Regeling vervallen per 01-01-2021

Subsidieregeling Erfgoedfonds

Geldend van 04-02-2020 t/m 31-12-2020 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2020

Intitulé

Subsidieregeling Erfgoedfonds

Burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn;

Overwegende dat:

- het college bevoegd is voor bepaalde vormen van subsidie nadere regels te stellen dan wel specifieke regelingen vast te stellen;

- het college de ambitie heeft om het erfgoedbestand in Apeldoorn toekomstbestendig te maken, waarbij de erfgoedwaarden in Apeldoorn beter zichtbaarder worden en de identiteit van Apeldoorn verder verstrekt wordt;

- erfgoed de rijke historie verbindt met de toekomst en een belangrijke bijdrage levert aan de identiteit van Apeldoorn;

- historische winkelpanden in de binnenstad een bijdrage leveren aan de beeldkwaliteit van de historische binnenstad;

- monumenten in de gemeente een bijdrage leveren aan de identiteit van Apeldoorn;

- archeologisch onderzoek kennis levert over de historie van Apeldoorn;

- deze subsidieregeling een bijdrage levert aan het erfgoed in Apeldoorn door onderzoek naar en de instandhouding, de versterking en het herstel van dit erfgoed te stimuleren.

Gelet op titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene Subsidieverordening gemeente Apeldoorn 2014

BESLUITEN:

vast te stellen de volgende regeling:

Subsidieregeling erfgoedfonds

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Algemene bepalingen en begripsomschrijving

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder:

  • archeologisch waardevolle gronden: gronden waarvan de verwachting is dat er bij bodemingrepen archeologische sporen of vondsten worden aangetroffen;

  • Asv: de Algemene subsidieverordening gemeente Apeldoorn 2014;

  • Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • binnenstad van Apeldoorn: het gebied ‘historische binnenstad’ gesitueerd binnen het regieplangebied (de rode contour) zoals aangegeven op de bij deze regeling behorende situatietekening in bijlage A; deze bijlage maakt onlosmakelijk onderdeel uit van deze subsidieregeling;

  • college: het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn;

  • cultureel erfgoed: materieel erfgoed bestaande uit voor de menselijke cultuur en geschiedenis tastbare waardevol geachte materiële bronnen. Materieel erfgoed geeft huidige en toekomstige generaties een goed beeld van de lokale geschiedenis en draagt bij aan de culturele identiteit. Voorbeelden hiervan zijn onder meer, archeologische vondsten, monumenten, beschermende stads- en dorpsgezichten en historische gevels.

  • de-minimisverklaring: verklaring als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de de-minimisverordening;

  • de-minimisverordening: Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU L 352), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

  • gemeentelijk monument: een in de gemeente Apeldoorn gelegen pand, object of een molen dat overeenkomstig de van toepassing zijnde gemeentelijke monumentenverordening op de gemeentelijke monumentenlijst is geplaatst. Bijgebouwen, interieurelementen en andere aanhorigheden bij en in een gemeentelijk monument worden als onderdeel van het monument aangemerkt indien deze als waardevol worden vermeld in de redengevende beschrijving van het monument;

  • gravend archeologisch onderzoek: proefsleuvenonderzoek (inclusief de variant archeologische begeleiding) of een opgraving (inclusief de variant archeologische begeleiding) ;

  • gravend archeologisch onderzoekstraject: het traject per onderzoekslocatie bestaande uit het gravend archeologisch onderzoek;

  • instandhoudingswerkzaamheden: werkzaamheden die gericht zijn op het opheffen van gebreken, waaronder begrepen het normale onderhoud, en die noodzakelijk zijn voor het in stand houden en herstel van de cultuurhistorische waarde van het gemeentelijk monument;

  • KvK: Kamer van Koophandel

  • onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

  • opgraving: definitieve opgraving (inclusief de variant archeologische begeleiding), conform protocol 4004 van de SIKB BRL 4000, uitgevoerd door een voor dit protocol gecertificeerd bedrijf. De opgraving heeft tot doel de (informatie uit) aanwezige archeologische vindplaatsen ex situ te behouden door deze tijdens een opgraving volledig te documenteren;

  • proefsleuvenonderzoek: inventariserend veldonderzoek door middel van Proefsleuven (IVO-P) (inclusief de variant archeologische begeleiding), conform protocol 4003 van de SIKB BRL 4000, uitgevoerd door een voor dit protocol gecertificeerd bedrijf. Het proefsleuvenonderzoek heeft tot doel het systematisch in kaart brengen van aanwezige archeologische vindplaatsen en deze vindplaatsen te waarderen;

  • selectiebesluit: beslissing van het college ten aanzien van het al dan niet behouden van een bepaalde archeologische vindplaats. Het besluit leidt tot het al dan niet, of onder voorwaarden, vrijgeven van een terrein of te nemen archeologische (vervolg)maatregelen.

  • VvE: Vereniging van Eigenaren;

  • winkelpand: winkelpand gelegen in de binnenstad van Apeldoorn.

  • 2. Tenzij in deze regeling uitdrukkelijk anders wordt vermeld, gelden de voorwaarden en bepalingen in de Asv.

Artikel 1.2 Doel en toepassingsbereik.

  • 1. Deze subsidieregeling heeft tot doel het beschermen en versterken van het cultureel erfgoed van de gemeente Apeldoorn.

  • 2. Deze regeling is van toepassing op gemeentelijke monumenten, archeologisch waardevolle gronden en winkelpanden.

Artikel 1.3 Subsidiabele domeinen

Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten die betrekking hebben op de navolgende domeinen:

  • a. het herstellen van historische gevels van winkelpanden in de binnenstad;

  • b. de instandhouding van gemeentelijke monumenten;

  • c. het behouden en beschermen van archeologisch erfgoed.

Artikel 1.4 Aanvrager

Subsidie op grond van deze regeling kan uitsluitend worden aangevraagd door:

  • a. een meerderjarig natuurlijk persoon die eigenaar is van het gemeentelijk monument of winkelpand of van de archeologisch waardevolle gronden waarop het gravend archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd;

  • b. een rechtspersoon die eigenaar is van het gemeentelijk monument, winkelpand of de archeologisch waardevolle gronden waarop het gravend archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd;

  • c. een VvE;

  • d. voor activiteiten genoemd in artikel 2.1 kan ook een huurder van een winkelpand subsidie op grond van deze regeling aanvragen mits de volgende documenten bij de aanvraag overgelegd worden:

    • 1.

      een door de eigenaar als bedoeld onder a en b van het winkelpand ondertekende verklaring waaruit blijkt dat de huurder zelf de subsidie mag aanvragen; en;

    • 2.

      een door de eigenaar van het winkelpand ondertekende intentieverklaring voor de instandhouding van de gesubsidieerde werkzaamheden voor een periode van 5 jaar.

  • e. voor activiteiten als genoemd in artikel 4.1 kan ook een opdrachtgever van het gravend archeologisch onderzoek niet zijnde de eigenaar als bedoeld onder a en b, subsidie op grond van deze regeling aanvragen mits bij de aanvraag ook een verklaring overgelegd wordt waaruit blijkt dat de eigenaar aan de opdrachtgever toestemming heeft gegeven tot het verrichten van dit onderzoek.

Artikel 1.5 Subsidieplafond en verdeelregels

  • 1. Het college stelt jaarlijks voor het daaropvolgende kalenderjaar per domein als bedoeld in artikel 1.3 subsidieplafonds als bedoeld in artikel 4:22 van de Awb vast. Hierbij neemt het college de gemeentebegroting in acht.

  • 2. Aanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt als datum van ontvangst van de aanvraag de datum waarop de aanvraag volledig is.

Artikel 1.6 Termijn voor beslissing op aanvraag

Het college neemt binnen 8 weken na de ontvangst van de volledige aanvraag een beslissing.

Artikel 1.7 Voorschotten

Het college verleent géén voorschotten.

Artikel 1.8 Mandatering

Het college mandateert de bevoegdheden voor uitvoering van deze regeling, met uitzondering van de bevoegdheden genoemd in artikel 5.1 (hardheidsclausule), aan de manager van de eenheid Ruimtelijke Leefomgeving.

Hoofdstuk 2 Domein ‘Herstellen van historische gevels van winkelpanden in de binnenstad’.

Artikel 2.1 Subsidiabele activiteiten

Tot de subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel 1.3, aanhef en onder a worden gerekend de werkzaamheden:

  • a. aan de gevels van de winkelpanden waarbij de winkelpui op de begane grond weer een visuele verbinding krijgt met de verdiepingen erboven;

  • b. ten behoeve van het verwijderen van storende, historisch niet waardevolle luifels van de winkelpanden;

  • c. ten behoeve van het herstellen van historisch waardevolle details in de gevels van de winkelpanden.

Artikel 2.2 Subsidievoorwaarden

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.1 in aanmerking te komen moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. er is sprake van een winkelpand dat voor 1970 is gerealiseerd;

  • b. de werkzaamheden zijn nog niet gestart;

  • c. de kosten kunnen niet worden gedekt uit de opbrengsten van een brand-, stormverzekering of enige andere vorm van verzekering;

  • d. het bedrijf dat de werkzaamheden verricht is ingeschreven bij de KvK;

  • e. de voor de werkzaamheden vereiste vergunningen zijn verleend;

  • f. de aanvraag is voorzien van een positief advies van de stedenbouwkundige en een adviseur cultuurhistorie van de gemeente Apeldoorn en de rayonarchitect van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit;

  • g. de werkzaamheden zijn sober, doelmatig en noodzakelijk;

  • h. de kosten van de werkzaamheden staan in redelijke verhouding tot het te verkrijgen resultaat, dit ter beoordeling van het college; en

  • i. voldaan wordt aan de ‘Uitvoeringsvoorwaarden aanpak gevels historische binnenstad’ die in bijlage B bij deze regeling zijn opgenomen; deze bijlage maakt onderdeel uit van deze regeling.

Artikel 2.3 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag wordt ingediend op een door het college vastgesteld formulier en gaat in ieder geval vergezeld van:

    • a.

      een bestek of een technische omschrijving;

    • b.

      foto’s en tekeningen die de bestaande én de nieuwe situatie weergeven (tekeningen schaal 1:100);

    • c.

      een offerte gespecificeerd naar materiaal- en loonkosten en omzetbelasting voor zover de omzetbelasting niet verrekend kan worden;

    • d.

      een kopie van de vereiste vergunningen;

    • e.

      als de aanvrager een onderneming betreft: een volledig ingevulde en rechtsgeldig ondertekende de-minimisverklaring.

  • 2. Als sprake is van een aanvrager als bedoeld in artikel 1.4, onder d wordt in aanvulling op het eerste lid ook de in artikel 1.4 vijfde lid sub a en b vereiste verklaringen overgelegd.

Artikel 2.4 Subsidiabele kosten

  • 1. Tot de subsidiabele kosten worden gerekend de kosten direct verbonden aan de uitvoering van de in artikel 2.1 genoemde activiteiten, waaronder begrepen de loonkosten, materiaalkosten en omzetbelasting voor zover de omzetbelasting niet verrekend kan worden.

  • 2. Niet tot de subsidiabele kosten worden gerekend de administratieve kosten voor de subsidieaanvraag en de kosten die verband houden met de aanvraag van de benodigde vergunningen.

Artikel 2.5 Subsidiehoogte

  • 1. De subsidie voor de activiteiten bedoeld onder artikel 2.1 onder a en artikel 2.1 onder b bedraagt de werkelijke kosten tot maximaal €1.500,- per strekkende meter winkelgevel, afgerond op de halve meter naar boven waarbij het maximaal te verlenen subsidiebedrag nooit hoger is dan 50% van de investeringskosten tot een maximum van €10.000,- per gevel met dien verstande dat een hoekpand twee gevels heeft;

  • 2. De subsidie voor de activiteit bedoeld in artikel 2.1 onder c bedraagt de werkelijke kosten tot maximaal €5.000,- per gevel.

Artikel 2.6 Verplichtingen

Het college legt, in aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv, aan de subsidieontvanger in ieder geval de volgende verplichtingen op:

  • a. de werkzaamheden worden uitgevoerd met in achtneming van de ‘Uitvoeringsvoorwaarden aanpak gevels historische binnenstad’ die in bijlage B bij deze regeling zijn opgenomen; deze bijlage maakt onderdeel uit van deze regeling;

  • b.

    de aanvang van de werkzaamheden wordt tenminste 2 weken van tevoren gemeld;

  • c. de werkzaamheden zijn binnen 12 maanden na subsidieverlening voltooid;

  • d. de aanvrager verleent medewerking aan een eventuele controle ter plaatse en geeft inzicht in alle relevante documenten;

  • e. de werkzaamheden worden overeenkomstig de subsidieaanvraag uitgevoerd;

  • f. de werkzaamheden worden overeenkomstig de benodigde vergunningen en van toepassing zijnde regelgeving uitgevoerd;

  • g. de subsidieontvanger stelt het college vooraf in kennis van wijzigingen die van belang zijn voor de subsidieverlening.

Artikel 2.7 Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 4:25, tweede lid, en artikel 4:35 van de Awb en artikel 9 van de Asv wordt de subsidie geweigerd als de aanvraag niet voldoet aan de in deze regeling gestelde eisen.

Artikel 2.8 Intrekking subsidieverlening

  • 1. Het college kan in aanvulling op artikel 9 van de Asv een verleningsbeschikking intrekken indien niet wordt voldaan aan de in artikel 2.6 genoemde verplichtingen.

  • 2. Het college trekt een verleningsbeschikking in als de werkzaamheden niet binnen 12 maanden na subsidieverlening zijn voltooid.

Artikel 2.9 Vaststelling van de subsidie

  • 1. Aanvrager dient binnen 8 weken na het gereedkomen van de activiteiten een verzoek tot vaststelling van de subsidie op het door het college vastgesteld formulier. Dit formulier gaat in ieder geval vergezeld van:

    • a.

      facturen van de uitgevoerde activiteiten; deze facturen zijn overeenkomstig de offerte opgesteld en gespecificeerd naar materiaal- en loonkosten en omzetbelasting voor zover de omzetbelasting niet verrekend kan worden;

    • b.

      betalingsbewijzen;

    • c.

      foto’s van de uitgevoerde werkzaamheden.

  • 2. Op basis van het formulier stelt het college binnen 8 weken de subsidie definitief vast met in achtneming van de maximale subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.5, zulks op basis van de bij de aanvraag tot vaststelling door het college aanvaardbare subsidiabele kosten.

  • 3. De betaling van de subsidie vindt plaats binnen 6 weken na de subsidievaststelling.

Hoofdstuk 3 Domein ‘Instandhouding van gemeentelijke monumenten’

Artikel 3.1 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Tot de subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel 1.3 aanhef en onder b worden gerekend de instandhoudingswerkzaamheden aan een gemeentelijk monument.

  • 2. Geen subsidie wordt verleend voor instandhoudingshoudingswerkzaamheden aan monumenten die in eigendom zijn van de gemeente, de staat, of de provincie.

Artikel 3.2 Subsidievoorwaarden

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, in aanmerking te komen moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de subsidiabele kosten van de instandhoudingswerkzaamheden bedragen tenminste € 1.500;

  • b. de instandhoudingswerkzaamheden zijn nog niet gestart;

  • c. de kosten kunnen niet worden gedekt uit de opbrengsten van een brand-, stormverzekering of enige andere vorm van verzekering;

  • d. het bedrijf dat de instandhoudingswerkzaamheden verricht is ingeschreven bij de KvK;

  • e. de voor de instandhoudingswerkzaamheden vereiste vergunningen zijn verleend;

  • f. de instandhoudingswerkzaamheden zijn sober, doelmatig en noodzakelijk;

  • g. de kosten van de instandhoudingswerkzaamheden staan in redelijke verhouding staan tot het te verkrijgen resultaat, dit ter beoordeling van het college;

  • h. voor de beoordeling van de aanvraag en de noodzaak van de voorgenomen instandhoudingswerkzaamheden verleent de aanvrager medewerking aan een eventuele controle ter plaatse en geeft inzicht in alle relevante documenten;

  • i. maximaal eenmaal per twee kalenderjaren kan subsidie op grond van deze subsidieregeling verleend worden;

  • j. een inspectierapport van een onafhankelijke deskundige, dat niet ouder is dan 4 jaar mits de subsidiabele kosten van de instandhoudingswerkzaamheden meer dan € 5.000 bedragen; in dit inspectierapport wordt de noodzaak van de voorgenomen werkzaamheden aangetoond; en

  • k. voldaan is aan de vereisten uit de 'Uitvoeringsvoorschriften ten behoeve van de duurzame instandhouding cultuurhistorische waarden' zoals deze op grond van de 'Regels Ruimte voor Gelderland' vastgesteld zijn door Gedeputeerde Staten van Gelderland.

Artikel 3.3 Aanvraag

Een aanvraag wordt ingediend op een door het college vastgesteld formulier en gaat in ieder geval vergezeld van:

  • a. een offerte van het bedrijf dat met de instandhoudingswerkzaamheden wordt belast; de offerte bestaat uit een overzicht van de te verrichten instandhoudingswerkzaamheden met daaraan gekoppeld de in te zetten manuren, uurlonen, materiaalkosten en omzetbelasting voor zover de omzetbelasting niet verrekend kan worden;

  • b. bij aanvragen waarbij de subsidiabele kosten van de instandhoudingswerkzaamheden meer dan €5.000,- bedragen geldt bovendien dat er ook een inspectierapport als bedoeld in artikel 3.2 aanhef onder j wordt overgelegd;

  • c. een bestek of een technische omschrijving bevattende de instandhoudingswerkzaamheden;

  • d. tekeningen die de bestaande en de nieuwe situatie weergeven (schaal 1:100);

  • e. als een aanvrager de instandhoudingswerkzaamheden zelf verricht geldt in afwijking van het gestelde onder a. dat de aanvrager een offerte overlegt van het bedrijf. Deze offerte bestaat uit een overzicht van aan de instandhoudingswerkzaamheden gekoppelde materiaalkosten en omzetbelasting voor zover de omzetbelasting niet verrekend kan worden;

  • f. als bij de aanvraag meer dan 10 offertes worden gevoegd moet hiervan conform een vastgesteld format ook een totaal overzicht met doorrekening worden aangeleverd;

  • g. als de aanvrager een onderneming betreft: een volledig ingevulde en rechtsgeldig ondertekende de-minimisverklaring.

Artikel 3.4 Subsidiabele kosten

  • 1. Tot de subsidiabele kosten worden gerekend de kosten van:

    • a.

      herstel van het casco;

    • b.

      afzonderlijke monumentale onderdelen (in- en exterieur) al dan niet in combinatie met herstel van het casco;

    • c.

      reconstructies van verdwenen of gewijzigde onderdelen, indien en voor zover deze verdwijning en wijziging afbreuk doet aan de monumentale waarde van het object;

    • d.

      herstel van specifieke technische installaties ten behoeve van bedrijf en techniek, bijvoorbeeld dieselmotoren, raamzagen en persen;

    • e.

      het aanbrengen van technische installaties ten behoeve van bescherming van zeer waardevolle interieurelementen, bijvoorbeeld verwarming- of luchtbevochtigingsinstallaties;

    • f.

      het opstellen van een instandhoudingsplan;

    • g.

      het verrichten van bouwhistorisch onderzoek of een haalbaarheidsonderzoek;

    • h.

      buiten- en daarmee samenhangend binnenschilderwerk, voor zover het betreft de buitenramen, buitenkozijnen en buitendeuren;

    • i.

      herstel en vernieuwen van rieten daken (met rietlatten en herstel van sporen);

    • j.

      herstel van dakvlakken gedekt met pannen (met tengels en panlatten), leien, lood, zink of koper en, uitsluitend in samenhang hiermee, het herstel van gedeelten van het dakbeschot en sporen;

    • k.

      herstel van goten, in zink, koper of lood, inclusief bijbehorende hemelwaterafvoeren en het aanbrengen van voor de waterafvoer noodzakelijke goten waar deze niet eerder aanwezig waren, inclusief aansluitingen op riolering en open water;

    • l.

      herstel van buitenkozijnen, buitendeuren, raampartijen, luiken en herstel of terugplaatsen van stoepen, roedenverdeling, lijstwerk en luiken;

    • m.

      herstel van windveren, schoorstenen, kapellen en loodaansluitingen;

    • n.

      herstel van dak- of torenluiken en loopbruggen, inclusief het afgazen van torenluiken en het nemen van beperkte maatregelen tegen duivenoverlast;

    • o.

      inboeten, herstel van gedeelten van muurwerk en opvoegen of pleisteren van gevels;

    • p.

      op kleine schaal vervangen of inboeten van natuursteen;

    • q.

      behandelen van muur- of houtwerk ter regulering van de vochthuishouding, dan wel ter bestrijding van zwamaantasting of houtaantasters;

    • r.

      herstel van gedeelten van dragende constructies (ankerbalkgebinten, schoren en platen, balkkoppen, en spantbenen);

    • s.

      herstel van glas-in-loodbeglazing en het aanbrengen van beschermende beglazing voor gebrandschilderd glas of historisch waardevol glas;

    • t.

      vervangen en herstel van overige bouwelementen van grote zeldzaamheid of met grote historische waarde;

    • u.

      het plaatsen van achterzetbeglazing in samenhang met herstel van historisch waardevolle ramen;

    • v.

      het gangbaar houden van historische krachtwerktuigen en machines.

  • 2. Tot de subsidiabele kosten worden eveneens gerekend de kosten verbonden aan de uitvoering van de in het eerste lid genoemde instandhoudingswerkzaamheden, voor zover het betreft:

    • a.

      de directiekosten, bestaande uit kosten voor honorarium, uitvoeringstekeningen, toezicht en kosten van verschotten;

    • b.

      de directe kosten dat wil zeggen de loonkosten en de materiaalkosten;

    • c.

      de indirecte kosten dat wil zeggen de algemene bouwplaatskosten, de algemene bedrijfskosten en de winst;

    • d.

      de BTW, voor zover deze kosten niet verrekend kunnen worden;

    • e.

      de constructeurskosten;

    • f.

      de kosten van de CAR-verzekering.

  • 3. Niet tot de subsidiabele kosten worden gerekend:

    • a.

      de administratieve kosten verbonden aan de aanvraag;

    • b.

      de kosten die verband houden met de aanvraag van de benodigde vergunningen;

    • c.

      de loonkosten indien aanvrager de instandhoudingswerkzaamheden zelf verricht.

Artikel 3.5 Subsidiehoogte

  • 1. De subsidie voor de instandhoudingswerkzaamheden aan een monument bedraagt maximaal 20% van de subsidiabele kosten.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie voor de instandhoudingswerkzaamheden aan een molen maximaal 40% van de subsidiabele kosten.

  • 3. De met in achtneming van het eerste en tweede lid maximaal te verlenen subsidie bedraagt niet meer dan € 10.000,-.

  • 4. Het college kan in een kalenderjaar een aanvullende subsidie toekennen, als de gemeente Apeldoorn een subsidie ontvangt van de provincie Gelderland voor instandhouding van gemeentelijke monumenten. De subsidie van de provincie Gelderland wordt naar evenredigheid verdeeld onder diegene die in bedoeld kalenderjaar een subsidie op grond van deze subsidieregeling verleend is.

Artikel 3.6 Verplichtingen

  • a. Het college legt, in aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv, aan de subsidieontvanger in ieder geval de volgende verplichtingen op:

  • b. de instandhoudingswerkzaamheden worden overeenkomstig de subsidieaanvraag uitgevoerd;

  • c. de aanvrager verleent medewerking aan een eventuele controle ter plaatse en geeft inzicht in alle relevante documenten;

  • d. de aanvrager meldt uiterlijk binnen 2 weken na aanvang van de instandhoudingswerkzaamheden dat de werkzaamheden gestart zijn;

  • e. de instandhoudingswerkzaamheden zijn binnen 12 maanden gestart;

  • f. de instandhoudingswerkzaamheden zijn binnen 24 maanden na subsidieverlening voltooid;

  • g. de 'Uitvoeringsvoorschriften ten behoeve van de duurzame instandhouding cultuurhistorische waarden' zoals deze op grond van de 'Regels Ruimte voor Gelderland' vastgesteld zijn door Gedeputeerde Staten van Gelderland worden op overeenkomstige wijze toegepast;

  • h. de eigenaar is verplicht na afloop van de instandhoudingswerkzaamheden waarvoor subsidie is verleend, het monument te bewaren en te onderhouden in de staat waarin het door de werkzaamheden waarvoor subsidie is verleend, is gebracht;

  • i. de instandhoudingswerkzaamheden worden overeenkomstig de benodigde vergunningen en van toepassing zijnde regelgeving uitgevoerd;

  • j. de subsidieontvanger stelt het college vooraf in kennis van wijzigingen die van belang zijn voor de subsidieverlening.

Artikel 3.7 Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 4:25, tweede lid, en artikel 4:35 van de Awb en artikel 9 van de Asv wordt de subsidie geweigerd als de aanvraag niet voldoet aan de in deze regeling gestelde eisen.

Artikel 3.8 Intrekking subsidieverlening

  • 1. Het college kan in aanvulling op artikel 9 van de Asv een verleningsbeschikking intrekken indien niet wordt voldaan aan de in artikel 3.6 genoemde verplichtingen.

  • 2. Het college trekt de subsidieverlening is als de instandhoudingswerkzaamheden niet binnen 12 maanden na de subsidieverlening zijn gestart.

Artikel 3.9 Vaststelling van de subsidie

  • 1. Aanvrager dient binnen 8 weken na het gereedkomen van de werkzaamheden een verzoek tot vaststelling van de subsidie op het door het college vastgesteld formulier. Dit formulier gaat in ieder geval vergezeld van:

    • a.

      facturen van de uitgevoerde werkzaamheden; deze facturen zijn overeenkomstig de offertes opgesteld en gespecificeerd naar materiaal- en loonkosten en omzetbelasting voor zover de omzetbelasting niet verrekend kan worden;

    • b.

      als bij de aanvraag meer dan 10 offertes worden gevoegd moet hiervan conform een vastgesteld format ook een totaal overzicht met doorrekening worden aangeleverd;

    • c.

      betalingsbewijzen.

  • 2. Op basis van het formulier stelt het college binnen 8 weken de subsidie definitief vast, met in achtneming van de maximale subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 3.5, zulks op basis van de bij de aanvraag tot vaststelling door het college aanvaardbare subsidiabele kosten.

  • 3. De betaling van de subsidie vindt plaats binnen 6 weken na de subsidievaststelling.

Hoofdstuk 4 Domein ‘het behouden en beschermen van archeologisch erfgoed’

Artikel 4.1 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Tot de subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel 1.3 aanhef en onder c wordt gerekend het verrichten van het gravend archeologisch onderzoek. Het gravend archeologisch onderzoek bestaat uit:

    • a.

      een proefsleuvenonderzoek, inclusief de variant archeologische begeleiding; of

    • b.

      een opgraving, inclusief de variant archeologische begeleiding.

  • 2. De activiteiten als hiervoor bedoeld vinden plaats binnen een gravend archeologisch onderzoekstraject. Dit betekent dat één van de subsidiabele activiteiten of beide subsidiabele activiteiten als hiervoor bedoeld plaatsvinden.

Artikel 4.2 Subsidievoorwaarden

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 4.1 in aanmerking te komen moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. in een gravend archeologisch onderzoekstraject moeten de subsidiabele activiteiten bedoeld in artikel 4.1 volledig zijn uitgevoerd en zijn vastgelegd in een door het college goedgekeurd definitief rapport dat op het moment van de aanvraag niet ouder is dan 6 maanden;

  • b. het gravend archeologisch onderzoekstraject voor de betreffende onderzoekslocatie dient afgerond te zijn conform SIKB BRL 4003 voor wat betreft de proefsleuvenonderzoek en conform SIKB BRL 4004 voor wat betreft de opgraving;

  • c. de aanvrager beschikt over een selectiebesluit waaruit blijkt dat het college de onderzoekslocatie heeft vrijgegeven ten aanzien van archeologie;

  • d. per gravend archeologisch onderzoekstraject waarop het selectiebesluit bedoeld onder c ziet kan een aanvraag om subsidie worden ingediend;

  • e. de aanvrager heeft alle facturen betaald;

  • f. de activiteiten zijn overeenkomstig de geldende wetgeving uitgevoerd;

  • g. de subsidiabele kosten van de activiteiten zijn hoger dan 1% van de bouwkosten die conform de vigerende NEN-norm 2631 zijn berekend;

  • h. de kosten van de activiteiten staan in redelijke verhouding tot het te verkrijgen resultaat, dit ter beoordeling van het college.

Artikel 4.3 Aanvraag

  • 1. De aanvrager dient uiterlijk binnen 6 maanden na oplevering van het goedgekeurde definitieve rapport een subsidieaanvraag in op het door het college vastgesteld formulier. Deze aanvraag gaat in ieder geval vergezeld van:

    • a.

      een berekening van de bouwkosten op basis van het normblad NEN 2631;

    • b.

      alle facturen met bijhorende betalingsbewijzen;

    • c.

      het goedgekeurde definitieve rapport als bedoeld in artikel 4.2;

    • d.

      het selectiebesluit;

    • e.

      als de aanvrager een onderneming betreft: een volledig ingevulde en rechtsgeldig ondertekende de-minimisverklaring.

  • 2. Als sprake is van een aanvrager als bedoeld in artikel 1.4 onder e wordt in aanvulling op het eerste lid ook de in artikel 1.4 onder e vereiste verklaring overgelegd.

Artikel 4.4 Subsidiabele kosten

  • 1. Tot de subsidiabele kosten worden gerekend de kosten direct verbonden aan de uitvoering van de in artikel 4.1. genoemde activiteiten, waaronder begrepen de veldwerkzaamheden, de uitwerking van de onderzoeksresultaten, het opstellen van het goedgekeurde definitieve rapport en omzetbelasting voor zover dit niet verrekend kan worden.

  • 2. Niet tot de subsidiabele kosten worden gerekend de kosten voor een archeologisch bureau- en booronderzoek en het opstellen van een Programma van Eisen voor het onderzoek.

  • 3. Niet tot de subsidiabele kosten worden gerekend de administratieve kosten voor de subsidieaanvraag en de kosten die verband houden met de aanvraag van de benodigde vergunningen.

Artikel 4.5 Subsidiehoogte

De subsidie bedraagt per gravend archeologisch onderzoekstraject de werkelijk gemaakte kosten boven de 1% van de bouwkosten tot een maximum van €25.000 per aanvraag.

Artikel 4.6 Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 4:25, tweede lid, en artikel 4:35 van de Awb en artikel 9 van de Asv wordt de subsidie geweigerd als de aanvraag niet voldoet aan de in deze regeling gestelde eisen.

Artikel 4.7 Beslissing op de aanvraag

  • 1. Op basis van het formulier als bedoeld in artikel 4.3 stelt het college de subsidie bij verlening direct definitief vast, met in achtneming van artikel 4.4 en 4.5 en de door het college aanvaardbare subsidiabele kosten.

  • 2. De betaling van de subsidie vindt plaats binnen 6 weken na de beslissing tot directe vaststelling.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 5.1 Hardheidsclausule

Het college kan bepalingen in deze regeling buiten toepassing verklaren of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het doel van de regeling leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 5.2 Overgangsbepalingen

  • 1. Op volledige vóór 1 januari 2020 op grond van de Regeling instandhouding bijdrage instandhouding monumenten 2010 ingediende aanvragen, waarop nog niet is beslist, gelden de regels uit voornoemde Regeling.

  • 2. Op bezwaar-en beroepsschriften gericht tegen een verlenings-, weigerings- of vaststellingsbeschikking op grond van de Regeling instandhouding bijdrage instandhouding monumenten 2010 waarop nog niet beslist is wordt beslist met toepassing van voornoemde Regeling.

Artikel 5.3 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze regeling treedt daags na bekendmaking in werking en werkt terug tot 1 januari 2020;

  • 2. De Regeling instandhouding bijdrage instandhouding monumenten 2010 (bekendgemaakt op 1 december 2009 en inwerking getreden op 1 januari 2010) wordt daags na bekendmaking ingetrokken. Deze intrekking werkt terug tot 1 januari 2020.

  • 3. De regeling wordt aangehaald als “Subsidieregeling Erfgoedfonds”.

Aldus vastgesteld door het college van b&w d.d. 28 januari 2020

Ondertekening

Bijlage A Situatietekening ‘historische binnenstad’

afbeelding binnen de regeling

Bijlage B ‘Uitvoeringsvoorwaarden aanpak gevels historische binnenstad Apeldoorn’

Uitvoeringsvoorschriften ten behoeve van het bevorderen van de beeldkwaliteit van de

binnenstad in de gemeente Apeldoorn.

0. ALGEMEEN

1. Toe te voegen elementen dienen op een zodanige wijze te worden ingepast dat dit geen consequenties heeft voor de historische vormgeving of detaillering (bijvoorbeeld, nieuwe winkelpuien dienen aan te sluiten bij de bovenliggende gevel);

2. Alle bij de voorbereiding, planvorming, uitvoering en controle van de werkzaamheden betrokken partijen (eigenaar, architecten, opzichters, aannemers, uitvoerders, onderaannemers etc.) dienen voordat met de werkzaamheden een aanvang wordt gemaakt van deze uitvoeringsvoorschriften op de hoogte te worden gebracht

3. Indien tijdens de werkzaamheden historische bouwsporen of archeologisch interessante sporen worden gevonden dan dient hiervan het college zo spoedig mogelijk in kennis te worden gesteld. Verplaatsing of vernietiging van de vondsten mag niet plaatsvinden zonder schriftelijke toestemming van het college.

DE NAVOLGENDE TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN ZIJN ALLEEN VAN TOEPASSING OP DE

HISTORISCHE GEVELELEMENTEN.

1. METSELWERK, VOEGWERK EN PLEISTERWERK

1. Gevelreiniging is niet toegestaan;

2. Het hydrofoberen van gevels is niet toegestaan;

3. Het toepassen van steenverstevigers is niet toegestaan;

4. Het inboeten van het metselwerk dient met bijpassende stenen, gelet op kleur, hardheid, afmeting en metselverband, te worden uitgevoerd;

5. De samenstelling dient aan de hardheid van de steen te zijn aangepast;

6. Het nieuwe voegwerk dient in kleur en uitvoering met het bestaande werk overeen te komen;

7. De voegen dienen in verband met een goede hechting van de voegspecie minimaal 2,5 cm te worden uitgehakt. Dit uithakken dient uitsluitend met de hand of indien pneumatisch, met een fijne beitel te geschieden. Het uitslijpen van de voegen is slechts toegestaan met gebruikmaking van een zo klein mogelijke slijptol (bij voorkeur voorzien van een afzuiging) in verband met mogelijke beschadiging van de steen;

8. Bij uithakken van bestaand voegwerk mogen smalle stootvoegen niet worden verbreed;

9. Het ophakken van stootvoegen is niet toegestaan;

10. De samenstelling van het pleisterwerk dient aan de hardheid van de onderliggende steen en in kleur en afwerking op het bestaande werk te zijn aangepast;

11. Het gebruik van sierpleisters is niet toegestaan zonder schriftelijke toestemming van het college of benodigde vergunning.

2. TIMMERWERK

1. De te vervangen houten onderdelen dienen op historisch verantwoorde wijze te worden uitgevoerd, waarbij de bestaande detaillering en vormgeving, indien juist, als uitgangspunt dient;

2. De details dienen, voordat met de werkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, ter goedkeuring te worden overlegd aan het college;

a. de te vervangen houten onderdelen moeten dezelfde zwaarte en profilering krijgen als de bestaande. Van de bestaande houten onderdelen dienen de delen ter controle te worden bewaard;

b. de toe te passen houtsoorten dienen overeenkomstig het bestaande werk te zijn;

5. Tropische hardhoutsoorten dienen zo weinig mogelijk te worden toegepast. Als goed alternatief kan dienen 'Oregon Pine', kwaliteit, "Clear and better";

6. Toepassing van multiplex, kunststof, kunststofverlijmde vezelplaten en hiermee vergelijkbare plaatmaterialen ten behoeve van herstel van dakgoten, windveren, dekplanken, gevel en dakbeschoeiingen is niet toegestaan;

7. Gaten in houten gootbodems ten behoeve van zinken of koperen gootbekleding dienen 0,5 cm wijder dan de betreffende tapeinden te zijn.

3. SCHILDERWERK

1. Alvorens met de werkzaamheden een aanvang wordt gemaakt dient aan het college ter goedkeuring te worden voorgelegd:

a. voorstel kleurkeuze, dit voorstel dient historisch verantwoord te zijn;

b. voorstel voor verfsysteem.

2. Het schilderwerk dient in overeenstemming met het gestelde in het basisverfbestek (onderhoud en nieuwbouw) te worden uitgevoerd;

3. De te schilderen delen dienen goed in de grondverf te worden gezet;

4. Het schilderen van pleisterwerk of natuursteen dient uitsluitend met een glad opdrogende verf te geschieden. In verband met de waterhuishouding in de constructie dient het verfsysteem aan het over te schilderen type pleisterwerk of natuursteen te worden aangepast. Het gebruik van sierpleister is niet toegestaan zonder schriftelijke toestemming van het college of benodigde vergunning;

5. Afkitten van naden en kieren in geveltimmerwerk;

6. Deze dienen opgevuld en strak te worden afgewerkt met een 2-componenten vulmiddel;

7. Naden tussen kozijnen en metselwerk of tussen kozijnen en natuursteen mogen niet worden afgedicht met behulp van PUR-schuim of kit;

8. Plamuur dient spaarzaam te worden toegepast.

4. NATUURSTEEN

1. Het toe te passen natuursteen dient op ambachtelijke wijze door middel van hakken, frijnen e.d. te zijn verwerkt;

2. De te vervangen natuursteen onderdelen c.q. constructies dienen overeenkomstig bestaande, historisch juiste detaillering te worden uitgevoerd. Details dienen voor de aanvang van de werkzaamheden ter goedkeuring te worden overlegd aan het college;

3. Het impregneren en toepassen van steenverstevigers ten behoeve van gevels, gevelelementen en ornamenten is niet toegestaan.

5. DIVERSEN

1. Het glaswerk dient in het bestaande historische raam te passen;

2. Bij onderhoud of herstel van smeedijzeren onderdelen zoals gevelankers en ander siersmeedwerk dient al het ijzerwerk volledig van oude verflagen en roest te worden ontdaan.