Regeling vervallen per 01-01-2021

Verordening jeugdhulp 2020 gemeente Baarle-Nassau

Geldend van 01-01-2020 t/m 31-12-2020

Intitulé

Verordening jeugdhulp 2020 gemeente Baarle-Nassau

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • 1.

    Andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • 2.

    Beleidsregels: beleidsregels jeugdhulp gemeente Baarle-Nassau;

  • 3.

    College: het College van Burgemeester en wethouders;

  • 4.

    Familiegroepsplan: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren waarin ouders aangeven hoe ze zelf de opvoed- en opgroeisituatie voor hun kind(eren) willen verbeteren;

  • 5.

    Gebruikelijke zorg: zorg die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de ouders, opvoeders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • 6.

    Gesprek: hierin worden alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag onderzocht;

  • 7.

    Hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid van de wet;

  • 8.

    Individuele voorziening: de via een beschikking toegankelijke op de jeugdige of zijn ouders toegesneden jeugdhulpvoorziening die door het college in natura of bij pgb wordt verstrekt;

  • 9.

    Integraal Plan van Aanpak: plan waarbij de verschillende leefgebieden van de jeugdige en het gezin worden beschreven. Het Integraal plan van aanpak bestaat uit een integrale (vraag)analyse en een beschrijving van de gewenste resultaten;

  • 10.

    Ouder: gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder;

  • 11

    Overige voorziening: overige voorziening als bedoeld in artikel 3, eerste lid, waarvoor geen beschikking van het college is vereist;

  • 12

    Pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • 13

    Pleegouder: persoon die een jeugdige die niet zijn kind of stiefkind is, als behorende tot zijn gezin verzorgt en daartoe een pleegcontract, als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid van de Jeugdwet, heeft gesloten met een pleegzorgaanbieder;

  • 14

    Pleegoudervoogd: pleegouder die tevens belast is met voogdij als bedoeld in boek 1 Burgerlijk Wetboek;

  • 15

    Sociaal netwerk: personen uit de huislijke kring of andere personen met wie de jeugdige een sociale relatie onderhoudt;

  • 16

    Sociaal team: Georganiseerd multidisciplinair team dat de hulpvraag van jeugdigen of hun ouders afhandelt;

  • 17

    Wet: Jeugdwet;

  • 18

    Zorg in natura (ZIN): de ondersteuning of jeugdhulp die aan personen wordt geleverd door aanbieders die door de gemeente gecontracteerd zijn;

  • 19

    ZZP-er: zelfstandige zonder personeel.

   Artikel 1.2 Doelgroep van deze verordening

  • 1.

    De voorzieningen die worden geregeld in deze verordening zijn toegankelijk voor:

    • 1.

      Jeugdigen die hun woonplaats in de gemeente Baarle-Nassau hebben en hun ouders;

    • 2.

      Jeugdige vreemdelingen die rechtmatig verblijven in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet en die hun woonplaats hebben in de gemeente Baarle-Nassau, en hun ouders, met inachtneming van artikel 1.2 vierde lid Besluit Jeugdwet;

    • 3.

      Jeugdige vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland maar verblijven in de gemeente Baarle-Nassau met inachtneming van artikel 1.2 tweede en derde lid Besluit Jeugdwet;

    • 4.

      In afwijking van het eerste lid zijn de voorzieningen als geregeld in artikel 3.1 toegankelijk voor jeugdigen (en hun ouders) die niet woonachtig zijn in de gemeente Baarle-Nassau maar staan ingeschreven bij een onderwijsinstelling in de gemeente Baarle-Nassau.

 Hoofdstuk 2 Vormen van jeugdhulpArtikel 2.1 Overige voorzieningen

  • 1.

    De volgende vormen van overige voorzieningen zijn algemeen toegankelijk:

    • 1.

      Advies en informatie, mede ten behoeve van de mogelijke toegang tot individuele voorzieningen;

    • 2.

      Enkelvoudige, ambulante opgroei- en opvoedingsondersteuning anders dan specialistische ondersteuning;

    • 3.

      Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling.

  • 1.

     

Artikel 2.2 Individuele voorzieningen

  • 1.

    De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

  • 1.

    Het college draagt zorg voor aanbod aan preventie en jeugdhulp

  • 2.

    De ondersteuning die geboden wordt vanuit het aanbod kan bestaan uit:

    • 1.

      Zonder verblijf:

      • 1.

        Persoonlijke verzorging;

      • 2.

        Begeleiding;

      • 3.

        Specialistische ambulante jeugdhulp (incl. eerste en tweedelijns psychologische hulp/ specialistische jeugd-geestelijke gezondheidszorg);

      • 4.

        Onderzoek en diagnostiek.

      • 5.

        Met verblijf:

        • 1.

          Pleegzorg;

        • 2.

          Gezinsgericht;

        • 3.

          Residentieel (incl. specialistische jeugd-geestelijke gezondheidszorg);

        • 4.

          Gedwongen verblijf;

        • 5.

          Bovenregionale gespecialiseerde voorzieningen;

        • 6.

          Landelijke gespecialiseerde voorzieningen.

 Artikel 2.3 Voorwaarden individuele voorziening jeugdhulp

  • 1.

    Het college verstrekt uitsluitend de meest passende voorziening jeugdhulp voor het bereiken van het afgesproken resultaat.

  • 2.

    Voor de inzet van een voorziening voor jeugdigen in de leeftijdscategorie 16-18 jaar zal er bij met name de intramurale jeugdhulp tijdig (een half jaar voor het bereiken van 18 jaar) gekeken worden naar een vervolgtraject na de 18 jaar.

  • 3.

    Het college kan besluiten het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden toe te kennen als jeugdhulp voorziening als dit noodzakelijk is in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid waarbij is aangetoond dat ouder(s) of het sociale netwerk niet in staat is de jeugdige te vervoeren.

  • 4.

    De jeugdhulp voorziening dient te worden uitgevoerd door een in Nederland gevestigde jeugdhulpaanbieder.

 Artikel 2.4 Bekendmaking aanbod individuele voorzieningen

  • 1.

    Het college stelt bij nadere regels de beschikbare individuele voorzieningen vast en publiceert deze op een digitaal platform.

  • 2.

     

Hoofdstuk 3 ToegangArtikel 3.1 Toegang jeugdhulp via de gemeente

  • 1.

    Jeugdigen en/of ouders kunnen een hulpvraag melden bij het college.

  • 2.

    Jeugdigen en/of ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een overige voorziening zonder toestemming van het college.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk doch binnen 2 weken een passende tijdelijke voorziening of vraagt het college een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp aan. In het geval dat de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, legt het college de beslissing omtrent de inzet vast in een beschikking als bedoeld in artikel 4.6.

 Artikel 3.2 Toegang jeugdhulp via het medisch domein

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een gecontracteerde jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2.

    Als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, legt het college de te verlenen individuele voorziening vast in een beschikking als bedoeld in artikel 4.6.

  • 1.

    Indien het college besluit om de inzet van de jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een gecontracteerde jeugdhulpaanbieder af te wijzen, dan legt het college deze afwijzing van de te verlenen individuele voorziening vast in een beschikking als bedoeld in artikel 4.6.

Artikel 3.3 Toegang jeugdhulp via justitieel kader

Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van de jeugdreclassering. Hiervoor verstrekt het college geen beschikking als bedoeld in artikel 4.6.

 Hoofdstuk 4 Procedure toegang jeugdhulp via de gemeenteArtikel 4.1 Algemeen

  • 1.

    Een individuele voorziening wordt toegekend of afgewezen door middel van een besluit van het college.

  • 2.

    De aanbieder van een individuele voorziening start de ondersteuning slechts nadat het besluit bedoeld in het eerste lid genomen is.

  • 3.

    In situaties waar onmiddellijke uitvoering geboden is, kan afgeweken worden van het gestelde in het tweede lid. Het besluit dient echter ook in die gevallen zo snel mogelijk, en uiterlijk binnen zes weken, na de start van de hulp en ondersteuning verkregen te worden.

  • 4.

    Het college stelt bij nadere regels de zorgsegmenten en de geldigheidsduur van het besluit, zoals bedoeld in het eerste lid, vast.

  • 1.

    5. Voor een overige voorziening is geen besluit van het college vereist.

  • 2.

    6. Het college neemt het besluit als bedoeld in het eerste lid op grond van het onderzoek naar de hulpvraag van de jeugdige en zijn ouders in het gesprek bedoeld in artikel 4.3 en – wanneer het gaat om een persoonsgebonden budget – op grond van de aanvraag bedoeld in de artikelen 4.5 en 4.7.

Artikel 4.2 Melding en vooronderzoek

  • 1.

    Jeugdigen en/of ouders kunnen een hulpvraag mondeling, telefonisch of schriftelijk melden bij het college.

  • 2.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk met hem en/ of zijn ouders een afspraak voor een gesprek. Hierbij brengt het college (toegangsprofessional) de jeugdige en/of zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid om zelf een familiegroepsplan op te stellen. Als de jeugdige en zijn ouders daarom verzoeken, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van het familiegroepsplan.

  • 3.

    Voor het gesprek verschaffen de jeugdige en/of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige en/of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 4.

    Het college kan in overleg met de jeugdige en/of zijn ouders afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het tweede en derde lid.

Artikel 4.3 Het gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek met de jeugdige en/of zijn ouders, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig in het kader van de hulpvraag:

    • 1.

      De aard en ernst van de opgroei- of opvoedingsproblemen, de psychische problemen en stoornissen;

    • 2.

      De behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • 3.

      Het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • 4.

      Het vermogen van de jeugdige en/of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • 5.

      De mogelijkheid om aanspraak te maken op een andere voorziening;

    • 6.

      De mogelijkheid om de hulpvraag te beantwoorden door inzet van een overige voorziening;

    • 7.

      De mogelijkheid om een individuele voorziening te treffen en het beoogde doel daarvan;

    • 8.

      De wijze waarop de individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • 9.

      Hoe rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders;

    • 10.

      De mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige en/of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze en de te volgen procedure.

    • 11

      Als de jeugdige en/of zijn ouders een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet hebben opgesteld, betrekt het college dat als eerste bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

    • 12

      Bij het onderzoek wordt gebruik gemaakt van de methode van vraagverheldering, met toepassing van de regionaal ontwikkelde instrumenten ‘quickscan’ en ‘integrale vraaganalyse’.

    • 13

      Het college kan, met instemming en op verzoek van de jeugdige en/of zijn ouders, informatie inwinnen bij andere instanties, zoals de huisarts of het onderwijs, en met deze in gesprek gaan over de meest aangewezen hulp.

    • 14

      Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud van en de wijze waarop het gesprek gevoerd wordt, inclusief de gebruikmaking, indien en voor zover nodig, van binnen het werkveld erkend en aanvaard instrumentarium.

    • 15

      Het college informeert de jeugdige of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.

    • 16

      Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek.

    • 17

      Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

    • 18

      Na het gesprek verstrekt het college aan de jeugdige en/of zijn ouders een verslag van de uitkomsten van het onderzoek, tenzij zij hebben meegedeeld dit niet te wensen.

    • 19

      Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het verslag toegevoegd, wanneer zij binnen 10 dagen worden aangegeven.

Artikel 4.4 Verslag

  • 1.

    Het college zorgt na het gesprek voor schriftelijke verslaglegging in de vorm van een integrale vraaganalyse (IvA) en een integraal plan van aanpak (IPvA) van het onderzoek aan de jeugdige en/of zijn ouders, tenzij jeugdige of ouders hebben medegedeeld dit niet te wensen.

  • 2.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige en/of zijn ouders worden aan het verslag (IvA en IPvA) toegevoegd.

  • 3.

    De gezaghebbende (ouder(s)) ondertekent het verslag (IvA en IPvA) voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar wordt geretourneerd aan de toegangsprofessional waarmee hij/zij het gesprek heeft gehad.

Artikel 4.5 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een individuele voorziening voor de jeugdige en/of het gezin wordt in behandeling genomen als:

    • 1.

      Duidelijk is welke passende voorziening met welk resultaat tot welk doel ingezet dient te worden;

    • 2.

      Het integraal plan van aanpak of familiegroepsplan ondertekend is door de gezaghebbende ouder(s) en/of de jeugdige. Waarbij in het geval van gescheiden, gezaghebbende ouders van jeugdigen onder de 12 jaar, beide gezaghebbende ouders het plan dienen te hebben ondertekend. Bij jeugdigen in de leeftijdscategorie 12-16 jaar de jeugdige en de ouder(s) tekenen, en in de leeftijdscategorie 16-18 jaar de jeugdige alleen mag ondertekenen.

  • 1.

    Het college kan een ondertekend verslag (door gezaghebbende(n)) van het gesprek aanmerken als aanvraag als de jeugdige of zijn ouder(s) dat op het verslag hebben aangegeven.

  • 2.

    Een aanvraag voor een individuele voorziening dient schriftelijk te worden ingediend bij het college middels een door het college vastgesteld (digitaal) aanvraagformulier waarna het college binnen 2 weken een beslissing zal nemen op de aanvraag.

Artikel 4.6 Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een individuele voorziening worden in de beschikking tevens de met de jeugdige of zijn ouders gemaakte afspraken vastgelegd.

Artikel 4.7 Regels voor pgb

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet.

  • 2.

    Vastgesteld is dat ouders, al dan niet met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat zijn tot een redelijke waardering van hun belangen, en in staat zijn om de rechten en plichten die zijn verbonden aan het pgb op een verantwoorde manier uit te voeren.

  • 3.

    De hoogte van een pgb:

    • 1.

      Wordt bepaald aan de hand van een door de jeugdige en/of zijn ouders opgesteld plan over hoe zij het pgb gaan besteden;

    • 2.

      Is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede jeugdhulp in te kopen,en

    • 3.

      Bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate individuele voorziening in natura.

    • 4.

      De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de jeugdhulp onder de volgende voorwaarden een persoon betrekken die behoort tot het sociale netwerk:

      • 1.

        Voor diensten genoemd in artikel 2.2 lid 2, aanhef en sub a onder 1 en 2 zijnde persoonlijke verzorging en begeleiding;

      • 2.

        Bij de inzet van een persoon uit het sociale netwerk wordt door het college advies opgevraagd bij een extern bureau over de passendheid van deze inzet;

      • 3.

        Dat deze persoon heeft aangegeven dat de zorg aan de belanghebbende voor hem niet tot overbelasting leidt.

  • 1.

    Gewaarborgd is dat de voorziening die met het pgb betaald wordt, van goede kwaliteit is.

  • 2.

    De aanvraag voor pgb omvat in ieder geval:

    • 1.

      De te treffen individuele voorziening en het beoogde doel;

    • 2.

      De vooringenomen uitvoering daarvan inclusief uitvoerder en kosten;

    • 3.

      De kwalificaties van de uitvoerder, en;

    • 4.

      Een motivering waarom het aanbod van de door de gemeente gecontracteerde aanbieder (zorg in natura) niet passend is naar oordeel van de aanvrager.

    • 5.

      Het college kan een pgb weigeren indien aan de jeugdige en/of zijn ouders in de afgelopen drie jaren, voorafgaand aan de datum van het gesprek, een pgb is verleend waarbij door de jeugdige of zijn ouders niet is voldaan aan de voorwaarden van het pgb.

    • 6.

      Tussenpersonen en belangenbehartigers mogen niet uit het persoonsgebonden budget worden betaald.

    • 7.

      Begeleidings- of administratiekosten mogen niet uit het pgb worden betaald.

    • 8.

      Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

    • 9.

      Het college stelt in nadere regels de pgb tarieven en zo nodig nadere regels omtrent pgb vast.

Artikel 4.8 Advisering

  • 1.

    Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, advies te vragen aan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie indien het college dat gewenst vindt.

  • 2.

    Indien het college advies gaat inwinnen als bedoeld in lid 1 wordt de cliënt hier van op de hoogte gebracht.

Hoofdstuk 5 Toezicht en handhavingArtikel 5.1 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2.

    Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • 1.

      De jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • 2.

      De jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het pgb zijn aangewezen;

    • 3.

      De individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • 4.

      De jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of;

    • 5.

      De jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

    • 6.

      Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

    • 7.

      Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

    • 8.

      Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

 

  • 1.

    Artikel 5.2 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders 

  • 2.

     

  • 3.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitsverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met:

    • 1.

      De aard en omvang van de te verrichten taken;

    • 2.

      De voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • 3.

      Een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • 4.

      Een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • 5.

      Kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 1.

     

Hoofdstuk 6 Kwaliteit en klachtenArtikel 6.1 Kwaliteitseisen

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen door:

    • 1.

      Het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de jeugdige en/of zijn ouders;

    • 2.

      Het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg, en;

    • 3.

      Erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

    • 4.

      Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de jeugdige en/of zijn ouders ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 6.2 Klachtenregeling

  • 1.

    Het college draagt zorg voor een behoorlijke en transparante procedure ten behoeve van de afhandeling van klachten van een jeugdige of ouder betreffende de algemene, overige voorzieningen zoals bedoeld in hoofdstuk 2 en de toekenningsprocedure als bedoeld in hoofdstuk 4.

  • 2.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

Artikel 6.3 Hardheidsclausule

  • 1.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en/of ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2.

     

Hoofdstuk 7 Vertrouwenspersoon en inspraakArtikel 7.1 Vertrouwenspersoon

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2.

    Het college wijst jeugdigen en (pleeg)ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 1.

     

Artikel 7.2 Inspraak en medezeggenschap

  • 1.

    Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 3.

    Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

  • 1.

     

Hoofdstuk 8 SlotbepalingenArtikel 8.1 Voorwaarden voorziening

Het college kan aan het verstrekken van een voorziening voorwaarden verbinden, die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde voorziening.

Artikel 8.2 Beleidsregels

Het college kan beleidsregels jeugdhulp gemeente Baarle-Nassau vaststellen. Hierin neemt het nadere regels op over de uitvoering van deze verordening en over de omvang van de (financiële) verstrekkingen.

Artikel 8.3 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende besluit geldende bedragen indexeren. In het Besluit is opgenomen voor welke bedragen dit geldt, welk prijsindexcijfer gehanteerd wordt en over welke periode van 12 maanden de index berekend wordt.

Artikel 8.4 Intrekking oude verordening

  • 1.

    De verordening jeugdhulp gemeente Baarle-Nassau 2017 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van verordening jeugdhulp gemeente Baarle-Nassau 2017, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend voor 1 januari 2020 onder de verordening jeugdhulp gemeente Baarle-Nassau 2017 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4.

    Van het in lid 3 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

  • 5.

    Beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de verordening jeugdhulp gemeente Baarle-Nassau 2017, geschiedt op grond van de verordening jeugdhulp gemeente Baarle-Nassau 2017 die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt.

  • 6.

    Van het in lid 5 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

 Artikel 8.5 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2020.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp gemeente Baarle-Nassau 2020.

  

Aldus vastgesteld in de openbare

vergadering van …

  

DE RAAD VOORNOEMD,

de griffier, de voorzitter,

  

… …

      Toelichting op de verordening jeugdhulp  

Artikelsgewijs

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Onder het begrip ‘andere voorziening’ wordt in deze verordening verstaan een voorziening die niet op grond van de Jeugdwet wordt getroffen, maar in het kader van maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, werk en inkomen of zorg. Zie ook artikel 2.9, onder b, van de wet.

e. Met het familiegroepsplan krijgen ouders, gezinnen en hun netwerk de mogelijkheid om de regie te voeren over hulp die zij nodig hebben. De jeugdwet beoogt dat gezinnen zoveel mogelijk zelf en met steun van hun netwerk problemen voorkomen en aanpakken en hierbij is het familiegroepsplan een belangrijk hulpmiddel.

g. Het gesprek is het mondeling contact bij het onderzoek naar de hulpvraag waarin het college - in de praktijk zal het college deze bevoegdheid mandateren aan deskundigen - met degene die jeugdhulp vraagt zijn gehele situatie bespreekt ten aanzien van de ondervonden problemen en de gevolgen daarvan en de gewenste resultaten van de te kiezen oplossingen.

l. In de verordening gebruiken we de begrippen jeugdige en ouder overeenkomstig de Jeugdwet. Indien mogelijk aangeduid algemeen als ‘jeugdigen en ouders’ en specifiek veelal als ‘de jeugdige of zijn ouders’. Gebruik van ‘of’ impliceert ook de betekenis ‘en’. Met de aanduiding ‘de jeugdige of zijn ouders’ bedoelen we dus: de jeugdige (van bijvoorbeeld 16 jaar of ouder) zelfstandig, de jeugdige met een of beide ouders (in de definitie van artikel 1 van de wet: de gezaghebbend ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder) (bij een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar), of de ouders namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan 12 jaar).

n. De definitie van ‘pgb’ is opgenomen omdat de afkorting pgb in het spraakgebruik inmiddels meer is ingeburgerd dan voluit ‘persoonsgebonden budget’.

 

Hoofdstuk 2 Vormen van jeugdhulp

Artikel 2.1 Overige voorzieningen

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen.

Artikel 2.2 Individuele voorzieningen

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen.

 

Artikel 2.3 Voorwaarden individuele voorziening jeugdhulp

Dit artikel geeft weer wat de voorwaarden van een individuele voorziening jeugdhulp zijn.

Artikel 2.4 Vaststellen beschikbare overige en individuele voorzieningen

Dit artikel geeft aan dat het college bij nadere regels de beschikbare voorzieningen vaststelt.

 

Hoofdstuk 3 Toegang

Artikel 3.1 Toegang jeugdhulp via de gemeente, melding hulpvraag

Voor het verkrijgen van een individuele, niet overige voorziening, geldt de in hoofdstuk 3 beschreven procedure. Bij het onderzoek ter beoordeling van een aangemelde hulpvraag zal, in een gesprek met de jeugdige en zijn ouders de gehele situatie worden bekeken en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een overige jeugdhulpvoorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een individuele voorziening.

Artikel 3.2 Toegang jeugdhulp via het medisch domein

In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk is het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) die na de verwijzing beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening is waarbij hij zijn oordeel mede baseert op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen. Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van contract- of subsidierelatie en de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld.

Als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken (zij wensen dit en/of omdat dit noodzakelijk is voor het juridische proces) óf in het uitzonderlijke geval dat het college een besluit neemt dat afwijkt van het oordeel van de verwijzer (of jeugdhulpaanbieder na verwijzing), legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking aan de jeugdige of zijn ouders. Op die manier wordt de jeugdige en zijn ouders de benodigde rechtsbescherming geboden.

Artikel 3.3 Toegang jeugdhulp via justitieel kader

Een verzoek ten aanzien van een machtiging gesloten jeugdzorg wordt, conform artikel 6.1.8 eerste lid Jeugdwet, door het college van de gemeente waar de jongere woont ingediend. De uitzondering op deze regel wordt verwoord in het tweede lid van dat artikel. Als er sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel, dan is het de GI die het genoemde verzoek indient en niet het college. In de Memorie van Toelichting bij de Veegwet VWS 2015 (Kamerstukken II, 2014/15, 34 191, nr. 3) geeft de wetgever eveneens aan dat artikel 2.11 er toe strekt “de kwaliteit van de voorzieningen op grond van de Jeugdwet te waarborgen alsmede de goede verhouding tussen de prijs en de kwaliteit ervan”. Er wordt vervolgens duidelijk aangegeven dat er in “de parlementaire behandeling diverse malen is aangegeven dat het college de mogelijkheid heeft om jeugdhulpaanbieders te mandateren om namens het college te besluiten welke jeugdhulp jeugdigen of ouders nodig hebben.” Door deze voorgenomen wijziging in de Jeugdwet is daarmee artikel 2.11 eerste lid Jeugdwet verduidelijkt; het college heeft, na inwerkingtreding van de Veegwet VWS 2015, de mogelijkheid om de vaststelling van rechten en plichten, als bedoeld in een verleningsbesluit, te mandateren.

 

Hoofdstuk 4 Procedure toegang jeugdhulp via gemeente

Artikel 4.1 Algemeen

In dit artikel zijn verschillende procedure afspraken opgenomen die gelden bij de procedure toegang jeugdhulp via de gemeente. Deze hebben te maken met het besluit en de start zorg van een zorgaanbieder bij een afgegeven besluit.

Artikel 4.2 Melding en vooronderzoek 

Het eerste en tweede lid geven weer hoe men een hulpvraag kan melden bij het college en hoe deze door het college wordt bevestigd.

Het derde lid dient ter voorbereiding van het gesprek waarbij voor het onderzoek naar aanleiding van de melding relevante bekende gegevens in kaart worden gebracht, zodat cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn en een goede afstemming mogelijk is met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen. De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het college geen toegang heeft in verband met de privacyregels, kan het college de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien. Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek.

In het vierde lid kunnen bij de vaststelling van de datum, het tijdstip en de locatie voor het gesprek ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de jeugdige of zijn ouders worden verzocht om nog een aantal stukken te overleggen. In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval de identiteit van de jeugdige of ouders vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Tevens kan worden beoordeeld of sprake is van een voorliggende voorziening en of het college op grond van artikel 1.2 van de wet al dan niet is gehouden om een voorziening op basis van deze wet te treffen.

Ook is hierin een bepaling opgenomen ter voorkoming van onnodige bureaucratie. Als de gemeente al een dossier heeft van de jeugdige of zijn ouders, en de jeugdige of zijn ouders geven toestemming om dit dossier te gebruiken, dan kan een vooronderzoek achterwege blijven. Een gesprek over de acute hulpvraag is dan in de regel nog wel nodig. Indien de hulpvraag ook al bekend is, en het bijvoorbeeld over een vervolgvraag gaat, dan kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders ook van het gesprek worden afgezien.

 

Artikel 4.3 Gesprek

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. Of dit gesprek op een gemeentelocatie (wijkteam) plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken.

In het eerste lid is opgenomen dat het gesprek zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan of moet plaatsvinden.

In de onderdelen a tot en met i zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het in de considerans van de wet [en de verordening] vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken.

Het derde lid bevestigt de regeling van het familiegroepsplan, Integraal Plan van aanpak in de Jeugdwet (artikel 2.1, onder g, in samenhang met artikel 1.1). De wet vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven.

Artikel 4.4 Verslag

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. Het college verstrekt de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek, om de cliënt in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. De schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek wordt ook gebruikt als een met de cliënt overeengekomen plan (arrangement) waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen.

Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden is eveneens vormvrij (derde lid).

 

Artikel 4.5 Aanvraag

De gemeente stelt bij verordening in ieder geval regels vast met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Een aanvraag is nodig om een verleningsbeschikking voor een individuele voorziening te verkrijgen.

Artikel 4.6 Inhoud beschikking

Indien de jeugdige of zijn ouders een formele aanvraag bij het college indienen of indien er een beschikking afgegeven wordt, dient het college een schriftelijke beschikking op te stellen, waartegen zij bezwaar en beroep kunnen indienen.

Artikel 4.7 Regels pgb

Jeugdigen of hun ouders kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college te bieden individuele voorziening in natura. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan deze door het college te bieden individuele voorziening in natura.

Het tweede lid berust op artikel 2.9, onder c, van de wet. In deze wetsbepaling staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

Het derde lid berust op artikel 8.1.1, vierde lid, van de wet.

Artikel 4.8 Advisering

Dit artikel geeft aan dat het voor het college mogelijk is om een extern deskundige om advies te vragen in het onderzoek. Hierbij moet toestemming worden gevraagd aan de jeugdige en/of ouders.

 

Hoofdstuk 5 Toezicht en handhaving

Artikel 5.1 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Het eerste lid berust mede op artikel 8.1.2, eerste lid, van de wet. Ook de overige onderdelen van artikel 8.1.2 en artikel 8.1.3 en 8.1.4 geven handen en voeten aan de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik en zijn opgenomen in deze verordening. De wettekst van de artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 is veelal beperkt tot de pgb. Waar mogelijk en zinvol, is dit ter uitwerking van de delegatiebepaling in artikel 2.9, onder d, van de wet, in de verordening uitgebreid tot de individuele voorziening in natura. Hiervoor kan ook steun gevonden worden in de tekst van de toelichting op artikel 8.1.2, waarbij is vermeld dat de in het eerste lid geregelde inlichtingenverplichting als uitgangspunt heeft dat van de jeugdige en zijn ouders aan wie een individuele voorziening of een daaraan gekoppeld pgb is verstrekt, verlangd kan worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of het beroep op die individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb terecht is gedaan. Indien het de jeugdige of zijn ouders redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat er feiten en omstandigheden, of daarin opgetreden wijzigingen, zijn die van invloed kunnen zijn op de toekenning van de individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb, dienen zij dit onverwijld aan het college te melden. Verstrekken zij niet onverwijld uit eigen beweging of op verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de toekenning van de voorziening of het daaraan gekoppelde pgb. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de belanghebbende vragen.

Het tweede lid is geënt op artikel 8.1.4 van de wet. Ook hier is de tot de pgb beperkte reikwijdte van artikel 8.1.4 van de wet op grond van het bepaalde in artikel 2.9, onder d, van de wet uitgebreid tot de individuele voorziening in natura.

Artikel 5.2 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college kan de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 va de Jeugdwet). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

 

Hoofdstuk 6 Klachtregeling en vertrouwenspersoon

Artikel 6.2 Klachtregeling

Dit artikel regelt het gemeentelijke klachtrecht. De gemeente is al op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van bestuursorganen en personen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.

Artikel 6.3 Hardheidsclausule

Deze bepaling regelt de toepassing van een hardheidsclausule als instrument voor het college om onvoorziene omstandigheden het hoofd te bieden.

Hoofdstuk 7 Inspraak

Artikel 7.1 Vertrouwenspersoon In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze nu al werkzaam is binnen de jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie.

Artikel 7.2 Inspraak en medezeggenschap

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over de medezeggenschap bij de gemeente. De mogelijkheid tot medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 en verder van de wet.

Met het tweede lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

 

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.2 Beleidsregels

In dit artikel wordt bepaald dat gemeente Baarle-Nassau beleidsregels jeugdhulp kan vaststellen. Dit document bevat richtlijnen over de uitvoering van deze verordening.

Artikel 8.4 Intrekkingen oude verordening

In het derde lid is als hoofdregel opgenomen dat aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van deze verordening beoordeeld zullen worden. Omdat dit nadelige gevolgen voor de cliënt kan hebben, is in het vierde lid bepaald dat de vorige verordening gebruikt mag worden, als dit evident voordeliger is voor de cliënt. Dit ter voorkoming dat de cliënt gedupeerd is als zijn aanvraag enige tijd bij het college in behandeling is geweest en zijn rechtspositie door het tijdsverloop wordt aangetast. De zelfde regeling is voor de bezwaarfase opgenomen in het zesde lid.

Artikel 8.5 Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze verordening en de wijze waarop deze wordt geciteerd.