Regeling vervallen per 01-01-2019

Het college van de gemeente Baarle-Nassau.

Geldend van 28-07-2018 t/m 31-12-2018 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2018

Intitulé

Het college van de gemeente Baarle-Nassau.

Gelet op artikel 11, 12 en 12a van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2015,

BESLUIT:

Vast te stellen:

Het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Hoofdstuk 1 Algemene bepaling

Artikel 1 Begrippen

In dit besluit wordt verstaan onder

  • a.

    v erordening: de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • b.

    persoonsgebonden budget (PGB): een budget zoals bedoeld is in artikel 1.1.1 van de wet;

  • c.

    alfacheque: een PGB voor hulp bij het huishouden in de vorm van een cheque.

  • d.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Hoofdstuk 2 Eigen bijdragen en inkomensgrenzen

Artikel 2 De eigen bijdrage in de kosten

De gemeente vraagt voor alle individuele voorzieningen, waarvoor dit binnen het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning is toegestaan, een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten tot het maximum dat op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is toegestaan, tenzij in het vervolg van dit hoofdstuk hiervan wordt afgeweken.

Artikel 3 Bedrag per periode van vier weken

  • 1. Indien een voorziening bestaat uit het verschaffen van een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning, dan wordt gedurende een periode van 39 maal vier weken een eigen bijdrage in de kosten in rekening gebracht. Het bedrag per periode wordt berekend door de kosten van de voorziening te delen door 39 perioden.

  • 2. Indien een voorziening bestaat uit het verschaffen van in bruikleen van een voorziening die eigendom is van de gemeente dan wordt gedurende een periode van 39 maal vier weken een eigen bijdrage in de kosten in rekening gebracht. Het bedrag per periode wordt berekend door de kosten van de voorziening te delen door 39 perioden.

  • 3. Indien een voorziening bestaat uit het verschaffen van een voorziening in bruikleen door een leverancier met wie de gemeente een contract heeft afgesloten, dan wordt per periode van vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht, zolang de verstrekking in bruikleen voortduurt. Het bedrag per periode is gelijk aan het bedrag dat de gemeente per periode van 4 weken aan de leverancier betaalt voor de voorziening.

  • 4. Indien een voorziening bestaat uit het verschaffen van een PGB voor de éénmalige aanschaf van een voorziening/hulpmiddel dan wordt gedurende een periode van 39 maal vier weken een eigen bijdrage in de kosten in rekening gebracht. Het bedrag per periode wordt berekend door de kosten van de voorziening te delen door 39.

  • 5. Indien een voorziening bestaat uit het verschaffen van een PGB voor dienstverlening (niet zijnde beschermd wonen of maatschappelijke opvang), dan wordt per periode van vier weken een eigen bijdrage in de kosten in rekening gebracht, zolang de verstrekking voortduurt. Het bedrag per periode is gelijk aan bedrag per 4 weken zoals aangegeven in de beschikking. Aan het begin van het nieuw kalenderjaar volgt een verrekening op basis van het werkelijke verbruik van het PGB.

Artikel 4 Beperkingen

  • 1.

    De eigen bijdrage mag nooit meer bedragen dan de kostprijs van de voorziening in natura, respectievelijk het bedrag van de PGB, de maandhuur die de gemeente voor de verstrekte voorziening betaalt.

    Er wordt geen eigen bijdrage in de kosten meer gevraagd als degene aan wie de voorziening is verstrekt

    a. is overleden;

    b. is verhuisd en daardoor geen gebruik meer kan maken van de verstrekte woonvoorziening;

    c. te kennen heeft gegeven geen gebruik meer te willen maken van een andere dan de onder b genoemde voorziening en er ook feitelijk geen gebruik van maakt.

  • 2.

    Een eigen bijdrage in de kosten van een voorziening wordt niet opgelegd als de voorziening bestaat uit een algemene voorziening (bijvoorbeeld een maaltijdvoorziening of scootermobielpool).

  • 3.

    Een eigen bijdrage in de kosten wordt niet opgelegd als de verstrekte voorziening bestaat uit Deeltaxi (collectief vraagafhankelijk vervoer).

  • 4.

    Bij de eigen bijdrage voor begeleiding worden niet de werkelijke kosten maar € 14,50 per uur individuele begeleiding, € 14,50 per dagdeel groepsbegeleiding of € 14,50 per etmaal bij kortdurend verblijf gebruikt voor de berekening van de eigen bijdrage.

  • 5.

    De eigen bijdrage in de kosten wordt niet opgelegd:

    • ·

      voor reparatie-, onderhouds-, verzekerings- en keuringskosten die niet bij de eerste verstrekking in de kosten van de voorziening zijn inbegrepen;

    • ·

      over de jaarlijkse prijsverhoging (indexering) van de huurprijs die de gemeente betaalt voor hulpmiddelen;

    • ·

      als een cliënt geen vrije beschikking heeft over zijn middelen en daardoor geen betalingscapaciteit heeft om aan zijn verplichtingen te voldoen;

    • ·

      in situaties dat de verschuldigdheid van de bijdrage nadelig is voor een persoonsgerichte aanpak om bepaalde specifieke doelgroepen mee te laten doen in de samenleving.

Artikel 5 Deeltaxi

  • a. Het collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer bestaat uit het zogenaamde deeltaxisysteem.

  • b. De aanvrager is een betaling verschuldigd voor het vervoer met de deeltaxi, waarbij het tarief gebaseerd is op het reizigerstarief van het openbaar vervoer.

  • c. Inwoners met een Wmo pas voor de Deeltaxi betalen een instaptarief en per kilometer zoals ook in het openbaar vervoer.

  • d. Op basis van de kortste afstand wordt berekend wat de kosten zijn voor de cliënten. Afstanden tot 30 kilometer zijn tegen Wmo tarief. Daarna wordt er gereisd tegen een doorreistarief.

  • e. Er is sprake van een instaptarief voor Wmo pashouder van € 0,90.

  • f. Het Wmo-tarief bedraagt € 0,157 per kilometer. Het doorreistarief bedraagt € 1,28.

Hoofdstuk 3 Verstrekkingsvormen en typen maatwerkvoorzieningen

Artikel 6 PGB inzetten bij door gemeente gecontracteerde aanbieder

Als een PGB ingezet wordt voor hulp van een door de gemeente gecontracteerde aanbieder geldt dat de hoogte van het totale PGB nooit hoger is dan het tarief dat de gemeente met de betreffende aanbieder is overeengekomen voor zorg in natura.

Artikel 7 Wanneer geen PGB

Een PGB wordt niet verstrekt indien:

  • 1.

    op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden de overtuiging bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een PGB;

  • 2.

    bij medische en sociale contra-indicatie, problematische schulden of gebleken misbruik of oneigenlijk gebruik.

  • 3.

    voor vervoer waarbij deeltaxivervoer een compenserende voorziening is. Deze voorziening wordt alleen in natura aangeboden.

  • 4.

    als van te voren kan worden voorzien dat de voorziening slechts een korte periode gebruikt gaat worden.

Artikel 8 Controle en uitbetaling PGB

  • 1. Controle en uitbetaling van het PGB gebeurt door de Sociale Verzekeringsbank zoals aangegeven in artikel 2.6.2. van de wet.

  • 2. Voor de alfacheques verzorgt 18k de controle en uitbetaling in ieder geval tot aan het moment dat de Sociale Verzekeringsbank kan aantonen dit zonder extra administratieve belasting voor belanghebbenden te kunnen overnemen.

  • 3. Controle en uitbetaling van het PGB voor eenmalige voorzieningen gebeuren door de gemeente.

Hoofdstuk 4 Maatwerkvoorzieningen

Artikel 9 PGB hulp bij het huishouden

  • 1.

    De hoogte van een PGB ten aanzien van hulp bij het huishouding bedragen:

    • a.

      € 23,30 hbh1 door een daartoe opgeleid persoon in dienst bij een zorgaanbieder

    • b.

      € 16,50 hbh1 door een persoon uit het sociale netwerk

    • c.

      € 27,86 hbh2 door een daartoe opgeleid persoon in dienst bij een zorgaanbieder

    • d.

      € 19,50 hbh2 door een persoon uit het sociale netwerk

  • 2.

    In het geval voor de uitvoering van de alfacheque de budgethouder de kassiers- en/of de bemiddelingsfunctie aan de gemeente opdraagt, wordt op het PGB zoals opgenomen in dit artikel in lid 1 onder a een bedrag in mindering gebracht van € 2,50 voor de kassiersfunctie en voor de bemiddelingsfunctie.

  • 3.

    Voor degene die voor 1 januari 2007 een persoonsgeboden budget ontvingen, geldt een overgangssituatie zolang er geen wijziging komt in de klasse of het soort hulp van het huishouden (1, 2 of 3). Het bedrag dat beschikbaar gesteld wordt per klasse per jaar bedraagt:

Klasse 1, 0 tot en met 1,9 uur per week;

€ 932,00

Klasse 2, 2 tot en met 3,9 uur per week;

€ 2.795,00

Klasse 3, 4 tot en met 6,9 uur per week;

€ 5.125,00

  • 4.

    Vaststelling van het aantal te indiceren uren geschiedt met behulp van de normtijdentabel uren hulp bij het huishouden zoals bijgevoegd in bijlage 2.

Artikel 10 PGB bij begeleiding

De hoogte van het persoonsgebonden budget voor begeleiding, wordt bepaald op basis van een door de cliënt op te stellen Pgb-budgetplan Wmo. De hoogte bedraagt maximaal voor:

  • 1.

    begeleiding uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon in dienst bij een zorgaanbieder: op basis van het toepasselijke tarief per uur of resultaat dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

  • 2.

    begeleiding uitgevoerd door een persoon uit het sociale netwerk: op basis van 70% van het toepasselijke tarief per uur of resultaat dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder

  • 3.

    vervoer van en naar de dagbesteding:

    op basis van het in de regio gangbare toepasselijke tarief, uitgaande van de dichtst bij de woning van de cliënt gelegen geschikte dagbestedingslocatie en rekening houdende met eventuele beperkingen die het reizen met bepaalde vormen van het openbaar vervoer door de cliënt belemmeren.

Artikel 11 Hoogte woonvoorzieningen

  • 1. De in aanmerking te nemen kosten voor woonvoorzieningen, waaronder het aanpassen van een woning, wordt bepaald door de kosten van de goedkoopst compenserende voorziening/aanpassing, die door de gemeente wordt vastgesteld.

  • 2. Bij de vaststelling van de in aanmerking te nemen kosten kan de gemeente gebruikmaken van standaard vergoedingen voor materialen en werkzaamheden en/of kostenramingen gebaseerd op een advies opgesteld door een deskundige.

  • 3. De voorziening wordt door de gemeente aan cliënt of uitvoerder uitbetaald, na overleg van de gereedmelding en facturen van de gerealiseerde aanpassingen.

  • 4. Alvorens een woonvoorziening in de vorm van een woningaanpassing aan te (laten) brengen in een woning waarvan aanvrager niet de eigenaar is, stelt het college de eigenaar van de woning in de gelegenheid zich te doen horen conform artikel 2.3.7. van de Wmo.

  • 5. De hoogte van de voorziening wordt aan het CAK doorgegeven voor berekening en inning van een eigen bijdrage bij de aanvrager.

Artikel 12 Kosten woningaanpassing

Tot de te vergoeden kosten van woningaanpassingen behoren:

  • a.

    de aanneemsom met daarin begrepen de loon- en materiaalkosten voor het treffen van de woonvoorziening;

  • b.

    de risicoverrekening van de loon- en materiaalkosten, met inachtneming van hetgeen hierover is bepaald in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw;

  • c.

    het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat die niet hoger is dan het maximale honorarium zoals bepaald in SR 1988 van de BNA en dat inschakeling van een architect nodig wordt geacht:

  • d.

    de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • e.

    de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • f.

    de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • g.

    het renteverlies in verband met het verrichten van noodzakelijke betalingen aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald voor zover deze verband houden met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • h.

    de prijs van de grond, waarop het oprichten van een aanbouw, bijgebouw of nieuwbouw als onderdeel van de aanpassing noodzakelijk is, voor zover die aanbouw, bijgebouw of nieuwbouw niet kan worden gerealiseerd op de grond behorende bij de woning;

  • i.

    de door de gemeente goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet te voorzien waren;

  • j.

    de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • k.

    de extra kosten van aansluiting op de openbare nutsvoorziening;

  • l.

    andere door ons vast te stellen relevante aanpassingskosten.

Hoofdstuk 5 Overige bepalingen

Artikel 13 Waardevermeerdering

  • 1. Aan de eigenaar-bewoner die op grond van de verordening een woonvoorziening als bedoeld in lid 2 van dit artikel heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, wordt op grond van de verordening de voorwaarde opgelegd om bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde van de woning dient volgens onderstaande regel te worden terugbetaald.

  • 2. De verplichting uit het eerste lid is van toepassing als de woonvoorziening gerealiseerd is in de vorm van uitbreiding van de woning door een aan- op- of bijbouw al dan niet gepaard gaande met verwerving van de voor de bouw benodigde grond.

  • 3. De vaststelling van de eventuele meerwaarde kan geschieden door een beëdigd taxateur, aan te wijzen door de woningeigenaar.

  • 4. Het te restitueren bedrag bedraagt 100 procent van de meerwaarde, maar nooit meer dan het bedrag dat ten laste van de gemeente is gekomen in verband met de getroffen voorzieningen.

  • 5. Op het te restitueren bedrag worden de kosten van de taxatie in mindering gebracht.

Artikel 14 Ingangsdatum

  • 1. Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. Dit besluit treedt in werking per 1 juli 2018 en vervangt het vorige gelijknamige besluit.