gebruikt worden om de werkprocessen beter op elkaar af te stemmen. Hierbij zal gebruikt worden gemaakt van de bestaande automatiseringspakketten.

4.1.3. Voldoen aan wettelijke kwaliteitseisen.

In het Besluit kwaliteitseisen handhaving milieubeheer en ook het Besluit omgevingsrecht zijn kwaliteitseisen opgenomen waaraan een professioneel handhavingsproces moet voldoen. Een samenvatting van de kwaliteitseisen is opgenomen in bijlage 1.

Doel is om aan het eind van deze beleidsperiode te voldoen aan al deze kwaliteitseisen. Dat betekent niet alleen het opstellen van handhavingsbeleid en uitvoeringsprogramma’s, maar ook de verdere uitwerking waaronder het opstellen van toezichtsprotocollen, de afstemming en samenwerking met andere beleidsterreinen en bevoegde gezagen alsmede het aanpassen van de eigen organisatie (onder andere werkprocessen).

4.2. Risicoanalyse  

Om als gemeente een goede prioriteitenstelling te kunnen maken, moet eerst een inschatting worden gemaakt van het risico van bepaalde overtredingen. De eerste stap is om de mogelijke overtredingen in kaart te brengen en per overtreding een inschatting van het risico te maken. Door het ministerie van Justitie is hiervoor een risicomodel ontwikkeld. Dit model gaat uit van de definitie:

Risico = (negatief effect) x (de kans dat dit effect voorkomt)

Anders gezegd houdt het model in dat van alle te onderscheiden ‘overtredingen’ de kans dat er iets gebeurt wordt afgezet tegen de ernst van de gevolgen (het effect).

Daarbij wordt gebruik gemaakt van een vijfpuntschaal.

0 = n.v.t.

1 = heel klein

2 = klein

3 = gemiddeld

4 = groot

5 = heel groot

De kans dat regels worden overtreden hangt af van diverse factoren: zijn de regels voldoende bekend en duidelijk? Zijn de voordelen van het naleven van regels groter dan het overtreden ervan (uitgedrukt in tijd, geld en moeite)? Worden de regels redelijk gevonden? Wordt het gezag van de overheid geaccepteerd? Is er sprake van sociale (informele) controle? Zo is de kans dat in afwijking van een bouwvergunning wordt gebouwd groot, omdat bouwers niet altijd de zin van alle regels in zien, naleving van de regels kostbaar kan zijn en sociale controle op dit onderdeel beperkt is.

Als bijlage is per kleurspoor een lijst bijgevoegd met mogelijke overtredingen die bij het invullen van de matrix in kaart zijn gebracht.

4.2.1. Het effect van de overtreding

De ernst is afhankelijk van de mogelijke gevolgen: kunnen er dodelijke slachtoffers vallen (score 5) of zijn er geen directe gevolgen te verwachten (score 1).

De negatieve effecten zijn in te delen in zes aspecten:

¨ Veiligheid:

In welke mate draagt het voldoen aan de gedragsvoorschriften die tot dit thema behoren bij aan de fysieke veiligheid en in welke mate zijn de gedragsvoorschriften bedoeld om de fysieke veiligheid te beschermen? O.a. brandgevaar, instortingsgevaar, explosiegevaar.

¨ Leefomgeving:

In welke mate draagt het voldoen aan de gedragsvoorschriften die tot dit thema behoren bij aan de kwaliteit van de sociale leefomgeving en in welke mate zijn de gedragsvoorschriften bedoeld om de kwaliteit van de sociale leefomgeving te beschermen? O.a. leefbaarheid, veiligheid, aangezicht, privacy, geluidshinder, stankhinder.

¨ Natuur/milieu:

In welke mate draagt het voldoen aan de gedragsvoorschriften die tot dit thema behoren bij aan bescherming van het natuurschoon en in welke mate zijn de gedragsvoorschriften bedoeld om het natuurschoon te beschermen? O.a. bodemverontreiniging, geuremissie, opslag gevaarlijke stoffen, energie-verspilling, geluidshinder, flora en fauna.

¨ Financieel-economisch ( maatschappelijke schade):

Hoe groot is de financieel-economische schade voor de gemeente als alle subjecten de tot hen gerichte gedragsvoorschriften overtreden? O.a. kosten voor de gemeente en/of gemeenschap, maatschappelijke en financiële aansprakelijkheid van de gemeente.

¨ Volksgezondheid:

In welke mate draagt het voldoen aan de gedragsvoorschriften die tot dit thema behoren bij aan de bescherming van de volksgezondheid en in welke mate zijn de gedragsvoorschriften bedoeld om de volksgezondheid te beschermen? O.a. effecten op de langere termijn, zoals onvoldoende licht en frisse lucht, vochtigheid, gebruik schadelijke stoffen.

¨ Imago van de gemeente:

Hoe groot is de politiek-bestuurlijke afbreuk als de voorschriften uit dit thema onvoldoende worden nageleefd? O.a. als wetshandhaver, als veiligheidsbewaarder, als ‘goed’ voorbeeld.

In onderstaande tabel wordt dit nader uitgewerkt:

Veiligheid

Leef-omgeving

Financieel/econo-misch

Natuur/ milieu/ duur-zaamheid

Volks-gezond-heid

Imago

0 = geen effect

Idem

Idem

Idem

Idem

Idem

1= pijn of letsel bij een individu

Nauwelijks toename onveiligheidsgevoelens

1 = € 1- 1.000,-

1= nauwelijks verstoring van het aanzien

1= nauwelijks gevaar voor de gezond-heid

1= nauwelijks bestuurlijk belang/ aantasting imago

2= pijn of letsel bij meer individuen

kleine toename onveiligheidsgevoelens

2 = € 1.000,- -10.000,-

2= kleine aantasting van het aanzien

2= gering gevaar voor de volksgezondheid

2= gering bestuurlijk belang/ aantasting imago

3= zwaar letsel bij een enkeling of gering letsel bij velen

Gemiddelde toename onveiligheidsgevoelens

3 = € 10.000,- – 100.000,-

3= aantasting leef-omgeving van enige duur

3= gemiddeld gevaar voor de volks-gezondheid e/o enige ziekte gevallen

3= gemiddeld bestuurlijk belang/ aantasting imago

4= dood van een enkeling of ernstig letsel bij velen

Grote toename onveiligheidsgevoelens

4 = € 100.000,- –1.000.000,-

4= aantasting leef-omgeving van lange duur

4= veel ziekte gevallen e/o een enkel sterfgeval

4= groot bestuurlijk belang/ aantasting imago

5= meer doden

Zeer grote toename onveiligheidsgevoelens

5 > € 1.000.000,-

5= vernietiging leef-omgeving

5= meer sterf-gevallen

5= zeer groot bestuurlijk belang/ aantasting imago

De gemiddelde score van deze 6 thema’s is een indicatie voor het risico, en vormt een belangrijke onderbouwing voor vast te stellen prioriteiten.

4.2.2 De kans dat een overtreding zich voordoet

Ten aanzien van de kans gaat het om de kans op niet spontane naleving van de regel door de burger. De volgende aspecten spelen daarbij een rol:

Kennis van de regels. Is de wet- en regelgeving bij de doelgroep voldoende bekend en duidelijk?

Kosten-baten. Wat zijn de voor- en nadelen van overtreden of naleven van de regel, uitgedrukt in tijd, geld en moeite?

Mate van acceptatie. Hoe redelijk vindt de doelgroep het beleid en de regelgeving?

Normgetrouwheid. In hoeverre is de doelgroep bereid om zich te conformeren aan het gezag van de overheid?

Informele controle. In hoeverre kan de doelgroep positieve of negatieve reacties op haar gedrag verwachten van niet-overheidsinstanties?

Bij deze nota wordt de eerste risicoanalysematrix gevoegd (zie bijlage 2).

De lijsten die uit deze methode voortvloeit is een basis van waaruit prioriteiten kunnen worden gesteld. Via jaarlijkse evaluaties kan op basis van praktijkervaringen, veranderde regelgeving of verandering van de gemeentelijke visie, de risico-analyse worden bijgesteld. Dit krijgt vervolgens doorwerking in de prioriteitenstelling, doelstellingen en uitvoering.

4.3. Prioritering

Het stellen van prioriteiten dient diverse doelen. Binnen een handhavingsinstantie is het van

belang de capaciteit gericht en slim in te zetten, namelijk op de doelgroepen en gedragingen

die zijn aangewezen als het meest risicovol. Extern is het van belang duidelijkheid te scheppen over de vraag welke handhavingsactiviteiten van de overheid verwacht kunnen worden. Prioriteitstelling biedt daarnaast helderheid over de vraag welke rechtsbelangen al dan niet in gevaar komen.

- Risicogetallen

Op basis van de risicoanalyse zoals beschreven in paragraaf 4.2 kunnen prioriteiten worden gesteld. Het risicogetal (in de kolom na de kans) is een combinatie van het gemiddelde effect van niet naleving en de kans op niet-naleving. Het geeft de grootte van het risico weer.

De risicogetallen zijn niet maatgevend, maar richtinggevend. Een risico uitgedrukt in een cijfer zegt immers niet alles. Bovendien geven de risicogetallen niet aan wat prioriteit krijgt en wat niet. In de regel geldt: hoe hoger het risicogetal, hoe meer prioriteit. Om prioriteiten te kunnen stellen, is het zaak de waarde van deze getallen nader te interpreteren.

- Indeling naar aanleiding van risicogetallen

Het gedrag dat een groot effect heeft én veel voorkomt, kent het hoogste risicogetal en krijgt

daarmee in principe de hoogste prioriteit. En datgene wat nauwelijks effect heeft én zeer weinig voorkomt (het laagste risicogetal) krijgt de laagste prioriteit. Maar wat doen we met alles wat daartussenin ligt? En waar leggen we de grens tussen een hoge prioriteit en een iets minder hoge prioriteit?

Om de mate van prioriteit te bepalen wordt een ordening gebruikt, waarbij de prioriteit wordt uitgedrukt in een cijfer. Dit cijfer kan variëren van prioriteit 1 (heel hoog) tot en met prioriteit 4 (zeer laag). We gaan daarbij uit

van de volgende vier mogelijkheden:

Prioriteit 1 = groot effect / grote overtredingkans (beide scoren > 3)

Prioriteit 2 = groot effect / kleine overtredingskans (effect > 3, kans < 3)

Prioriteit 3 = klein effect / grote overtredingskans (effect< 3, kans > 3)

Prioriteit 4 = klein effect / kleine overtredingskans (beide scoren < 3)

Wat een groot effect of klein effect is en wat een grote of een kleine overtredingskans is, wordt inzichtelijk gemaakt in bijlage 2.

- Het stellen van prioriteiten

Bij het stellen van de prioriteiten wordt rekening gehouden met het volgende.

De risico’s in het vak met prioriteit 4 zijn in de meeste gevallen te klein en te onbeduidend om structurele maatregelen voor te treffen. De kosten van handhaving staan in die gevallen vaak niet in verhouding tot de aard van de overlast. Wel kan het gebeuren dat incidentele overlast in een concreet geval structureel wordt, waardoor optreden toch vereist is. Meestal is in die situaties sprake van grote aantallen klachten die lang aanhouden.

De zaken met een grote kans, maar een klein effect (prioriteit 3) mogen niet onderschat

worden. Vaak geven deze overtredingen aanleiding tot irritaties, onrust en gevoelens van

onveiligheid. Meestal gaat het daarbij om onderwerpen die gericht periodiek toezicht vragen.

De risico’s met een kleine kans maar grote gevolgen (prioriteit 2) vormen in vrijwel alle

domeinen de kern van het controle- en sanctiebeleid. Dit is niet verwonderlijk: hoe kleiner de

kans op een bepaald effect, hoe groter de kans dat het toezicht onvoldoende is. Alle grote

calamiteiten uit de afgelopen jaren vallen in deze categorie. Vandaar dat aan deze categorie een hoge prioriteit moet worden gegeven.

De hoogste prioriteit (prioriteit 1) staat vrijwel altijd het meest in de belangstelling. Het gaat om een grote kans op niet-naleving en een groot effect. Het spreekt voor zich dat deze risico’s expliciete aandacht behoeven.

- Prioriteit van de effecten Veiligheid en gezondheid.

Welke overtreding prioriteit 2 of 3 krijgt, hangt echter ook af van het gekozen dossier of

domein.

Omdat Alphen-Chaam en Baarle-Nassau grote waarde hechten aan de effecten van niet naleving op de veiligheid en gezondheid zal een hoge score van deze effecten een hogere prioriteit krijgen. Als deze beide effecten 3 of meer scoren, krijgen ook deze te handhaven overtredingen prioriteit 1. In het prioriteitenoverzicht (bijlage 2) is rekening gehouden met de prioriteiten veiligheid en gezondheid.

Daarnaast kunnen overtredingen met minder ernstige effecten toch prioriteit krijgen, zoals bijvoorbeeld het parkeerbeleid. De effecten van het overtredingen in de blauwe zone zijn misschien niet zo ernstig, maar het komt wel veel voor. In dat geval kunnen de prioriteiten worden omgedraaid.

De prioriteitstelling is geen mathematische exercitie, maar de uitkomst van een

discussie met alle deelnemers. Hierbij wordt expliciet vastgesteld of de prioriteiten die uit de risicoanalyse komen, aansluiten bij de opvattingen van de deelnemers. Kloppen deze beelden? Zijn dit nu echt de prioritaire risico’s? Klopt het dat we aan bepaalde zaken geen specifieke proactieve aandacht hoeven te besteden? En zo niet, waar ligt dat dan aan? Ga nog eens na of alle scores aannemelijk zijn. En zo niet, wat moet er dan anders?

Voor het overige zijn voor de berekening van de risicogetallen alle rechtsbelangen in principe gelijk.

Soms is een rechtsbelang zó elementair voor het beleidsdossier, dat het zwaarder moet wegen. Het is onwenselijk dat de scores op dit rechtsbelang worden gemiddeld met de scores op de andere rechtsbelangen.

Stel dat het beleid voornamelijk gericht is op het voorkomen van milieuschade en dat er

daarnaast enkele nevenbelangen spelen die minder zwaar wegen, zoals het voorkomen van

financieel-economische schade of het bevorderen van de verkeersdoorstroming. Tellen ze

allemaal even zwaar mee of is het ene belang misschien belangrijker dan het andere? In dat

geval kan de gemeente het ene belang zwaarder laten wegen dan het andere.

Sommige rechtsbelangen zijn zó elementair, dat iedere gedraging met een groot effect op dit

rechtsbelang sowieso een hoge prioriteit (1 of 2) krijgt.

Het kan gebeuren dat er politieke of maatschappelijke ontwikkelingen zijn die een ander licht

werpen op de gestelde prioriteiten. Een onderwerp kan weliswaar op basis van de inhoudelijke risicoanalyse een laag risicogetal hebben, maar soms dwingt de politieke realiteit ertoe om een bepaalde situatie als prioriteit te bestempelen.

Het is van belang dat de prioriteitstelling voldoende steun krijgt bij de verschillende achterbannen en andere betrokkenen. Daarom wordt de prioriteitenlijst opgesteld in overleg met de betrokken medewerkers, MT en bestuur.

De prioriteitenlijst met daaraan gekoppeld de capaciteit en eventuele bijzondere projecten zullen worden opgenomen in het jaarlijks op te stellen uitvoeringsprogramma. Burgemeester en wethouders zullen dit programma vaststellen en het zal ter kennisneming aan de gemeenteraad worden gestuurd.

Hoofdstuk 5 Nalevingsstrategie

5.1. Algemeen

Een gezamenlijk gedragen en vastgestelde strategie is nodig om consequent en transparant te kunnen handhaven. Zowel de overtreder als de ambtelijk handhaver moet weten waar hij of zij aan toe is. Voor de overtreder is het van belang dat zijn of haar rechten en plichten bekend zijn en dat helder is wat van hem of haar wordt verwacht; het ongedaan maken van een overtreding. De handhaver (zowel controleur als jurist) moet zich gedurende het gehele handhavingstraject gesteund weten door management en bestuur.

In hoeverre gestelde normen ook daadwerkelijk worden nageleefd, wordt bepaald door een groot aantal factoren, variërend van de kennis van de regels, via het nut en de noodzaak ervan inzien, tot het bewust overtreden ervan. Een aantal van deze factoren zijn te beïnvloeden door consequent handhaven in de meest brede zin van het wordt. Handhaven is niet alleen ‘dwang’ gebruiken om de naleving van de regels af te dwingen, maar ook het geven van voorlichting over deze regels. Alle activiteiten die erop gericht zijn om er voor te zorgen dat regels worden nageleefd, worden samengevat in een nalevingstrategie. Oftewel een handhavingstrategie (bestaande uit een toezicht-, sanctie- en gedoogstrategie) in combinatie met een strategie voor de inzet van aanvullende instrumenten:

- zorgen voor handhaafbare regelgeving

- zorgen voor voldoende kenbaarheid van en duidelijkheid over de regelgeving

- zorgen voor voldoende draagvlak om aan regelgeving te voldoen.

De toezicht-, sanctie- en gedoogstrategie komt in de volgende paragraaf 5.3 en verder aan de orde. De inzet van aanvullend instrumentarium wordt hieronder nader uitgewerkt.

5.1.1. Handhaafbare regelgeving

Veel van de door de gemeente te handhaven regels zijn wettelijk bepaald (Bouwbesluit, Wet milieubeheer, Wet bodembescherming, Woningwet, etcetera). De gemeente kan de handhaafbaarheid hiervan niet direct beïnvloeden. De regels die de gemeente zelf vaststelt zijn verordeningen (APV, bouwverordening), beleid (horecabeleid, welstand, vrijstellingenbeleid etc.), bestemmingsplannen en vergunningvoorschriften (APV, bouw, milieu, sloop etc.). Hierop heeft de gemeente wel invloed.

Regels zijn handhaafbaar wanneer ze voldoen aan een aantal criteria:

1. actueel; op basis van geldende wetgeving en beleid, passend bij de actuele maatschappelijk situatie

2. éénduidig; op één manier uit te leggen en niet tegenstrijdig

3. controleerbaar; gebaseerd op zichtbare en/of meetbare feiten

De gemeente zal dan ook regulier toezien op de handhaafbaarheid van haar regelgeving aan de hand van de criteria: actualiteit, éénduidigheid en controleerbaarheid.

Bovendien moeten regels consequent worden toegepast, omdat anders de geloofwaardigheid en rechtspositie van de gemeente in het geding is. Dat betekent dat alleen in absolute uitzonderingsgevallen kan worden afgeweken van vastgesteld beleid (zie paragraaf 4.6.4.).

5.1.2. Kenbaarheid

Regels moeten voor iedereen duidelijk en bekend zijn. Niet alleen uit preventief oogpunt, maar ook om geen (juridisch) verwijt te krijgen dat men onvoldoende is geïnformeerd. Door de gemeente wordt op verschillende manieren informatie verstrekt, bijvoorbeeld via publicaties in de huis-aan-huis-bladen, voorlichtingsbijeenkomsten, de gemeentegids en de eigen website. Voor het bekend maken van beleidsregels, verordeningen, wetswijzigingen, enz. zal hiervan nog intensiever gebruik gemaakt worden. Bovendien kan preventieve voorlichting nog meer gericht worden op specifieke thema’s of doelgroepen.

5.1.3. Draagvlak  

Als regels actueel en éénduidig zijn en ook consequent worden gecontroleerd en gehandhaafd, zal het draagvlak om aan regels te voldoen vanzelf vergroten. Daarnaast dient bij het vaststellen van regels uiteraard uitgangspunt te zijn dat belangen van betrokkenen voldoende worden meegewogen.

Niet alleen het aanpassen van regels, maar ook het beïnvloeden van gedrag zal een positief effect hebben op het nalevingsgedrag. Specifieke doelgroepen, zoals horeca of andere bedrijfstakken, sportverenigingen enzovoorts zullen dan ook op hun gedrag worden aangesproken.

5.2. Sanctiestrategie

De gemeenten Alphen-Chaam en Baarle-Nassau hebben de afgelopen jaren vooral op het gebied van milieuhandhaving belangrijke ervaring opgedaan. Daarbij is de provinciale strategie “Zo handhaven we in Brabant” gevolgd. Door het ondertekenen van de Bestuursovereenkomst handhaving omgevingsrecht in 2007 hebben de gemeenten zich verplicht om deze provinciale strategie te volgen. De handhavingstrategie is opgesteld voor zowel het grijze (milieuwetgeving), het blauwe (waterwetgeving) kleurspoor en sinds 2007 ook voor het rode (RO- en bouwwetgeving) en het paarse kleurspoor (openbare orde en veiligheid).

De handhavingstrategie “Zo handhaven we in Brabant, 2007” is ontwikkeld door alle bij de handhaving betrokken instanties, zoals de Brabantse gemeenten, waterschappen, provincies, politie en het Openbaar Ministerie. Het doel van de strategie is het waarborgen van een uniforme en snelle aanpak bij constateringen van overtredingen. De aanpak kent vaak een bestuursrechtelijke én een strafrechtelijke kant. Dit betekent dat er een goede afstemming plaats moet vinden tussen gemeente, de politie en het Openbaar Ministerie om overtredingen te beëindigen.

Binnen de strategie zijn drie verschillende categorieën overtredingen die elk een eigen aanpak kennen:

¨ Overtreding met acuut gevaar

Overtredingen waarop onmiddellijk maatregelen genomen moeten worden om de schade voor de leefomgeving (milieu, waterhuishouding, veiligheid, natuur, landschappelijke of cultuurhistorische waarden en ruimtelijke kwaliteit) te stoppen en/of zoveel mogelijk te beperken.

Acties:

ð direct toepassen bestuursdwang en proces-verbaal

Er zal direct bestuursrechtelijk en strafrechtelijk worden opgetreden. Dit kan inhouden dat (bedrijfs)activiteiten direct worden stilgelegd. Tevens wordt er door de politie proces-verbaal opgemaakt.  

¨ Categorie 1-overtreding

Overtredingen met dreigende en/of onomkeerbare schade voor de leefomgeving van enige betekenis, overtredingen met (dreigende) risico’s voor de volksgezondheid, grove nalatigheid, overtredingen die duiden open calculerende en/of malafide instelling van de overtreder en commune delicten, het herhaaldelijk voorkomen van overtredingen (= recidive).

Van deze overtredingen moet een limitatieve lijst vastgesteld worden, die afgestemd moet worden met de kernbepalingen uit het Strategiedocument Milieu van het landelijk OM.  

Acties:

ð bestuurlijke waarschuwing en proces-verbaal

ð na herstel termijn handhavingsbeschikking  

Bij categorie 1-overtredingen zal direct bestuursrechtelijk worden opgetreden, bijvoorbeeld door het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom te uiten. Daarnaast wordt door de politie proces-verbaal opgemaakt.  

¨ Categorie 2-overtreding

Alle overige overtredingen

Acties:

ð hersteltermijn

ð na hersteltermijn bestuurlijke waarschuwing met nieuwe hersteltermijn

ð aanvragen flankerend beleid

ð na nieuwe hersteltermijn handhavingsbeschikking en proces-verbaal

Bij constateringen van deze overtredingen krijgt de veroorzaker een hersteltermijn, waarna een hercontrole wordt uitgevoerd. Duurt de overtreding voort dan wordt een tweede hersteltermijn geboden (bv. Voornemen last onder dwangsom) en zal het Openbaar Ministerie flankerend beleid toepassen. Dit houdt in dat het OM een brief naar de veroorzaker stuurt waarin zij te kennen geeft dat de overtreding moet worden beëindigd binnen de door de gemeente gestelde termijn. Als dat niet gebeurt, krijgt de politie opdracht proces-verbaal op te maken. De gemeente zal dan bestuursrechtelijk optreden, door bijvoorbeeld een definitieve last onder dwangsom op te leggen.

5.3. Toezichtstrategie  

Een toezichtstrategie beschrijft hoe de gemeente gaat handhaven. Hoe komt de gemeente er achter dat een overtreding plaatsvindt? Hoe actief is de gemeente om een overtreding op te sporen? De mate van toezicht wordt gekoppeld aan de prioriteit die aan een handhavingsthema wordt toegekend (zie verder paragraaf 4.7.).

Prioriteit

Mate van toezicht

(1) heel hoge

Er vindt pro-actief toezicht plaats, dat wil zeggen dat er actief op wordt toegezien op het naleven van de regels. Dit toezicht vindt programmatisch plaats op basis van een vastgesteld werkprogramma, waarin bijvoorbeeld de frequentie van de controles wordt aangegeven. Verder wordt er actief gezocht naar overtredingen, via gevelcontroles, waarnemingen ter plaatse en bureaucontroles (advertenties, luchtfoto’s e.d.)

(2) hoge

Het toezicht op het naleven van de regels vindt actief plaats op basis van een vastgesteld werkprogramma.

(3) gemiddelde

Het toezicht is minder intensief en vindt vooral steekproefsgewijs plaats op basis van in het programma nader te benoemen criteria dan wel door gebiedsgerichte controles.

(4) lage

Er is sprake van passief toezicht. Alleen naar aanleiding van meldingen of klachten wordt toegezien op het naleven van de regels (‘piepsysteem’).

De prioritering (1 t/m 4) is niet bedoeld om een bepaalde volgorde in de handhaving van de gekozen thema’s aan te geven. Dus niet eerst de thema’s met prioritering 1 handhaven en vervolgens de thema’s met prioritering 2, 3 en 4. Voorop staat namelijk dat er op het gebied van alle gekozen thema’s gehandhaafd zal worden. Echter de intensiteit van de handhaving is verschillend. Hoe hoger de prioriteit, hoe actiever het toezicht, en hoe intensiever de handhaving zal zijn. Verder zal er naar aanleiding van klachten of meldingen over overtredingen c.q. wantoestanden altijd, ongeacht de prioriteit, handhavend worden opgetreden.

Uit bovenstaand overzicht blijkt dat het toezicht op de naleving van de regels zowel bij prioriteit 1 als bij 2 actief plaats zal vinden. Dat wil zeggen via een vooraf vastgesteld werkprogramma, opgenomen in het jaarlijkse handhavingsuitvoeringsprogramma.

In het werkprogramma zal bijvoorbeeld aandacht worden besteed aan

- de frequentie van bepaalde controles ;

- het soort controles dat in bepaalde gevallen wordt uitgevoerd;

- aandacht voor bepaalde thema’s gericht op bepaalde bedrijfstakken, of juist meer gebiedsgericht.

Datzelfde geldt ook voor het soort controle dat zal plaatsvinden. Zo kunnen er naast integrale, alles omvattende controles ook, controles op bepaalde items plaatsvinden.

Naast actief toezicht via een vastgesteld werkprogramma wordt er bij de thema’s die prioriteit 1 hebben gekregen ook nog pro-actief gezocht naar overtredingen door waarnemingen ter plaatse (‘de wijk in’) en bureaucontroles (advertenties, luchtfoto’s ed.).

5.4. Gedoogstrategie  

Wanneer de overtreding niet gelegaliseerd kan worden, zal hiertegen handhavend worden opgetreden. Gelet op het nut en de noodzaak van naleving van wettelijke voorschriften en de beginselplicht tot handhaven is er voor gedogen in principe geen plaats. In principe, want er kunnen zich in de praktijk situaties voordoen, waarbij de gemeente op grond van een zeer zorgvuldige belangenafweging tot de conclusie komt, dat strikte naleving van de regelgeving redelijkerwijs niet kan worden verlangd en dat aan andere belangen welke in casu een rol spelen, voorrang moet worden gegeven.

Uitgangspunt voor de gemeenten Alphen-Chaam en Baarle-Nassau is echter dat gedogen een uitzondering moet zijn en dat hiermee dan ook zeer terughoudend wordt omgegaan. In principe niet, tenzij….

Bij ieder beslissing over wel of niet gedogen gelden daarom de volgende randvoorwaarden.

1. Handhavend optreden is regel, gedogen de uitzondering.

2. Gedogen van overtredingen van bij of krachtens wettelijk voorschrift gestelde regels dient zoveel mogelijk te worden voorkomen.

3. De beslissing wordt zorgvuldig voorbreid, er vindt een belangenafweging plaats en de beslissing wordt gemotiveerd en op schrift gesteld.

4. De beslissing wordt overeenkomstig de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht voorbereid (publicatie, hoorplicht etc.).

Bovendien wordt tot gedogen slechts overgegaan, indien aan de volgende inhoudelijke vereisten wordt voldaan.

1. De te gedogen activiteit is verantwoord uit het oogpunt van bescherming van de fysieke leefomgeving en het algemeen belang.

2. Er bestaat concreet uitzicht op legalisatie van de te gedogen activiteit.

3. Het gedogen vindt voor een beperkte periode plaats.

4. Indien er sprake is van bijzondere omstandigheden of overmacht- en overgangsituaties die gedogen rechtvaardigen, zijn de eisen genoemd onder 2 en 3 niet van toepassing.

Hoofdstuk 6 Landelijk kader, ontwikkelingen

6.1 Landelijk kader

Handhaving van wet- en regelgeving staat momenteel op landelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau hoog op de politieke agenda. Het Rijksbeleid is erop gericht om de primaire verantwoordelijkheid veelal te leggen bij de burgers en bedrijven. Als gevolg hiervan is het Rijk bezig met een aantal wetswijzigingen, die ertoe leiden dat voor een aantal activiteiten niet vooraf meer een vergunning is vereist. Dit beperkt de administratieve last van de burgers en bedrijven. Dit betekent echter niet, dat de ambities hierbij tevens worden verlaagd. De insteek blijft dat duurzaam de leefbaarheid en de veiligheid veilig moeten worden gesteld. Door het toezicht vooraf te beperken wordt daarom door de Rijksoverheid een grotere verantwoordelijkheid toegekend aan het handhavingstraject. Alleen door dit op een adequaat niveau te brengen, kunnen de beleidsuitgangspunten worden bereikt.

6.2. Handhavingsplan bouwen en ruimtelijke ordening

In de Woningwet 2007 is een verplichting opgenomen om een handhavingsbeleidsplan op te stellen, waarin beschreven wordt hoe gemeenten preventieve en repressieve handhandhaving op het gebied van bouwregelgeving gaan uitvoeren en evalueren.

In mei 2004 heeft het ministerie van VROM de “Handreiking handhaven bouwregelgeving” uitgebracht. Met deze handreiking kunnen gemeente het handhavingsbeleid voor de bouwregelgeving opstellen. Veel elementen uit de handreiking zijn vergelijkbaar met de kwaliteitscriteria voor milieuhandhaving.

Ook ten aanzien van de handhaving van de ruimtelijke ordening is in de nieuwe Wet Ruimtelijke Ordening (in werking sinds 1 juli 2008) de verplichting opgenomen om een beleidsplan op te stellen en jaarlijks aan de gemeenteraad en de Inspectie van VROM verslag uit te brengen over de uitvoering van de handhaving.

Met het opstellen van deze Nota wordt aan de verplichting tot het opstellen van een beleidsnota op het gebied van bouwen en ruimtelijke ordening voldaan.

6.3 Omgevingsvergunning

Het wetsontwerp voor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) introduceert de omgevingsvergunning. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht maakt het mogelijk om één omgevingsvergunning aan te vragen voor een 25-tal vergunningen en toestemmingen op het gebied van natuur, milieu, bouwen en ruimte. Het gaat niet alleen om vergunningen die zijn gebaseerd op VROM-wetten (zoals de Wet milieubeheer), maar ook om wetten die onder de verantwoordelijkheid van andere ministeries vallen, zoals monumenten, natuurbescherming en flora en fauna. Het betekent de integratie van:

* de milieuvergunning

* de bouwvergunning

* de gebruiksvergunning

* vrijstellingen en (tijdelijke) ontheffingen van voorschriften van bestemmingsplannen

* vrijstellingen van voorschriften van het Bouwbesluit

De inwerkingtreding van de Wabo is uitgesteld en staat vooralsnog gepland voor 1 januari 2010.

Naast de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht komt er ook het Besluit omgevingsrecht. In dit Besluit wordt uitwerking gegeven aan een aantal artikelen uit de Wabo. Het Besluit bevat onder meer kwaliteitseisen voor de handhaving van de omgevingsvergunning. De kwaliteits-eisen zijn minimumeisen waaraan elke professionele handhavingsorganisatie moet voldoen. De eisen moeten leiden tot een strategisch, programmatische en onderling afgestemde uitoefening van de handhaving. Handhaving moet plaatsvinden in een cyclisch proces. De kwaliteitseisen beogen verder een transparante en systematische manier van werken. Hierdoor kan gestuurd worden op prioriteiten en de in te zetten capaciteit. Daarnaast maakt deze werkwijze het mogelijk om achteraf verantwoording af te leggen. Een samenvatting van de kwaliteitseisen is opgenomen in bijlage 2.

Tijdens de beleidsperiode zal aan deze kwaliteitseisen worden voldaan.

6.4 Besluit algemene regels voor inrichtingen Wet milieubeheer

Op 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen Wet milieubeheer (Activiteitenbesluit) in werking getreden.

De belangrijkste wijzigingen:

• Binnen de nieuwe AMvB zijn alle milieuonderwerpen geregeld (bijvoorbeeld Bodembescherming, luchtemissie, afvalscheiding, externe veiligheid). Hierbij wordt geen afbreuk gedaan aan het beschermingsniveau.

• De modernisering van de algemene regels betekent meer uniformiteit en efficiëntere regelgeving.

• Vereenvoudiging brengt lastenverlichting voor de bedrijven met zich mee.

• Voor minstens 20.000 bedrijven vervalt de milieuvergunning

• Er zijn 1300 Wvo-vergunningen minder nodig.

Door het van toepassing zijn van de Algemene Maatregel van Bestuur, vervallen de vergunningen, waardoor er veel meer dan voorheen op basis van éénduidige regelgeving gehandhaafd wordt. Dit betekent dat werkzaamheden voor deze bedrijven uniform gaan verlopen. Omdat de stap van vergunningaanvraag of melding is vervallen, is veel meer de nadruk op daadwerkelijk toezicht komen te liggen. Dit betekent een verzwaring van de toezichtstaak.

6.5 Gebruiksbesluit brandveilige bouwwerken  

Op grond van de Woningwet moeten gemeenten in hun bouwverordening voorschriften geven over het gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen. In het kader van de

modernisering van de VROM-regelgeving zijn die voorschriften nu landelijk geüniformeerd voor zover zij de brandveiligheid betreffen. Daartoe is op 1 november 2008 het Besluit

brandveilig gebruik bouwwerken (Gebruiksbesluit) in werking getreden.

Door dit Gebruiksbesluit wordt het aantal gebruiksvergunningplichtige bouwwerken met 80% verminderd. Dit moet leiden tot een vermindering van administratieve lasten.

Het betekent echter wel een verzwaring van de toezichtstaak.

6.6 Waterwet

Medio 2009 zal de Waterwet in werking treden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.

De Waterwet vervangt de bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland, te weten Wet op de waterhuishouding, Wet op de waterkering, Grondwaterwet,Wet verontreiniging oppervlaktewateren, Wet verontreiniging zeewater, Wet droogmakerijen en indijkingen (Wet van 14 juli 1904), Wet beheer rijkswaterstaatswerken (het zogenaamde 'natte gedeelte'), Waterstaatswet 1900, Wrakkenwet (via invoeringswetgeving wordt ook deze mogelijk geïntegreerd). Ook verhuist de saneringsregeling voor waterbodems van de Wet bodembescherming naar de Waterwet.

Naast de Waterwet blijft de Waterschapswet als organieke wet voor de waterschappen bestaan.

Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld: zes vergunningen uit de bestaande 'waterbeheerwetten' gaan op in één watervergunning. Voor de gebruiker betekent dit vooral minder administratieve handelingen. Voor het bevoegde gezag betekent het dat de vergunning aan álle aspecten van het waterbeheer moet worden getoetst.

De gemeente zal belast worden met de zorg voor overtollig grondwater en afvloeiend hemelwater in het stedelijke gebied en met de lokale ruimtelijke inpassing van maatregelen op het gebied van waterkwantiteit en het uitvoeren van milieumaatregelen in het stedelijke gebied ten behoeve van de Kaderrichtlijn Water. Daarnaast worden de bevoegdheden ten aanzien van de indirecte lozingen naar de gemeente overgeheveld. Dit betekent onder andere dat de gemeente voortaan verantwoordelijk is voor de handhaving van de WVO-vergunningen.

6.7 Vierde tranche AWB

O 1 juli 2009 is de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht in werking getreden.

Dit wetsvoorstel voor de vierde tranche van de Awb bevat drie onderwerpen: bestuursrechtelijke geldschulden, bestuurlijke handhaving - in het bijzonder de bestuurlijke boete - en attributie. Daarnaast bevat het wetsvoorstel een groot aantal daaruit voortvloeiende wijzigingen van bestaande Awb-bepalingen.

De vierde tranche dient in alle gemeenten te worden geïmplementeerd.

6.8 Provinciale ontwikkelingen

De praktijk leert dat een goede samenwerking tussen alle handhavinginstanties leidt tot betere handhavingsresultaten. Daarom hebben op 29 juni 2007 alle 80 handhavinginstanties in Noord-Brabant de Bestuursovereenkomst handhaving omgevingsrecht (BOK) getekend. De Bestuursovereenkomst werd voor het eerst afgesloten in 1999 en is nu verlengd tot 1 januari 2013.

In de Bestuursovereenkomst zijn de samenwerkingsafspraken tussen de diverse handhavinginstanties vastgelegd. Door te tekenen verplichten de instanties zich om zich hieraan te houden. Zo is er sprake van een handhavingstrategie “Zó handhaven wij in Brabant” (zie hoofdstuk 4) en is er een gezamenlijk handhavingsprogramma.

De 80 Brabantse handhavinginstanties die de Bestuursovereenkomst ondertekend hebben zijn: - 68 gemeenten - 4 waterschappen - 1 provincie - 1 VROM inspectie - 1 Algemene Inspectiedienst - 1 Rijkswaterstaat - 1 Openbaar Ministerie - 3 politieregio´s

 

6.9 Locale ontwikkelingen

Zoals al eerder in deze nota is aangegeven, blijven bij de gemeenten Alphen-Chaam en Baarle-Nassau veiligheid en gezondheid belangrijke thema’s in het kader van de handhaving. Dit zal een belangrijk punt blijven bij het stellen van prioriteiten.

Tevens zijn de gemeenten begonnen met een dereguleringsslag. Alle verordeningen zijn geïnventariseerd en daar waar mogelijk zijn verordeningen inmiddels ingetrokken of worden ze momenteel geactualiseerd. Bij de actualisering wordt gekeken of deregulering mogelijk is. Daar waar mogelijk worden voorschriften geschrapt, vereenvoudigd, veralgemeniseerd of worden toestemmingen voor onbepaalde tijd verleend. Hierbij wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de model-verordeningen van de VNG, die deze dereguleringsslag al voor een aantal verordeningen heeft gedaan.

7 Monitoring en verantwoording

De uitvoering van het handhavingsbeleid is een ontwikkelingsproces. Het beleid heeft betrekking op een periode van vier jaar.

De monitoring moet zicht geven op de ontwikkeling en stand van zaken van beoogde effecten/realiseren van ambities. Zo zullen instrumenten ontwikkeld moeten worden om dit te kunnen beoordelen.

Naast monitoring van de effecten, dient ook de ontwikkeling van doelstellingen en ambities goed in de gaten te worden gehouden. Periodiek worden de (gemonitorde) gegevens geëvalueerd. Verbeteringen worden vervolgens verwerkt in beleid en aanpak.

Het uitgezette beleid uit deze nota zal worden uitgewerkt in een jaarlijks uitvoeringsprogramma, waarin de handhavingsactiviteiten tot op werkplanniveau worden uitgewerkt. Van het uitvoeringsprogramma zal jaarlijks verslag worden gedaan. Door jaarlijks het uitvoeringsprogramma te evalueren in relatie met de doelstellingen wordt een uitspraak gedaan of deze nog steeds haalbaar zijn of bijgesteld moeten worden.

Daarnaast zullen de aantallen overtredingen, bestuursmaatregelen, strafrechtelijke maatregelen gemonitord worden. Ook de ontwikkelingen van kengetallen, afwijkingen van werkwijzen en de post diversen zullen gemonitord worden.

Monitoring is noodzakelijk om de effecten te kunnen evalueren. Een belangrijk aspect hierbij is de automatisering. Aan de automatisering van handhaving zal aandacht worden besteed in het handhavingsuitvoeringsprogramma.