Regeling vervallen per 30-12-2020

Algemene plaatselijke verordening Best 2018

Geldend van 01-11-2018 t/m 29-12-2020

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening Best 2018

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

- bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

- bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

- bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1, eerste lid, van de Bouwverordening;

- bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

- college: het college van burgemeester en wethouders;

- gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet;

- handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

- motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

- openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

- parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

 - rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

- voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

- weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 1:2 Beslistermijn

1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing als beslist wordt op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid, een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, een vergunning als bedoeld in artikel 2:12, eerste lid, of een vergunning als bedoeld in artikel 4:11.

Artikel 1:3

(Vervallen)

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

a. ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

b. op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

c. de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

d. van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

e. de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

a. de openbare orde;

b. de openbare veiligheid;

c. de volksgezondheid;

d. de bescherming van het milieu.

2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Hoofdstuk 2. Openbare orde

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

2. Degene die op een openbare plaats:

a. aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

b. aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

c. zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie of een gemeentelijke Buitengewoon Opsporings Ambtenaar of toezichthouder van de gemeente zijn weg te vervolgen of zich in de door deze aangewezen richting te verwijderen.

3. Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het derde lid.

5. Dit artikel is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Afdeling 2. Betoging

Artikel 2:2

(Vervallen)

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

2. De kennisgeving bevat:

a. naam en adres van degene die de betoging houdt;

b. het doel van de betoging;

c. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

d. de plaats en, voor zover van toepassing, de route;

e. voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling; en

f. maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

3. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

4. Als het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een (mondelinge) kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

Artikel 2:4

(Vervallen)

Artikel 2:5

(Vervallen)

Afdeling 3.

(vervallen)

Artikel 2:6

(vervallen)

Afdeling 4.

(vervallen)

Artikel 2:7

(Vervallen)

Artikel 2:8

(Vervallen)

Artikel 2:9

(vervallen)

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als dat gebruik:

a. schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of

b. niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

2. Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet ten minste een vrije doorgang van 1,5 m wordt gelaten op voetpaden of van 1,5 m op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer.

3. Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen voor terrassen, uitstallingen en reclameborden. In deze nadere regel bepaalt het college voor welke categorieën voorwerpen er een voorafgaande kennisgeving gedaan moet worden.

4. Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

5. In afwijking van het vierde lid kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

6. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:

a. evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

b. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;

c. overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

7. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken , artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, of het Provinciaal wegenreglement

8. Op de ontheffing bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

2. De vergunning wordt verleend:

a. als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit; of

b. door het college in de overige gevallen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing in de volgende gevallen:

  • a.

    als in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam taken worden verricht;

  • b.

    bij het openbreken van de verharding en het graven en spitten in de weg ten behoeve van voorwerpen voor het opladen van elektrische voertuigen zoals laadpalen voor elektrische voortuigen, mits voldaan wordt aan de door de gemeente gestelde voorwaarden voor het plaatsen van laadpalen;

  • c.

    in overige gevallen als minimaal drie weken voor aanvang van de werkzaamheden een kennisgeving is gedaan aan de gemeente en de werkzaamheden niet tot ontoelaatbare verhindering van het wegverkeer leiden.

    4. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de waterschapskeur, de Verordening wegen Noord-Brabant 2010, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Verordening Ondergrondse Infrastructuur Best.

    5. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

     

    Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

    1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

    2. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:

    a. ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

    b. als de uitweg zond er noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats, tenzij deze verplaatst kan worden;

    c. als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

    d. als het uiterlijk aanzien van de omgeving wordt aangetast of dreigt te worden aangetast;

    e. als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen; of

    f. als hiervoor openbare voorzieningen aangepast moeten worden, zoals bestrating, verkeersborden, verlichting, brandwaterbluspunten;

    3. De aanleg en/of verplaatsen van een inrit binnen de bebouwde kom geschiedt door en/of onder regie van de gemeente Best

    4. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de waterschapskeur of de Verordening wegen Noord-Brabant 2010.

     

    Afdeling 6. Veiligheid op de weg

     

    Artikel 2:13

    (Vervallen)

     

    Artikel 2:14

    (vervallen)

     

    Artikel 2:15

    (vervallen)

     

    Artikel 2:16

    (vervallen)

      

    Artikel 2:17

    (vervallen)

     

    Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

    1. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

    a. te roken gedurende een door het college aangewezen periode;

    b. voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

    2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3˚, van het Wetboek van Strafrecht.

    3. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, is voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

     

    Artikel 2:19

    (Vervallen)

     

    Artikel 2:20

    (Vervallen)

     

    Artikel 2:21

    (vervallen)

     

    Artikel 2:22

    (vervallen)

     

    Artikel 2:23

    (vervallen)

     

    Afdeling 7. Evenementen

     

    Artikel 2:24 Definities

    1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    a. bioscoop- en theatervoorstellingen;

    b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;

    c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    d. het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    f. Activiteiten die volgens de melding op grond van het Activiteitenbesluit, vergunning op grond van de Wet Milieubeheer of volgens de statuten tot de reguliere bedrijfsvoering behoren.

    2. Onder evenement wordt mede verstaan:

    a. een herdenkingsplechtigheid;

    b. een braderie of snuffelmarkt;

    c. een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3;

    d. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    e. een straatfeest of buurtbarbecue;

  • f.

    een full-contact vechtsportgala, -wedstrijd en -toernooi.

  • 3.

    Risicoscan: de door het bevoegd gezag vastgestelde risicoscan op basis waarvan de indeling van evenementen in categorie A, B of C plaats vindt.

     

    Artikel 2:25 Evenementenvergunning

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    Bij de indiening van een vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd voor zover het evenementen een gebruiksmelding zou moeten worden gedaan op grond van artikel 2:1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.

  • 3.

    Het aanvragen van een vergunning dient plaats te vinden via een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de burgemeester een vergunning weigeren als deze in strijd is met de in een bestemmingsplan opgenomen regels omtrent aantallen, spreiding en geluid.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de burgemeester een vergunning voor een full-contact vechtsportgala, -wedstrijd en -toernooi weigeren als de organisator of de aanvrager van de vergunning van slecht levensgedrag is.

    6. Geen vergunning is vereist voor een evenement, als:

    a. het een eendaags evenement betreft met maximaal 250 gelijktijdig aanwezige personen of een buurtbarbecue of -straatfeest;

    b. de eindtijd van het evenement 00.30 uur is of 23.00 uur als de dag volgend op het evenement een werkdag is;

    c. er geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 07.00 uur of na 23.00 uur, en het geluidsniveau op de gevels van omringende woningen tussen 07.00 en 23.00 uur niet meer bedraagt dan 75dB(A) en 85 dB(C) en als het evenement gehouden wordt op een van de evenementenlocaties Dorpsplein eo, Koetshuistuin, Spinnerstraat, Tunneldek of Wilhelminaplein er geen versterkte muziek of geluid ten gehore wordt gebracht;

    d. slechts kleine objecten worden geplaatst waarin niet meer dan 150 personen in of op kunnen;

    e. er geen weg of weggedeelte buiten de bebouwde kom wordt afgesloten dan wel een weg of weggedeelte binnen de bebouwde kom welke is opgenomen in de door het college vast te stellen wegenlijst;

    f. er tijdens het evenement voor hulpdiensten een vrije doorgang van minimaal 3,5 meter breed en 4,5 meter hoog beschikbaar blijft;

    g. er geen vergunning is afgegeven voor een ander evenement of activiteit op dezelfde locatie;

    h. er geen sprake is van een gemotoriseerde evenement of een full-contact vechtsportgala, -wedstrijd of -toernooien (hiervoor is altijd een vergunning vereist); en

    i. van het evenement minimaal 2 weken van te voren een kennisgeving is gedaan aan de burgemeester onder vermelding van het telefoonnummer en emailadres van de meerderjarige organisator die gedurende het gehele evenement aanwezig en bereikbaar is op dit telefoonnummer.

  • 7.

    Het is verboden een evenement als bedoeld in het zesde lid doorgang te laten vinden, indien de verwachting bestaat dat de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu tijdens het evenement in gevaar komt. De burgemeester kan in dat geval het evenement verbieden.

  • 8.

    Het verbod is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148 van de Wegenverkeerswet 1994.

    9. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

     

    Artikel 2:25a Beslistermijn categorie B en C evenementen

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2 beslist de burgemeester op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:25 binnen 26 weken na de datum van ontvangst van de aanvraag indien het een volgens de risicoscan in categorie B of C in te delen evenement is.

     

    Artikel 2:26 Ordeverstoring

    Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

     

    Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen

     

    Artikel 2:27 Definitie

    1. In deze afdeling wordt onder openbare inrichting verstaan een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, jongerencentrum, buurthuis of clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt.

    2. Een buiten de in het eerste lid bedoelde besloten ruimte liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt, waaronder in ieder geval een terras, maakt voor de toepassing van deze afdeling deel uit van die besloten ruimte.

     

    Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

    1. Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

    2. De burgemeester weigert de vergunning als de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

    3. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

    4. Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in een:

    a. winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

    b. zorginstelling;

    c. museum; of

    d. bedrijfskantine of -restaurant.

    5. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning en de vrijstelling.

     

    Artikel 2:29 Sluitingstijd

  • 1.

    Openbare inrichtingen zijn gesloten (sluitingstijd):

    • op maandag tot en met woensdag tussen 01.00 uur en 06.00 uur;

    • op donderdag en zondag tussen 02.00 uur en 06.00 uur;

    • op vrijdag, zaterdag en op feestdagen tussen 03.00 uur en 06.00 uur.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is een buurthuis of clubhuis, een welzijnsaccommodatie, een gebouw met een maatschappelijke bestemming of een (andere) paracommerciële inrichting gesloten (sluitingstijd):

  • -

    op maandag tot en met donderdag tussen 24.00 uur en 06.00 uur;

  • -

    op vrijdag, zaterdag en op feestdagen tussen 02.00 uur en 06.00 uur.

  • -

    op zondag tussen 01.00 uur en 06.00 uur;

    3. In afwijking van het eerste lid is een kantine van een sportinrichting gesloten (sluitingstijd):

  • -

    op maandag tot en met zondag tussen 24.00 uur en 06.00 uur. 

    4. Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd met uitzondering van ruimten waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt.

    5. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd.

    6. Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, vierde lid, aanhef en onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

    7. Het eerste en het derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

    8. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

     

    Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

    1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:30 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

    2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

     

    Artikel 2:31 Verboden gedragingen

    Het is verboden in een openbare inrichting:

    a. de orde te verstoren;

    b. zich te bevinden na sluitingstijd, tenzij het personeel betreft, of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid.

     

    Artikel 2:32

    (vervallen)

     

    Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

    Als een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van de artikelen 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

     

    Artikel 2:34

    (Vervallen)

     

    Afdeling 8A. Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet

     

    Artikel 2:34a Definities

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    - alcoholhoudende drank;

    - horecabedrijf;

    - horecalocaliteit;

    - inrichting;

    - paracommerciële rechtspersoon;

    - sterke drank;

    - slijtersbedrijf;

    - zwak-alcoholhoudende drank;

    dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.

     

    Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen

    1. Een paracommercieel rechtspersoon die zich richt op het organiseren van activiteiten van sportieve aard kan gedurende de activiteiten die passen binnen de doelstelling van de stichting of vereniging, alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken op:

    a. Jeu de boules-/ petanque en tennisverenigingen

  • -

    maandag tot en met vrijdag tussen 14.00 uur en 24.00 uur;

  • -

    zaterdag en zondag tussen 12.00 uur en 24.00 uur;

    b. Overige sportverenigingen

  • -

    maandag tot en met vrijdag tussen 17.00 uur en 24.00 uur;

  • -

    zaterdag en zondag tussen 12.00 uur en 24.00 uur;

    2. Overige paracommerciële rechtspersonen kunnen alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf één uur voor de aanvang en tot uiterlijk één uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon, uitsluitend:

  • -

    maandag tot en met donderdag tussen 14.00 uur en 24.00 uur;

  • -

    vrijdag, zaterdag en op feestdagen tussen 12.00 uur 02.00 uur;

  • -

    zondag tussen 12.00 uur en 01.00 uur;

    3. Een paracommercieel rechtspersoon als bedoeld in het eerste lid kan in afwijking van de tijden zoals vermeld in het eerst eerste lid, tijdens ten hoogste vijf dagen per jaar (maximaal twee aaneengesloten dagen) bij activiteiten of bijeenkomsten voor leden of personen die rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn, alcoholhoudende drank verstrekken onverminderd het bepaalde in artikel 2:29 (sluitingstijd).

    4. Een paracommercieel rechtspersoon doet uiterlijk vier weken voor een activiteit of bijeenkomst als bedoeld in het derde lid, onder b, hiervan melding aan de burgemeester.

    Artikel 2:34c bijeenkomsten bij paracommerciële rechtspersonen

    Met uitzondering van het gestelde in artikel 2.34b derde lid verstrekken paracommerciële rechtspersonen geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.

    Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

    (vervallen)

     

    Artikel 2:35

    (vervallen)

     

    Artikel 2:36

    (vervallen)

     

    Artikel 2:37

    (Vervallen)

     

    Artikel 2:38

    (vervallen)

    Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden

     

    Artikel 2:38a Definities

    1. In deze afdeling wordt onder speelgelegenheid verstaan een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

    2. In deze afdeling voorkomende begrippen die in de Wet op de kansspelen zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in die wet.

     

    Artikel 2:39 Speelgelegenheden 

    1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.

    2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de kansspelen.

    3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:

    a. naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

    b. de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

    4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

     

    Artikel 2:40 Kansspelautomaten

    1. In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan.

    2. In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

     

    Afdeling 10a Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

     

    Artikel 2:40a Verbod exploiteren bedrijf zonder benodigde vergunning

    1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    a. Exploitant: natuurlijke persoon of personen of de bestuurder(s) van een rechtspersoon of

     hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden

    uitgeoefend;

    b. Beheerder: de exploitant alsmede andere natuurlijke personen die de algemene of

    onmiddellijke leiding hebben over de bedrijfsmatige activiteiten;

    c. Bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een gebouw, of een daarbij behorend

    perceel, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

    2. De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen

    waar(op) het verbod uit het derde lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt

    uitsluitend aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester in of rondom dat gebouw

    dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare

    orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot

    een of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt

    uitsluitend aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de

    openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit of door de exploitant en/of

    beheerder onder druk staat. Het aanwijzingsbesluit bepaalt de duur van de periode dat de

    aanwijzing geldt. Deze duur bedraagt maximaal vijf jaar en kan – indien dat met het oog op

    de bovengenoemde belangen naar het oordeel van de burgemeester nodig is – eenmalig

    worden verlengd met nogmaals een termijn van maximaal vijf jaar.

    3. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:

    a. in een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw of gebied,

    of

    b. in een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw of gebied

    voor door de burgemeester genoemde bedrijfsmatige activiteiten,

    of

    c. in door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen bedrijfsmatige

    activiteiten.

    4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 (=de algemene weigeringsgronden ) kan de

    burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:

    a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

    b. indien de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed

    of dreigt te worden beïnvloed;

    c. indien de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    d. indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met de

    aanvraag in overeenstemming zal zijn;

    e. indien niet voldaan is aan de bij of krachtens de in dit artikel gestelde eisen met

    betrekking tot de aanvraag;

    f. indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd

    met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    g. indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een

    geldende Leefmilieuverordening/beheersverordening of een geldende

    omgevingsvergunning in de zin van artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen

    omgevingsrecht en/of

    h. indien een of meer beheerders van het bedrijf binnen 3 jaar vóór de indiening van de

    vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat

    wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat

    daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is

    ingetrokken.

    5. Naast en in aanvulling op artikel 1:4, eerste lid 1 kunnen voorschriften en beperkingen

    worden verbonden aan een exploitatievergunning die wordt verleend krachtens het derde lid van deze bepaling, die strekken ter bescherming van de belangen, zoals opgenomen in het vierde lid van deze bepaling.

    6. De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Een aanvraag om een vergunning

    wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

    Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de

    vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden

    overgelegd:

    a. de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant of beheerder;

    b. het adres en telefoonnummer waar de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

    c. het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    d. indien van toepassing de verblijftitel van de exploitant of beheerder;

    e. een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant of beheerder gerechtigd is om in Nederland

    arbeid te verrichten;

    f. een verklaring omtrent gedrag (VOG);

    g. een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over de ruimte te beschikken

    waarin het bedrijf wordt gevestigd.

    h. naast de bovengenoemde gegevens kunnen gegevens en bescheiden worden verlangd

    van de aanvrager die verband houden met registraties van het specifieke gebouw of de

    specifieke bedrijfsmatige activiteit, waarop de aangevraagd exploitatievergunning

    betrekking heeft.

    i. indien de burgemeester dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag kan deze

    verlangen dat aanvullende gegevens worden overgelegd.

    7. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6

     kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid

    intrekken of wijzigen:

    a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

    b. indien het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te

    worden beïnvloed;

    c. indien de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    d. indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met het

    in de vergunning vermelde in overeenstemming is;

    e. indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd

    met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    f. indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een

    geldende Leefmilieuverordening/beheersverordening of een geldende omgevingsvergunning

    in de zin van artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    g. indien de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden

    verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf danwel toestaat of

    gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde

    nadelig wordt beïnvloed;

    h. indien er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden;

    i. indien door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast;

    j. indien de voorschriften uit de vergunning niet worden nageleefd en/of

    k. indien de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd.

    8. Een vergunning kan ingevolge artikel 7 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen

    door het openbaar bestuur voorts door de burgemeester worden geweigerd dan wel

    ingetrokken, indien er sprake is van het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in

    artikel 3 van de voornoemde wet. Voordat daaraan toepassing wordt gegeven, kan het

    Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in

    artikel 8 van voornoemde wet, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet

    worden gevraagd.

    9. De burgemeester kan besluiten tot de sluiting van een gebouw of gedeelte van een gebouw

    indien het daarin gevestigde bedrijf in strijd met het verbod uit het derde lid van deze

    bepaling wordt geëxploiteerd of indien van de situaties als bedoeld in het zevende lid, sub a tot en met k, van toepassing is.

    10. Het is een ieder verboden een overeenkomstig het negende lid van deze bepaling

    gesloten bedrijf of gebouw te betreden of daarin te verblijven.

    11. De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven indien uit later bekend

    geworden feiten en omstandigheden moet worden afgeleid dat de bescherming van de

    belangen in verband waarmee deze regeling van kracht is, geen langere sluiting vergen.

    12. De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor

    deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens

    zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand, aan de burgemeester te melden

    en een wijziging van zijn vergunning aan te vragen. De burgemeester verleent een

    gewijzigde vergunning, als het bedrijf aan de vereisten voldoet. Indien niet binnen een

    maand na de verandering van omstandigheden een aanvraag wordt ingediend, kan de

    burgemeester de verleende vergunning intrekken. Een bestaande vergunning vervalt,

    zodra de vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, in

    werking treedt.

    13. Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat een op de

    vergunning vermelde beheerder in het bedrijf aanwezig is.

    14. Het aanwijzingsbesluit geldt voor het aangewezen gebouw, het aangewezen gebied en

    de aangewezen bedrijfsmatige activiteiten direct na de inwerkingtreding van het

    aanwijzingsbesluit. Voor bedrijven die vóór de inwerkingtreding van het

    aanwijzingsbesluit in het aangewezen gebouw of gebied gevestigd waren en/of zich

    bezig hielden met de aangewezen bedrijfsmatige activiteiten, dient in het

    aanwijzingsbesluit een redelijke overgangstermijn geboden te worden, na het

    verstrijken waarvan het verbod uit het derde lid van toepassing wordt. De

    overgangstermijn bedraagt minimaal 6 maanden en maximaal 1 jaar.

    15. Op de vergunning als bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet

    bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

     

    Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

     

    Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

    1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

    2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

    3. Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal of een daarbij behorend erf wegens dringende reden noodzakelijk is.

     

    Artikel 2:42 Plakken en kladden

    1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

    2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    b. met kalk, teer of een kleur- of verfstof of op andere wijze een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

    3. Het verbod, bedoeld in het tweede lid, is niet van toepassing voor zover gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

    4. De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht deze aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

    5. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

    6. Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

    7. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud daarvan.

     

    Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke

    1. Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

    2. Het verbod is niet van toepassing als de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

      

    Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

    1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

    2. Het verbod is niet van toepassing als de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

     

    Artikel 2:45

    (vervallen)

     

    Artikel 2:46

    (vervallen)

     

    Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag in de openbare ruimte

    1. Het is verboden op een openbare plaats, in of nabij een gebouw of voor publiek toegankelijke ruimten, op of nabij een speelgelegenheid, openbare sportvoorziening of kinderboerderij:

    a. te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    b. zich op te houden of te gedragen op een wijze die voor andere gebruikers of omwonenden onnodig overlast of hinder veroorzaakt;

    c. zich zonder redelijk doel in een portiek, poort of zeer nabij een geld(pin)automaat op te houden;

    d. zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden of te gedragen, dan wel de openbare ruimte te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze is bestemd;

    e. zich zonder redelijk doel op te houden en daardoor het bedoelde gebruik van de openbare ruimte te belemmeren of verhinderen;

    2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de artikelen 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

     

    Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

    1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

    2. Het verbod is niet van toepassing op:

    a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet gedurende de toegestane openingstijden van de openbare inrichting; en

    b. een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

     

    Artikel 2:49

    (vervallen)

     

    Artikel 2:50

    (vervallen)

      

    Artikel 2:51

    (vervallen)

     

    Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein en dergelijke

    Het is verboden zich op door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen met een fiets of bromfiets te bevinden op een terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

     

    Artikel 2:53 Vechten in het openbaar

    1. Het is verboden in het openbaar te vechten of iemand lastig te vallen.

    2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424 of 426 bis van het Wetboek van Strafrecht.

     

    Artikel 2:54 Liggen of slapen op of aan de openbare weg

    1. Het is verboden – al dan niet met gebruikmaking van enige vorm van beschutting - waaronder in ieder geval is begrepen het gebruik maken van een auto op een openbare plaats;

    a.  tussen zonsondergang en zonsopgang te liggen of te slapen;

    b. tussen zonsopgang en zonsondergang te liggen of te slapen, nadat door een ambtenaar van politie in het belang van de openbare orde of veiligheid is aangezegd, dat dit moet worden beëindigd.

    2. Verder is uitgezonderd indien dit liggen of slapen past binnen de activiteiten van een evenement waarvoor een vergunning is verleend.

    3. Het in het bovenstaande verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

     

    Artikel 2:55

    (Vervallen)

     

    Artikel 2:56

    (Vervallen)

     

    Artikel 2:57 Loslopende honden

    1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    a. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    b. binnen de bebouwde kom op de weg als de hond niet is aangelijnd;

    c. buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats als de hond niet is aangelijnd;

    d. op de weg als die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

    2. Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

    3. Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

     

    Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

    1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats binnen de bebouwde kom of op een gedeelte van de weg dat is bestemd of mede is bestemd voor het verkeer van voetgangers of fietsers begeeft, is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

    2. Ter uitvoering van het in het eerste lid gestelde dient de eigenaar of houder van de hond een zakje of ander geschikt ruimmiddel dat bestemd is voor het verwijderen van uitwerpselen bij zich te dragen.

    3. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

    4. Het eerste lid is niet van toepassing op gemeentelijke hondentoiletten en andere door het college aangewezen plaatsen.

     

    Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

    1. Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

    2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

    3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    a. vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    b. door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

    4. Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de minister die het aangaat op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

    Artikel 2:60 Vernietiging van rupsen en rupsennesten met brandharen

    1. Het college kan, hetzij bij openbare kennisgeving ten aanzien van het gehele gebied van de gemeente of van bepaalde delen daarvan, hetzij bij persoonlijke kennisgeving aan de rechthebbende van een of meer bepaalde percelen mededelen, dat zij het voor de volksgezondheid noodzakelijk acht, dat aldaar in bomen of ander houtgewas voorkomende rupsen en rupsennesten met brandharen verwijderd en vernietigd worden voor een bij die kennisgeving bepaalde datum.

    2. De rechthebbende op percelen binnen het bij die openbare kennisgeving aangewezen gebied of van de in de persoonlijke kennisgeving aangeduide percelen is verplicht voor de door het college bepaalde datum te zorgen, dat de in bomen of ander houtgewas op deze percelen voorkomende rupsen en rupsennesten met brandharen verwijderd en vernietigd zijn.

     

    Artikel 2:61

    (Vervallen)

     

    Artikel 2:62

    (vervallen)

    Artikel 2:63

    (vervallen)

     

    Artikel 2:64

    (vervallen)

     

    Artikel 2:65

    (vervallen)

     

    Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

     

    Artikel 2:66 Definitie

    In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan de handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

     

    Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

    1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en door de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:

    a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    c. een omschrijving van het goed, voor zover van toepassing daaronder begrepen soort, merk en nummer van het goed;

    d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en

    e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

    2. De burgemeester kan nadere eisen stellen aan dit register.

    3. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

    4. Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

     

    Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

    De handelaar of een voor de handelaar handelend persoon is verplicht:

    a. de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    1o. dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    2o. van een verandering van de onder 1o bedoelde adressen;

    3o. dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    4o. dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan.

    b. de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

    c. aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

    d. een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

     

    Artikel 2:69

    (Vervallen)

     

    Artikel 2:70

    (Vervallen)

     

    Afdeling 13. Vuurwerk

    (vervallen)

     

    Artikel 2:71

    (vervallen)

     

    Artikel 2:72

    (vervallen)

     

    Artikel 2:73

    (vervallen)

     

    Afdeling 14. Drugsoverlast

     

    Artikel 2:74 Drugshandel op straat

    Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op een openbare plaats aanweizg te zijn met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

     

    Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik

    Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

     

    Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden, cameratoezicht op openbare plaatsen en gebiedsontzegging

     

    Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

    De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door de burgemeester aangewezen groepen van personen op een door de burgemeester aangewezen plaats als deze personen het bepaalde in de volgende artikelen van deze verordening groepsgewijs niet naleven:

    • artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldheden

    • artikel 2.10 Voorwerpen op of aan de weg

    • artikel 2.11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

    • artikel 2.25 Evenement

    • artikel 2.49 Verboden drankgebruik

    • artikel 2.47 Hinderlijk gedrag in de openbare ruimte

    • artikel 2.53 Vechten in het openbaar

    • artikel 5.33 Verbod vuur te stoken

     

    Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

    De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

     

    Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

    1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

    2. De burgemeester heeft die bevoegdheid eveneens ten aanzien van andere voor het publiek toegankelijke plaatsen.

     

    Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

    1. De burgemeester kan aan een persoon die de artikelen als vermeld in artikel 2.78a van deze verordening overtreedt of in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht bij besluit een tijdelijke verbod opleggen om gedurende ten hoogste twee weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats aanwezig te zijn.

    2. Bij overtredingen als bedoeld in het eerste lid of met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie ten minste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw één of meer van bovengenoemde overtredingen begaat of strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, bij besluit een tijdelijk verbod opleggen om gedurende ten hoogste acht weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats aanwezig te zijn.

    3. Een bevel als bedoeld in het tweede lid kan slechts worden gegeven als de overtreding of het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lis, plaatsvindt.

    4. De burgemeester beperkt de krachtens het eerste of tweede lid gegeven verboden, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkenen noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van dit verbod.

     

    Artikel 2.78a Lijst met wettelijke bepalingen

    Het niet naleven van de volgende bepalingen uit deze verordening doet de in artikel 2:78, eerste lid genoemde bevoegdheid van de burgemeester ontstaan:

    ● artikel 2:1 Samenscholing en Ongeregeldheden

    ● artikel 2:26 Ordeverstoring bij evenement

    ● artikel 2:31 Verboden gedragingen

    ● artikel 2:42 Plakken en kladden

    ● artikel 2:47 Hinderlijk gedrag in de openbare ruimte

    ● artikel 2:48 Verboden drankgebruik

    ● artikel 2:53 Vechten in het openbaar

    ● artikel 2.:54 Liggen of slapen op of aan de openbare weg

    ● artikel 2:74 Drugshandel op straat

    ● artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik

    ● artikel 3:9 Straatprostitutie

    ● artikel 5:15 Ventverbod

    ● artikel 5:34 Verbod afval te verbranden of vuur te stoken

     

    Daarnaast ontstaat de in artikel 2:78 lid 1 genoemde bevoegdheid als sprake is van:

    ● Radicalisering/discriminatie (artikel 137d + 137 e Wetboek van Strafrecht)

    ● Huisvredebreuk (artikel 138 Wetboek van Strafrecht)

    ● Lokaalvredebreuk (artikel 139 Wetboek van Strafrecht)

    ● Openlijke geweldpleging (artikel 141 Wetboek van Strafrecht)

    ● Wederspannigheid (artikel 180 Wetboek van Strafrecht)

    ● Niet voldoen aan bevel of vordering (artikel 184 Wetboek van Strafrecht)

    ● Mishandeling (artikel 300 Wetboek van Strafrecht)

    ● Mishandeling (artikel 302 Wetboek van Strafrecht)

    ● Deelname aan een aanval/vechtpartijen (artikel 306 Wetboek van Strafrecht)

    ● Vernieling en vandalisme (artikel 350 Wetboek van Strafrecht)

    ● Plegen baldadigheid (in strijd met algemene veiligheid)(artikel 424 Wetboek van Strafrecht)

    ● Dronken de orde verstoren (artikel 426 Wetboek van Strafrecht)

    ● Openbare dronkenschap (artikel 453 Wetboek van Strafrecht)

    ● Wapenbezit (Wet wapens en munitie)

    ● Overtreding drugs (Opiumwet artikel 2 en 3 )

     

    Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

    1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

    2. De burgemeester kan een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:

    a. geluid- of geurhinder;

    b. hinder van dieren;

    c. hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    d. overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

    e. intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

     

    Hoofdstuk 3. Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen

     

    Afdeling 1. Algemene bepalingen

     

    Artikel 3:1 Afbakening

    De artikelen 1:2 en 1:5 tot en met 1:8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

     

    Artikel 3:2 Definities

    In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    - advertentie: elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf of een prostituee onder de aandacht van het publiek brengt;

    - beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding van een seksbedrijf;

    - bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester;

    - escortbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee;

    - exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, voor zover van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    - klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een prostitutiebedrijf of een prostituee aangeboden seksuele diensten;

    - prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

    - prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

    - prostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie;

    - raamprostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie, waarbij het werven van klanten gebeurt door een prostituee die zichtbaar is vanuit een voor publiek toegankelijke plaats;

    - seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling;

    - seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf;

     

    Afdeling 2. Vergunning seksbedrijf

     

    Artikel 3:3 Vergunning

    1. Het is verboden een seksbedrijf uit te oefenen zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan.

    2. Op een aanvraag om een vergunning wordt binnen twaalf weken beslist. Deze termijn kan met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.

    3. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

    4. Een vergunning kan mede voor één seksinrichting worden verleend.

    5. De vergunning wordt verleend aan de exploitant en op diens naam gesteld en is niet overdraagbaar.

    6. De vergunning kan ten hoogste tweemaal worden verlengd.

     

    Artikel 3:4 Concentratie seksinrichtingen

    (Niet opgenomen)

     

    Artikel 3:5 Beperking aantal vergunningen

    1. Er kan voor ten hoogste één seksbedrijf vergunning worden verleend.

    2. Voor het uitoefenen van een raamprostitutiebedrijf wordt geen vergunning verleend.

     

    Artikel 3:6 Aanvraag

    1. Bij de aanvraag wordt vermeld voor welke activiteit vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    a. de persoonsgegevens van de exploitant;

    b. het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    c. of in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag de exploitant een vergunning voor een seksbedrijf is geweigerd of een aan de exploitant verleende vergunning voor een seksbedrijf is ingetrokken;

    d. het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    e. het adres van een onder het seksbedrijf vallende seksinrichting;

    f. het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    g. een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van de exploitant;

    h. voor zover van toepassing, de verblijfstitel van de exploitant;

    i. een actuele verklaring betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen, verstrekt door de Belastingdienst;

    j. bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimtes bestemd voor de uitoefening van het seksbedrijf;

    k. voor zover van toepassing, de plaatselijke ligging van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een situatieschets met een noordpijl en schaalaanduiding;

    l. voor zover van toepassing, de plattegrond van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een tekening met een schaalaanduiding.

    2. Als er een beheerder is aangesteld is het tweede lid, onder a tot en met c, g en h, van overeenkomstige toepassing op de beheerder.

    3. Het bevoegde bestuursorgaan kan aanvullende gegevens of bescheiden verlangen.

    Artikel 3:7 Weigeringsgronden

    1. Een vergunning wordt geweigerd als:

    a. de exploitant of de beheerder onder curatele staat;

    b. de exploitant of de beheerder is ontzet uit het ouderlijk gezag of de voogdij;

    c. de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;

    d. de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

    e. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    f. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

    g. er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;

    h. de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar voorafgaand aan de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;

    i. de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar voorafgaand aan de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

    1°. bepalingen, gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van de Algemene plaatselijke verordening;

    2°. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;

    3°. artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

    4°. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede de artikelen 6 juncto 8 en 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

    5°. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; of

    6°. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

    j. het maximum als bedoeld in artikel 3:5 al is bereikt; 

    k. de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd zal opleveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd, een beheersverordening.

    2. Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder h, wordt gelijkgesteld:

    a. een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf;

    b. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375 bedraagt.

    3. De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

    4. Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

    5. Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:

    a. voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, of tweede lid, aanhef onder a tot en met i, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;

    b. als niet is voldaan aan een bij of krachtens artikel 3:6 gestelde eis met betrekking tot de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen;

    c. als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in een seksinrichting waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een prostitutiebedrijf is uitgeoefend;

    d. als de openbare orde, de woon- en leefomgeving of de veiligheid en de gezondheid van prostituees of klanten nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;

    e. als het bedrijfsplan niet voldoet aan artikel 3:15, eerste en tweede lid;

    f. als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3:17 gestelde verplichtingen zal naleven.

     

    Artikel 3:8 Eisen met betrekking tot vergunning

    1. De vergunning vermeldt in ieder geval:

    a. de naam van de exploitant;

    b. voor zover van toepassing, die van de beheerder;

    c. voor welke activiteit de vergunning is verleend;

    d. het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    e. het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    f. voor zover van toepassing, het adres van de onder dat seksbedrijf vallende seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend;

    g. de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden;

    h. voor zover van toepassing, de geldigheidsduur van de vergunning;

    i. het nummer van de vergunning.

    2. De exploitant draagt er zorg voor dat de vergunning of een afschrift daarvan zichtbaar aanwezig is in de seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend, en tevens dat aan de buitenzijde van de seksinrichting zichtbaar is dat de exploitant over een vergunning voor die seksinrichting beschikt.

      

    Artikel 3:9 Intrekkingsgronden

    1. De vergunning wordt ingetrokken als:

    a. de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

    b. de vergunning in strijd met een wettelijk voorschrift is gegeven;

    c. is gehandeld in strijd met de artikelen 3:10, 3:13, aanhef en onder a, 3:14 tweede lid, 3:15 en 3:17, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onderdeel b, aanhef en onder 1°;

    d. zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde of veiligheid;

    e. zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3:7, eerste lid, onder a tot en met i;

    f. de vergunninghouder dat verzoekt;

    g. de uitoefening van het seksbedrijf strijd oplevert met een geldend bestemmingsplan, een beheersverordening.

    2. De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken als:

    a. is gehandeld in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

    b. in verband met gewijzigde wettelijke voorschriften, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen met het oog waarop het vergunningsvereiste is gesteld, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij behoud van de vergunning;

    c. een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of beheerder is geworden;

    d. is gehandeld in strijd met een of meer van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepalingen, onverminderd het eerste lid, aanhef en onder c;

    e. is gehandeld in strijd met de in het bedrijfsplan beschreven maatregelen;

    f. zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de woon- en leefomgeving of de gezondheid van prostituees of klanten;

    g. de exploitant of de beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;

    h. er bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel;

    i. gedurende ten minste zes maanden geen gebruik is gemaakt van de vergunning.

     

    Artikel 3:10 Melding gewijzigde omstandigheden

    De vergunninghouder meldt elke verandering waardoor het seksbedrijf niet langer in overeenstemming is met de op grond van artikel 3:8, eerste lid, in de vergunning opgenomen gegevens, zo spoedig mogelijk aan het bevoegde bestuursorgaan. Deze verleent een gewijzigde vergunning, als het seksbedrijf aan de vereisten voldoet.

     

    Artikel 3:11 Verlenging vergunning

    1. Op een aanvraag om verlenging van een vergunning zijn de artikelen 3:3, 3:5, 3:6 tot en met 3:8 en 3:15, derde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat actuele gegevens en bescheiden waarover het bevoegde bestuursorgaan al beschikking heeft niet nogmaals overgelegd dienen te worden.

    2. Als ten minste twaalf weken voorafgaand aan de vervaltermijn van de vergunning verlenging van de vergunning is aangevraagd, blijft de vergunning van kracht totdat op de aanvraag om verlenging is besloten.

       

    Afdeling 3. Uitoefenen seksbedrijf

     

    Paragraaf 3.1 Regels voor alle seksbedrijven

     

    Artikel 3:12 Sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang

    1. Het is de exploitant en de beheerder verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven van vrijdag op zaterdag en van zaterdag op zondag tussen 02.00 en 08.00 uur en op de andere dagen tussen 01.00 en 08.00 uur, tenzij bij vergunning anders is bepaald.

    2. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting gesloten dient te zijn voor bezoekers.

    3. Het is een prostituee verboden zich te bevinden in een seksrichting tussen 30 minuten na sluitingstijd en 30 minuten voor openingstijd, tenzij bij vergunning anders is bepaald.

    4. Het is de exploitant en de beheerder verboden personen die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt toe te laten of te laten verblijven in een seksinrichting.

     

    Artikel 3:13 Adverteren

    Het is verboden in advertenties voor een seksbedrijf:

    a. geen vermelding op te nemen van het telefoonnummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder e, van het nummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder i, en van de bedrijfsnaam;

    b. vermelding op te nemen van een ander telefoonnummer dan bedoeld onder a; en

    c. als het een prostitutiebedrijf betreft, onveilige seks aan te bieden of te garanderen dat prostituees die voor of bij het betreffende bedrijf werken vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.

     

    Paragraaf 3.2 Regels voor alle prostitutiebedrijven en prostituees

     

    Artikel 3:14 Leeftijd en verblijfstitel prostituees; verbod werken voor onvergund prostitutiebedrijf

    1. Prostitutie vindt uitsluitend plaats door een prostituee die de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.

    2. Het is een exploitant verboden een prostituee voor of bij zich te laten werken die:

    a. nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;

    b. in Nederland verblijft of werkt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000.

    3. Het is een prostituee verboden:

    a. te handelen in strijd met het eerste lid;

    b. werkzaam te zijn voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

     

    Artikel 3:15 Bedrijfsplan

    1. Een prostitutiebedrijf beschikt over een bedrijfsplan, waarin in ieder geval wordt beschreven welke maatregelen de exploitant treft:

    a. op het gebied van hygiëne;

    b. ter bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees;

    c. ter bescherming van de gezondheid van de klanten;

    d. ter voorkoming van strafbare feiten.

    2. De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, waarborgen dat:

    a. de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden en dat dit controleerbaar is;

    b. inzichtelijk en controleerbaar is welke maatregelen een exploitant in zijn bedrijfsvoering en inrichting van de werkruimten treft voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor prostituees;

    c. in de werkruimten te allen tijde voldoende condooms met een CE-markering voor gebruik beschikbaar zijn;

    d. in de werkruimten voor de prostituees een goed functionerende alarmvoorziening aanwezig is;

    e. de prostituee zich regelmatig kan laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen en door de exploitant voldoende geïnformeerd is over de mogelijkheden van een dergelijk onderzoek;

    f. de prostituee niet gedwongen wordt zich geneeskundig te laten onderzoeken;

    g. de prostituee vrij is in de keuze van de arts(en) die deze wil bezoeken;

    h. de prostituee klanten en diensten kan weigeren zonder dat dat voor de andere werkzaamheden van de prostituee gevolgen heeft;

    i. de prostituee kan weigeren alcohol of drugs te gebruiken zonder dat dat voor de werkzaamheden van de prostituee gevolgen heeft;

    j. aan de voor de exploitant werkzame beheerder voldoende professionele eisen op het gebied van agressiebeheersing en bedrijfshulpverlening worden gesteld en waar nodig wordt gezorgd voor scholing hierin;

    k. de exploitant zich een oordeel vormt over de mate van zelfredzaamheid van de prostituee voordat deze voor of bij de exploitant gaat werken, teneinde vast te stellen of de prostituee voldoet aan de eisen die deze hiervoor in het bedrijfsplan heeft opgenomen;

    l. de exploitant voor elke voor of bij de exploitant werkzame prostituee kan aantonen onder welke verhuur- of arbeidsvoorwaarden deze diensten aanbiedt;

    m. de exploitant of beheerder zich er regelmatig van vergewist dat de prostituee niet door derden gedwongen wordt tot prostitutie en dat deze in dit kader informatie van hulpverleningsinstanties ter beschikking stelt;

    n. de exploitant aan de voor of bij de exploitant werkzame prostituees informatie ter beschikking stelt over de mogelijkheden om hulp te krijgen als een prostituee wil stoppen met het werk in de prostitutie;

    o. de overlast aan de omgeving van de onder het seksbedrijf vallende seksinrichtingen beperkt wordt.

    3. Het bedrijfsplan wordt overgelegd bij de aanvraag om een vergunning.

    4. De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan. De wijziging wordt na goedkeuring van het bevoegde bestuursorgaan als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld. 

    5. De rechten voor prostituees, die worden gewaarborgd op grond van het tweede lid, worden op schrift gesteld en in een voor de prostituee begrijpelijke taal uitgereikt aan elke prostituee die werkzaam is voor of bij de exploitant.

    6. In de seksinrichting wordt in ten minste twee talen en voor de klant goed zichtbaar bekend gemaakt dat een prostituee klanten en diensten mag weigeren en mag weigeren alcohol of drugs te gebruiken.

     

    Artikel 3:16

    (niet opgenomen)

      

    Artikel 3:17 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf

    1. De exploitant of de beheerder is aanwezig gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend.

    2. De exploitant van een prostitutiebedrijf draagt er zorg voor dat:

    a. de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees redelijkerwijs hun eigen werktijden kunnen bepalen;

    b. er een deugdelijke bedrijfsadministratie wordt gevoerd waarin de actuele gegevens zijn opgenomen van in ieder geval;

    1°. de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees;

    2°. de verhuuradministratie;

    3°. met betrekking tot alle voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees, de documentatie die ten grondslag ligt aan de vorming van het oordeel over de mate van zelfredzaamheid, bedoeld in artikel 3:15, tweede lid, onder k;

    4°. de werkroosters van de beheerders.

    c. de bedrijfsadministratie met inachtneming van de wettelijke termijnen wordt bewaard en te allen tijde beschikbaar is voor toezichthouders;

    d. medewerkers van de gemeentelijke gezondheidsdienst en van andere door de burgemeester of het college aangewezen instellingen worden toegelaten tot seksinrichtingen als ze voornemens zijn voorlichtings- en preventieactiviteiten uit te voeren of voorlichtingsmateriaal te verspreiden;

    e. onverwijld bij de politie wordt gemeld ieder signaal van mensenhandel of andere vormen van dwang en uitbuiting;

    f. onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan wordt gemeld als gedurende ten minste één maand geen gebruik gemaakt zal worden van de vergunning. Deze melding vermeldt de reden en de verwachte duur;

    g. gedaan wordt wat nodig is voor een goede gang van zaken binnen het prostitutiebedrijf.

     

    Paragraaf 3.3 Raam- en straatprostitutie

     

    Artikel 3:18 Raamprostitutie

    Het is een prostituee verboden:

    a. zich vanuit een gebouw of vanuit de toegang naar een gebouw aan klanten die zich op of aan de weg bevinden beschikbaar te stellen; en

    b. passanten hinderlijk te bejegenen of zich aan passanten op te dringen dan wel zich ongekleed of vrijwel ongekleed achter het raam van een seksinrichting of in de toegang tot een seksinrichting op te houden.

     

    Artikel 3:19 Straatprostitutie

    Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, zich op te houden met het kennelijke doel prostitutie of het verrichten van seksuele handelingen in het kader van prostitutie.

     

    Artikel 3:20 Handhaving straatprostitutie

    Met het oog op de naleving van het verbod, bedoeld in artikel 3:19 kan door een politieambtenaar of toezichthouder het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

       

    Afdeling 4. Overige bepalingen

     

    Artikel 3:21 Verbodsbepalingen klanten

    1. Het is een klant verboden seksuele handelingen te verrichten met een prostituee van wie de klant weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze werkzaam is voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

    2. Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere voor publiek toegankelijke plaats gebruik te maken van de diensten van een prostituee.

    3. Het verbod, bedoeld in het tweede lid, geldt niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend.

     

    Artikel 3:22 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

    1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk tentoon te stellen, aan te bieden of aan te brengen als de burgemeester aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt. 

    2. Het eerste lid is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

     

    Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

     

    Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting

     

    Artikel 4:1 Definities

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    - Besluit: Activiteitenbesluit milieubeheer;

    - collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

    - gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

    - gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

    - houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

    - incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

    - inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

    - onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

        

    Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

    1. De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

    2. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, kan het college bepalen voor welk gedeelte van de gemeente de aanwijzing geldt.

    3. Het college maakt de aanwijzing voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

    4. Het college kan, wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

    5. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt in ieder geval niet meer dan 75 dB(A) en 85 dB(C), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 5 meter.

    6. De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek. De bedrijfsduurcorrectie wordt buiten beschouwing gelaten.

    7. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient te worden voldaan aan door het college te stellen geluidsnormen en eindtijden.

     

    Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

    1. Het is een inrichting toegestaan maximaal vijf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste drie weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

    2. In afwijking van het eerste lid stelt het college voor het evenemententerrein op Ekkersweijer (“Aquabest”) nadere regels vast waarin het maximum aantal incidentele festiviteiten in relatie tot het aantal evenementen wordt vastgelegd.

    3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

    4. Als sprake is van samenloop van een incidentele festiviteit en een evenementen als bedoeld in afdeling 2, geldt voor de kennisgeving voor de incidentele festiviteit dezelfde indieningstermijn als voor de evenementenvergunning.

    5. Het college kan op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaan.

    6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt in ieder geval niet meer dan 75dB(A) en 85 dB(C), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 5 m.

    7. De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek. De bedrijfsduurcorrectie wordt buiten beschouwen gelaten.

    8. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient te worden voldaan aan door het college te stellen geluidsnormen en eindtijden.

    9. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

     

    Artikel 4:4 Kennisgeving incidentele sportfestiviteiten

    1. Het is een inrichting toegestaan maximaal tien incidentele sportactiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting tenminste drie weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

    2. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

    3. Tijdens de sportactiviteit mag het geluid (LA,eq) op de gevel van geluidgevoelige gebouwen maximaal 60 dB(A) zijn; hierbij wordt de straffactor voor muziekgeluid buiten beschouwing gelaten. De metingen dienen plaats te vinden op grond van de Handleiding meten en rekenen industrielawaai.

    4. Voor 09:00 uur en vanaf 19:00 uur moet weer aan de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit worden voldaan.

    5. Het college kan op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaan.

     

    Artikel 4.4a Kennisgeving incidentele festiviteiten in relatie tot verlichting

    1. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting tenminste drie weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld. De maximale eindtijd voor het aanhouden van de verlichting is de sluitingstijd van de sportinrichting.

    2. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

     

    Artikel 4:5 Onversterkte muziek

    1. In een inrichting is het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen slechts toegestaan gedurende de dag- en avondperiode (tussen 07:00 uur en 23:00 uur).

    2. De muziekbeoefening dient inpandig, met gesloten ramen en deuren, plaats te vinden.

    3. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

    4. In afwijking van het eerste lid mag tussen 23:00 uur en 07:00 uur wel onversterkte muziek ten gehore worden gebracht wanneer door middel van een akoestisch onderzoek is aangetoond dat aan de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit wordt voldaan.

    5. Het eerste en tweede lid gelden niet wanneer artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van toepassing is.

     

    Artikel 4:5a Traditioneel schieten

    (niet opgenomen)

     

    Artikel 4:6 Overige geluidhinder

    1. Het is verboden buiten een inrichting een geluidsapparaat, toestel of machine in werking te hebben op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

    2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

    3. Het college kan terreinen of wateren aanwijzen waar het verbod niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangewezen categorieën van geluidsapparaten, toestellen of machines, voor zover wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorschriften ter voorkoming of beperking van geluidhinder.

    4. De in het derde lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer betrekking hebben op:

    a. het maximale geluidsniveau;

    b. de situering van geluidsbronnen;

    c. de frequentie en tijden van gebruik.

    5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Bouwbesluit of de Provinciale milieuverordening.

    6. Het verbod is voorts niet van toepassing als er sprake is van (onderhouds)werkzaamheden aan (spoor)wegen of andere infrastructurele werken, welke werkzaamheden in het algemeen belang noodzakelijk zijn en worden uitgevoerd tussen 07:00 uur en 19:00 uur.

     

    Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

     

    Artikel 4:7

    (vervallen)

     

    Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

    Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

     

    Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

    Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

     

    Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

     

    Artikel 4:10 Definities

    1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

    - houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

    - hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

    - dunning: vellen dat geschiedt als verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand.

    2. In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

     

    Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

    1. Het college stelt een lijst beschermde bomen vast waarop de beschermingswaardige bomen in de gemeente worden vermeld.

    2. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag de houtopstanden te vellen of te doen vellen:

    a. die staan vermeld op de in het eerste lid genoemde lijst beschermde bomen;

    b. op of aan een openbare plaats indien de houtopstand dikker is dan ø 20 cm op 1,30 meter hoogte.

    3. De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van rechthebbende op de houtopstand.

    4. Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

    5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

     

    4:11a Vellen zonder omgevingsvergunning

    1. Het verbod in artikel 4:11 om zonder vergunning houtopstanden te vellen of te doen vellen is niet van toepassing op:

    a. uit populieren of wilgen bestaande:

    1. wegbeplantingen;

    2. beplantingen langs waterwegen, en

    3. eenrijige beplantingen langs landbouwgronden;

    tenzij deze geknot zijn;

    b. het dunnen van een houtopstand;

    c. houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet.

    d. houtopstanden buiten de bebouwde kom waarop Hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming van toepassing is.

    2. Het verbod om onder vergunning houtopstanden te vellen of te doen vellen is niet van toepassing voor het verwijderen van een houtopstand indien daarvoor ingevolge het bestemmingsplan een aanlegvergunning is vereist.

    3. Het verbod om zonder vergunning houtopstanden te vellen of te doen vellen is niet van toepassing als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen.

     

    4:11b Weigeringsgronden

    In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning als bedoeld in artikel 4:11 worden geweigerd op grond van:

    a. de natuurwaarde van de houtopstand;

    b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand; of

    f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

     

    Artikel 4:12 Afstand van de erfgrenslijn

    De afstand als bedoeld in artikel 5:42, tweede lid, Burgerlijk Wetboek bedraagt:

    a. voor bomen op gemeentegrond: 0,5 meter;

    b. voor heesters en heggen: nihil.

     

    Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

     

    Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

    1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    c. kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, voor zover het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    d. mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

    2. Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

    3. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door of krachtens de Wet ruimtelijke ordening of de Provinciale verordening.

     

    Artikel 4:14

    (Vervallen)

     

    Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

    1. Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

    2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.

     

    Artikel 4:15a Omgevingsvergunning voor handelsreclame

    1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

    2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien de handelsreclame in overeenstemming is met door het college vast te stellen nadere regels.

     

    Artikel 4.16 Beschermde planten

    1. Ter bescherming van natuur en landschap is het op openbare plaatsen buiten de bebouwde kom verboden paddenstoelen te plukken of bij zich te hebben.

    2. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet natuurbescherming of het Wetboek van strafrecht van toepassing is.

     

    Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

     

    Artikel 4:17 Definitie

    In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

     

    Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

    1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

    2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

    3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

    4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

    a. natuur en landschap; of

    b. een stadsgezicht.

     

    Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

    1. Artikel 4:18, eerste lid, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

    2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd in artikel 4:18, vierde lid.

      

    Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

     

    Afdeling 1. Parkeerexcessen

     

    Artikel 5:1

    (Vervallen)

     

    Artikel 5:2 Parkeren voertuigen van autobedrijf en dergelijke

    1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen; of

    b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

    2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden; of

    b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

    3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    a. drie of meer voertuigen die diegene toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 50 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

    4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

    5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

     

    Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

    1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

    2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

    3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

     

    Artikel 5:4 Defecte voertuigen

    Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

     

    Artikel 5:5 Voertuigwrakken

    1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud of in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

    2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

     

    Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen

    1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden (zoals een bouwkeet en aanhanger) wordt gebruikt:

    a. langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

    2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a.

    3. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door Provinciale wegenverordening of de Provinciale landschapsverordening.

    4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

     

    Artikel 5:7 Reclamevoertuigen

    1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

    2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

    3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

     

    Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

    1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

    2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

    3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

    4. Het tweede lid is voorts niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

    5. Het college kan ontheffing verlenen van de verboden.

    6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

     

    Artikel 5:9 Parkeren hinder veroorzakende voertuigen

    1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw of bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

    2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

     

    Artikel 5:10 Parkeren anders dan op de rijbaan

    1. Het is verboden een voertuig te parkeren op een door het college aangewezen, niet tot de rijbaan behorend weggedeelte.

    2. Het verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam.

     

    Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

    1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

    2. Dit verbod is niet van toepassing op:

    a. de weg;

    b. voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam;

    c. voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

    3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

     

    Artikel 5:12 Overlast van fietsen of bromfietsen

    1. Het is in het gebied rondom het NS-station van de gemeente Best, in de openbare rijwielstallingen en op overige door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen verboden fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan;

    2. Het is verboden fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

     

    Afdeling 2. Collecteren

     

    Artikel 5:13

    (vervallen)

     

    Afdeling 3. Venten

     

    Artikel 5:14 Definitie

    1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

    2. Onder venten wordt niet verstaan:

    a. het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of artikel 5:22;

    c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

     

    Artikel 5:15 Ventverbod

    1. Het is verboden te venten:

    a. op door het college in het belang van de openbare orde aangewezen openbare plaatsen; en

    b. op zondagen en maandag t/m zaterdag tussen 20.00 en 9.00 uur.

    2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

    3. Op de ontheffing bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    5. Het verbod is niet van toepassing op:

    a. situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet;

    b. het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard.

     

    Artikel 5:16

    (Vervallen)

     

    Afdeling 4. Standplaatsen

     

    Artikel 5:17 Definitie

    1. In deze afdeling wordt onder standplaats verstaan het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

    2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

     

    Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

    1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

    2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

    3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd als:

    a. de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    b. in het belang van de instandhouding van de kermis; of

    c. een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.

    4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

     

    Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

    Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

     

    Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

    1. Artikel 5:18, eerste lid, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

    2. De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

     

    Artikel 5:21

    (Vervallen)

        

    Afdeling 5. Snuffelmarkten

     

    Artikel 5:22

    (vervallen)

     

    Artikel 5:23

    (vervallen)

     

    Afdeling 6. Openbaar water

    (vervallen)

     

    Artikel 5:24

    (vervallen)

     

    Artikel 5:25

    (vervallen)

     

    Artikel 5:26

    (Vervallen)

     

    Artikel 5:27

    (Vervallen)

     

    Artikel 5:28

    (vervallen)

     

    Artikel 5:29

    (vervallen)

     

    Artikel 5:30

    (vervallen)

     

    Artikel 5:31

    (vervallen)

     

    Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

     

    Artikel 5:31a

    (Vervallen)

     

    Artikel 5:32 Crossverbod

    1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

    2. Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    a. het voorkomen of beperken van overlast;

    b. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    c. de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

    3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproduktie sportmotoren.

     

    Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

    1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

    2. Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    a. het voorkomen van overlast;

    b. de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    c. de veiligheid van het publiek.

    3. Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    c. die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    d. van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

    4. Het verbod is voorts niet van toepassing:

    a. op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    b. binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel.

    5. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

     

    Artikel 5.33a Beperking toerrit 4x4

    1. Het college kan gebieden buiten de bebouwde kom aanwijzen, waarbij op de onverharde wegen het verboden is om met 4x4 voertuigen een toerrit te houden.

    2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

     

    Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

     

    Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

    1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

    2. Mits geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

    c. vuur voor koken, bakken en braden.

    3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

    4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

    5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚ of 3˚, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

     

    Afdeling 9. Verstrooiing van as

    (vervallen)

     

    Artikel 5:35

    (vervallen)

     

    Artikel 5:36

    (vervallen)

     

    Artikel 5:37

    (vervallen)

     

    Afdeling 10 Lijkbezorging

    (vervallen)

     

    Afdeling 11 Destructiebepalingen

     

    Artikel 5:38 Begripsbepalingen

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    a. de wet: Wet dieren;

    b. gezelschapsdieren: dieren als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit houders van dieren;

    c. aangifteplichtige: degene die als eigenaar of houder van een gezelschapsdier, bij het overlijden van dit dier, verplicht is daarvan aangifte te doen op grond van de wet;

    d. verzamelplaats: het gedeelte van de gemeentewerf dat bestemd is om overleden gezelschapsdieren in ontvangst te nemen.

     

    Artikel 5:39 Overbrengen naar verzamelplaats

    1. De aangifteplichtige is gehouden het gezelschapsdier uiterlijk op de eerste werkdag, die volgt op de dag waarop dat gezelschapsdier is overleden dan wel in die toestand is aangetroffen, te vervoeren naar de verzamelplaats en daar aan te geven en voor destructie af te staan.

    2. Tot het tijdstip van afgifte is de aangifteplichtige gehouden het overleden gezelschapsdier zodanig te bewaren, dat vermenging met ander materiaal wordt voorkomen.

    3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing voor zover het overleden gezelschapsdier wordt begraven:

    a. op een terrein dat in particulier eigendom is;

    b. op een dierenbegraafplaats; of

    c. in geval van crematie, op het terrein van het dierencrematorium.

    4. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing voor zover het overleden gezelschapsdier ter destructie wordt achtergelaten bij een dierenarts.

         

    Hoofdstuk 6. Sanctie-, overgangs- en slotbepalingen

     

    Artikel 6:1 Sanctiebepaling

    1. Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van tweede categorie.

    2. In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, vijfde lid vijfde juncto eerste lid, 2:11, tweede lid, 2:12, eerste lid, en 4:11, tweede lid.

    3. In geval van overtreding van de krachtens artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de geldboete, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s.

     

    Artikel 6:2 Toezichthouders

    1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde, behoudens hoofdstuk 3, zijn belast de als zodanig aangewezen buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA’s) van de:

    • jachtcombinatie De Hut;

    • Stichting het Noord-Brabants Landschap;

    • Stichting Beheer Landgoed De Baest;

    • Vereniging Natuurmonumenten.

    2. Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen belasten met dit toezicht.

    3. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens hoofdstuk 3 van deze verordening bepaalde zijn belast de ambtenaren van het Prostitutie Controle Team.

    4. Onverminderd het eerste en tweede lid zijn de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, eveneens belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften.

     

    Artikel 6:3 Binnentreden woningen

    Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

     

    Artikel 6:4 Intrekking oude verordening

    De Algemene plaatselijke verordening 2010 inclusief de nadien vastgestelde wijzigingen en alle op deze verordening gebaseerde aanwijzingsbesluiten en nadere regels worden ingetrokken.

     

    Artikel 6:5 Overgangsbepaling

    1. Vergunningen en meldingen verleend of gedaan op basis van de verordening als bedoeld in artikel 6:4 die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening blijven onverkort van kracht.

    2. Openbare inrichtingen die op het moment van inwerkingtreding van deze verordening reeds in de gemeente Best gevestigd zijn, hebben een termijn van drie jaar na inwerking treding van deze verordening voor het aanvragen van een vergunning als bedoeld in artikel 2:28 voor deze bestaande locatie. Bij nieuwvestigingen en wijzigingen van de onderneming, inrichting of locatie moet direct een vergunning als bedoeld in artikel 2:28 aangevraagd worden.

     

    Artikel 6:6 Inwerkingtreding en uitsluiting artikelen

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 november 2018.

  • 2.

    De volgende artikelen uit deze verordening zijn niet van toepassing in het plangebied van het omgevingsplan Hoge Akker, Speelweide en De Leeuwerik (HSL 2018): 2:10, 2:11, 2:12, 4:3, 4:11, 4:12, 4:13, 4:15a, 5:2, 5:3, 5:4, 5:5, 5:6, 5:7, 5:8, 5:9 en 5:11. 

    Artikel 6:7 Citeertitel

    Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening Best 2018.