Verordening Inburgering Asten 2013

Geldend van 27-09-2013 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Verordening Inburgering Asten 2013

De raad van de gemeente Asten;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 14-05-2013;

gehoord het advies van de d.d. 10-06-2013;

b e s l u i t:

  • I.

    In te trekken de Verordening Inburgering Asten 2011 en bijbehorende toelichting.

  • II.

    Vast te stellen de Verordening Inburgering Asten 2013 en bijbehorende toelichting.

Hoofdstuk 1 - Begripsomschrijvingen en informatieverstrekking

Artikel 1.1 - Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a)

      college: het college van burgemeester en wethouders;

    • b)

      wet: de Wet inburgering zoals deze luidde op 31 december 2012;

    • c)

      de wetswijziging: de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 430);

    • d)

      WEB: Wet Educatie en Beroepsonderwijs;

    • e)

      inburgeringsplichtige: persoon, bedoeld in artikel X, 2e tot en met 5e lid van de wetswijziging en die woonachtig is in de gemeente Asten;

    • f)

      voorziening: een (duale) inburgeringsvoorziening als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de wet;

    • g)

      inburgeringsvoorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de wet, die toe leidt naar het inburgeringexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II, bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder c, van de WEB en die het eenmaal kosteloos afleggen van het desbetreffende examen omvat;

    • h)

      gecombineerde voorziening: een inburgeringsvoorziening, gecombineerd met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de wet;

    • i)

      participatievoorziening: opleiding educatie, inburgeringsvoorziening of re-integratievoorziening;

    • j)

      inburgeringsexamen: het examen, zoals bedoeld in artikel 13 van de wet;

    • k)

      staatsexamen: de opleidingen, zoals bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel c, van de WEB;

    • l)

      trajectprijs: de prijs van een participatievoorziening bestaande uit een optelsom van de afzonderlijke prijzen van de benodigde modules conform het trajectplan;

    • m)

      uitkeringsgerechtigde: iemand die algemene bijstand ontvangt, dan wel een van de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 19, vierde lid van de wet, aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen.

  • 2. De begripsomschrijvingen in de wet, de wetswijziging en de daarop berustende regelingen zijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

Artikel 1.2 - De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

  • 1. Het college draagt er zorg voor dat de inburgeringsplichtigen op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de wet en over het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

  • 2. Het college maakt bij de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen in ieder geval gebruik van de volgende middelen:

    • a)

      het verstrekken van schriftelijk voorlichtingsmateriaal;

    • b)

      een gemeentelijk informatiepunt;

    • c)

      het geven van digitale informatie op de website van de gemeente Asten.

Hoofdstuk 2 - Doelgroepen en samenstelling van de inburgeringsvoorziening

Artikel 2.1 - Inburgeringsaanbod

Het college biedt een inburgeringsvoorziening aan de inburgeringsplichtige, te weten:

  • a.

    de houder van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000, en

  • b.

    de geestelijke bedienaar, bedoeld in artikel 1, onderdeel g van de wet, die geen oudkomer is als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de wet,

voor zover deze uiterlijk 31 december 2012 inburgeringsplichtig is geworden.

Artikel 2.2 - De samenstelling van de inburgeringsvoorziening

  • 1. Het college stemt de inburgeringsvoorziening aan de inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 2.1 onder a, af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige.

  • 2. Indien de inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 2.1 onder a, een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt aangeboden, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening op de voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt afgestemd.

  • 3. Aan de inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 2.1 onder a, biedt het college maatschappelijke begeleiding aan.

  • 4. Een inburgeringsvoorziening kan, naast datgene dat in de wet is geregeld, een of meer van de volgende onderdelen bevatten:

    • a)

      NT-2 onderwijs (taalonderwijs);

    • b)

      maatschappelijke oriëntatie;

    • c)

      arbeidsmarktoriëntatie;

    • d)

      kennis en oriëntatie met betrekking tot opvoeding, gezondheid en onderwijs;

    • e)

      taalstage;

    • f)

      profiel ondernemerschap;

    • g)

      opvoedondersteuning;

    • h)

      voorzieningen zoals genoemd in de Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ Asten;

    • i)

      activiteiten of voorzieningen die in het kader van maatwerk bijdragen tot verbetering van het inburgeringsproces in het algemeen en in de lokale samenleving in het bijzonder.

Artikel 2.3 - Overige vergoedingen

  • 1.

    Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van inburgering indien er geen voorliggende voorziening voorhanden is.

  • 2.

    Een eventuele vergoeding wordt vastgesteld op de goedkoopste adequate voorziening.

  • 3.

    Wanneer het inkomen van de inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 2.1, hoger is dan de in aanmerking te nemen middelen voor draagkracht op grond van richtlijn B137 van de Beleidsregels WWB wordt geen vergoeding verstrekt.

  • 4.

    Voor het bepalen van een draagkracht is richtlijn B063 van de Beleidsregels WWB van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    Een reiskostenvergoeding kan alleen worden verstrekt aan een inburgeringsplichtige die deelneemt aan een gecombineerde voorziening.

  • 6.

    Voor een reisafstand tot 10 km vanaf het woonadres wordt aan de inburgeringsplichtige als bedoeld in het vijfde lid geen reiskostenvergoeding toegekend. Deze inburgeringsplichtige wordt geacht deze afstand met een fiets te kunnen overbruggen, tenzij er een medische noodzaak is dat de inburgeringsplichtige zich niet met een fiets kan vervoeren. Een medische noodzaak wordt aangetoond middels een door het college op te vragen medisch advies, welke opgevraagd kan worden bij een door het college aangewezen instantie. De hoogte van de reiskostenvergoeding wordt dan vastgesteld conform het zevende of achtste lid.

  • 7.

    Voor een reisafstand vanaf 10 km vanaf het woonadres kan aan de inburgeringsplichtige als bedoeld in het vijfde lid, een reiskostenvergoeding verstrekt worden op basis van de tarieven van het openbaar vervoer. Daarbij wordt uitgegaan van de dichtst bij het woonadres zijnde halte van het openbaar vervoer.Wanneer de inburgeringsplichtige tegelijkertijd met andere personen kan reizen met een eigen auto of een auto van een derde, waardoor deze wijze van reizen goedkoper is dan de reiskostenvergoeding op basis van de tarieven van het openbaar vervoer, geldt er voor deze wijze van reizen een reiskostenvergoeding conform het achtste lid.

  • 8.

    Wanneer de inburgeringsplichtige als bedoeld in het vijfde lid door een medische noodzaak geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer en daardoor noodzakelijk gebruik moet maken van een eigen auto of een auto van een derde, bedraagt de vergoeding vanaf het woonadres € 0,19 per km, gebaseerd op de richtprijs van de Belastingdienst voor een onbelaste vergoeding per kilometer. Een medische noodzaak wordt aangetoond middels een door het college op te vragen medisch advies, welke opgevraagd kan worden bij een door het college aangewezen instantie.

Artikel 2.4 - De inning van de eigen bijdrage

  • 1. De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet wordt in ten hoogste zes termijnen betaald.

  • 2. Het college legt in de beschikking tot vaststelling van de inburgeringsvoorziening de betalingswijze en de termijnen van betaling vast.

  • 3. De eigen bijdrage wordt niet opgelegd aan uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtigen met een arbeidsplicht wiens inburgeringstraject onderdeel uitmaakt van een re-integratietraject ofwel de gecombineerde voorziening.

Artikel 2.5 - Opleggen van verplichtingen

Het college kan een inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 2.1 bij beschikking een of meer van de volgende verplichtingen opleggen:

  • a)

    het deelnemen aan de inburgeringsvoorziening;

  • b)

    het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;

  • c)

    het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

  • d)

    voor de eerste keer deelnemen aan het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II op een tijdstip dat door het college wordt bepaald;

  • e)

    het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan;

  • f)

    overige verplichtingen die het bereiken van het doel van de voorziening kunnen ondersteunen.

Hoofdstuk 3 - Het aanbod van een inburgeringsvoorziening

Artikel 3.1 - De procedure van het doen van een aanbod

Het college doet schriftelijk het aanbod, zoals bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de wet. Het aanbod wordt gezonden naar het adres waar de inburgeringsplichtige, bedoeld in artikel 2.1, in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven.

  • 1.

    In het aanbod, opgenomen in een trajectplan, wordt een omschrijving gegeven van de inburgeringsvoorziening die wordt aangeboden en worden de rechten en verplichtingen vermeld die aan die voorziening worden verbonden.

  • 2.

    De inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 2.1 aan wie een aanbod wordt gedaan, deelt binnen vier weken het college mee of hij het aanbod al dan niet aanvaardt middels ondertekening van het trajectplan.

  • 3.

    Wanneer de inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 2.1 het trajectplan bedoeld in het tweede lid tekent, neemt het college binnen vier weken na die ondertekening het besluit tot vaststelling van de inburgeringsvoorziening overeenkomstig het gedane aanbod in het trajectplan.

Artikel 3.2 - De inhoud van de beschikking

Het besluit tot vaststelling van de inburgeringsvoorziening bevat in ieder geval:

  • a)

    een beschrijving van de inburgeringsvoorziening;

  • b)

    een opgave van de rechten en verplichtingen van de inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 2.1;

  • c)

    de datum waarop het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II moet zijn behaald; en

  • d)

    de termijnen en wijze van betaling van de eigen bijdrage bedoeld in artikel 2.4.

Hoofdstuk 4 - De bestuurlijke boete

Artikel 4.1 - De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

  • 1. De bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 125,00 indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtige is geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet.

  • 2. De bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 250,00 indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 2.5 van deze verordening.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 300,00 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet vastgestelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de wet verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

  • 4. Het college stemt de hoogte van de bestuurlijke boete af op de ernst van de nalatige gedraging, de mate waarin deze nalatige gedraging aan de inburgeringsplichtige kan worden verweten en houdt rekening met de omstandigheden waarin de inburgeringsplichtige verkeert.

  • 5. Het college kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

Artikel 4.2 - Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

  • 1. De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, bedraagt maximaal € 250,00 indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 2. De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, bedraagt maximaal € 500,00 indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 600,00 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

  • 4. De bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 1.000,00 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 33 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

  • 6. Het college stemt de hoogte van de bestuurlijke boete af op de ernst van de nalatige gedraging, de mate waarin deze nalatige gedraging aan de inburgeringsplichtige kan worden verweten en houdt rekening met de omstandigheden waarin de inburgeringsplichtige verkeert.

  • 7. Het college kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

Hoofdstuk 5 - Slotbepalingen

Artikel 5.1 - Hardheidsclausule

  • 1. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening indien strikte toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 5.2 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2013.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Asten d.d. 17 september 2013.
De raad voornoemd,
griffier,
mr. M. B. W. van Erp-Sonnemans
burgemeester,
mr. H. G. Vos   

Toelichting

ALGEMENE TOELICHTING

Met ingang van 1 januari 2013 is de Wet Inburgering gewijzigd.

In de wet zoals die gold tot 31 december 2012 was aan gemeenten een aantal belangrijke taken toebedeeld. Door de gewijzigde wet vervallen de taken van de gemeenten. Wel blijven de gemeenten op grond van het overgangsrecht met name de eerste jaren na inwerkingtreding van de wetswijziging een aantal taken uitoefenen. Dit betreft met name inburgeraars die al met een traject gestart zijn in staat te stellen dit af te maken. Daarnaast blijven de gemeenten de oude inburgeraars handhaven.

De door de wetswijziging voor de gemeenten belangrijkste wijzigingen zijn:

  • ·

    De verantwoordelijkheid voor inburgering wordt bij de inburgeringsplichtige gelegd. Dit betekent dat het tot de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige behoort om te bepalen hoe hij aan zijn inburgeringsplicht voldoet en dat hij daarvoor zelf de kosten draagt. Daarmee vervalt de plicht van gemeenten om voor inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen te zorgen. De taken die de gemeente heeft ten aanzien van het oproepen van (potentieel) inburgeringsplichtigen en het doen van een onderzoek (intake) vervallen daarmee eveneens.

  • ·

    De doelgroep wordt beperkt tot vreemdelingen die op of na de inwerkingtreding van de wet rechtmatig verblijf verkrijgen voor verblijf in Nederland en (direct of in een later stadium) een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd krijgen voor een niet-tijdelijk doel (asiel of gezinsvorming/hereniging) of als geestelijke bedienaar.

  • ·

    De mogelijkheid voor gemeenten om vrijwillige inburgeraars (EU-onderdanen en genaturaliseerde Nederlanders) op grond van de Wet inburgering een inburgeringsvoorziening aan te bieden vervalt. Vrijwillige inburgeraars kunnen net als iedere andere burger via het reguliere onderwijs de noodzakelijke (taal)vaardigheid en kennis verwerven om volledig deel te kunnen nemen aan de samenleving.

  • ·

    Het vervallen van bovengenoemde bevoegdheden van gemeenten en het verschuiven van de resterende bevoegdheden van gemeenten naar de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). De uitvoering ligt bij het DUO (Dienst Uitvoering Onderwijs).

  • ·

    Een overgangsregeling, die erin voorziet:

  • §

    dat gemeenten diegenen die al een aanbod hebben gehad en zich momenteel voorbereiden op het inburgeringsexamen in staat stellen dit voort te zetten en het examen af te leggen;

  • §

    dat gemeenten handhaven dat inburgeraars die vóór 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden aan hun inburgeringsplicht voldoen;

  • §

    dat gemeenten een aanbod doen aan asielgerechtigden en geestelijke bedienaren die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden maar nog geen aanbod hebben gehad voor die datum. Daarbij blijft ongewijzigd dat voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening ook uit maatschappelijke begeleiding (artikel 19, zesde lid van de wet) bestaat.

In de Verordening inburgering Asten 2013 wordt het aanbodstelsel toegepast. De mogelijkheid die artikel 19a van de wet bood om het college de bevoegdheid te geven inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen vast te stellen, zonder dat eerst een aanbod aan de inburgeringsplichtigen wordt gedaan, zoals opgenomen was in de Verordening Inburgering Asten 2011, is per 1 januari 2013 vervallen.

In de Verordening inburgering Asten 2013 is het aanbodstelsel opgenomen, gebaseerd op het overgangsrecht in de wet. Dit stelsel houdt in dat het college de inburgerinsplichtige een aanbod doet en de voorziening vaststelt overeenkomstig het aanbod als de inburgeringsplichtige het aanbod heeft aanvaard.

Na 1 januari 2013 kan de gemeente alleen een aanbod doen aan asielgerechtigden en geestelijk bedienaren, die uiterlijk 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn geworden en nog geen voorziening hebben aangeboden gekregen. Aan anderen kunnen gemeenten nog wel voorzieningen aanbieden maar niet meer op grond van de Wet inburgering.

Gemeenten blijven de opdracht houden om de inburgeringsplichtigen in de gemeente die onder het overgangsrecht vallen goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet.

Ook moeten gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen handhaven die onder het overgangsrecht vallen. Dit betreft inburgeringsplichtigen die voor 1 januari hun inburgeringsplicht opgelegd hebben gekregen en voor die datum een gemeentelijk aanbod hebben gekregen.

Omdat na 1 januari 2013 zich nog geschillen kunnen voordoen tussen gemeenten en degenen die op grond van de wet zoals die gold tot en met 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn, werken deze handhavingsbepalingen ook door na 1 januari 2013.

In verband met deze taken draagt de wetswijziging gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de volgende onderwerpen:

  • 1.

    Regels over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen (artikel 8 van de wet).

  • 2.

    Regels met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen en over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld (artikel 19, vijfde lid, en artikel 23, derde lid, van de wet).

  • 3.

    Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd (artikel 35 van de wet).

Regels over de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

Artikel 8 van de wet bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen. Het gaat dan om informatie over de rechten en plichten uit hoofde van de Wet inburgering en informatie over het aanbod van inburgeringsvoorzieningen en de toegang tot die voorzieningen.

Regels met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen

Het uitgangspunt van de wet is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige om te bepalen hoe hij zich voorbereidt op het inburgeringsexamen.

Gemeenten kunnen inburgeringsplichtigen ondersteunen door het aanbieden van een inburgeringsvoorziening. Onder het overgangsrecht zijn gemeenten verplicht een inburgeringsvoorziening aan te bieden aan alle asielgerechtigde inburgeringsplichtigen en aan geestelijke bedienaren (artikel 19, tweede lid van de wet) die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden en nog geen voorziening hebben aangeboden gekregen. Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en omvat het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen. De inburgeringsplichtige is verplicht een eigen bijdrage van € 270 te betalen.

Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen bestaat een inburgeringsvoorziening ook uit maatschappelijke begeleiding (artikel 19, zesde lid van de wet).

De wet draagt de gemeenteraden op om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbieden van een inburgeringsvoorziening. In de wet is ook vastgelegd over welke onderwerpen in ieder geval regels moeten worden gesteld:

  • ·

    De procedure die door het college wordt gevolgd voor het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a van de wet).

  • ·

    De criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a van de wet).

  • ·

    De vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en de samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b van de wet).

  • ·

    De rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, van de wet).

Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete

Artikel 35 van de wet draagt gemeenten op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. Artikel 34 van de wet bepaalt het bedrag dat ten hoogste als bestuurlijke boete kan worden opgelegd.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Hoofdstuk 1 - Begripsomschrijvingen en informatieverstrekking

Artikel 1.1 - Begripsomschrijvingen

Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen.

Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in respectievelijk de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering ook van toepassing zijn op deze verordening.

Artikel 1.2 - De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering. De wet laat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen wordt georganiseerd. Wel bepaalt artikel 8 van de wet dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

Dit artikel in de verordening vormt de uitwerking van deze verplichting. Er is voor gekozen om in de verordening vast te leggen welke middelen het college (in ieder geval) moet aanwenden om de informatievoorziening te organiseren.

Overeenkomstig de rolverdeling tussen raad en college, stelt de raad in dit artikel de kaders vast voor een adequate informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen. Het college is belast met de organisatie van de informatieverstrekking.

De informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen kan op allerlei manieren worden vormgegeven. Zo kunnen gemeenten een apart informatiepunt inrichten al dan niet in combinatie met een digitaal loket. Het is ook mogelijk om de informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen onder te brengen bij een centraal informatiepunt. Ook kan de gemeente bepaalde organisaties (bijvoorbeeld educatie-instellingen, bibliotheken, moskeeën of andere zelforganisaties) een rol geven bij de informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen.

In het tweede lid geeft de raad het college de opdracht om (in ieder geval) een aantal middelen te gebruiken om de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen vorm te geven. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan:

  • ·

    het inrichten van een informatiepunt;

  • ·

    het verstrekken van schriftelijk voorlichtingsmateriaal bij aanvragen om uitkeringen;

  • ·

    het organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten;

  • ·

    het inrichten van een digitaal informatiepunt op de gemeentelijke website.

Hoofdstuk 2 – Doelgroepen en samenstelling van de inburgeringsvoorziening

Artikel 2.1 - Inburgeringsaanbod

Vanaf 1 januari 2013 is het college alleen verplicht een inburgeringsvoorziening aan te bieden aan asielgerechtigden en aan geestelijke bedienaren die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden.

Artikel 2.2 - De samenstelling van de inburgeringsvoorziening

In de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, van de wet). In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor de asielgerechtigde inburgeringsplichtige, een op de persoon toegesneden voorziening samen te stellen.

In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het college een passende inburgeringsvoorziening moet vaststellen. Bij het bepalen van de passendheid van een voorziening kunnen de volgende factoren een rol spelen:

  • ·

    De kennis van de inburgeringsplichtige van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving en zijn of haar leercapaciteit.

  • ·

    De maatschappelijke rol die de inburgeringsplichtige vervult of gaat vervullen in de Nederlandse samenleving. Daarbij kan worden gedacht aan het verrichten van betaalde arbeid of het opvoeden van kinderen.

  • ·

    De persoonlijke situatie van de inburgeringsplichtige. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eventuele zorgtaken die de inburgeringsplichtige moet vervullen.

De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.

In geval van uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtigen die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de voorziening daarmee te combineren. Uitgangspunt is dus, zo blijkt uit artikel 19, vierde lid, van de wet, dat een aanbod voor een inburgeringsvoorziening aan een uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtige niet wordt gedaan, indien dat diens arbeidsinschakeling belemmert. Het zou dan een duale voorziening moeten zijn.

De Wet inburgering bepaalt dat de inburgeringsvoorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (re-integratievoorziening) als een inburgeringsvoorziening wordt aangeboden aan een inburgeringsplichtige die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialezekerheidswet of socialezekerheidsregeling én deze verplicht is om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid, van de wet). Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van de gecombineerde voorziening (artikel 20, tweede lid, van de wet).

Het tweede lid van artikel 2.2 van de verordening draagt het college op om er voor te zorgen dat de voorziening wordt afgestemd op de re-integratievoorziening. Aangezien deze voorzieningen in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van socialezekerheidswetten of –regelingen ook door andere partijen dan het college (kunnen) worden verstrekt, zal het college afspraken moeten maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de socialezekerheidswet of –regeling: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), eigenrisicodragers of overheidswerkgevers (artikel 21 van de wet).

Het derde lid regelt de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening kan opnemen. In de wet is geregeld waaruit een inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toeleidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en het eenmaal kosteloos afleggen van het desbetreffende examen (artikel 19, derde lid, van de wet).

Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de inburgeringsvoorziening (artikel 19, zesde lid, van de wet). Wat betreft de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening aan inburgeringsplichtigen kan opnemen, kan worden gedacht aan trajectbegeleiding of het (periodiek) houden van voortgangsgesprekken met de inburgeringsplichtigen. Ook kan worden gedacht aan een uitbreiding van de opleiding, bijvoorbeeld in de vorm van een maatschappelijke stage of een aparte module die gericht is op het verwerven van kennis van de Nederlandse samenleving.

Trajectbegeleiding en het houden van voortgangsgesprekken zullen vooral van belang zijn bij inburgeringsplichtigen die geen inburgeringsvoorziening in combinatie met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling krijgen. Bij voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling vormen dergelijke faciliteiten reeds een vast onderdeel.

Artikel 2.3 - Overige vergoedingen

Voor gemaakte kosten in het kader van inburgering kan, indien er geen voorliggende voorziening aanwezig is, een vergoeding verstrekt worden.

In dit artikel wordt verder bepaald dat wanneer het inkomen van de inburgeringsplichtige hoger is dan de in aanmerking te nemen middelen voor draagkracht op grond van richtlijn B137 van de Beleidsregels WWB (“In aanmerking te nemen middelen voor draagkracht”) er geen vergoeding wordt verstrekt en dat voor het bepalen van een draagkracht richtlijn B063 van de Beleidsregels WWB (“Draagkrachtpercentages”) van overeenkomstige toepassing is.

In het artikel wordt ook bepaald dat reiskosten alleen kunnen worden verstrekt aan inburgeringsplichtigen die tevens een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand ontvangen, die ten behoeve van hun gecombineerde inburgeringsvoorziening moeten reizen.

Voor een reisafstand tot 10 km vanaf het woonadres wordt geen reiskostenvergoeding toegekend. De inburgeringsplichtige wordt geacht deze afstand met een fiets te kunnen overbruggen, tenzij er een medische noodzaak is dat de inburgeringsplichtige zich niet met een fiets kan vervoeren. Een medische noodzaak wordt aangetoond middels een door het college op te vragen medisch advies. De hoogte van de reiskostenvergoeding wordt dan vastgesteld zoals hierna wordt aangegeven.

Voor een reisafstand vanaf 10 km vanaf het woonadres kan een reiskostenvergoeding verstrekt worden op basis van de tarieven van het openbaar vervoer. Daarbij wordt uitgegaan van de dichtst bij het woonadres zijnde halte van het openbaar vervoer.

Wanneer de inburgeringsplichtige tegelijkertijd met andere personen kan reizen met een eigen auto of een auto van een derde, waardoor deze wijze van reizen goedkoper is dan de reiskostenvergoeding op basis van de tarieven van het openbaar vervoer, geldt er voor deze wijze van reizen een reiskostenvergoeding voor het gebruik van de eigen auto of de auto van een derde zoals hierna wordt aangegeven.

Wanneer de inburgeringsplichtige door een medische noodzaak geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer en daardoor noodzakelijk gebruik moet maken van een eigen auto of een auto van een derde, bedraagt de vergoeding vanaf het woonadres € 0,19 per km, gebaseerd op de richtprijs van de Belastingdienst voor een onbelaste vergoeding per kilometer. Een medische noodzaak wordt aangetoond middels een door het college op te vragen medisch advies.

Artikel 2.4 - De inning van de eigen bijdrage

In de verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage van de inburgeringsplichtige door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, van de wet). De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt € 270. Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid, van de wet).

In dit artikel van de verordening wordt geregeld dat de inburgeringsplichtige het recht heeft de eigen bijdrage in ten hoogste zes termijnen te betalen.

Artikel 2.5 - Opleggen van verplichtingen

Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, van de wet dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen in het kader van een inburgeringsvoorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de vaststelling van de inburgeringsvoorziening deze verplichtingen vast.

Hoofdstuk 3 - Het aanbod van een inburgeringsvoorziening

Artikel 3.1 - De procedure van het doen van een aanbod

Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat zo’n aanbod de start is van een procedure die – als het goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening.

In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat het college het aanbod van een inburgeringsvoorziening aan de inburgeringsplichtige, opgenomen in een trajectplan, op schriftelijke wijze doet en dat het aanbod wordt toegestuurd naar het adres waar de inburgeringsplichtige staat ingeschreven in de GBA. Op deze wijze kan er geen onduidelijk ontstaan over het feit dat het college de inburgeringsplichtige een aanbod heeft gedaan.

Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking (het tweede lid). Hierdoor kan de instemming met het aanbod, middels ondertekening van het trajectplan, tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot het vaststellen van de inburgeringsvoorziening (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd). Deze beschikking moet dan wel dezelfde inhoud hebben als het aanbod (het derde lid).

De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt dat als de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt of weigert, hij of zij dit schriftelijk aan de gemeente, meedeelt (het derde lid). Het meest praktisch is dat deze schriftelijke mededeling geschiedt in de vorm van het laten ondertekenen door de inburgeringsplichtige van het trajectplan.

Het kan natuurlijk voorkomen dat een inburgeringsplichtige aan de gemeente meldt dat hij wel een inburgeringsvoorziening wil, maar dat hij gelet op zijn situatie bepaalde wijzigingen aangebracht zou willen zien in het aanbod van de gemeente. Als de gemeente hierop positief reageert, zal ze het gedane aanbod moeten aanpassen.

Een inburgeringsplichtige hoeft een aanbod niet te accepteren. Weigert de inburgeringsplichtige het aanbod, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen.

Artikel 3.2 - De inhoud van de beschikking

Het besluit tot het vaststellen van een inburgeringsvoorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.

In de beschikking zullen de toegekende voorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b). De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de inburgeringsvoorziening (artikel 23, eerste lid, van de wet). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.

De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet (artikel 7, eerste lid, van de wet). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt (onderdeel c).

Onderdeel d bepaalt dat in beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt. Dit is geregeld in artikel 2.4 van de verordening.

Hoofdstuk 4 - De bestuurlijke boete

Artikel 4.1 - De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

Artikel 35 van de wet draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 van de wet zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd. De gemeente kan deze boetebedragen in haar verordening overnemen, maar ze kan ook lagere bedragen vaststellen.

In artikel 4.1 zijn lagere bedragen genoemd bij een eerste overtreding van een bepaald voorschrift.

In artikel 4.2 is geregeld dat bij recidive een hogere boete kan worden opgelegd.

De boetebedragen die in de verordening zijn opgenomen zijn maximumbedragen en géén gefixeerde bedragen. Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zonodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 5:46, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.

Het college heeft tevens de mogelijkheid om af te zien van het opleggen van een bestuurlijke boete als daarvoor dringende redenen zijn.

In het kader van de uitvoering van een gecombineerde re-integratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, Wet werk en bijstand) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere socialezekerheidswet of – regeling. Artikel 37 van de wet bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval géén bestuurlijke boete kan opleggen.

Artikel 4.2 - Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding een hogere boete op te leggen dan op grond van artikel 4.1 mogelijk is.

De verhoogde boetebedragen ingeval van herhaling van de overtreding zijn uiteraard niet hoger dan de maximumbedragen die in artikel 34 van de wet worden genoemd.

Om te kunnen spreken van een herhaling van een overtreding, moeten de overtredingen zich voordoen binnen een tijdspanne van twaalf maanden.

Artikel 34, onderdeel d, van de wet biedt de mogelijkheid voor gemeenten om de bestuurlijke boete te verhogen van maximaal € 500 naar maximaal € 1000 in het geval dat de inburgeringsplichtige bij herhaling niet voldoet aan de verplichting binnen de gestelde termijn het inburgeringsexamen te behalen. Dit is geregeld in het derde en vierde lid van dit artikel.

Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het inburgeringsexamen heeft behaald, dan legt het college hem een bestuurlijke boete op. De maximumboete die kan worden opgelegd, is neergelegd in artikel 4.1, derde lid, van de verordening. Op grond van artikel 32 van de wet moet het college in de boetebeschikking een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen de inburgeringsplichtige alsnog het inburgeringsexamen moet behalen dan wel op een andere wijze aan zijn inburgeringsplicht heeft voldaan. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maakt het derde lid van artikel 4.2 het mogelijk dat het college een hogere boete vaststelt. Het wettelijk maximum bedraagt € 1000 (artikel 34, onderdeel d, van de wet). In het derde lid is gekozen voor een boete van maximaal € 600.

Ook in dat geval zal in de boetebeschikking een nieuwe termijn moeten worden opgenomen waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet behalen.

Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze (derde) termijn niet aan de inburgeringsplicht heeft voldaan, regelt het vierde lid dat het college wederom een hogere bestuurlijke boete kan opleggen. De maximumboete in het vierde lid geldt ook voor alle hierop volgende overschrijdingen van termijnen door de inburgeringsplichtige.

Ook hier geldt dat het college bij elke overtreding de bestuurlijke boete zal moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zonodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 5:46, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.

Hoofdstuk 5 - Slotbepalingen

Artikel 5.1 - Hardheidsclausule

In de bevoegdheidsverdeling tussen gemeenteraad en college stelt de gemeenteraad de beleidskaders vast in een verordening. Het college is belast met de uitvoering van dat beleid en op sommige onderdelen, met de nadere uitwerking daarvan. Doen zich situaties voor waarin niet is voorzien of waarin onverkorte toepassing van de gestelde bepalingen onverhoopt tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, dan is het aan het college om besluiten te nemen waarin recht wordt gedaan aan enerzijds het belang van handhaving van het gemeentelijk beleid en anderzijds het individuele belang van de inburgeringsplichtige. Dat kan onder omstandigheden betekenen dat besluiten worden genomen die afwijken van deze verordening.

Artikel 5.2 - Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.