Regeling vervallen per 01-01-2020

Verordening rioolheffing gemeente Asten 2019

Geldend van 18-12-2018 t/m 31-12-2019

Intitulé

Verordening rioolheffing gemeente Asten 2019

De raad van de gemeente Asten;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 18 oktober 2018;

gehoord het advies van de Commissie Algemene Zaken en Control van 22 november 2018;

gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen de Verordening rioolheffing gemeente Asten 2019.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    onroerende zaak: de onroerende zaken als bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;

  • b.

    gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater;

  • c.

    verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft;

  • d.

    water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater, grondwater, of oppervlaktewater;

  • e.

    WOZ-waarde: de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ voor het kalenderjaar, als bedoeld in artikel 7, voor de onroerende zaak vastgestelde waarde. Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ is vastgesteld, is de waarde de met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet WOZ vastgestelde waarde.

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen ten einde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1.

    De belasting wordt geheven:

    • a.

      van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een onroerende zaak, verder te noemen: eigenarendeel; en

    • b.

      van de gebruiker van een onroerende zaak van waaruit direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, verder te noemen: gebruikersdeel.

  • 2.

    Met betrekking tot het eigenarendeel wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3.

    Met betrekking tot het gebruikersdeel, wordt als gebruiker aangemerkt:

    • a.

      degene die naar de omstandigheden beoordeeld de onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

    • b.

      ingeval een gedeelte van een onroerende zaak voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte in gebruik heeft afgestaan.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

  • 1.

    Het eigenarendeel wordt geheven naar een vast bedrag per onroerende zaak.

  • 2.

    Het gebruikersdeel wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat vanuit de onroerende zaak wordt afgevoerd.

  • 3.

    Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater, grondwater en oppervlaktewater dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.

  • 4.

    In geval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

    • a.

      watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

    • b.

      bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

  • 5.

    De op de voet van het derde lid berekende hoeveelheid toegevoerd of gepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd.

  • 6.

    Voor zover de gegevens als bedoeld in het tweede, derde en vierde lid van dit artikel niet bekend zijn, wordt het waterverbruik door de in artikel 232, vierde lid, onderdeel a, van de Gemeentewet bedoelde ambtenaar vastgesteld op basis van het waterverbruik in vergelijkbare gevallen.

  • 7.

    In afwijking van de voorgaande leden van dit artikel wordt bij incidentele lozingen van beperkte duur, daar waar het gaat om machinaal lozen van water uit bouwputten op de riolering van de gemeente, hetzij direct, hetzij indirect, het gebruikersdeel geheven per lozingspunt.

Artikel 5 Belastingtarieven

  • 1.

    Het eigenarendeel bedraagt € 217,00 per jaar.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, bedraagt het eigenarendeel indien sprake is van een ongebouwde onroerende zaak of indien sprake is van een bebouwde onroerende zaak met een bruto vloeroppervlak van minder dan 40 m2, € 54,25 per jaar.

  • 3.

    Het gebruikersdeel bedraagt voor elke volle eenheid van 500 kubieke meters water, bij een hoeveelheid water, per jaar:

    • a.

      van 500 m³ tot 15.000 m³ € 173,39

    • b.

      15.000 m³ of meer € 87,08

  • 4.

    Het gebruikersdeel bedraagt, indien sprake is van een incidentele lozing als bedoeld in artikel 4, lid 7 per lozingspunt 10% van de belasting die op grond van het derde lid van dit artikel verschuldigd zou zijn.

Artikel 6 Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven van:

  • a.

    straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen – niet zijnde gebouwen – welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri’s, hekken en palen;

  • b.

    plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

  • c.

    begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

  • d.

    onroerende zaken waarvoor met betrekking tot het kalenderjaar bedoeld in artikel 7 een WOZ-waarde is vastgesteld lager dan € 5.000,--.

Artikel 7 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 Wijze van heffing

De belasting wordt geheven bij wege van aanslag.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1.

    De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of voor het gebruikersdeel, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2.

    Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelte van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3.

    Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander belastingobject in gebruik neemt.

Artikel 10 Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moet(en) de aanslag(en) worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

  • 2.

    Het bedrag inzake een bestuurlijke boete moet worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede en lid moeten, indien een machtiging voor automatische incasso is afgegeven en zolang de verschuldigde bedragen via automatische incasso kunnen worden afgeschreven, de aanslag(en) en de bestuurlijke boete(s) worden betaald in tien gelijke maandelijkse termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op die van de dagtekening van het aanslagbiljet en de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid is betaling via automatische incasso alleen mogelijk voor zover het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde belastingaanslagen en bestuurlijke boetes minder is dan € 5.000,00.

  • 5.

    De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 11 Nadere regels door het Dagelijks bestuur

Het Dagelijks Bestuur van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.

Artikel 12 Inwerkingtreding

  • 1.

    De “Verordening Rioolheffing gemeente Asten 2018” van 12 december 2017, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt inwerking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking.

  • 3.

    De datum van ingang van heffing is 1 januari 2019.

Artikel 13 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening rioolheffing gemeente Asten 2019”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Asten

van 11 december 2018.

De raad voornoemd,

griffier, voorzitter,

mr. M.B.W. van Erp-Sonnemans

voorzitter,

mr. H.G. Vos